EILANDSVERORDENING van de 19e juli 1961 op de invordering van belastingen, bijdragen en vergoedingen

Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Intitulé

EILANDSVERORDENING van de 19e juli 1961 op de invordering van belastingen, bijdragen en vergoedingen

Hoofdstuk I. Invordering van de inkomstenbelasting, de winstbelasting, de grondbelasting en de gebruiksbelasting.

Artikel 1.

De invordering van de inkomstenbelasting, de winstbelasting, de grondbelasting en de gebruiksbelasting, alsmede van de op die belastingen geheven opcenten, geschiedt overeenkomstig de bepalingen van de navolgende artikelen en krachtens kohieren, welke worden toegezonden aan de ontvanger van het eilandgebied.

Artikel 2.

  • 1. De ontvanger zendt zo spoedig mogelijk na ontvangst der kohieren, aan ieder, wiens naam daarop voorkomt, kosteloos een aanslagbiljet.

  • 2. De dagtekening wordt in het kohier en op het aanslagbiljet vermeld; deze vermelding strekt tot bewijs van die dagtekening.

  • 3. De wijze van uitreiking der aanslagbiljetten wordt door de ontvanger geregeld. Daarbij wordt er, behoudens het bepaalde in het volgende artikel, naar gestreefd, dat deze zoveel mogelijk per post plaats heeft.

Artikel 3.

  • 1. De verzending van de aanslagbiljetten zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 2, en de inning van de daarop voorkomende bedragen kan mede plaats hebben door tussenkomst van de werkgever bij wie de belastingschuldige in dienst is, doch slechts in bij eilandsbesluit houdende algemene maatregelen te bepalen gevallen en onder daarbij te stellen voorwaarden.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde werkgever is verplicht voor de inhouding en afdracht van de desbetreffende belasting zorg te dragen.

  • 3. Op de werkgever die niet of niet volledig aan zijn verplichtingen voldoet is artikel 74A van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943 (A.B.1956, no.9) van toepassing.

  • 4. Voor de toepassing van deze verordening kan onder werkgever mede worden verstaan het pensioenfonds waarin belastingschuldige is gerechtigd.

  • 5. Het bepaalde in artikel 2, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.

  • 1. Alle betalingen van belastingen, rente wegens te late betaling alsmede van de kosten van vervolging moeten geschieden aan de ontvanger.

  • 2. Indien het aanslagbiljet bij de betaling niet wordt aangeboden, kan een duplicaat daarvan worden opgemaakt en uitgereikt.

Artikel 5.

De toerekening en afschrijving der betalingen of van de tot verhaal van het verschuldigde ontoereikende opbrengst bij uitwinning geschiedt in de volgende orde:

  • 1o.

    op de kosten van vervolging;

  • 2o.

    op de onkosten volgens de verordeningen ten laste van de belastingschuldige of belanghebbende komende;

  • 3o.

    op de oudste openstaande aanslagen of termijnen.

Artikel 6.

  • 1. De ontvanger is bevoegd aan de belastingschuldige op zijn verzoek uitstel van betaling en gemakkelijker betalingsvoorwaarden te verlenen, indien onafwijsbaar blijkt, dat hij door bijzondere omstandigheden, buiten zijn wil, niet bij machte is aan de voorgeschreven betalingsregelen te voldoen.

  • 2. Uitstel van betaling of enige andere betalingsregeling doet niet af aan het bepaalde in artikel 11.

  • 3. Voor wat betreft de winstbelasting wordt uitstel nimmer voor langer dan vier maanden verleend.

  • 4. Uitstel van betaling voor langer dan 4 maanden kan door de ontvanger slechts worden verleend na goedkeuring door het Bestuurscollege.

  • 5. De in de leden 1, 3 en 4 bedoelde betalingsregelingen worden schriftelijk verleend.

Artikel 7.

Ongeacht hetgeen bij de belastingverordeningen of ingevolge het bepaalde in art. 6 van deze verordening of omtrent de termijnen van betaling is bepaald, zijn alle verschuldigde belastingen ineens en terstond invorderbaar:

  • 1o.

    wanneer de belastingplichtige in staat van faillissement is verklaard, gelijk in geval van beslaglegging op zijn roerende of onroerende goederen vanwege de rechtspersoon de Nederlandse Antillen of van verkoop daarvan, tengevolge van een beslaglegging namens derden;

  • 2o.

    wanneer blijkt, dat de belastingschuldige de Nederlandse Antillen wil verlaten met wegvoering of na vervreemding van zijn roerende goederen, dan wel op grond van andere feiten en omstandigheden gerechtvaardigde vrees bestaat voor verduistering van zijn roerende goederen;

  • 3o.

    wanneer een vordering wordt gedaan als bedoeld in artikel 10 van de "Landsverordening van de 31ste december 1942 op de invordering van directe belastingen" zoals gewijzigd en aangevuld.

Artikel 8.

  • 1. Bij de uitbetaling van bezoldigingen, verlofbezoldigingen, non-activiteitstractementen, wachtgelden en andere beloningen van personen in dienst van het eilandgebied wordt telkenmale, tenzij de belasting binnen een maand na dagtekening van het aanslagbiljet in haar geheel wordt voldaan, een deel van de aanslag in de inkomstenbelasting, in het lopende jaar opgelegd, ingehouden volgens voorschriften bij eilandsbesluit houdende algemene maatregelen te geven. Inhouding kan op overeenkomstige wijze geschieden ten aanzien van de aanslagen in de grondbelasting en in de gebruiksbelasting.

  • 2. De beperking vervat in artikel 1614g van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen is van toepassing met betrekking tot de in het vorige lid bedoelde inhouding.

Artikel 9.

De verplichting tot betaling der belastingen wordt niet geschorst door de indiening van bezwaarschriften tegen de aanslag of van aangiften of verzoekschriften tot het verkrijgen van ontheffing, noch door verkrijging van surseance van betaling voor zover volgens het Faillessementsbesluit voor de Nederlandse Antillen 1931 de surseance ten aanzien van de verplichting tot betaling niet werkt, evenmin door het voorbehouden recht van beraad of door aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving.

Artikel 10.

  • 1. De aanslagen in de in artikel 1 bedoelde belastingen, welke vijf jaren .na de dagtekening van het aanslagbiljet, of na de laatst betekende akte van vervolging niet zijn ingevorderd, zijn verjaard.

  • 2. De verjaring wordt echter gestuit door de erkentenis van de belastingschuldige, hetzij door woorden, hetzij door daden, van het bestaan der belastingschuld.

  • 3. Voor de verjaring telt niet mede de tijd, gedurende welke de belastingschuldige zich metterwoon buiten de Nederlandse Antillen bevindt.

Artikel 11.

  • 1. De belastingschuldige, die in gebreke blijft de verschuldigde belasting voor of op de vervaldag te voldoen, wordt door de ontvanger uiterlijk een maand na de vervaldag aangemaand om alsnog binnen veertien dagen het verschuldigde te betalen, onder kennisgeving dat hij bij gebreke daarvan rechtens tot betaling zal worden gedwongen.

  • 2. Door de nalatige is voor de aanmaning die wordt uitgereikt nadat de laatste termijn van de aanslag is vervallen, intrest verschuldigd ten bedrage van een half ten honderd van het bedrag der afbetaling per aangevangen intrestmaand. Als intrestmaand worden aangemerkt de kalendermaanden volgende op die waarin de laatste termijn van de aanslag is vervallen. Het bedrag der intrest wordt naar boven afgerond op vijftig cent met een minimum per aanmaning van f 1, -. Voor aanslagen beneden vijftig gulden wordt geen intrest berekend,

  • 3. Het bepaalde in het vorige lid blijft buiten toepassing in de gevallen bedoeld in artikel 3.

Artikel 12.

Indien de krachtens artikel 11 uitgereikte aanmaning uiterlijk een maand na de verzending niet tot betaling of het treffen van een betalingsregeling heeft geleid, gaat de ontvanger over tot dwanginvordering.

Hoofdstuk II. Invordering van overige belastingen, bijdragen en vergoedingen.

Artikel 13.

De artikelen 5, 6 eerste en tweede lid, 7, 9 en 11, eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op de invordering van de belastingen, niet vallende onder artikel 1, van de bijdragen en vergoedingen welke volgens tarieven, vastgesteld bij eilandsverordening of eilandsbesluit houdende algemene bepalingen worden geheven, en op de bijdragen en vergoedingen toekomende aan het eilandgebied, doch geheven volgens tarieven vastgesteld bij landsverordening of bij landsbesluit houdende algemene bepalingen.

Artikel 14.

Indien de krachtens artikel 13 uitgereikte aanmaning uiterlijk een maand na de verzending niet tot betaling of het treffen van een betalingsregeling heeft geleid, gaat de ontvanger over tot dwanginvordering, voorzover die bij landsverordening is toegelaten.

Hoofdstuk III. Slotbepalingen.

Artikel 15.

  • 1. Deze eilandsverordening kan worden aangehaald als "Invorderingsverordening 1961" en wordt geacht in werking te zijn getreden met ingang van 1 januari 1961.

  • 2. Met ingang van die datum houden de bepalingen van de artikelen 1 tot en met 3 en 5 tot en met 9, 12, 13 en 15 van de "Landsverordening van de 31e december 1942 op de invordering van directe belastingen" zoals gewijzigd en aangevuld, voor wat betreft de invordering vanwege het eilandgebied Bonaire op te gelden.