Regeling vervallen per 04-06-2014

Toeslagenverordening WIJ 2011

Geldend van 01-01-2011 t/m 03-06-2014

Intitulé

ToeslagenverordeningWIJ 2011

De raad van de gemeente Boekel;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 7 september 2010

gelet op:

de Gemeentewet, artikel 147 eerste lid en de artikelen 8 van de Wet werk en bijstand, de artikelen 12, eerste lid onder e en 35 van de Wet investeren in jongeren;

BESLUIT

vast te stellen de Toeslagenverordening WIJ 2011

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB, de WIJ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening en de bijbehorende toelichting wordt verstaan onder:

a.college:

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gemert-Bakel;

b.raad

De gemeenteraad van de gemeente Gemert-Bakel;

c.WWB

Wet werk en bijstand;

d.WIJ:

Wet investeren in jongeren;

e.Toeslag:

f.Verlaging

de toeslag als bedoeld in artikel 25 WWB en artikel 30 WIJ;

de verlaging als bedoeld in artikel 26 t/m 28 WWB en artikel 31 t/m 34 WIJ;

g.gehuwden-norm:

de norm als bedoeld in art 21, onderdeel c, van de WWB en artikel 28, lid 1 onder d van de WIJ;

h.ouder:

de vader of moeder als bedoeld in respectievelijk de artikelen 1:197 t/m 1:199 van het Burgerlijk Wetboek

i.kind:

een kind als bedoeld in artikel 4, lid 1 onder d WWB en artikel 4 WIJ

j.schoolverlater:

de belanghebbende of jongere die recent de deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding heeft beëindigd, waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

k.verzorgings-behoevende:

degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in verpleeg- of verzorgingstehuis;

l.woning:

Een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, lid 6 WWB.

m.woonkosten:

a.Indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag

b.Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Artikel 2. Doelgroep

  • 1.

    De bepalingen van deze verordening gelden voor:

    • a.

      belanghebbenden van 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, of

    • b.

      jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar.

  • 2.

    In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien

    • a.

      beide echtgenoten 27 jaar of ouder zijn doch jonger dan 65 jaar, of

    • b.

      beide echtgenoten 21 jaar of ouder zijn doch jonger dan 27 jaar.

  • 3.

    De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing van artikel 18, eerste lid WWB of artikel 41 WIJ onverlet.

Hoofdstuk 2. Toeslagen

Artikel 3. Criteria

  • 1.

    De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid WWB en artikel 30, eerste lid, WIJ bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 2.

    De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid WWB en artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft;

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt geen toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de WWB verleend, indien de ander een niet-rechthebbende partner is en een inkomensvoorziening op grond van de WIJ ontvangt;

  • 4.

    Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

  • a.

    niet ten laste komende kinderen met een inkomen van maximaal de hoogte van de studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF);

  • b.

    meerderjarige kinderen met studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF);

  • c.

    meerderjarige kinderen met een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos);

  • d.

    kinderen van 18 tot 21 jaar met een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ);

  • e.

    de verzorgingsbehoevende die bij de belanghebbende of jongere inwoont en door hem wordt verzorgd.

Hoofdstuk 3 verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4. Criteria voor gehuwden

  • 1.

    De norm voor gehuwden in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt niet verlaagd als bedoeld in artikel 26 WWB en artikel 31 WIJ;

  • 2.

    De norm voor gehuwden in wiens woning een ander of anderen hun hoofdverblijf hebben, wordt met 10 procent verlaagd als bedoeld in artikel 26 WWB en artikel 31 WIJ;

  • 3.

    De norm voor gehuwden die in de woning van een ander hun hoofdverblijf hebben, wordt met 10 procent verlaagd als bedoeld in artikel 26 WWB en artikel 31 WIJ;

  • 4.

    In afwijking van het gestelde in lid 2, wordt de norm voor gehuwden niet verlaagd indien de gehuwden een kamer of een gedeelte van een woning huren, zonder dat de hoofdbewoner of de huiseigenaar mede in deze woning verblijft;

  • 5.

    Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      niet ten laste komende kinderen jonger dan 21 jaar met een inkomen van ten hoogste 51% van de gehuwdennorm;

    • b.

      meerderjarige kinderen met studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000;

    • c.

      meerderjarige kinderen met een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • d.

      kinderen van 18 tot 21 jaar met een inkomensvoorziening op grond van de WIJ;

    • e.

      de verzorgingsbehoevende die bij de belanghebbende of jongere inwoont en door hem wordt verzorgd.

Artikel 5. Criteria voor schoolverlaters

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 3 van deze verordening, wordt de norm en/of toeslag lager vastgesteld voor de belanghebbende of jongere die recent deelname heeft beëindigd aan onderwijs of beroepsopleiding zoals bedoeld in artikel 28 WWB en artikel 33 WIJ;

  • 2.

    De verlaging als bedoeld in het eerste lid, bedraagt het verschil tussen de van toepassing zijnde norm inclusief toeslag als bedoeld in artikel 3 van deze verordening en het van toepassing zijnde bedrag voor levensonderhoud als bedoeld in artikel 33, lid 2 WWB;

  • 3.

    De verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag;

  • 4.

    De samenloop met andere verlagingen prevaleert de in dit artikel vermeende verlaging.

Artikel 6. Criteria voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar

De toeslag voor de alleenstaande van 21 of 22 jaar wordt met 20% van de gehuwdennorm verlaagd.

Artikel 7. Criteria voor woonsituatie

  • 1.

    De norm of de toeslag wordt op grond van artikel 27 WWB of artikel 32 WIJ lager vastgesteld voor de belanghebbende of jongere, die een woning bewoont waaraan voor die belanghebbende of jongere geen woonkosten (conform artikel 1 lid 2 onder m) verbonden zijn;

  • 2.

    De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de gehuwde 20% van de gehuwdennorm;

  • 3.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder vastgesteld op nihil.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 8. Uitvoering

De uivoering van deze verordening berust bij het college.

Artikel 9. Samenloop en anti-cumulatiebepaling

  • 1.

    Indien bij de toepassing van de artikelen 3 tot en met 7 blijkt dat er bij een belanghebbende of jongere sprake is van meerdere inwonenden of als meerdere situaties op een belanghebbende of jongere van toepassing zijn, vindt geen cumulatie van verlagingen plaats.

  • 2.

    Indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10 lid 1 van deze verordening, wordt uitgegaan van de laagste toeslag of de hoogste verlaging van de toeslag of de gehuwdennorm.

Artikel 10. Overgangsbepalingen

Indien voor het tijdstip van de datum van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag voor inkomensvoorziening op grond van de WWB of WIJ is ingediend en op de datum van de inwerkingtreding van deze verordening nog niet op de aanvraag is beslist, wordt de beslissing genomen op basis van deze verordening.

Artikel 11. Hardheidclausule

Het college kan in bijzondere omstandigheden afwijken van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 12. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking zes weken na datum van publicatie;

  • 2.

    Met de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de “Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2009 gemeente Gemert-Bakel”.

Artikel 13. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening WWB en WIJ 2010.

Toelichting bij de TOESLAGENVERORDENING WWB en WIJ 2010

Algemene toelichting

In artikel 8 eerste lid, onder c in combinatie met artikel 30 Wet werk en bijstand (WWB) en artikel 12 eerste lid onderdeel e in combinatie met artikel 35 Wet investeren in jongeren (WIJ) is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm of inkomensvoorziening verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Dit gemeentelijk beleid moet door de gemeenteraad in een verordening worden vastgelegd.

De WIJ is per 1 oktober 2009 in werking getreden. Bij het inrichten van de WIJ is op het punt van de inkomensvoorziening uitdrukkelijk ervoor gekozen zoveel mogelijk aansluiting te zoeken met de WWB, op onderdelen als de normensystematiek, de middelentoets, verlaging van bijstand en terugvordering en verhaal. Ten aanzien van het te voeren toeslagen- en verlagingenbeleid is er sprake van een identiek wettelijk kader als nu in de WWB. Normen die specifiek betrekking hebben op jong-meerderjarigen zijn uit de WWB overgeheveld naar de WIJ.

Categorieën

Artikel 30 WWB en artikel 35 WIJ bepalen dat de toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering. Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand of de inkomensvoorziening op grond van artikel 18 eerste lid WWB en artikel 17 eerste lid WIJ bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.

In deze toeslagenverordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan alle verlagingen die de WWB en de WIJ mogelijk maken. In artikel 8 van de verordening wordt daarentegen het effect van samenloop van verschillende verlagingen beperkt.

1.Norm, toeslag en verlaging

Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. In de WWB maakt het voor de financiering door het Rijk echter geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als toeslag.

De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 WWB. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 WWB. In de WIJ is dit voor de inkomensvoorziening geregeld in hoofdstuk 4, in de artikelen 26 tot en met 34 WIJ.

Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden. De gemeente Gemert-Bakel heeft ervoor gekozen dit wel te doen.

Uit overwegingen van uitvoerbaarheid heeft de wetgever ervoor gekozen om de normensystematiek die is vastgelegd in de WWB zoveel mogelijk over te nemen in de WIJ. Dat betekent enerzijds dat onderscheid is gemaakt tussen de normen die gelden voor jongmeerderjarigen (jongeren van 18 tot 21 jaar) en oudere jongeren (21 tot 27 jaar). Anderzijds zijn de normen voor beide leeftijdsgroepen identiek aan de normen die in de WWB voor beide groepen gelden. Hetzelfde geldt voor de normen die van toepassing zijn bij het verblijf in een inrichting. De overgang naar de WIJ leidt op dit onderdeel dus niet tot een wijziging van de financiële positie van de jongeren die afhankelijk worden van een inkomensvoorziening.

Norm

WWB

Voor personen van 27 jaar tot en met 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te weten:

  • 1.

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • 3.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

WIJ

Voor personen van 21 jaar tot en met 26 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 26, 27 en 28 WIJ), te weten:

  • 4.

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 5.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • 6.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Voor jongeren in de leeftijd van 18 tot 21 jaar geldt de huidige WWB-normering, die is afgestemd op de kinderbijslag (artikelen 26, sub a en 27 sub a, WIJ). Deze normen kunnen eventueel worden aangevuld met bijzondere bijstand, voor zover de middelen van de ouders niet toereikend zijn dan wel de onderhoudsplicht van de ouders niet te gelde gemaakt kan worden. Artikel 12 WWB blijft voor deze groep onverkort van toepassing. In de gemeente Gemert-Bakel is dit opgenomen in de beleidsregels Bijzondere Bijstand.

Voor jongeren waarvan één van de partners zich in de leeftijdsgroep 18 tot 21 jaar bevindt en de ander in de leeftijdsgroep 21 tot 27 jaar, gelden eveneens identieke normen als in de WWB voor partners in de leeftijd van 21 tot 65 jaar.

Toeslag

WWB

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden. De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:

  • -

    alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm

  • -

    alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten.

WIJ

Voor jongeren in de leeftijd van 21 tot 27 jaar geldt dat de normen verhoogd kunnen worden onder dezelfde voorwaarden als in de WWB is vastgelegd. Kort gezegd betreft het de verplichitng om de norm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders te verhogen met een toeslag als deze een woning bewonen zonder medebewoner. Omdat de kosten van het bestaan dan niet gedeeld kunnen worden met een ander, bedraagt de toeslag het maximale bedrag, zijnde 20% van de norm voor gehuwden in die leeftijdscategorie. Kunnen de bestaanskosten wel met een ander gedeeld worden, dan wordt de toeslag verlaagd.

Bovenstaande is uitgewerkt in artikel 3 van de toeslagenverordening. Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen. Het college is overigens niet verplicht om bij de verlening van een toeslag rekening te houden met lagere bestaanskosten. Het college heeft de mogelijkheid om alle alleenstaanden en alleenstaande ouders, zonder nader onderscheid, de maximale toeslag te verstrekken. (Zie TK 28870, nr. 3, p. 52 en 53.)

Verlaging

De WWB noemt de volgende verlagingen:

  • -

    verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB);

  • -

    verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB);

  • -

    verlaging in verband met de woonsituatie ( artikel 27 WWB);

De WIJ noemt dezelfde verlagingen:

  • -

    verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 31 WIJ);

  • -

    verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 33 WIJ);

  • -

    verlaging in verband met de woonsituatie ( artikel 32 WIJ);

  • -

    verlaging in verband met leeftijd van 21 of 22 jaar (artikel 34 WIJ)

Het college kan bij een 21- of 22-jarige alleenstaande de toeslag verlagen om de inkomensvoorziening in de pas te laten lopen met het wettelijk minimumjeugdloon.

Ook voor gehuwde jongeren waarvan één van de partners in de leeftijdsgroep van 18 tot 21 jaar en de ander in de leeftijd van 21 tot 27 jaar zit, geldt dat de norm verlaagd kan worden. De WIJ sluit dit, evenmin als de WWB, uit. Dit geldt evenzeer voor het geval beide partners in de leeftijdsgroep 18 tot 21 jaar zitten. Ook de voor hen geldende norm kan verlaagd worden.

Gehuwde jongeren van 21 tot 27 jaar met niet-rechthebbende partner

Voor jongeren van 21 tot 27 jaar met een oudere partner, geldt dat de norm gelijk is aan de norm die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder geldt (artikel 28, eerste lid, sub e, resp. 28, tweede lid, sub e, WIJ). Personen van 27 jaar of ouder komen immers niet in aanmerking voor een inkomensvoorziening in het kader van de WIJ. De norm alleenstaande of alleenstaande ouder geldt ook als de andere partner om andere redenen (bijv. in geval van detentie) geen recht heeft op een inkomensvoorziening (artikel 28, derde lid WIJ). De mogelijkheid om de norm voor een alleenstaande (ouder) te verhogen met een toeslag is in de WIJ evenwel beperkt tot de jongere die feitelijk alleenstaande (ouder) is (artikel 30, eerste lid, in verbinding met artikels 26, sub b en 27 sub b WIJ). Naar de letter bestaat dus voor de gehuwde met niet-rechthebbende partner geen recht op toeslag. Niettemin mag, gegeven de wens van de wetgever om e.e.a. zoveel mogelijk conform de WWB te regelen en met een beroep op de jurisprudentie die gevormd is onder WWB en Abw, worden aangenomen dat ook gehuwde jongeren die voor de normering worden gelijkgesteld met een alleenstaande (ouder), onder omstandigheden recht kunnen hebben op een toeslag, mede gelet op het individualiseringsbeginsel, dat binnen de WIJ klaarblijkelijk ook een rol speelt op het punt van normen, toeslagen en verlagingen (artikel 35, vierde lid, WIJ). Heeft de niet-rechthebbende partner geen of een zeer laag inkomen en is geen sprake van medebewoning, dan zal de toeslag, naar analogie van de WWB, in beginsel zelfs 20% van de gehuwdennorm moeten bedragen.

Als de niet-rechthebbende partner een WWB-uitkering ontvangt, is er geen aanleiding om een toeslag te verstrekken. Dat geldt evenzeer voor de bijstandsgerechtigde partner. Beiden kunnen immers nimmer een uitkering ontvangen die tezamen meer bedraagt dan 100% van de bijstandsnorm voor gehuwden. Omdat beid partners dan aanspraak hebben op de norm die voor een alleenstaande geldt, betekent dit tegelijkertijd dat een verlaging in verband met medebewoning formeel gezien niet mogelijk is, omdat deze beperkt is tot de gehuwdennorm (als bedoeld in artikel 28, eerste/tweede lid onderdeel d WIJ). In voorkomende gevallen is het mogelijk met toepassing van artikel 18, eerste lid, WWB de bijstandsnorm van de bijstandsgerechtigde partner te verlagen.

Voor de situatie dat beide partners ten laste komende kinderen hebben, is een specifieke regeling getroffen. Dan geldt voor de jongere partner de gehuwdennorm die bij zijn leeftijd past (artikel 28, vierde lid WIJ). Omdat daar expliciet over gehuwdennorm wordt gesproken, is verlaging van die norm wegens medebewoning, wel mogelijk. De algemene bijstand die de bijstandsgerechtigde partner ontvangt, moet vervolgens daarop in mindering worden gebracht.

Bovenstaande verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 tot en met 7 van de verordening.

2. Berekening toepasselijke bijstandsnorm

In de WWB en WIJ is niet voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. Voor de toepassing van de leeftijdsverlaging maakt dit echter wel uit. Omdat noch uit de wettekst noch uit de Memorie van toelichting kan worden opgemaakt dat de wetgever heeft beoogd de leeftijdsverlaging een zwaarder gewicht te geven, blijft het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag de aangewezen volgorde. In de praktijk leidt dit overigens alleen bij de combinatie verlaging wegens woonsituatie en leeftijdsverlaging (een andere verlaging is niet mogelijk in combinatie met de leeftijdsverlaging) tot verschillende uitkomsten.

Bovenstaande in acht nemend kan hoogte van de bijstand en inkomensvoorziening als volgt worden berekend:

  • 1.

    basisnorm;

  • 2.
    • a.

      optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders); of:

    • b.

      korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden);

  • 3.

    Korten met verlaging wegens woonsituatie;

  • 4.
    • a.

      korten met verlaging schoolverlater; of:

    • b.

      Korten met verlaging voor 21- en 22-jarigen alleenstaanden op (het restant van) de toeslag.

De verlagingen onder stap 4 a en 4 b mogen nooit tegelijk worden toegepast. De toeslagenverordening geeft aan welke verlaging geldt.

Leidt de uitkomst tot een extreme verlaging, dan moet het college de verlaging conform artikel 9 van de toeslagenverordening vaststellen. De uitkomst van deze berekening laat een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de bijstand bij wijze van individualisering onverlet.

3.Zelfstandigen

Jongeren met een zelfstandig bedrijf of beroep komen niet in aanmerking voor een werkleeraanbod of inkomensvoorziening (artikel 23, eerste lid, onderdeel e, resp. artikel 42, eerste lid, onderdeel m, WIJ). Zij kunnen een beroep doen op de WWB. Dat geldt voor de voorbereidingskosten, de periodieke bijstand voor levensonderhoud en voor bedrijfskapitaal. Aandachtspunt bij de algemene bijstand voor levensonderhoud is wel dat voor die jongeren de normensystematiek uit de WIJ van toepassing is (zie artikel 58 WIJ)

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB, WIJ of Awb niet afzonderlijk te definiëren in de Verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB of Awb ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Voor genoemde gehuwdennorm is gelijk aan de gehuwdennorm genoemd in artikel 21, sub a, WWB en artikel 28, tweede lid, sub e WIJ.

Kind

Als aanvulling is een omschrijving van het begrip “kind” toegevoegd. Er wordt verwezen naar artikelen 4 van de WWB en van de WIJ. Met deze artikelen wordt bedoeld dat als het woord “kinderen” in de verordening staat, niet alleen de eigen (verwekte) kinderen worden bedoeld, maar ook stief-, pleeg- of adoptiekinderen.

Woning

In de WIJ wordt het begrip ‘woning’ niet omschreven. Gelet op de analogie met de WWB wordt aangenomen dat daarmee hetzelfde begrip is bedoeld als in de WWB, te weten het begrip ‘woning’, bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, “een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden”. Hieronder wordt ook een woonwagen verstaan.

Daarnaast wordt tot uitdrukking gebracht dat mensen die weliswaar niet in dezelfde woning, woonwagen verblijven, maar wel op dezelfde kavel verblijven als waar een woning op gebouwd is of een woonwagen staat, geacht worden mede hun hoofdverblijf te hebben in de woning,of woonwagen. Hetzelfde geldt voor mensen die een woonruimte bewonen en die voor het gebruik van voorzieningen afhankelijk zijn van een andere woning of standplaats. Deze mensen worden geacht mede hun hoofdverblijf te hebben in de woning, op de standplaats waarvan de voorzieningen worden betrokken. Bij het gebruik maken van voorzieningen kan gedacht worden aan het betrekken van gas, licht of water of het gebruik van het toilet of wasgelegenheid. Ook mensen die verblijven in een opstal of bijgebouwtje direct grenzend aan een woning of standplaats worden geacht mede hun hoofdverblijf te hebben in die woning, op die standplaats. Als voorbeelden hiervan gelden: iemand woont in een caravan of woonwagen die direct naast een standplaats is neergezet.

Artikel 2

Deze toeslagenverordening is van toepassing op belanghebbenden van 21 tot 65 jaar.

Artikel 3

De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB en artikel 35, lid 2 onder a WIJ. Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.

Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagen verordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval één of meerdere ander(en) in dezelfde woning zijn (hun) hoofdverblijf heeft (hebben). Onder “woningdelers” wordt in principe verstaan kamerbewoners of kostgangers.

Niet-rechthebbende partner of partner met inkomensvoorziening WIJ

In het derde lid wordt geregeld dat als een alleenstaande of alleenstaande ouder zijn woning deelt met een niet-rechthebbende partner of met een partner die een inkomensvoorziening op grond van de WIJ heeft, de alleenstaande of alleenstaande ouder geen toeslag ontvangt.

Waarom?

Bijzonder is de situatie bij gehuwden of daarmee gelijkgestelden waarbij een van de partners de leeftijd van 27 jaar nog niet heeft bereikt en een inkomensvoorziening op grond van de WIJ ontvangt. Sprake is dan van een niet-rechthebbende partner.

De belanghebbende wordt in een dergelijk geval als alleenstaande (ouder) aangemerkt. Dit geldt eveneens voor de jongere partner in het kader van de WIJ. Voor de WIJ is de partner van 27 jaar en ouder in dit geval de niet-rechthebbende partner.

De norm voor de uitkeringsgerechtigde partner zou in een dergelijke situatie gelijk zijn aan die voor een alleenstaande (ouder) die kosten kan delen met een ander (= recht op een halve toeslag). Voor de jongere partner geldt bij de WIJ hetzelfde.

Onder inkomen verstaat artikel 7 van de WIJ inkomen als bedoeld in artikel 32, lid 1 en lid 2 van de WWB. Algemene bijstand is hieronder niet begrepen. Artikel 28, lid 4 van de WIJ voorziet wat betreft de korting van algemene bijstand op de inkomensvoorziening in het kader van de WIJ slechts in de situatie van gehuwden met ten laste komende kinderen. Ter voorkoming van een gezamenlijk inkomen hoger dan de regulier norm voor gehuwden, is het bepaalde in lid 5 onderdeel d opgenomen.

Thuiswonende kinderen

In het vierde lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waarin het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Dit zijn bijvoorbeelden studenten met studiefinanciering, of thuiswonende meerderjarige kinderen met een WIJ-inkomensvoorziening of thuiswonende meerderjarige kinderen met een eigen inkomen uit studiefinanciering en inkomen uit arbeid. Meerderjarige thuiswonende kinderen die meer verdienen dan het gestelde in dit artikel, kunnen bijdragen in de kosten van de huishouding.

Verzorgingsbehoevenden

In het vierde lid onder e wordt geregeld dat een verzorgingsbehoevende niet wordt meegerekend als een partner die kan bijdragen in de kosten van de huishouding. De belanghebbende ontvangt dan de volledige toeslag.

In de praktijk is het lastig om te bepalen of iemand verzorgingsbehoeftig is. Er moet eerst bekeken worden of er geen sprake is van een voorliggende voorziening. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om voor de verzorging een persoonsgebonden budget op grond van de Wmo te ontvangen. Als een belanghebbende gebruik maakt of behoort te maken van de voorliggende voorziening, is er geen recht op een toeslag. Indien de belanghebbende geen recht heeft op een persoonsgebonden budget op grond van de Wmo en de verzorgingsbehoevende naar oordeel van het college in geen geval kan bijdragen in de kosten van de huishouding, dan ontvangt de belanghebbende de volledige toeslag.

Artikel 4

Artikel 4 vormt het spiegelbeeld van artikel 3. Waar de norm voor een alleenstaande (ouder) wordt verhoogd als een woning gedeeld wordt met een ander, is dit ook gerealiseerd voor gehuwden in dezelfde situatie. De gehuwden kunnen in dat geval namelijk ook kosten delen met een ander en daarom is een verlaging op zijn plaats.

Artikel 5

In principe hebben studenten recht op studiefinanciering tot hun 27e jaar. Indien zij na de studie een aanvraag WWB doen, kan de schoolverlatersverlaging van toepassing zijn.

De schoolverlatersverlaging van artikel 28 WWB en artikel 33 WIJ is volgens de toelichting op dat artikel bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op de studiefinanciering of een tegemoetkoming volgens de Wtos. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student of scholier. Opgemerkt wordt dat bij gehuwden die beiden schoolverlater zijn, de verlaging niet verdubbeld wordt.

In lid 4 wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 35, lid 2b van de WIJ om in de verordening vast te stellen dat de schoolverlatersverlaging niet gelijktijdig kan worden toegepast met de verlaging voor 21- of 22-jarigen (artikel 6). Voor het met voorrang toepassen van de schoolverlatersverlaging is gekozen, omdat een 21- of 22-jarige schoolverlater niet beter af is op grond van dit artikel dan een 23-jarige schoolverlater op grond van artikel 6 van de toeslagenverordening.

Wordt naast de schoolverlatersverlaging ook een verlaging toegepast i.v.m. medebewoning, dan kan dit spoedig tot gevolg hebben dat de totale verlaging te groot is en aanpassing behoeft, gelet op het individualiseringsbeginsel. Dit is opgevangen in artikel 9, het anti-cumulatieartikel van de toeslagenverordening.

Artikel 6

Artikel 34 WIJ geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passen indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden.

In het artikel wordt geregeld, dat overeenkomstig het bepaalde in artikel 34 WIJ, de verlaging voor een 21- of 22-jarige alleen kan plaatsvinden op de toeslag van artikel 33 WIJ.

Artikel 7

Artikel 27 WWB en artikel 32 WIJ geven het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie.

In dit artikel is een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende of jongere geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om de bijstand lager vast te stellen. In de verordening wordt het begrip 'woonkosten' gehanteerd, waarmee wordt bedoeld de 'kosten van huur of hypotheeklasten'.

Daarmee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging van krachtens dit artikel te voorkomen. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35 lid 1 Abw. (Zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW.)

Artikel 8

Behoeft geen toelichting.

Artikel 9

De verschillende verlagingen in de toeslagenverordening hebben betrekking op verschillende omstandigheden bij belanghebbende en kunnen elk afzonderlijk als redelijk in betreffende omstandigheden worden beschouwd. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat het college de bijstand of inkomensvoorziening vanwege deze samenloop zo laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van adequate bijstand of een adequate inkomensvoorziening. Vooral in situaties waarin de schoolverlagersverlaging in combinatie met een van de andere verlaginggronden aan de orde is.

In voorkomende gevallen kan het college op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand hoger vaststellen.

Artikel 10

In dit artikel wordt geregeld hoe het college omgaat met aanvragen die nog niet zijn afgehandeld om te voorkomen dat ten tijde van de beschikking er twee verordeningen gelden.

Artikel 11

Het college kan in bijzondere omstandigheden afwijken van het bepaalde in deze verordening. Het college kan afwijken indien de toepassing tot een onaanvaardbare hardheid leidt. Wat onaanvaardbare hardheid is, is afhankelijk van de concrete situaties en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Een voorbeeld kan zijn dat een jongere door verlaging in een onoverkomelijke schuldensituatie terechtkomt, omdat de jongere ondanks een thuiswoonsituatie in zijn geheel niet op financiële steun van zijn ouders kan rekenen.

Artikel 12

Behoeft geen toelichting

Artikel 13

Behoeft geen toelichting.