EILANDSBESLUIT HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van 22 januari 2002, no. 6 ter uitvoering van de Landsverordening Slacht- en Vleeskeuring Bonaire (PB 1986, no. 92) (Slacht- en vleeskeuringsbesluit Bonaire)

Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Intitulé

EILANDSBESLUIT HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van 22 januari 2002, no. 6 ter uitvoering van de Landsverordening Slacht- en Vleeskeuring Bonaire (PB 1986, no. 92) (Slacht- en vleeskeuringsbesluit Bonaire)

Hoofdstuk I. Algemeen

Artikel 1

In dit eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt verstaan onder:

a.

Lands­verordening:

de Landsverordening Slacht- en Vleeskeuring (PB 1986,92);

b.

vee:

herkauwende dieren, eenhoevige dieren en varkens;

c.

slachtvee:

alle voor onmiddellijke slachting bestemd vee;

d.

pluimvee:

alle soorten gevogelte zoals ondermeer kip, kalkoen, duif, patrijs, struisvogel, fazant;

e.

samengesteld vleesproduct:

product bestaande uit vlees of vleesproduct en een vleesvreemd eiwit en/of toegevoegde ingrediënten;

f.

separator­vlees:

verkleinde substantie bestaande uit spierweefsel, bindweefsel, merg en vet, hetwelk machinaal is gescheiden van beenderen van slachtdieren of pluimvee;

g.

darm­vervangend omhulsel:

ander omhulsel van worst dan de darm, voorzover bestaande uit materiaal dat op overeenkomstige wijze als de darm water en vet doorlaat;

h.

verpakking:

de verpakking van de in dit besluit bedoelde producten of producten, bestemd of geschikt om met de inhoud aan de verbruiker te worden afgeleverd, die een hoeveelheid van het product geheel of ten dele bedekt of kan bedekken en waarin die hoeveelheid is aangebracht alvorens in die verpakking in de handel te worden of te zijn gebracht, zodanig dat de in de verpakking aanwezige hoeveelheid van het product niet kan worden gewijzigd zonder dat de verpakking is geopend of een aantoonbare wijziging in die verpakking is aangebracht. Niet als verpakking wordt aangemerkt bij worst de darm of het darmvervangend omhulsel;

i.

starter­cultuur:

reincultuur van één type micro-organisme of een mengsel van meer dan één type micro-organisme; beide bedoeld om een fermentatieproces te kunnen sturen en versnellen;

j.

fosfaten:

natriumorthofosfaat E 339, dinatriumwaterstofdifosfaat E450 a i, tetranatriumdifosfaat E 450 a iii, pentanatriumdifosfaat E 450 b i, natriumpolyfosfaat E 450 c i, kaliumorthofosfaat E 340, tetrakaliumdifosfaat E450 a iv, pentakaliumtrifosfaat E 450 b ii, kaliumpolyfosfaat E 450 c ii;

k.

ingrediënten:

stoffen en producten, welke bij vervaardiging of bereiding van eetwaar worden gebruikten die als zodanig of als omzettingsproduct in het product aanwezig zijn;

l.

vleesvreemd eiwitproduct:

soja-eiwitproduct of melkeiwitproduct, dan wel door de keuringsdierenarts aangewezen andere eiwitproducten.

Artikel 2

  • 1. De Landsverordening en dit besluit zijn tevens van toepassing op pluimvee, behalve voor wat betreft de hoofdstukken II tot en met III van dit besluit.

  • 2. Overal waar geschreven staat slachtvee, wordt hieronder mede verstaan pluimvee, behalve voor wat betreft de hoofdstukken I tot en met III van dit besluit.

  • 3. Overal waar geschreven staat vlees of vleesproduct(en), wordt hieronder mede verstaan vlees afkomstig van pluimvee, behalve voor wat betreft de hoofdstukken I tot en met III van dit besluit.

Artikel 3

  • 1. Dit besluit is niet van toepassing op vlees afkomstig van zeeschildpadden.

  • 2. Dit besluit is niet van toepassing op ingevoerde, samengestelde vleesproducten, al of niet ingevroren, dan wel ingeblikt of anderszins verpakt zijn.

Artikel 4

  • 1. In daarvoor voorkomende gevallen, treedt in de plaats van het hoofd, in het kader van de uitvoering van dit besluit, de dierenarts op die hiervoor door het bestuurscollege is aangewezen.

  • 2. De dierenarts kan de hoofdkeurmeester machtigen namens hem op te treden, behalve in gevallen waarin de Landsverordening niet voorziet.

  • 3. De dierenarts is tevens als keuringsdierenarts aangewezen.

  • 4. De keuringsdierenarts kan de hoofdkeurmeester machtigen namens hem op te treden, behalve in gevallen waarin de Landsverordening niet voorziet.

  • 5. Bij afwezigheid van een dierenarts dan wel de keuringsdierenarts neemt de hoofdkeurmeester de taken van de dierenarts, dan wel de keuringsdierenarts, zoveel mogelijk over.

Hoofdstuk II: het slachten en gebruik van het slachthuis

A. De kennisgeving van slachten en de vergunning tot slachten

Artikel 5

Kennisgeving van het voornemen aan keuring onderworpen slachtvee te slachten of te doen slachten geschiedt bij de hoofdkeurmeester.

Artikel 6

  • 1. Vergunning tot slachten wordt gegeven door de hoofdkeurmeester.

  • 2. Aan de vergunning kunnen voorwaarden worden verbonden.

Artikel 7

  • 1. Ten aanzien van slachtvee welke in een slachthuis ter slachting worden aangeboden treedt de inschrijving van bedoelde slachtvee in een daartoe bestemd register in de plaats van de kennisgeving, bedoeld in artikel 5.

  • 2. De inschrijving geschiedt door of vanwege de hoofdkeurmeester.

B. De wijze waarop slachtvee mag worden geslacht

Artikel 8

  • 1. Slachtvee wordt na voorafgaande bedwelming, zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen één minuut door verbloeding gedood.

  • 2. De bepalingen omtrent bedwelming zijn niet van toepassing op slachtvee waarvan het vlees is bestemd voor consumptie door Israëlieten of door Islamieten en welke in verband daarmede wordt bestemd voor halssnede volgens de Israëlitische of volgens de Islamitische ritus.

Artikel 9

  • 1. Bedwelming geschiedt door middel van:

    • a.

      werktuigen, waardoor, de grote hersenen, anders dan door een kogel, mechanisch wordt beledigd en dientengevolge het bewustzijn zo snel mogelijk wordt opgeheven;

    • b.

      het voeren van een zodanige stroom door de hersenen, dat dientengevolge het bewustzijn zo snel mogelijk wordt opgeheven en bewustloosheid van voldoende lange duur ontstaat;

    • c.

      gassen.

  • 2. Het gebruik van werktuigen, waarbij een kogel in de hersenen wordt gedreven, is uitsluitend toegestaan in de gevallen dat slachtvee uit nood moet worden gedood dat

    • a.

      door een ongeval ernstig getroffen is;

    • b.

      onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen.

  • 3. De in het eerste lid, onder a, bedoelde methode van bedwelming mag slechts geschieden met deugdelijke en doelmatige werktuigen en door personen, die daartoe bekwaam zijn.

  • 4. De in het eerste lid, onder b en c, bedoelde methoden van bedwelming mogen slechts geschieden in inrichtingen van hen, die daartoe van het bestuurscollege een schriftelijke vergunning hebben ontvangen.

  • 5. Aan de vergunning als bedoeld in het vierde lid kunnen voorwaarden worden gesteld.

Artikel 10

  • 1. Toepassing van kopslag, neksteek of nekslag is verboden.

  • 2. Onder kopslag wordt mede verstaan het slaan met een voorwerp, waaraan een pen is bevestigd, op de kop van het slachtvee, waardoor de hersenen automatisch worden beledigd.

Artikel 11

  • 1. Slachten volgens de Israëlitische ritus of volgens de Islamitische ritus is verboden zonder vergunning van het bestuurscollege.

  • 2. Aan de vergunning als bedoeld in het eerste lid kunnen voorwaarden worden gesteld.

Artikel 12

Het is verboden tijdens of na de verbloeding slachthandelingen te verrichten, met uitzondering van het inkorten van de halsslagaderen, alvorens blijvende bewegingloosheid is ingetreden.

Artikel 13

Het ophangen van slachtvee voor het bedwelmen is verboden.

Artikel 14

  • 1. Bij alle gedode slachtvee, voor slachting of verdere slachting bestemd, moet na de, zo volledig mogelijke, uitbloeding en, wat de gedode slachtvee betreft, na het intreden van blijvende bewegingloosheid, onmiddellijk met de slachting of verdere slachting worden aangevangen, welke zonder onderbreking moet worden voortgezet, totdat de toestand voorgeschreven in paragraaf C, is bereikt.

  • 2. De bepaling ten aanzien van het niet-onderbreken der slachting is niet van toepassing op in nood gedode slachtvee, voor zover deze naar de plaats van slachting moeten worden vervoerd.

  • 3. Tot de aankomst op de in het vorige lid bedoelde plaats moet het slachtvee ongedeeld worden gelaten en mag daaraan geen enkele verdere slachthandeling zijn verricht, uitgezonderd het openen van borst- en buikholte en het uitnemen van maag en darmen; deze organen moeten evenwel in ongeschonden toestand bij het slachtvee aanwezig zijn.

  • 4. Na aankomst op de plaats, in het tweede lid bedoeld, wordt onmiddellijk met het slachten of het verdere slachten aangevangen.

Artikel 15

  • 1. Het bij het slachten uitstromende bloed moet worden opgevangen:

    • a.

      hetzij van elk slachtvee afzonderlijk in een hiervoor geschikt vat van niet-corroderend materiaal, dat bij het slachtvee blijft, totdat de keuring is beëindigd;

    • b.

      hetzij van een aantal slachtvee van een zelfde soort tot een door de keuringsdierenarts, dan wel in diens afwezigheid door de hoofdkeurmeester, vast te stellen maximum in een hiervoor geschikt vat van niet-corroderend materiaal, waarin het bloed van deze slachtvee tot aan de keuringsbeslissing identificeerbaar blijft, als zijnde afkomstig van de dieren;

    • c.

      hetzij in een waterdicht(e) verzameltank of -vat.

  • 3. Het bestuurscollege kan, de keuringsdierenarts dan wel de hoofdkeurmeester gehoord hebbende, nadere voorschriften geven omtrent de wijze van opvangen van het bij het slachten uitstromende bloed.

  • 4. Kloppen, roeren of uitnemen van stolsels of fibrine van bloed, als bedoeld in het eerste lid, met de hand, alsmede met daartoe naar het oordeel van de keuringsdierenarts ongeschikte of onzindelijke voorwerpen, is verboden.

C. De toestand waarin een geslacht dier moet verkeren, totdat met de keuring wordt begonnen

Artikel 16

  • 1. Varkens moeten zijn ontdaan van borstels en voorts dienen de uitwendige gehoorgangen en de klauwen te zijn verwijderd.

  • 2. Slachtvee moet, met uitzondering van varkens, zijn onthuid, met dien verstande, dat de huid op tenminste één plaats met haar natuurlijke hechtmiddelen aan het dier blijft verbonden, tenzij de keuringsdierenarts, zo nodig onder door hem te stellen voorwaarden, hiervan ontheffing verleend.

  • 3. Gestorven of in nood gedode varkens mogen zijn onthuid, met dien verstande dat de huid op tenminste een plaats met haar natuurlijke hechtmiddelen aan het dier blijft verbonden.

  • 4. Van runderen moet het hoornvlees worden uitgesneden en bij de, in artikel 19 bedoelde, organen en delen ter keuring worden aangeboden, tenzij het hoornvlees aan het halsvlees blijft bevestigd.

Artikel 17

  • 1. Het geslachte vee moet overlangs zo in twee delen zijn gedeeld, dat de beide helften op één plaats met elkaar blijven verbonden; ook de eerste twee halswervels moeten in tweeën zijn gedeeld, evenals de kop bij varkens.

  • 2. Voor kalveren, nuchtere kalveren, schapen, geiten en biggen kan de keuringsdierenarts ontheffing van het bepaalde in het eerste lid verlenen, met dien verstande evenwel, dat bekken, buikwand, middenrif en borstbeen in de mediaanlijn geheel gespleten moeten zijn.

Artikel 18

  • 1. Behalve bij varkens, nuchtere kalveren, schapen en geiten moet van al het slachtvee de kop van de romp zijn gescheiden, tenzij de keuringsdierenarts dit niet wenselijk acht.

  • 2. Bij al het slachtvee moet de tong zo uit de kop zijn losgesneden, dat mond- en keelholte geheel zijn te bezichtigen en de keelholtelymphklieren bij de keuring kunnen worden ingesneden, zonder daarvoor eerst de tong nog verder moet worden losgemaakt.

  • 3. Bij eenhoevige dieren moet de kop overlangs zijn gekliefd en mag de tong voor het klieven geheel van de kop worden gescheiden.

Artikel 19

  • 1. Hart, longen, lever met galblaas, milt, nieren - de laatste geheel losgemaakt uit haar kapsel - en urine-blaas, bij mannelijke dieren alle geslachtsorganen en bij vrouwelijke dieren de niet-melkgevende, of kennelijk niet ziekelijk veranderde uier en de baarmoeder, moeten met hun natuurlijke hechtmiddelen en ongeschonden aan het dier zijn bevestigd; bij nuchtere kalveren, schapen en geiten kan met toestemming van de keuringsdierenarts de urineblaas worden verwijderd.

  • 2. Urine- en galblaas mogen, voordat de keuring heeft plaatsgevonden, niet worden geledigd.

  • 3. Melkgevende of kennelijk ziekelijk veranderde uiers, waarvan de spenen niet mogen zijn verwijderd, moeten terstond na onthuiden van het dier worden gescheiden.

  • 4. Alle bij een slachtdier behorende losse organen en delen, worden op aanwijzing van de keuringsdierenarts zo bewaard, dat bij de keuring geen twijfel kan bestaan, bij welk dier deze organen en delen behoren.

  • 5. Bij nuchtere kalveren moeten borst- en buikingewanden, met inbegrip van maag en darmen, zo uit het dier zijn verwijderd, dat onderling verbonden en tezamen door middel van de luchtpijp aan de hals van dier blijven bevestigd. Maag en darmen van ander slachtvee mogen voor de aanvang der keuring van hun inhoud zijn ontdaan, tenzij de keuringsdierenarts anders heeft bepaald.

  • 6. Indien het slachtvee is gestorven of in nood gedood, mogen maag en darmen voor de aanvang van de keuring niet worden ingesneden of van hun inhoud zijn ontdaan en evenmin van het darmscheil zijn losgemaakt.

Artikel 20

  • 1. Vliezen van borst- en buikwanden mogen noch geheel, noch gedeeltelijk zijn verwijderd.

  • 2. Baarmoeder en hart mogen niet zijn geopend, tenzij de opening van het hart het gevolg is van de toegepaste wijze van verbloeden.

Artikel 21

Van het geslachte dier mogen geen delen worden verwijderd, noch mogen in het geslachte dier andere insnijdingen zijn gemaakt, dan die, welke nodig zijn om het dier te brengen in de toestand, voorgeschreven in deze paragraaf; daarbij horende organen en delen mogen niet zijn ingesneden, noch verkleind of geheel of gedeeltelijk verwijderd.

Artikel 22

Een geslacht dier of enig gedeelte ervan, uitgezonderd de longen van dieren, geslacht volgens de Israëlische ritus, mag niet zijn opgeblazen.

Hoofdstuk III: De keuring van slachtvee en daarvan afkomstig vlees

D. Wat bij de keuring moet worden onderzocht

Artikel 23

Bij keuring vóór het slachten wordt onderzocht, of er:

  • a.

    verschijnselen of afwijkingen zijn, welke aanleiding kunnen geven bij de keuring na het slachten bijzondere opmerkzaamheid aan bepaalde organen of delen te wijden of een bijzonder onderzoek in te stellen;

  • b.

    verschijnselen zijn van een ziekte, waarbij het vlees geheel of ten dele moet worden geacht schadelijk te zijn voor de gezondheid van de mens;

  • c.

    verschijnselen zijn van een ziekte of afwijking, welke van invloed kan zijn op de deugdelijkheid van het vlees;

  • d.

    verschijnselen zijn van een besmettelijke veeziekte, waarop enig wettelijk voorschrift van toepassing is;

  • e.

    verschijnselen zijn welke doen verwachten, dat het vlees de bij de slachting te gebruiken gereedschappen en apparatuur met smetstof zal verontreinigen.

Artikel 24

Bij de keuring na het slachten wordt onderzocht, of:

  • a.

    het vlees in het algemeen en de verschillende organen en delen in het bijzonder enigerlei afwijking van de normale toestand vertonen; daarbij wordt tevens nagegaan, of deze afwijkingen het instellen van een nader onderzoek vereisen;

  • b.

    op grond van de onder a bedoelde afwijkingen of van de uitslag van het nader ingestelde onderzoek het vlees in het algemeen, organen of delen, met inachtneming van de daaromtrent gegeven wettelijke voorschriften moeten worden geacht schadelijk te zijn voor de gezondheid van de mens, dan wel zo in deugdelijkheid te zijn verminderd, dat tot afkeuring moet worden besloten.

Artikel 25

Voorwaardelijke goedkeuring, zoals gesteld in artikel 8 van de Landsverordening is op grond van dit besluit niet mogelijk.

E. De keuring van gestorven en van in nood gedode dieren

Artikel 26

  • 1. Het bepaalde in de paragrafen C en D is niet toepassing ten aanzien van gestorven of in nood gedode slachtvee, welke naar het oordeel van de keuringsdierenarts zonder nader onderzoek kunnen worden afgekeurd.

  • 2. Tenzij de doodsoorzaak of de reden tot doden een zodanige is dat de keuringsdierenarts zonder nader onderzoek van oordeel is dat er geen sprake is van een besmettelijke veeziekte, waarop enig wettelijk voorschrift van toepassing is, dient de keuringsdierenarts met betrekking tot ter slachting aangeboden gestorven of in nood gedode slachtvee zich ervan te overtuigen dat zich met betrekking tot die dieren een besmettelijke veeziekte als eerder bedoeld niet heeft voorgedaan.

  • 3. De keuringsdierenarts kan deze overtuiging ten aanzien van miltvuur bij daarvoor in aanmerking komende slachtvee, welke zijn gestorven of in nood gedood, slechts krijgen, nadat microscopisch bloedonderzoek, dat in twijfelgevallen langs bacteriologische of serologische weg moet worden aangevuld, heeft plaatsgevonden.

  • 4. Alvorens wordt overgegaan tot het verder slachten van gestorven of in nood gedode slachtvee dient het in het eerste lid bedoelde onderzoek bij daarvoor in aanmerking komend slachtvee te geschieden.

F. In welke gevallen moet worden afgekeurd

Artikel 27

Afgekeurd wordt:

  • a.

    vlees, dat wordt geacht schadelijk te zijn voor de gezondheid van de mens.

  • b.

    vlees, dat tengevolge van ondeugdelijke toestand onder generlei voorwaarde als voedsel voor de mens bruikbaar wordt geacht;

  • c.

    vlees, afkomstig van slachtvee, waarvan de keuring na het slachten wegens handelen in strijd met een of meer in paragraaf C genoemde artikelen niet volledig kan worden verricht en tengevolge waarvan goedkeuring mogelijk [bedoeld zal zijn: niet mogelijk] is;

  • d.

    vlees, waarvan onbruikbaarmaking voor voedsel voor mens en dier, onschadelijkmaking of vernietiging bij of krachtens een landsverordening, dan wel eilandsverordening, is voorgeschreven;

  • e.

    bloed, dat is opgevangen anders dan overeenkomstig het in artikel 15, eerste lid, onder a en b, bepaalde;

  • f.

    bloed, dat is opgevangen anders dan overeenkomstig het in artikel 15, eerste lid, onder b, bepaalde, indien één of meer dieren van het betreffende slachtvee zijn afgekeurd om een andere reden dan geslachtsgeur;

  • g.

    bloed van slachtvee waarvan de slokdarm bij de bloedonttrekking is in- of doorgesneden.

G. De wijze, waarop slachtvee bij de keuring voor het slachten en vlees bij keuring worden gemerkt

Artikel 28

  • 1. Goedgekeurd vlees, afkomstig van slachtvee, niet geslacht in een slachterij, als bedoeld in artikel 20 van de landsverordening, wordt voorzien van een driehoek-stempelmerk, in blauwe inkt, met de opdruk "Invoer Goedgekeurd Bonaire NA", gevolgd door jaar, maand en dag van stempeling.

  • 2. Goedgekeurd vlees, afkomstig van slachtvee, geslacht in een slachterij, als bedoeld in artikel 20 van de Landsverordening, wordt voorzien van een rond-stempelmerk, in blauwe inkt, met de opdruk "Bonaire NA", gevolgd door jaar, maand en dag van stempeling.

  • 3. De keuringsdierenarts mag bepalen, dat op daarvoor in aanmerking komende organen of delen het stempelmerk, bedoeld in het eerste lid, mag worden vervangen door een brandmerk.

Artikel 29

Indien vlees wordt afgekeurd, dan wordt het in zijn geheel blauw of rood gemerkt op een zodanige wijze dat duidelijk zichtbaar is dat het vlees voor menselijke consumptie ongeschikt is.

Artikel 30

  • 1. De in de artikelen 28 en 29 bedoelde merken worden op het geslachte dier en op de organen en delen geplaatst, zoals door de keuringsdierenarts voorgeschreven en bovendien op die plaatsen, als door de eigenaar of degene, die hem vervangt, wordt gewenst.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde merken worden zo spoedig mogelijk, nadat de keuringsbeslissing is genomen, aangebracht.

Artikel 31

  • 1. Het aanbrengen van de merken, als bedoeld in de artikelen 28 en 29, mag slechts geschieden door:

    • a.

      keuringsambtenaren, als aangesteld door het bestuurscollege;

    • b.

      andere personen, die een ambtelijke functie bij de keuringsdienst bekleden en in geen enkel dienstverband staan tot hen, die slachtvee en/of vlees onderscheidenlijk slachten, doen slachten of ter keuring aanbieden;

    • c.

      derden in tegenwoordigheid en op aanwijzing van de keuringsdierenarts.

  • 2. De voor het merken te gebruiken merken en stempels moeten zo worden bewaard, dat zij niet in handen van onbevoegden kunnen komen.

  • 3. De merken en stempels moeten na afloop van de werkzaamheden onder verantwoordelijkheid van keuringsdierenarts worden opgeborgen in een met een deugdelijk slot gesloten ruimte, tot welke onbevoegden geen toegang hebben.

Artikel 32

Het merken van vlees vindt plaats door middel van een voor de gezondheid van de gebruikers van het vlees onschadelijke kleurstofoplossing of, op door de keuringsdierenarts aangewezen organen of delen, door middel van een verhit stempel, waarmede een stempelafdruk op dit vlees kan worden geschroeid.

Hoofdstuk IV: De keuring van in te voeren vlees en vleesproducten

Artikel 33

Hoofdstuk IV van de Landsverordening is niet van toepassing op hoeveelheden vlees van ten hoogste 2 kg, mits uitsluitend bestemd voor huishoudelijk gebruik.

Artikel 34

  • 1. Tot invoer kan slechts worden toegelaten vlees, bestaande uit niet kleinere delen dan vierendelen, dat afkomstig is van slachtvee geslacht in een door de keuringsdierenarts erkend slachthuis.

  • 2. Ook kleinere delen kunnen tot de invoer worden toegelaten mits het vlees is uitgesneden, gekoeld of ingevroren dan wel uitgesneden en tevens gekoeld of ingevroren, dat afkomstig is van een erkende uitsnijderij, koelhuis of vrieshuis.

Artikel 35

Ten aanzien van de invoer van vlees gelden de volgende regels:

  • a.

    het vlees dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • i.

      het moet geschikt zijn voor menselijke consumptie;

    • ii.

      het moet afkomstig zijn van dieren die zijn geslacht in een slachthuis dat is erkend;

    • iii.

      het moet zijn goedgekeurd door een officiële dierenarts;

    • iv.

      het moet op een hygiënische wijze zijn behandeld en vervoerd;

    • v.

      het moet zijn voorzien van een keurmerk;

    • vi.

      het tijdens het transport vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat.

  • b.

    het vlees mag slechts stoffen, welke niet aan het vlees eigen zijn, bevatten voor zover zulks geen gevaar voor de volksgezondheid oplevert. Het bestuurscollege kan, de dierenarts gehoord, deze eis met betrekking tot een of meer stoffen nader omschrijven.

  • c.

    de volgende stoffen, welke niet eigen aan vlees zijn, mogen niet in vlees aanwezig zijn:

    • i.

      stoffen met hormonale, dan wel anti-hormonale werking;

    • ii.

      antibiotica;

    • iii.

      chemotherapeutica;

    • iv.

      residuen van andere stoffen met hormonale, dan wel anti-hormonale werking, chemotherapeutica, antibiotica, antimonium, arsenicum, bestrijdingsmiddelen of andere stoffen die schadelijk zijn of er eventueel toe kunnen leiden dat de consumptie van het vlees gevaarlijk of schadelijk is voor de gezondheid van de mens;

    • v.

      vlees van dieren, waaraan stilbenen, derivaten van stilbenen, zouten en esters daarvan, alsmede stoffen met thyreostatische werking zijn toegediend, alsmede vlees dat residuen van deze stoffen bevat;

    • vi.

      vlees dat met ioniserende of ultraviolette stralen is behandeld, alsmede vlees van dieren waaraan malsmakers -'tenderisers'- of andere producten die de samenstelling of de organoleptische eigenschappen kunnen wijzigen, zijn toegediend;

    • vii.

      vlees van dieren, waarbij een of andere vorm van tuberculose is geconstateerd, of de aanwezigheid van een of meer levende of dode runder- of varkensblaaswormen, dan wel, voor zover het varkens betreft, van trichenen is geconstateerd;

    • viii.

      vlees van te jonge dieren;

    • ix.

      bloed;

    • x.

      gehakt of op overeenkomstige wijze verkleind vlees en separatorvlees;

    • xi.

      vlees in stukken minder dan 100 gr.;

    • xii.

      koppen van runderen, alsmede delen van spieren en andere weefsels van de kop, met uitzondering van de tong en hersenen.

  • d.

    de toegestane tolerantie van residuen van Caesium134 en 137 tezamen wordt vastgesteld op maximaal 600 Becquerel per kg.

Artikel 36

Bij invoer moet het vlees:

  • a.

    zijn vergezeld van hetzij het originele exemplaar van het gezondheidscertificaat, afgegeven door de dierenarts, welke de keuring heeft verricht, hetzij van een gewaarmerkte fotokopie daarvan.

  • b.

    zijn voorzien van een officieel in het land van slachting voorgeschreven merk ten bewijze dat het vlees is goedgekeurd en afkomstig is uit een erkend slachthuis of uitsnijderij, als bedoeld in artikel 34.

Artikel 37

Met betrekking tot varkensvlees dient het vlees in het land van uitvoer op de aanwezigheid van trichinen onderzocht te zijn. Het vlees dient vergezeld te zijn van een verklaring afgegeven door de dierenarts die het onderzocht, dat het vlees vrij van trichinen bevonden is.

Artikel 38

  • 1. Voor zover vlees verpakt is, moet de verpakking bij de invoer voorzien zijn van een etiket, waarop het goedkeuringsmerk voorkomt en van een aanduiding, waaruit de herkomst van het vlees blijkt.

  • 2. Het goedkeuringsmerk en de aanduiding moet duidelijk leesbaar, ten genoegen van de keuringsdierenarts zijn aangebracht.

Artikel 39

Vlees, dat opgeblazen is, wordt niet toegelaten.

Artikel 40

Hij, die vlees invoert of den invoerder vertegenwoordigt, is verplicht bij de invoer de keuringsdierenarts de ten behoeve van de keuring gevraagde medewerking te verlenen. Bij gebreke hiervan wordt invoer van het vlees niet toegestaan.

Artikel 41

De keuringsdierenarts neemt zo spoedig mogelijk een beslissing over het ter keuring aangeboden vlees. Indien hij zulks noodzakelijk acht, kan hij zijn beslissing uitstellen, met dien verstande, dat deze niet later wordt genomen dan op de tweede werkdag respectievelijk voor door afkoeling verduurzaamd vlees op de derde werkdag na die, waarop het vlees ter keuring werd aangeboden. Hij kan aanwijzingen geven over de wijze van bewaring van het vlees gedurende de vorige volzin vermelde tijd.

Artikel 42

Hij die vlees invoert of den invoerder vertegenwoordigt geeft van elke invoer de keuringsdierenarts tijdig kennis.

Artikel 43

Wanneer vlees in strijd met de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften is aangevoerd, beslist de keuringsdierenarts dat dit vlees niet wordt ingevoerd.

Artikel 44

  • 1. Wordt het vlees goedgekeurd, dan wordt het vlees voorzien van een stempelmerk zoals bepaald in artikel 28, eerste lid.

  • 2. Wordt het vlees afgekeurd, dan wordt het in zijn geheel blauw of rood gemerkt op een zodanige wijze dat duidelijk zichtbaar is dat het vlees voor menselijke consumptie ongeschikt is.

  • 3. Het merken van het vlees heeft plaats door middel van een voor de gezondheid der verbruikers volkomen onschadelijke inkt.

Artikel 45

  • 1. De keuring van in te voeren vlees wordt verricht door steekproeven.

  • 2. Het doel van de in het eerste lid bedoelde keuring is om het volgende na te gaan:

    • a.

      het vleeskeuringscertificaat, de overeenstemming van het verse vlees met de gegevens op dit certificaat en de merking;

    • b.

      de staat van versheid, de aanwezigheid van verontreiniging en van ziektekiemen;

    • c.

      de aanwezigheid van verboden stoffen en residuenen van verboden stoffen, zoals aangegeven in artikel 38;

    • d.

      of het slachten en uitsnijden hebben plaatsgevonden daartoe erkende inrichtingen;

    • e.

      de vervoersomstandigheden.

Artikel 46

  • 1. Vlees dat bij keuring wordt afgekeurd of, waarop deze keuring niet wordt verricht doordat de medewerking is geweigerd, wordt teruggezonden tenzij uit oogpunt van de gezondheid van mens en dier daartegen bezwaar bestaat.

  • 2. Indien terugzending niet mogelijk is, wordt het vlees onbruikbaar gemaakt voor voedsel voor mens en dier.

  • 3. in afwijking van voorgaande leden kan de keuringsdierenarts het vlees bestemmen voor andere doeleinden dan menselijke consumptie.

Artikel 47

  • 1. Alle kosten van keuring en controle van vlees, kosten van opslag alsmede eventueel kosten van vernietiging van dit vlees, komen ten laste van verzender, de geadresseerde of zijn gemachtigde.

  • 2. Het bestuurscollege bepaalt de hoogte van de in het eerste lid genoemde kosten.

Hoofdstuk V: Eisen waaraan het slachthuis en de inrichtingen moeten voldoen

H. Algemeen geldende voorschriften

Artikel 48

  • 1. De bedrijfsruimten van de in artikel 1, letter g van de Landsverordening [bedoeld zal zijn: bedrijfsruimten van de in artikel 1, letter g van de Landsverordening bedoelde inrichtingen], welke dienen voor het verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onder a en b, van de Landsverordening moeten, behalve aan de voorschriften voor elk dezer, afzonderlijk gesteld in de desbetreffende artikelen van dit besluit, voldoen aan de eisen, gesteld in de artikelen van deze paragraaf.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde bedrijfsruimten mogen niet met elkaar en met andere bedrijfsruimten in rechtstreekse verbinding staan, tenzij in dit besluit uitdrukkelijk anders is bepaald.

Artikel 49

  • 1. De vloeren van het slachthuis en de inrichtingen moeten zijn vervaardigd van materiaal, dat vocht niet doorlaat of opneemt; zij mogen noch scheuren, noch onnodige verdiepingen vertonen en moeten zoveel helling hebben, dat het spoel- en schrobwater, hetzij rechtstreeks, hetzij door open goten, gemakkelijk kan wegvloeien naar met een afneembaar rooster gedekte en van stankafsluiting voorziene kolken, vanwaar het door een goed gesloten waterdicht buizenstelsel moet worden weggevoerd naar de openbare riolering; indien een dergelijke riolering niet aanwezig is of van aansluiting daarop door het bestuurscollege, gehoord het hoofd van de hygiënische dienst, ontheffing is verleend, moet het afvalwater worden geleid naar een put, welke buiten de inrichting is gelegen en zo is afgesloten, dat verspreiding van smetstof en van onaangename geuren wordt voorkomen; lediging van deze putten moet geregeld plaatsvinden op een tijdstip, dat in de bedrijfsruimten, gelegen in de onmiddellijke nabijheid, geen werkzaamheden worden verricht.

  • 2. Het bepaalde omtrent de helling van de vloeren en de afvoer van spoel- en schrobwater is niet van toepassing op koel- en vriesruimten en op pekelkelders en vleeswinkels, indien het spoel- en schrobwater niet kan wegvloeien.

  • 3. Het bepaalde omtrent het materiaal van de vloeren is niet van toepassing op vriesruimten.

Artikel 50

  • 1. De wanden moeten voldoen aan de volgende eisen:

    • a.

      zij moeten van steen of beton zijn;

    • b.

      aan de binnenzijde moeten zij glad, vlak, waterdicht en licht van kleur zijn;

    • c.

      de hoogte, gemeten van de vloer tot de zoldering, mag op geen enkele plaats minder dan twee meter zijn;

  • 2. Het eerste lid, onder a en b, geldt niet voor het gedeelte der wanden, dat wordt ingenomen door roosters, ventilatoren, deuren en lichtramen.

  • 3. Het eerste lid, onder c, geldt niet ten aanzien van koel- en vriesruimten en ruimten, waar geen andere handelingen worden verricht dan het zouten van vlees, mits de in deze ruimten te verrichten werkzaamheden naar behoren kunnen plaatsvinden.

  • 4. De wanden mogen aan de binnenzijde zijn voorzien van tegels, van een deugdelijke verflaag, welke bestand is tegen reiniging met zeepwater en ontsmettingsmiddelen, of van door de keuringsdierenarts aangewezen materiaal, dat de gestelde eisen voldoet.

Artikel 51

  • 1. De overgang van de vloer naar de wanden en van de wanden onderling moet rond of met hoeken van minimaal 135° zijn afgewerkt, evenals die van de vloer naar de daarop gevestigde niet verplaatsbare voorwerpen.

  • 2. Het eerste lid geldt niet ten aanzien van vriesruimten.

Artikel 52

De bovenzijde van de bedrijfsruimten moet, met inachtneming van het bepaalde in artikel 54, stof- en waterdicht en verder van dien aard zijn, dat geen bestanddelen daarvan tot verontreiniging van het vlees of de vleesproducten aanleiding kunnen geven.

Artikel 53

  • 1. Het daglicht moet in voldoende mate kunnen toetreden, hetzij door ongekleurd glas in het dak, hetzij door ongekleurd glas in de wand, hetzij door beide en wel zo, dat in elk deel van de bedrijfsruimten een gunstige daglichtvoorziening wordt verkregen.

  • 2. De gezamenlijke oppervlakte glas, ongerekend glas, waardoor indirect licht binnenvalt, mag niet minder bedragen dan 1/6 gedeelte van de vloeroppervlakte van de ruimte.

  • 3. Tenminste een der wanden moet over de volle afmeting buitenwand zijn en gedeeltelijk bestaan uit een of meer lichtramen van ongekleurd glas, dat het daglicht onbelemmerd doorlaat.

  • 4. Het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid is niet van toepassing indien een kunstverlichting is aangebracht, waardoor een gunstige daglichtvoorziening wordt benaderd.

  • 5. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op koel- en vriesruimten en ruimten, waar geen andere handelingen worden verricht dan het zouten van vlees, met dien verstande dat deze ruimten elektrisch moeten kunnen worden verlicht, indien aansluiting aan een elektrisch net niet mogelijk is, voldoend ander kunstlicht kan worden ontstoken.

Artikel 54

  • 1. De buitenlucht moet door middel van roosters, beweegbare lichtramen, ventilatoren, dan wel door een samenstel daarvan, in voldoende mate kunnen toetreden, hetzij door openingen in het dak, hetzij door openingen in de buitenwand, hetzij door beide en wel zo, dat in elk deel der bedrijfsruimten de lucht steeds wordt ververst.

  • 2. De gezamenlijke oppervlakte voor doorlating van de buitenlucht mag niet minder bedragen dan 1/20 gedeelte van de vloeroppervlakte van de ruimte, tenzij de luchtverversing geschiedt door elektrische ventilatoren van genoeg capaciteit.

  • 3. Voor bedrijfsruimten, welke uitsluitend worden gebruikt voor het zouten van vlees, mag de in het tweede lid bedoelde oppervlakte niet minder dan 1/100 gedeelte van de vloeroppervlakte van de ruimte bedragen, tenzij de luchtverversing geschiedt door elektrische ventilatoren van genoeg capaciteit.

  • 4. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op koel- en vriesruimten, indien de luchtverversing geschiedt door een buizenstelsel, waardoor lucht kunstmatig wordt aan- en afgevoerd, of op een andere wijze, als met het stelsel van de koelinrichting overeenkomt, doch zo, dat de lucht steeds genoeg wordt ververst

Artikel 55

De bedrijfsruimte moet zodanige afmetingen hebben, dat de door het bedrijf nodige handelingen en het toezicht daarop naar behoren kunnen plaatsvinden.

Artikel 56

  • 1. De bedrijfsruimten en de zich daarin bevindende voorwerpen en kolken, alsmede het terrein, waarop de inrichting zich bevindt, moeten geregeld schoon worden gehouden; elke dag, waarop in deze ruimten gewerkt is, moeten de ruimten met inbegrip van de voorwerpen en gereedschappen, welke daarbij zijn gebruikt, alsmede de kolken, onmiddellijk na beëindiging der werkzaamheden, worden gereinigd.

  • 2. Het zich in deze bedrijfsruimten bevindende vlees mag niet met de vloer in aanraking komen.

  • 3. De aanwezigheid van vlees, dat bedorven is of op andere wijze ondeugdelijk is geworden en van vleesproducten, welke bedorven of op andere wijze ondeugdelijk zijn geworden, in de bedrijfsruimten is verboden.

Artikel 57

  • 1. De bedrijfsruimten, met uitzondering van koel- en vriesruimten, moeten zijn aangesloten op een openbare drinkwaterleiding.

  • 2. De aanwezigheid, dan wel het gebruik, van ander water, dan dat, afkomstig van een waterleiding, als bedoeld in het eerste lid, is behoudens toestemming van de keuringsdierenarts, verboden.

Artikel 58

Het terrein vóór de in- en uitgangen der bedrijfsruimten moet, gemeten van de buitenwand der bedrijfsruimten, tot een breedte van tenminste 1 meter regelmatig bestraat, betegeld of op gelijksoortige wijze verhard zijn, zodat afdoende reiniging kan plaatsvinden.

Artikel 59

  • 1. Tot wering van vogels en van ratten, muizen, vliegen en ander ongedierte in de bedrijfsruimten moeten doeltreffende maatregelen worden genomen.

  • 2. Het gebruik van chemische of biologische middelen tot bestrijding van ongedierte in de bedrijfsruimten is slechts toegestaan met toestemming van de keuringsdierenarts, die daarbij voorwaarden kan stellen.

I. bijzondere voorwaarden

Artikel 60

De bedrijfsruimten van slachterijen, waar slachtdieren worden geslacht, mogen in rechtstreekse verbinding staan met bedrijfsruimten, waar vlees wordt bewaard.

Artikel 61

In artikel 60 bedoelde bedrijfsruimten moeten, gemeten van de vloer een zodanige hoogte hebben en zo zijn ingericht, dat van daarin geslacht slachtvee in hangende toestand het vlees niet met de vloer in aanraking behoeft te komen.

Artikel 62

  • 1. In artikel 60 bedoelde bedrijfsruimten, alsmede ruimten -indien aanwezig- waarin geslachte dieren in afwachting van de keuring worden gehangen, moeten zodanige afmetingen hebben en zo zijn ingericht, dat de voor het slachten noodzakelijke werkzaamheden en keuring na het slachten, alsmede het merken van het vlees, naar behoren kunnen geschieden.

  • 2. Voor het geval een afzonderlijke ruimte voor het hangen der geslachte dieren in afwachting van de keuring niet aanwezig is moet in de bedrijfsruimte, als bedoeld in artikel 60 de slachtstand voor het slachten van nuchtere kalveren, schapen of geiten ten minste een vloeroppervlak hebben van 3,5 bij 3,5 meter en voor het slachten van runderen, met uitzondering van nuchtere kalveren, of eenhoevige dieren, ten minste van 3,5 bij 5 meter.

  • 3. Indien een afzonderlijke ruimte voor het hangen der geslachte dieren in afwachting van de keuring aanwezig is en voor dit doel wordt gebruikt, kan bij het slachten van nuchtere kalveren, varkens, schapen of geiten, met een vloeroppervlakte van de slachtstand van 2 bij 2 meter en bij het slachten van runderen, met uitzondering van nuchtere kalveren, of eenhoevige dieren, met 3,5 bij 3,5 meter worden volstaan, met dien verstande, dat zich op of boven een slachtstand van deze afmetingen slechts één geslacht dier mag bevinden.

  • 4. Onder een slachtstand wordt verstaan de ruimte met de in het tweede en derde lid omschreven vloeroppervlakte, waarop of waarboven het brengen van een dood slachtdier in de toestand, totdat met de keuring wordt begonnen, plaatsvindt en waarop zich slechts met het slachten verband houdende verplaatsbare voorwerpen, gereedschappen en toestellen mogen bevinden.

Artikel 63

  • 1. Slachtvee mag slechts ter onmiddellijke slachting in bedrijfsruimten, als bedoeld in artikel 60, aanwezig zijn.

  • 2. Gelijktijdig slachten van varkens en andere slachtdieren in dezelfde bedrijfsruimte is, tenzij met toestemming van de keuringsdierenarts en onder door deze te stellen voorwaarden, verboden.

Artikel 64

Het openen van magen en darmen, alsmede het reinigen van deze organen in een bedrijfsruimte, als bedoeld in artikel 60 of in een andere bedrijfsruimte is verboden, indien zich in die ruimte vlees of vleesproducten bevinden.

Artikel 65

  • 1. De in artikel 60 bedoelde bedrijfsruimten mogen niet worden gebruikt voor het bewaren, bewerken of verwerken van producten, afkomstig van slachtvee, welke niet voor menselijke consumptie plegen te worden aangewend, tenzij aanwezig in een confiscaatvat of -emmer, voor het opslaan of bewaren van voorwerpen of gereedschappen, welke bij het slachten niet van node zijn of van kledingstukken of andere stoffen, welker aanwezigheid ongewenst is te achten.

  • 2. Uitsluitend bedrijfsruimten waarin slechts een gedeelte van het jaar wordt geslacht, dan wel slachterijen, welke sporadisch als zodanig worden gebezigd, mogen met toestemming van de keuringsdierenarts voor deze goed te keuren doeleinden, welke vlees of vleesproducten niet tot voorwerp hebben, worden gebruikt.

  • 3. In een bedrijfsruimte, als bedoeld in artikel 60, mogen tijdens het slachten slechts die werkzaamheden worden verricht, welke in verband staan met het slachten of met de keuring.

Artikel 66

  • 1. Ten behoeve van de keuring ná het slachten moeten daarvoor geschikte tafels en haken in voldoend aantal aanwezig zijn.

  • 2. De tafels moeten zijn vervaardigd van hard materiaal, zijn voorzien van een vlak en glad blad zonder naden en scheuren en een zodanige afmeting hebben dat het darmscheil daarop in zijn geheel kan worden uitgespreid.

  • 3. De haken moeten glad zijn, bij voorkeur van niet-roestend metaal zijn vervaardigd en steeds roestvrij zijn.

  • 4. Hakblokken moeten van een kunststof of een harde houtsoort zijn vervaardigd en zoveel mogelijk oppervlak hebben zonder naden en scheuren.

  • 5. In elke bedrijfsruimte, als bedoeld in artikel 60 of, voorzover zulks niet uitvoerbaar is te achten, in de onmiddellijke nabijheid daarvan, moet aanwezig zijn een wasgelegenheid met vaste aan- en afvoer, en ontsmettende, reukloze zeep en een of meerdere torkrollen of doelmatig handendroogapparaat.

Artikel 67

De inhoud van de magen en darmen moet, voorzover deze niet rechtstreeks door de riolering wordt afgevoerd, in een goed afgedekte, waterdichte bak worden verzameld en, tenzij deze inhoud elke dag na afloop van het slachten van het terrein van de slachterij wordt verwijderd, met kalk bestrooid.

Artikel 68

De bij de slachterij behorende stallen moeten van een waterdichte vloer zijn voorzien en behoorlijk rein zijn ter beoordeling van de keuringsdierenarts.

Artikel 69

  • 1. Personen, die slachten of bij het slachten behulpzaam zijn, moeten hun werkzaamheden uitoefenen in naar het oordeel van de keuringsdierenarts doelmatige kleding met inbegrip van een hoofddeksel; deze kleding, welke steeds zindelijk moet zijn, moet zijn vervaardigd van gemakkelijk te reinigen materiaal.

  • 2. Slachten moet geschieden met zindelijke handen en armen en met zindelijke en voor het doel geschikte gereedschappen, een en ander ter beoordeling van de keuringsdierenarts; messcheden moeten van niet-corroderend materiaal zijn gemaakt en uitneembaar en gemakkelijk te reinigen.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde personen mogen, na het toilet te hebben bezocht, niet met slachten aanvangen of doorgaan, alvorens hun handen met ontsmettende zeep en, indien mogelijk, met warm water te hebben gewassen.

  • 4. Neerleggen van slachtgereedschap op de vloer, spuwen op de vloer of op aanzetstenen, vasthouden van messen in de mond en met behulp van speeksel schrijven of plakken op vlees zijn verboden; bezoedeling van vlees met haren, zweet en andere verontreinigende stoffen moet worden voorkomen.

  • 5. Gereedschappen en apparatuur, die tijdens het slachten zijn bezoedeld, dienen alvorens opnieuw te worden gebruikt te worden gereinigd en te worden ontsmet met water van ten minste 82 °C dan wel met middelen voorgeschreven door de keuringsdierenarts.

Artikel 70

  • 1. Slachtvee waarvan te verwachten valt dat het vlees ervan de bij de slachting te gebruiken gereedschappen en apparatuur met smetstof zal verontreinigen, dienen in een afzonderlijke bedrijfsruimte, welke uitsluitend voor dat doel mag worden gebezigd, in de toestand te worden gebracht als bedoeld in paragraaf C.

  • 2. In de inrichting waarvan de in het eerste lid bedoelde bedrijfsruimte deel uitmaakt, dient:

    • a.

      en aparte koelruimte en een aparte ruimte voor het uitsnijden van het vlees aanwezig te zijn;

    • b.

      in afwijking van het bepaalde van artikel 60 geen rechtstreekse verbinding te bestaan tussen de bedrijfsruimten van de inrichting, waar slachtdieren worden geslacht, en bedrijfsruimten, waar vlees wordt bewaard;

    • c.

      een koelruimte of een afsluitbaar deel van de koelruimte bedoeld onder a. aanwezig te zijn die zodanig is ingericht dat een geopend karkas en daarbij behorende organen, welke in afwachting van de keuringsuitspraak daarin zijn opgeslagen, geen contact hebben met andere karkassen en de organen daarvan;

    • d.

      voldoende gelegenheid voor het reinigen en ontsmetten van gereedschappen te zijn;

    • e.

      het voor het reinigen en ontsmetten van gereedschappen bestemde water door middel van vaste aansluitingen te worden aan- en afgevoerd;

    • f.

      een aparte afsluitbare ruimte aanwezig te zijn voor de opslag van afgekeurd vlees.

  • 3. De goedgekeurde karkassen en daarbij behorende organen dienen zodanig in de koelruimte te worden opgeslagen, dat zij geen contact hebben met andere karkassen en de organen daarvan.

  • 4. Indien in de in het eerste lid bedoelde bedrijfsruimte gebruik wordt gemaakt van broeikuipen of ontharingsmachines, dienen deze na gebruik en voorts telkens als zulks door de keuringsdierenarts wordt geëist te worden gereinigd en ontsmet.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag slachtvee waarvan te verwachten valt dat het vlees ervan de bij de slachting te gebruiken gereedschappen en apparatuur met smetstof zal verontreinigen, worden geslacht in bedrijfsruimten, waar tevens slachtvee wordt geslacht, waarvan zulks niet te verwachten valt, als de keuringsdierenarts daartoe toestemming geeft. Alsdan worden zij na laatstgenoemde categorie slachtvee geslacht. In het geval, dat de keuringsdierenarts zijn in de eerste volzin genoemde toestemming weigert, kan het bestuurscollege, andere dierenartsen en de inspectie volksgezondheid schriftelijk gehoord te hebben, alsnog toestemming hiertoe geven.

Artikel 71

Na afloop van het slachten van het in artikel 70, eerste lid, bedoeld slachtvee en van de eerste in artikel 70, vijfde lid, genoemde categorie slachtvee dienen de bedrijfsruimten, waar geslacht is en de daarin aanwezige gebruikte gereedschappen en apparatuur te worden gereinigd en te worden ontsmet met water van ten minste 82 °C en met middelen, als bedoeld in artikel 79, vijfde lid. De kleding waarin werd geslacht en de bij het slachten gebruikte gereedschappen en apparatuur moeten bovendien telkenmale wanneer de keuringsdierenarts dit noodzakelijk acht, te worden gereinigd of ontsmet.

J. Bijzondere voorschriften voor vleeswinkels, waarin wordt uitgeoefend het slagersbedrijf.

Artikel 72

  • 1. Bedrijfsruimten van die vleeswinkels, waarin wordt uitgeoefend het slagersbedrijf en de in die bedrijfsruimten aanwezige toestellen, gereedschappen en andere voorwerpen, benodigd voor het bewaren, bereiden, bewerken, uitstallen of verkopen van in artikel 73, eerste lid, bedoelde producten, moeten zich in reine toestand bevinden en gedurende de werkzaamheden in zo rein mogelijk toestand worden gehouden.

  • 2. Metalen voorwerpen, als bedoeld in het eerste lid, dienen bij voorkeur van niet-roestend metaal te zijn vervaardigd en zoveel mogelijk glad te zijn. Zij moeten steeds roestvrij zijn. Hakblokken en snijplanken dienen van een kunststof of een harde houtsoort te zijn vervaardigd en een zoveel mogelijk glad oppervlak te hebben zonder naden of scheuren.

  • 3. In de bedrijfsruimten van elke vleeswinkel, als bedoeld in het eerste lid, of, voorzover zulks niet uitvoerbaar is te achten, in onmiddellijke nabijheid daarvan, moet aanwezig zijn een wasgelegenheid met vaste aan- en afvoer, met reukloze zeep en één of meerdere torkrollen of doelmatige handdroogapparaat

Artikel 73

  • 1. In bedrijfsruimten van vleeswinkels, als bedoeld in artikel 72, eerste lid, mogen behalve de in artikel 72, eerste lid, bedoelde voorwerpen slechts aanwezig zijn:

    • a.

      vlees en vleesproducten;

    • b.

      geslacht pluimvee, alsmede van zodanig pluimvee afkomstige delen en organen;

    • c.

      eetwaren, waarin vlees, vleesproducten of vlees van geslacht pluimvee, verwerkt is of zijn, en die bereid zijn in een bedrijfsruimte, welke behoort tot dezelfde onderneming als de vleeswinkel;

    • d.

      etenswaren, andere dan de onder a-c genoemd, en drinkwaren, waaronder begrepen ingrediënten, bestemd voor de bereiding van eet- en drinkwaren, mits zij zich bevinden in een verpakking, waarin zij aan de afnemers worden geleverd en die verpakking zodanig is, dat haar inhoud aan het vlees en de vleesproducten, in de vleeswinkel aanwezig, geen afwijkende smaak of geur kan geven;

    • e.

      voeder voor honden en katten, mits het zich bevindt in een verpakking, waarin het aan de afnemers wordt geleverd en op die verpakking, voor zover het betreft voeder dat niet uitsluitend bestaat uit onder a of c bedoelde artikelen, duidelijk zichtbaar is aangegeven dat zij voeder voor honden en katten bevat en voorts die verpakking zodanig is dat haar inhoud aan het vlees en de vleesproducten, in de vleeswinkel aanwezig, geen afwijkende smaak of geur kan geven.

  • 2. In bedrijfsruimten van vleeswinkels als bedoeld in artikel 72, eerste lid, mag geen ander voorverpakt vlees aanwezig zijn dan afkomstig uit inrichtingen, ten aanzien van welke op grond van artikel 92 een vergunning is verleend.

  • 3. Indien in bedrijfsruimten van vleeswinkels als bedoeld in artikel 72, eerste lid, vlees wordt verkocht, als bedoeld in de artikelen 76 en 77, zijn die artikelen mede van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Zelfstandigheden, welke aan het vlees of de vleesproducten een afwijkende smaak of geur kunnen geven, dan wel het bederf ervan kunnen bevorderen, mogen in bedrijfsruimten van vleeswinkels, als bedoeld in artikel 72, eerste lid, niet aanwezig zijn.

Artikel 74

Personen, in vleeswinkels, als bedoeld in artikel 72, eerste lid, belast met het bewerken en de verkoop van vlees en/of vleesproducten, moeten tijdens de uitoefening van deze werkzaamheden schone kleding dragen, met inbegrip van een hoofddeksel, en steeds schone handen hebben.

K. Bijzondere voorschriften voor vleeswinkels, waar vlees niet wordt bewerkt, maar uitsluitend verkocht.

Artikel 75

De artikelen van paragraaf H - met uitzondering van het bepaalde in het derde lid van artikel 56, ten aanzien van de aanwezigheid van bedorven of op andere wijze ondeugdelijk geworden vlees of vleesproducten -, alsmede de artikelen van paragraaf O gelden niet voor de bedrijfsruimten van die vleeswinkels, waar vlees niet wordt bewerkt, maar uitsluitend wordt verkocht.

Artikel 76

  • 1. In bedrijfsruimten van vleeswinkels, als bedoeld in artikel 75, mag geen ander vlees aanwezig zijn dan voorverpakt vlees dat afkomstig is uit inrichtingen, ten aanzien waarvan op grond van artikel 89 een vergunning is verleend.

  • 2. Indien het vlees, anders dan diepgevroren toestand, aanwezig is dient het bij een temperatuur van maximaal 7 °C en minimaal -1 °C te worden bewaard.

  • 3. door middel van een aangebrachte thermometer moet de temperatuur van de gekoelde ruimte, waarin het vlees in afwachting van verkoop wordt bewaard, steeds gemakkelijk afleesbaar zijn.

  • 4. De ruimte, waarin vlees in afwachting van verkoop wordt bewaard, moet zich te allen tijde in reine toestand bevinden.

Artikel 77

  • 1. In een bedrijfsruimte van een vleeswinkel, als bedoeld in artikel 75, mag vlees in diepgevroren toestand aanwezig zijn, mits het wordt bewaard in een diepvriesmeubel met volautomatische koeling, waarin de temperatuur niet hoger mag zijn dan -18 °C, en het wat betreft de verpakking voldoet aan de daaraan door in artikel 78 gestelde eisen.

  • 2. Door middel van een aangebrachte thermometer moet de inwendige temperatuur van het in het eerste lid bedoelde vriesmeubel steeds gemakkelijk afleesbaar zijn.

  • 3. Het in het eerste lid bedoelde vriesmeubel moet zich te allen tijde in reine toestand bevinden.

Artikel 78

  • 1. De verpakking van voorverpakt vlees dient aan de volgende eisen te voldoen:

    • a.

      zij dient uit vochtbestendig materiaal te bestaan;

    • b.

      er mag een bakje of schaaltje of een onderlegger van vochtopnemend materiaal aanwezig zijn;

    • c.

      op de buitenzijde dient duidelijk te zijn aangegeven de naam en het adres van de voorverpakkingsinrichting. Indien terzake gebruik gemaakt wordt van een code dienen tevens de naam en het adres van degene die het vlees rechtstreeks aan de consument verkoopt te worden vermeld. Indien de voorverpakkingsinrichting dan wel de verkoper een rechtspersoon is, dan mag volstaan worden met in plaats van het adres de plaats van vestiging te vermelden, tenzij de voorverpakkingsinrichting toebehoort aan een rechtspersoon die meer dan één voorverpakkingsinrichting bezit cq. exploiteert;

    • d.

      zij dient te zijn voorzien van de aanduiding 'tenminste houdbaar tot..'; hier dient te zijn vermeld tot welke datum het vlees minimaal houdbaar is. De datum moet zijn aangeven in de volgorde: dag, maand, jaar, met dien verstande dat:

      • i.

        de dag moet zijn aangegeven met een getal bestaande uit twee cijfers;

      • ii.

        de maand moet zijn aangegeven hetzij met de naam hetzij met de eerste drie letters van de naam -waarbij maart moet worden aangeduid met de letters mrt-, hetzij met een getal, bestaande uit twee cijfers;

      • iii.

        het jaar moet zijn aangegeven hetzij met het jaartal, hetzij met een getal bestaande uit de laatste twee cijfers van het jaartal.

    • e.

      zij dient voorts te voldoen aan de eisen gesteld bij of krachtens de Warenlandsverordening (PB 1997,334).

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, dient de verpakking indien het vlees anders dan in diepgevroren toestand aanwezig is nog aan de volgende eisen te voldoen:

    • a.

      zij dient zodanig te zijn, dat de inhoud van de verpakking visueel kan worden beoordeeld zonder de verpakking te openen;

    • b.

      zij dient op duidelijke leesbare wijze te zijn voorzien van aanduiding "bewaartemperatuur ten hoogste 7 °C;

    • c.

      wat betreft de datum bedoeld in het eerste lid, onder d, mag worden volstaan met vermelding van dag en maand;

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid dient de verpakking, indien het vlees in diepgevroren toestand aanwezig is, op duidelijke wijze te zijn voorzien van de aanduiding "bewaartemperatuur ten hoogste -18 °C".

L. Bijzondere voorschriften voor bewaarplaatsen van vlees

Artikel 79

Bedrijfsruimten van bewaarplaatsen van vlees mogen in rechtstreekse verbinding staan met die van slachterijen, waar slachtdieren worden geslacht.

Artikel 80

Bedrijfsruimten van bewaarplaatsen van vlees moeten droog en koel zijn en evenals de daarin aanwezige voorwerpen, toestellen en gereedschappen zich te allen tijde in reine toestand bevinden.

Artikel 81

  • 1. In bedrijfsruimten van bewaarplaatsen van vlees mogen slechts voorwerpen, toestellen of gereedschappen, welke met de bewerking van vlees verband houden, aanwezig zijn.

  • 2. Haken moeten glad zijn, bij voorkeur van niet-roestend metaal zijn vervaardigd en steeds roestvrij zijn.

  • 3. Zelfstandigheden, welke aan het vlees een afwijkende smaak of geur kunnen geven, dan wel het bederf ervan kunnen bevorderen, mogen in bewaarplaatsen van vlees niet aanwezig zijn.

Artikel 82

Oprichten, hebben of gebruiken van inrichtingen tot bewaren van vlees onder koeling, in de vorm van diepvrieskluizen, hetzij als bedrijf, hetzij in samenwerking met anderen, is toegestaan met vergunning verleend voor het bestuurscollege, de keuringsdierenarts gehoord.

M. Bijzondere voorschriften voor vleesproductenfabrieken

Artikel 83

De bedrijfsruimten van vleesproductenfabrieken mogen, met uitzondering van ruimten waarin het vlees wordt bewaard, in rechtstreekse verbinding met elkaar staan.

Artikel 84

  • 1. In de bedrijfsruimten van vleesproductenfabrieken mogen slechts die voorwerpen, toestellen, gereedschappen of stoffen, welke bij de be- en verwerking van vlees en bij de bereiding van vleesproducten worden gebruikt, aanwezig zijn.

  • 2. Stoffen, waarvan het gebruik bij de bereiding van vleesproducten niet is toegestaan, alsmede zelfstandigheden, welke aan het vlees of de vleesproducten een afwijkende smaak of geur kunnen geven, dan wel het bederf ervan kunnen bevorderen, mogen in bedrijfsruimten van vleesproductenfabrieken niet aanwezig zijn.

Artikel 85

  • 1. De bedrijfsruimten van vleesproductenfabrieken en de daarin aanwezige voorwerpen, toestellen en gereedschappen moeten zich te allen tijde in reine toestand bevinden.

  • 2. hakblokken en snijplanken moeten van kunststof of een harde houtsoort zijn vervaardigd en een zoveel mogelijk glad oppervlak hebben zonder naden of scheuren.

  • 3. Haken moeten glad zijn, bij voorkeur van niet-roestend metaal zijn vervaardigd en steeds roestvrij zijn.

  • 4. In de bedrijfsruimten van vleesproductenfabrieken moet een wasgelegenheid zijn met vaste aan- en afvoer, met reukloze zeep en een of meerdere torkrollen of doelmatig handendroogapparaat, tenzij zich in de onmiddellijke nabijheid een afzonderlijk lokaal bevindt voor het wassen der handen.

Artikel 86

Personen, werkzaam in bedrijfsruimten van vleesproductenfabrieken, moeten tijdens de uitoefening van hun werkzaamheden schone kleding, waaronder begrepen een muts, dragen en steeds reine handen en armen hebben.

Artikel 87

Roken, pruimen of spuwen in de bedrijfsruimten van vleesproductenfabrieken is verboden.

N. Bijzondere voorschriften voor inrichtingen voor het bewerken of verduurzamen van vlees of het bereiden of bewerken van vleesproducten.

Artikel 88

Voor de bedrijfsruimten van inrichtingen, bestemd tot of gebruikt voor het bewerken of verduurzamen van vlees of het bereiden of bewerken van vleesproducten gelden de voorschriften, gesteld in de artikelen van paragraaf M van dit besluit ten aanzien van bedrijfsruimten van vleesproductenfabrieken.

Artikel 89

  • 1. Oprichten, hebben of gebruiken van inrichtingen, waar voorverpakking van vlees, ter bevoorrading van vleeswinkels, als bedoeld in paragraaf J of in paragraaf K, plaatsvindt, is slechts toegestaan met vergunning van het bestuurscollege, de keuringsdierenarts gehoord.

  • 2. De vergunning wordt verleend tot wederopzegging.

  • 3. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 90

De temperatuur binnen de bedrijfsruimte van een inrichting, als bedoeld in artikel 89, mag ten tijde van de voorverpakking niet hoger zijn dan 12 °C, welke temperatuur door middel van een aangebrachte thermometer steeds gemakkelijk afleesbaar moet zijn.

Artikel 91

Vlees mag uitsluitend worden uitgesneden indien de inwendige temperatuur ervan ten hoogste 7 °C bedraagt tenzij de uitsnijruimte in hetzelfde complex ligt als de slachtruimte, waar de keuring na het slachten van het vlees heeft plaatsgevonden, en beide ruimten zodanig dicht bij elkaar liggen dat het uit te snijden vlees zonder overlading van de slachtruimte naar de uitsnijruimte kan worden overgebracht en bovendien het uitsnijden onmiddellijk na het overbrengen geschiedt.

O. Voorschriften ter voorkoming van besmetting van vlees en vleesproducten

Artikel 92

  • 1. In de onmiddellijke nabijheid van de bedrijfsruimten van de in artikel 1, letter g van de Landsverordening genoemde inrichtingen moeten één of meer toiletten aanwezig zijn, welke zich steeds in reine toestand moeten bevinden.

  • 2. Toiletten, waaronder begrepen urinoirs, voorzover van de bedrijfsruimten bereikbaar, mogen eerst na passeren van twee deuren voor de gebruikers toegankelijk zijn; de deur naar de bedrijfsruimte moet zich automatisch sluiten.

  • 3. Indien de bedrijfsruimten op de openbare drinkwaterleiding zijn aangesloten, moeten de toiletten en de urinoirs van waterspoeling zijn voorzien.

  • 4. In de ruimte tussen beide deuren, dan wel op het toilet of het urinoir zelve, moet aanwezig zijn een wasgelegenheid met ontsmettende, reukloze zeep en een of meerdere torkrollen of doelmatig handendroogapparaat.

  • 5. In de ruimte waar de wasgelegenheid zich bevindt, dan wel in het toilet en het urinoir zelve, moet op duidelijke zichtbare wijze het opschrift zijn aangebracht: 'Een ieder behoort na gebruikmaken van het toilet of het urinoir de handen met behulp van zeep te wassen', dan wel: ‘Tur hende mester laba man ku habon despues uso di toilet of urinoir’.

  • 6. Te openen vensters of ventilatieopeningen van toiletten en urinoirs mogen niet op de bedrijfsruimten van de inrichtingen als bedoeld in artikel 1, letter g van de Landsverordening, uitkomen; deze vensters en openingen moeten met vliegengaas zijn afgesloten.

Artikel 93

  • 1. In de bedrijfsruimten van de in artikel 1, letter g van de Landsverordening genoemde inrichtingen mogen honden en katten niet aanwezig zijn, tenzij de dieren bestemd zijn om in een op het terrein van een slachterij staande inrichting pijnloos te worden gedood.

  • 2. Vleeswinkels moeten bij de voor het publiek te gebruiken toegang onder vermelding van dit artikel op duidelijke wijze het opschrift dragen: 'Aanwezigheid van honden en katten in deze winkel is verboden', dan wel: 'prohibi pa kacho i pushi'.

Hoofdstuk VI : Vervoer van vlees en vleesproducten

P. De voorwaarden, waaraan bij het vervoer van vlees moet worden voldaan

Artikel 94

  • 1. Tenzij het betreft het vervoer van vlees van de slachterij naar het bedrijf van een slager of naar een vleeswinkel en dit vervoer niet langer dan één uur duurt, is het verboden vlees dat is goedgekeurd te vervoeren indien de inwendige temperatuur van het vlees meer dan +7 °C bedraagt, met dien verstande dat, voor zover het slachtafvallen betreft, de inwendige temperatuur niet meer dan +3 °C bedraagt. Bij het vervoeren mag bezoedeling van het vlees niet plaatsvinden.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde vlees mag uitsluitend worden vervoerd:

    • a.

      in geheel dichte, door middel van één of meer deuren, kleppen of deksels gesloten ruimten van wagens, welke voldoen aan de volgende eisen:

      • i.

        de ruimte waarin vlees wordt vervoerd moet geheel van de zitplaats van de bestuurder zijn afgescheiden en moet -met uitzondering van de ruimten- aan de binnenzijde geheel bekleed zijn met niet-corroderend metaal dat vrij van scheuren is;

      • ii.

        de bodem moet goed zijn gesloten, vrij zijn van scheuren en niet zijn voorzien van profileringen welke de reiniging door en de afvoer van spoel- en schrobwater belemmeren;

      • iii.

        deuren, kleppen en deksels, waarmede de wagens worden gesloten, dienen dusdanig geconstrueerd te zijn dat enkelvoudige verzegeling mogelijk is;

      • iv.

        indien het vlees hangend wordt vervoerd, moeten de daartoe gebruikte haken van niet-corroderend metaal zijn vervaardigd en zich steeds in zindelijke toestand bevinden, terwijl het vlees niet met de bodem in aanraking mag komen;

      • v.

        indien vlees niet hangend wordt vervoerd en niet is verpakt op de wijze, aangegeven in het zesde lid, moet het:

        • 1.

          hetzij worden gelegd op een uitneembare, van niet-corroderend metaal vervaardigde onderlaag, welke op een afstand van minstens 5 cm boven de bodem van de wagen in gedeelten is aangebracht en met eenmaal te gebruiken schoon, vetdicht, onbedrukt wit of kleurloos papier of kunststof bedekt zijn; deze gedeelten, waarvan de afmetingen in de rijrichting van de wagen niet meer dan 50 cm mag bedragen, mogen steunen op van niet-corroderend metaal vervaardigde klampen welke aan de wanden of aan de onderzijde van de onderlaag bevestigd moet zijn: staan of lopen op de onderlaag is verboden;

        • 2.

          hetzij worden vervoerd in voorwerpen van niet-corroderend metaal, die geen scheuren mogen vertonen en niet mogen lekken, terwijl deze van zodanige constructie dienen te zijn dat bij stapeling het uitwendige niet aanraking kan komen met vlees; het uitwendige der voorwerpen dient rein te zijn;

      • vi.

        het is verboden hele geslachte dieren, halve dieren en vierendelen anders dan hangend te vervoeren, tenzij zij zijn bevroren of verpakt op de wijze als in het zesde lid bedoeld.

    • b.

      in wagens welke niet aan de onder a genoemde eisen voldoen, in vaartuigen en in vliegtuigen, mits het vlees geheel verpakt is dan wel zich bevindt in voorwerpen die vervaardigd zijn van niet-corroderend materiaal, die geen scheuren vertonen en niet mogen lekken en die afgesloten zijn met een goed sluitende deksel van hetzelfde materiaal, een en ander met inachtneming van het onder a.vi. gestelde.

  • 3. De ruimten van de wagens, vaartuigen en vliegtuigen, bedoeld in het tweede lid, sub b, waarin vlees wordt vervoerd of geladen dan wel waaruit vlees wordt gelost, moeten zich steeds in reine toestand bevinden. De atmosfeer daarin moet fris zijn, terwijl zich in die ruimten geen voorwerpen of zelfstandigheden op zodanige wijze mogen bevinden, dat zij de geur of smaak van het vlees ongunstig kunnen beïnvloeden of verontreinigen of bederf van het vlees kunnen veroorzaken of bevorderen.

  • 4. De in het tweede lid, onder a, bedoelde wagens moeten zowel aan de voor- als de achterzijde zijn voorzien van een duidelijk leesbaar opschrift 'vleesvervoer' of 'transportashon di karni'.

  • 5. De in het tweede lid, onder a, bedoelde wagens mogen niet worden gebruikt voor vervoer, opstalling of opslag van levende of dode dieren, niet zijnde vlees als bedoeld in het eerste lid, van haren, borstels of wol, van hoornen, hoeven of klauwen, van huiden of mest dan wel andere voorwerpen of zelfstandigheden welke ruiken, stinken of tot verontreiniging aanleiding kunnen geven.

  • 6. Voor de toepassing van de voorgaande leden wordt onder verpakking van vlees verstaan de omhulling van het vlees door een stof-, vet- en waterbestendig materiaal ter bescherming van het vlees tegen verontreiniging. Verpakkingsmateriaal dat meermalen gebruikt kan worden, dient vóór hernieuwd gebruikt telkens gereinigd en ontsmet te zijn.

  • 7. De voor vleesvervoer te gebruiken wagens, bedoeld in het tweede lid, onder a, en de door voor vleesvervoer te gebruiken voorwerpen, bedoeld in het tweede lid, onder a.iv, onder a.v, onderdeel 2, en onder b, dienen vóór het gebruik gereinigd en ontsmet te zijn en zich tijdens het vervoer in reine toestand te bevinden.

  • 8. In alle gevallen waar in dit artikel het aanwenden van niet-corroderend materiaal is voorgeschreven, mag slechts metaal of door de keuringsdierenarts daarmee gelijk te stellen materiaal worden gebruikt dat in geen enkel opzicht de eigenschappen van vlees kan aantasten of voor de gezondheid van de mens schadelijke stoffen op het vlees kan overbrengen.

  • 9. Personen, die vlees in- of uitladen of bij deze werkzaamheden behulpzaam zijn, dienen bij de aanvang van deze werkzaamheden schone kleding te dragen. Zij dienen schone handen te hebben, een zindelijk licht gekleurd hoofdeksel te dragen, alsmede een zindelijke overal van witte kleur, terwijl indien zij de over de overal een schort dragen, deze van in witte kleur uitgevoerde kunststof of een ander gemakkelijk te reinigen materiaal dient te zijn vervaardigd. Een zindelijke nekbescherming dient steeds te worden gedragen, indien het vlees door de wijze van dragen met de nek in aanraking kan komen. De in vorige volzinnen bedoelde personen mogen tijdens de daar bedoelde werkzaamheden niet roken, pruimen of spuwen.

  • 10. De keuringsdierenarts kan voorschrijven aan welke eisen de thermometer ter bepaling van de inwendige temperatuur van het vlees en van slachtafvallen, voorgeschreven in het eerste lid, moet voldoen en voorschreven [bedoeld zal zijn: voorschriften geven] omtrent het gebruik ervan.

  • 11. De keuringsdierenarts kan op aanvrage ontheffing verlenen van het in het eerste lid opgenomen voorschrift ten aanzien van de inwendige temperatuur van vlees en slachtafvallen; een ontheffing wordt slechts verleend indien de maximale duur van het vervoer het uur niet overschrijdt. Aan een dergelijke ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden.

Hoofstuk VII: Wat niet onder vlees, onderscheidenlijk onder vleesproducten moet worden verstaan, alsmede de verwerking van vlees tot vleesproducten.

Q. Wat niet onder vlees, onderscheidenlijk onder vleesproducten, moet worden verstaan.

Artikel 95

Van hetgeen in dit besluit onder vlees wordt verstaan worden uitgezonderd:

  • a.

    ten eerste:

    • i.

      geheel van spierweefsel ontdane beenderen;

    • ii.

      varkenshuiden;

    • iii.

      ongesmolten vet;

    • iv.

      bloed;

    indien deze delen ten genoege van de keuringsdierenarts zijn overgoten dan wel vermengd met creoline, carbol, saprol of andere met goedkeuring van de keuringsdierenartsn aan te wenden stoffen;

  • b.

    ten tweede:

    • i.

      pensen, boek-, net- en lebmagen en darmen, welke van hun inhoud zijn ontdaan;

    • ii.

      darmen van nuchtere kalven;

indien deze organen naar het oordeel en onder toezicht van de keuringsdierenarts rijkelijk zijn overgoten met een 0,2% waterige oplossing van methylblauw;

Artikel 96

Van hetgeen in dit besluit onder vleesproducten wordt verstaan worden uitgezonderd:

  • a.

    gesmolten vetten, welke bij de onbruikbaarmaking van afgekeurd vlees voor voedsel voor mens en dier in destructoren worden verkregen;

  • b.

    mede door verwerking van vlees verkregen producten, welke kennelijk het karakter van vleesproducten missen.

R. Voorschriften voor het verwerken van vlees tot vleesproducten

Artikel 97

De eigenschappen van vlees worden geacht niet verloren te gaan door:

  • a.

    bevriezing of afkoeling;

  • b.

    oppervlakkig roken;

  • c.

    oppervlakkige behandeling met zout of pekel;

  • d.

    behandeling met stoffen, welke ten doel hebben, geur, kleur, smaak of consistentie te verbeteren;

  • e.

    inleggen in azijn;

  • f.

    inhullen in vet, gelatine of andere stoffen, welke ten doel hebben de lucht af te sluiten.

Artikel 98

  • 1. Bij het verduurzamen of toebereiden van vlees bij wege van bedrijf moet zindelijkheid nauwgezet worden betracht.

  • 2. De personen, die bij het verduurzamen en toebereiden van vlees bij wege van bedrijf werkzaam zijn, moeten voor en na de arbeid, alsmede vóór terugkeer in het werklokaal, nadat zij van het toilet gebruik hebben gemaakt, hun handen met ontsmettende, reukloze zeep en water goed hebben gereinigd.

  • 3. Aan de in het tweede lid bedoelde personen zijn roken, pruimen en spuwen in het werklokaal niet toegestaan.

Artikel 99

  • 1. Voor het verduurzamen en toebereiden van vlees mag ander vlees, dan hetwelk is goedgekeurd conform hoofdstuk III en IV van dit besluit en zich in deugdelijke toestand bevindt, niet worden gebruikt

  • 2. Magen of darmen mogen bij bereiding van vleesproducten alleen worden gebruikt, indien zij na voorafgaande reiniging geheel van slijmvlies zijn ontdaan en in deugdelijke toestand verkeren.

  • 3. Geslachtsorganen, navelzakken, ogen, ooruitsnijdels, maag- en darmslijm en, tenzij van varkens, snuiten en onder- en bovenlippen mogen niet tot of in vleesproducten worden verwerkt en niet in lokalen, bestemd tot of gebruikt voor het verduurzamen of toebereiden van vlees, zijn.

  • 4. Darmscheilen van varkens mogen niet anders dan door uitsmelten tot vleesproducten worden verwerkt, tenzij de darmscheilen onder toezicht van de met de keuringsdierenarts worden verkleind en, zo nodig na vermenging met andere voor het bereiden van vleesproducten toegelaten stoffen, door verhitting in luchtdicht gesloten voorwerpen worden geconserveerd, in welk geval de darmscheilen slechts onmiddellijk voorafgaande de verwerking in de voor vleesproductenbereiding bestemde ruimten aanwezig mogen zijn en de bij de bereiding gebruikte gereedschappen en toestellen dadelijk na het gebruik moeten worden gereinigd en ontsmet.

Artikel 100

Bij het bereiden van vleesproducten is het gebruik en de toevoeging van andere vleesproducten, mits deze zich in deugdelijke toestand bevinden, toegestaan.

Artikel 101

Omhulsels, welke worden gebruikt voor het verduurzamen van vlees of vleesproducten, moeten bestaan uit deugdelijk materiaal, dat geen bestanddelen afgeeft in hoeveelheden, welke schadelijk voor de gezondheid kunnen zijn of de vleesproducten kunnen verontreinigen.

S. voorschriften voor het verwerken van vlees en vleesproducten

Artikel 102

  • 1. Vlees, daaronder niet begrepen bloed, moet, indien het is bestemd voor menselijke consumptie, voldoen aan de volgende eisen:

    • a.

      het moet voor menselijke consumptie geschikt zijn;

    • b.

      geen andere ingrediënten mogen zijn toegevoegd of aanwezig zijn dan de hierna genoemde, welke aanwezig mogen zijn met inachtneming van de daarbij genoemde beperkingen:

      • i.

        keukenzout;

      • ii.

        voor de consumptie gebruikelijke kruiden en specerijen, alsmede de daaruit verkregen extracten en etherische oliën, mits deze, behalve glucose en/of keukenzout, geen bestanddelen bevatten, welke van nature niet in deze kruiden of specerijen voorkomen;

      • iii.

        paneermeel, uitsluitend bestemd voor het paneren, tot een zetmeelgehalte, berekend als watervrij zetmeel, van ten hoogste 6%, welke paneermeel geen andere kleurstoffen bevat dan kleurstoffen afkomstig van en van nature voorkomend in toegevoegde specerijen en kruiden, terwijl voorts geen andere middelen voor de hechting van het paneermeel op het vlees mogen zijn dan de in artikel 107, eerste lid, onder c, genoemde producten;

      • iv.

        glucose, mits uitsluitend afkomstig van een aan het vlees toegevoegd mengsel van kruiden en/of specerijen met glucose;

      • v.

        de ingrediënten, welke door inleggen in een marinade in het product zijn gekomen met uitzondering van conserveermiddelen en andere kleurstoffen dan die kleurstoffen welke afkomstig zijn van specerijen en kruiden van de marinade;

  • 2. Bloed bestemd voor menselijke consumptie moet voldoen aan de volgende eisen:

    • a.

      het moet voor menselijke consumptie geschikt zijn;

    • b.

      geen andere ingrediënten mogen zijn toegevoegd of aanwezig zijn dan de hierna genoemde, welke aanwezig mogen zijn met inachtneming van de daarbij genoemde beperkingen:

      • i.

        keukenzout;

      • ii.

        een als antistollingsmiddel toegevoegde stof, uitsluitend bestaande uit hetzij natriumcitraat, hetzij fosfaten zodanig dat

        indien natriumcitraat is gebezigd- het gehalte aan natriumcitraat niet meer dan 16 gram per liter bloed bedraagt of -indien fosfaten zijn gebezigd- het gehalte aan fosforverbindingen met inbegrip van de reeds van nature aanwezige fosforverbindingen ten hoogste 3,6 gram berekend als P2O5 per liter bloed bedraagt.

  • 3. De aanduiding 'vlees' of 'karni', onmiddellijk voorafgaand door de naam van de soort slachtdier, waarvan het vlees verkregen is, mag uitsluitend en moet worden gebezigd voor de in het eerste lid bedoelde product die voldoet aan de in dat lid vermelde eisen.

  • 4. In afwijking van het in het derde lid bepaalde mag in plaats van de aanduiding 'vlees' of 'karni' een daarvoor in de handel gebruikelijke naam worden gebezigd.

Artikel 103

  • 1. Vleesproducten bestemd voor menselijke consumptie moet voldoen aan de volgende eisen:

    • a.

      het product moet bereid zijn uit vlees geschikt voor menselijke consumptie;

    • b.

      het product moet zijn verduurzaamd door koken, braden, roken, broeien, pekelen, rijpen of een vergelijkbare handeling;

    • c.

      geen andere stoffen mogen zijn gebezigd, dan de hierna genoemde met inachtneming van de daarbij vermelde beperkingen:

      • i.

        stoffen welke door gebruik van rookaroma's op of in het product zijn gekomen en die uit een oogpunt van volksgezondheid onschadelijk zijn;

      • ii.

        1-glutamininezuur en zijn kalium- en natriumzouten met inbegrip van de reeds van nature aanwezige glutaminezuurverbindingen tot ten hoogste 0,2% berekend als glutamininezuur;

      • iii.

        guanylzuur en zijn kalium- en natriumzouten tot ten hoogste 0,05% berekend als guanylzuur;

      • iv.

        inosinezuur en zijn kalium- en natriumzouten tot ten hoogste 0,05% berekend als insinezuur;

      • v.

        ascorbinezuur tot een gehalte van ten hoogste 0,05% berekend als L-ascorbinezuur;

      • vi.

        fosfaten, zodanig dat het gehalte aan fosforverbindingen in totaal ten hoogste 0,8%, berekend als P205 bedraagt;

      • vii.

        glucone-delta-lacton en de daaruit in het product gevormde omzettingsproducten met dien verstande dat:

        • 1.

          in vleesproducten welke zijn omgeven door een darm, een darmvervangend omhulsel of een ander omhulsel en die geen verwarming hebben ondergaan hoger dan 34°C, het gehalte, berekend als glucone-delta- lacton, ten hoogste 1,0% mag bedragen;

        • 2.

          in andere vleesproducten dan de onder a bedoelde het gehalte, berekend als glucone-delta-lacton, ten hoogste 0,5% mag bedragen;

      • viii.

        de volgende conserveringsmiddelen:

        • 1.

          kalium- en natriumnitraat, tot ten hoogste 0,05%, berekend als kaliumnitraat;

        • 2.

          natriumnitriet, tot ten hoogste 0,02%;

        • 3.

          benzoëzuur, sorbinezuur, alsmede de zouten van deze conserveringsmiddelen tot een totaal van ten hoogste 0,1%, berekend als benzoëzuur, onderscheidenlijk sorbinezuur, uitsluitend in leverworst, omgeven dooreen darm of darmvervangend omhulsel, voorzover deze stoffen in het product zijn gekomen door de bewaring van het product in een waterige oplossing die de genoemde stoffen bevatte;

        • 4.

          pimacrine, uitsluitend op het oppervlak van niet door verhitting verduurzaamde vleeswaar tot een gehalte van ten hoogste 1 mg per dm2 oppervlak.

  • 2. Behalve de in het eerste lid aangegeven stoffen mag bij de bereiding van knakworst tevens worden gebezigd het natriumzout van carboxymethylcellulose tot een gehalte van ten hoogste 0,2%.

  • 3. Tevens mogen worden gebezigd starterculturen, welke door de verduurzaming of de bereiding van het desbetreffende product noodzakelijk zijn en die uit oogpunt van de volksgezondheid onschadelijk zijn.

  • 4. In vleesproducten mogen slechts de navolgende stoffen aanwezig zijn:

    • a.

      de stoffen eigen aan vlees dat is verduurzaamd door koken, braden, roken, broeien, pekelen, rijpen of een vergelijkbare handeling;

    • b.

      de in het eerste en tweede lid genoemde stoffen tot de daarbij vermelde beperkingen, die [bedoeld zal zijn: en de] in het derde lid vermelde starterculturen.

Artikel 104

Bij de bereiding van de in deze paragraaf bedoelde producten mag niet gebruik gemaakt worden van:

  • a.

    fijnverdeelde beenderen, fijnverdeeld kraakbeen en uit beenderen of kraakbeen bereide producten anders dan gelatine of bouillon;

  • b.

    darmen welke tengevolge van een bewerking kleurstoffen of andere stoffen dan die eigen aan vlees of vleesproducten kunnen afgeven;

  • c.

    andere middelen voor de hechting van paneermeel dan de volgende:

    • i.

      kippe-eiwit;

    • ii.

      doorhaalwit dat in gebruiksgerede toestand uitsluitend bevat

      • 1.

        water;

      • 2.

        carboxymethylcellulose en/of arabische gom, tot een gehalte van in totaal ten hoogste 1%;

      • 3.

        soja-eiwit of sojabloem, tot een gehalte van ten hoogste 10%;

Artikel 105

  • 1. De bereiding, behandeling, verpakking of bewaring van de producten in deze paragraaf bedoeld mag niet geschieden in bedrijven, waarin behoudens het bepaalde in het tweede lid, natriumnitriet in voorraad aanwezig is, anders dan vermengd met keukenzout tot een natriumnitrietgehalte van ten hoogste 0,6% en voorzien van een opschrift vermeldende de procentuele samenstelling, de gebruiksaanwijzing alsmede de naam van de fabrikant van dit mengsel.

  • 2. De keuringsdierenarts kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid; aan deze ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 106

Aanduidingen in woord of beeld die doordat zij onjuist of onvolledig zijn of een onjuiste indruk wekken, misleidend kunnen zijn met betrekking tot de aard, de samenstelling, de oorsprong en herkomst, de hoeveelheid, de houdbaarheid, of de wijze van bereiding van de in dit besluit bedoelde producten, mogen niet worden gebezigd op of bij het product dan wel de verpakking daarvan.

Artikel 107

  • 1. De producten bedoeld in dit besluit aanwezig in verpakking, moeten zijn voorzien van een aanduiding aangevende het gewicht van de in de verpakking aanwezige waar en de aanduiding aangevende de namen van de ingrediënten, waaruit het product is samengesteld.

  • 2. De aanduiding, bedoeld in het eerste lid, aangevende de namen van de ingrediënten moet zonder onderbreking geschieden in de volgorde van afnemend gewicht waarin de ingrediënten bij de bereiding zijn gebruikt, voorafgegaan door het woord 'ingrediënten'; hierbij is een gewichtstolerantie van 10% relatief toegestaan.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid behoeven niet als ingrediënten te worden vermeld:

    • a.

      Technische hulpmiddelen en starterculturen;

    • b.

      Stoffen waarvan de aanwezigheid in het product berust op het feit dat zij verwerkt waren in één of meer ingrediënten van het product, voor zover zij geen technische functie vervullen in het product.

  • 4. Indien tijdens de bereiding van vleesproducten een rookaroma door het vlees is gemengd, moet de aanduiding welke voor de vleesproducten wordt gebezigd, onmiddellijk worden gevolgd door de woorden 'met rookaroma'.

  • 5. Als gewicht, bedoeld in het tweede lid, wordt aangemerkt bij geconcentreerde of gedroogde ingrediënten die in gehydrateerde toestand in het product aanwezig zijn: het gewicht vóór het concentreren en drogen.

  • 6. Als gewicht, bedoeld in het tweede lid, moet worden aangeduid bij het ingrediënt water het gewicht van de hoeveelheid waarin het in het product aanwezig is, met dien verstande dat deze hoeveelheid wordt bepaald door de totale hoeveelheid van de gebruikte ingrediënten te verminderen met de som van de hoeveelheden ingrediënten anders dan water.

  • 7. Het ingrediënt water behoeft niet gedeclareerd te worden, indien dit minder dan 5% van de totale hoeveelheid van het product bedraagt.

  • 8. Het ingrediënt water behoeft niet te worden gedeclareerd:

    • a.

      indien dit alleen is gebruikt om geconcentreerd of gedroogd ingrediënt, hiervan uitgezonderd vleesvreemd eiwitproduct in zijn oorspronkelijke toestand terug te brengen;

    • b.

      indien dit deel uitmaakt van een vloeistof welke gewoonlijk niet wordt geconsumeerd.

  • 9. De producten, bedoeld in artikel 103, aanwezig in een verpakking, moeten zijn voorzien van een aanwijzing omtrent het gebruik of het gebruiksklaar maken van het product indien zonder deze aanwijzing het product niet op de juiste wijze kan worden gebruikt of gebruiksklaar kan worden gemaakt.

  • 10. De producten, bedoeld in deze paragraaf aanwezig in een verpakking, moeten zijn voorzien van een aanwijzing omtrent de plaats van oorsprong of herkomst, indien weglating ervan de koper zou kunnen misleiden in verband met de werkelijke oorsprong of herkomst.

  • 11. De in het vorige lid bedoelde aanwijzing moet bestaan uit uit de regionale, territoriale of topografische vermelding.

  • 12. De producten, bedoeld in de artikelen 102 en 103, aanwezig in een verpakking, moeten zijn voorzien van gegevens omtrent producent, verpakker of verkoper. Deze gegevens dienen te bestaan uit de naam of handelsnaam en het adres van de fabrikant, van de verpakker of verkoper, met dien verstande dat voor rechtspersonen de aanduiding van het adres mag worden vervangen door de aanduiding van de plaats van vestiging.

  • 13. De producten, bedoeld in de artikelen 102 en 103, aanwezig in een verpakking, moeten zijn voorzien van de aanduiding 'tenminste houdbaar tot...', waarbij de datum dient te worden vermeld, tot welke het product minimaal houdbaar is. In afwijking van het voorgaande mag ten aanzien van de producten, bedoeld in artikel 105, ook de aanduiding 'tenminste houdbaar tot.... dagen na.... (verpakkingsdatum) worden gebezigd.

  • 14. Het in het dertiende lid bepaalde is niet van toepassing ten aanzien van producten, die door hun aard of samenstelling langer dan 18 maanden na het verpakken nog in het bezit zijn van de voor die waar kenmerkende eigenschappen.

  • 15. De producten, bedoeld in de artikelen 102 en 103, aanwezig in een verpakking, dienen eveneens te zijn voorzien van de aanduiding 'bewaartemperatuur ten hoogste 7 °C'. In afwijking van het voorgaande behoeft bedoelde aanduiding niet te worden gebezigd met betrekking tot de producten, bedoeld in artikel 103, indien deze producten langer dan twee maanden houdbaar zijn bij een temperatuur van 20-25 °C.

  • 16. De datum, bedoeld in het dertiende lid, moet worden aangegeven in de volgorde dag, maand, jaar, gescheiden door een tussenruimte of een liggende streep, met dien verstande dat:

    • a.

      de dag moet worden aangegeven door getal bestaande uit twee cijfers;

    • b.

      de maand moet worden aangegeven hetzij met de naam, hetzij met de eerste drie letters, hetzij met een getal bestaande uit twee cijfers;

    • c.

      het jaar moet worden aangegeven hetzij met het jaartal, hetzij met een getal bestaande uit de laatste twee cijfers daarvan.

  • 17. In afwijking van het in het zestiende lid, onder b, bepaalde moet de maand maart, indien in drie letters aangegeven, in plaats van met de eerste drie letters van de naam worden aangegeven met de letters 'mrt’.

  • 18. Indien de in het dertiende lid bedoelde datum ligt in een periode van minder dan drie maanden na de datum van verpakking, mag worden volstaan met de vermelding van de dag en de maand, overeenkomstig het in het zestiende en zeventiende lid bepaalde.

  • 19. Indien de in het dertiende lid bepaalde datum ligt in een periode van drie maanden of meer na de datum van verpakking mag, voorzover het betreft vleesproducten, worden volstaan met de vermelding van de maand en het jaar, overeenkomstig het in het zestiende en zeventiende lid bepaalde, met dien verstande dat in afwijking van het in het dertiende lid bepaalde de datum moet worden voorafgegaan door de woorden 'ten minste houdbaar tot einde...'.

  • 20. Het bepaalde in het eerste lid ten aanzien van het gewicht van het product en de namen van de ingrediënten, het bepaalde in het negende, tiende, twaalfde en dertiende lid en het bepaalde in het vijftiende tot en met het negentiende lid is niet van toepassing op de in de in deze paragraaf bedoelde producten, die op de plaats van verkoop aan particulieren met het oog op de onmiddellijke verkoop zijn verpakt.

  • 21. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mogen de aanduidingen voor de betreffende product voorgeschreven in artikel 102 bij of boven het product zijn aangebracht, indien het product op de plaats van verkoop aan particulieren met het oog op de onmiddellijke verkoop is verpakt, mits de verwijzing naar het product, waarvoor deze aanduiding is bedoeld, op ondubbelzinnige wijze blijkt.

  • 22. De in deze paragraaf bedoelde aanduidingen moeten voorkomen op de buitenzijde van de verpakking of op een op de verpakking aangebracht etiket.

  • 23. De aanduidingen bedoeld in het eerste lid met uitzondering van die aangevende de ingrediënten en het gewicht van de in de verpakking aanwezige producten en de aanduidingen bedoeld in het dertiende en het vijftiende tot en met het negentiende lid, moeten zich in hetzelfde gezichtsveld bevinden, met dien verstande dat met betrekking tot de aanduidingen bedoeld in het dertiende en zestiende tot en met het negentiende lid, mag worden volstaan met een verwijzing naar een andere plaats, waar deze aanduiding voorkomt.

  • 24. In afwijking van het bepaalde in het twee-en-twintigste lid mag op verpakkingen waarvan het grootste vlak kleiner is dan 10 cm2 worden volstaan met de in het vorige lid bedoelde aanduidingen.

  • 25. In afwijking van het bepaalde in het twee-en-twintigste lid mogen bedoelde aanduidingen aan de binnenzijde van de verpakking of daaronder zijn aangebracht, mits deze ter plaatse helder doorzichtig is.

  • 26. De in dit artikel bedoelde aanduidingen moeten in de Nederlandse dan wel de Papiamentse taal worden aangebracht en gemakkelijk te begrijpen zijn; zij moeten bovendien duidelijk zichtbaar en leesbaar zijn aangebracht en niet door vegen kunnen worden uitgewist.

  • 27. Het bepaalde in de voorafgaande leden is niet van toepassing op de in deze paragraaf bedoelde producten, die op de plaats van verkoop aan particulieren op verzoek van de koper zijn verpakt en op de in deze paragraaf bedoelde producten aanwezig in een verpakking met een netto nominaal gewicht van meer dan 10 kilogram.

Artikel 108

De in artikel 107, tweede lid, bedoelde aanduidingen voor de daar bedoelde ingrediënten moeten bestaan uit hetzij de voor die ingrediënten bij of krachtens enig wettelijk voorschrift vastgestelde naam, hetzij, indien voor die ingrediënten geen zodanige naam is vastgesteld, een daarmee gelijk te stellen gebruikelijke naam of een aanduiding van de ingrediënten waaruit de aard en samenstelling duidelijk blijkt, met dien verstande dat ingrediënten mogen worden aangeduid met de normaliter gebruikte groepsnaam.

Artikel 109

  • 1. Producten, niet zijnde vlees of vleesproduct, doch die in eigenschappen of uiterlijk voorkomen gelijken op producten in deze paragraaf bedoeld, en bestemd of geschikt zijn om deze te vervangen, mogen niet dan met toestemming van de keuringsdierenarts, aan welke toestemming door hem voorschriften kunnen worden verbonden, worden aangeduid met namen waaruit aard en samenstelling, deze laatste kwalitatief en kwantitatief, niet of niet voldoende blijken.

  • 2. Zij moeten worden aangeduid, hetzij met een naam waarvoor door de keuringsdierenarts toestemming is verleend, hetzij overeenkomstig haar samenstelling naar de hoeveelheid van de bij de bereiding gebruikte grondstoffen, op een voor de koper begrijpelijke wijze.

Artikel 110

Het product die door een opschrift of enige andere wijze wordt aangeduid dan wel kennelijk voorhanden is als een der producten, in de artikelen 102 en 103 van deze paragraaf bedoeld, moet voldoen aan de regelen voor de desbetreffende product in of krachtens dit besluit vastgesteld.

Hoofdstuk VIII: Naam besluit, overgangsbepaling en Inwerkingtreding

Artikel 111

Het eilandsbesluit houdende algemene maatregelen van 29 oktober 1975, no.3 (A.B.1975, no.21) wordt zes maanden na afkondiging en inwerkingtreding van dit besluit ingetrokken.

Artikel 112

  • 1. Eisen gesteld aan inrichtingen, zoals bedoeld in artikel 1, letter g van de Landsverordening, en aan vervoersmiddelen, zoals gesteld in paragraaf P, treden pas in werking zes maanden na de afkondiging en inwerkingtreding van dit besluit

  • 2. Het bestuurscollege kan bij gemotiveerd verzoek, de dierenarts gehoord, de overgangsperiode van zes maanden verlengen met maximaal 12 maanden.

  • 3. Aan de verlenging zoals bedoeld in het tweede lid kunnen voorwaarden worden verbonden.

Artikel 113

Dit eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, treedt in werking met ingang van 1 februari 2002.

Artikel 114

Dit eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt aangehaald als: Slacht- en vleeskeuringsbesluit Bonaire.