Regeling vervallen per 07-04-2010

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn deel 2 bedragen

Geldend van 01-01-2007 t/m 06-04-2010

Intitulé

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn deel 2 bedragen

Inleiding

Vooraf: de hoofdstuk-indeling van dit deel van het besluit voorzieningen, spoort niet één op één met die in deel 1 (verstrekkingen).

In dit deel van het besluit worden achtereenvolgens behandeld:

  • - hoofdstuk 1: verstrekking van PGB’s

  • - hoofdstuk 2: eigen bijdragen/eigen aandeel en besparingsbijdrage

  • - hoofdstuk 3: huishoudelijke hulp

  • - hoofdstuk 4: woonvoorzieningen

  • - hoofdstuk 5: vervoersvoorzieningen

  • - hoofdstuk 6: rolstoelen

  • - hoofdstuk 7: financiële tegemoetkoming in de kosten van extra afval i.v.m. Diftar

  • - hoofdstuk 8: samenhangende afstemming

Hoofdstuk 1 Regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 1. Regels rond verstrekking en verantwoording

  • 1.1 Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 1.2 Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget.

  • 1.3 Woonvoorzieningen die uitsluitend in natura kunnen worden verstrekt zijn: losse douchestoel/toiletstoel, drempelhulp, badplank.

  • 1.4 Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt € 2135,15 welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf, onderhoud en reparatie van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

  • 1.5 De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt steekproefsgewijs plaats waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft waarbij een representatief oordeel wordt verkregen over de besteding van de verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.

Hoofdstuk 2 Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage

Artikel 2. Omvang van eigen bijdragen bij huishoudelijke hulp en van eigen bijdragen en eigen aandeel bij woonvoorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard

  • 2.1 Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 dienen te betalen bedraagt € 16,40 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 16.137,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

  • 2.2 Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 16,40 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 14.162,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

  • 2.3 Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen1 indien een van beiden jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 23,40 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 20.810,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

  • 2.4 Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 23,40 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 19.837,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

Artikel 3. Eenmalige eigen bijdrage / eenmalig eigen aandeel

Indien een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard wordt verstrekt, wordt eenmalig een eigen bijdrage in rekening gebracht of er wordt bij de vaststelling van de hoogte van een financiële tegemoetkoming eenmalig een bedrag in mindering gebracht met toepassing van artikel 2.

Artikel 4. Besparingsbijdrage

Het bedrag dat als besparingsbijdrage gevraagd wordt bij verstrekking van een driewielfiets of een fiets in bijzondere uitvoering bedraagt € 500,-.

Hoofdstuk 3 Huishoudelijke hulp

Artikel 5. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget huishoudelijke hulp

Het uurbedrag bedraagt 75% van het relevante CTG-tarief.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 6.

  • 6.1 De financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget minus de eigen bijdrage voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

  • 6.2 Het in artikel 4.18 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning genoemde afschrijvingsschema luidt als volgt: afschrijving in 10 jaar.

  • 6.3 Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 4.3 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 2268,90.

  • 6.4 Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken genoemd in artikel 4.7 lid 2 t/m 5 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 2268,90.

  • 6.5 Voor een woningaanpassing gerealiseerd voor een bedrag lager dan € 5000,- geldt niet het gestelde in artikel 4.9 (gereedmelding) van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

  • 6.6 Het college verleent voor een woningaanpassing voor een bedrag hoger dan € 5000,- slechts een persoonsgebonden budget als in de financiering van het niet voor persoonsgebonden budget in aanmerking komende deel wordt voorzien.

  • 6.7 Het (in geval van het verwerven van grond) voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komend aantal m2 is opgenomen in een bijlage bij dit besluit (deel 2).

  • 6.8 Het bedrag ‘beperkte gebruiksduur aanpassingen’ woonwagen en woonschip als bedoeld in artikel 4.14 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 1000,-.

  • 6.9 Het bedrag bedoeld in artikel 4.15 eerste lid van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 5000,-.

Hoofdstuk 5 Vervoersvoorzieningen

Artikel 7.

Koop:

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie.

Huur:

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst-adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald.

Artikel 8.

De inkomensgrens waarboven een auto, met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten, niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, zoals genoemd in artikel 5.4 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, bedraagt (netto-inkomen / peil juli 2006):

Alleenstaande tot 65 jaar € 15.219,72

Alleenstaanden 65 jaar of ouder € 16.535,16

Alleenstaande ouder tot 65 jaar € 19.568,16

Alleenstaande ouder 65 jaar of ouder € 20.529,72

Gehuwden tot 65 jaar € 21.742,38

Gehuwden 65 jaar of ouder € 22.858,56

Gehuwden, 1 partner 65 jaar of ouder € 22.858,56

Artikel 9.

Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt € 453,-.

Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een taxi bedraagt € 453,-.

Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 680,-.

Hoofdstuk 6 Rolstoelen

Artikel 10.

Koop:

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld als tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare rolstoelen.

Huur:

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld aan de hand van de goedkoopst-adequate huurprijs inclusief onderhoud en reparatie zoals die door het college aan de leverancier wordt betaald.

Hoofdstuk 7 Financiële tegemoetkoming in de kosten van extra afval i.v.m. Diftar

Artikel 11.

De hoogte van een te verlenen financiële tegemoetkoming in de meerkosten van afval voor personen met medische problemen, te denken valt aan incontinentieproblemen, stoma’s en nierdialyse is als volgt.

  • 11.1

    Personen die tot 100 kg extra afval per jaar produceren komen niet voor een vergoeding in aanmerking.

  • 11.2

    Personen die tussen 100 kg en 500 kg extra afval per jaar extra produceren ontvangen een bedrag van € 45,38 per jaar.

  • 11.3

    Personen die meer dan 500 kg extra afval per jaar produceren ontvangen een bedrag gebaseerd op het reële aantal geproduceerde kilo’s per jaar.

Hoofdstuk 8 Samenhangende afstemming

Artikel 12. Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 7.4 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning indien van toepassing aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

toelichting

Hoofdstuk 1 Regels over het persoonsgebonden budget

Algemeen

De systematiek van de Verordening is dat steeds algemene voorzieningen, waaronder collectief vervoer, het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk. Het is een snel te realiseren oplossing waarvoor in principe een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt. Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij dan bijzondere regels gelden.

Artikel 1. Regels rond verstrekking

1.2.

In situaties dat tijdens het onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, zal dit als contra-indicatie worden opgevat.

1.3.

Een woonvoorziening kan verstrekt worden als voorziening in natura. Dit zal vooral gelden voor kleinere, losse en daarom vaak herbruikbare voorzieningen, zoals toiletstoelen. Bouwkundige woonvoorzieningen zullen naar hun aard over het algemeen niet als voorziening in natura aangeboden kunnen worden. Dit artikellid bepaalt dat bepaalde roerende woonvoorzieningen uitsluitend in natura worden aangeboden om te voorkomen dat er sprake zal zijn van kapitaalvernietiging.

1.4.

De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget. Dit budget is niet kostendekkend en moet beschouwd worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf, onderhoud en reparartie voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend.

1.5.

Met de accountant zal worden overlegd door welk percentage controles een representatief oordeel wordt verkregen.

NB: Door de VNG wordt nog onderzocht of de accountant eisen stelt aan de steekproefsgewijze controle. Dit artikel zal naar aanleiding daarvan nog aangepast kunnen worden.

Hoofdstuk 2 Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage

Artikel 2. Omvang van eigen bijdragen bij huishoudelijke hulp en van eigen bijdragen en eigen aandeel bij woonvoorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard

Iedereen betaalt een vaste eigen bijdrage over het inkomen tot 120% van het sociaal minimum. Daarnaast (en voor sommigen daarboven dus) wordt over het inkomen hoger dan 120% sociaal minimum, 15% eigen bijdrage in rekening gebracht.

Dit komt overeen met wat voor de Awbz wordt gevraagd en is ook uitgangspunt voor de betreffende Algemene maatregel van bestuur (AMvB).

Het Centraal Administratiekantoor (CAK) verzorgt de inning van de bedragen.

Artikel 4. Besparingsbijdrage

Wanneer een voorziening wordt verstrekt waarmee een algemeen gebruikelijke voorziening wordt vervangen of kan worden vervangen, zoals gebeurt bij verstrekking van bijvoorbeeld een fiets met trapondersteuning, zal alleen verstrekking van de meerkosten aan de orde zijn. Dat betekent dat het algemeen gebruikelijke deel niet vergoed zal worden. Het algemeen gebruikelijke deel zal door de aanvrager zelf betaald moeten worden in de vorm van een besparingsbijdrage. Dit artikel bepaalt het bedrag van deze besparingsbijdrage.

Hoofdstuk 3 Huishoudelijke hulp

Artikel 5. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp CTG - College tarieven gezondheidszorg (valt sinds 1 oktober 2006 onder de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza). In feite is dit ongewijzigd ten opzichte van de uitvoering onder de Awbz.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 6.

6.1.

In dit artikellid is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld. Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten van een architect, kosten van een vergunning en kosten van toezicht.

6.2.

Artikel 6 lid 2 geeft het afschrijvingsschema aan volgens welk schema bij verkoop binnen 10 jaar een eventueel bedrag, dat het gevolg is van de meerwaarde van de woning door de aanpassing, aan het college moet worden terugbetaald. De terugbetaling bedraagt voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde en vervolgens vervalt jaarlijks 10% van de restitutie van de meerwaarde.

6.4.

Voor het maximumbedrag bezoekbaar maken is aangesloten bij het bedrag van de verhuiskostenvergoeding. Het betreft een maximumbedrag; dit houdt in dat wanneer de werkelijke kosten lager zijn alleen de werkelijke kosten worden vergoed.

6.5./6.6./6.9.

Om in geval van kleinere woningaanpassingen snel te kunnen handelen is er een bedrag van € 5000,- vastgesteld waaronder hetgeen bedoeld in de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning in de artikelen 4.9, 4.10 en 4.15 niet van toepassing is.

Hoofdstuk 5 Vervoersvoorzieningen

Artikel 7.

Artikel 7 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst-adequate voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie.

Worden voorzieningen gehuurd inclusief onderhoud en reparatie dan bestaat het persoonsgebonden budget uit het bedrag dat maandelijks als huurprijs beschikbaar is. Hiermee kan een aanvrager dan zijn voorziening huren.

Artikel 8.

Boven een bepaald inkomen wordt het bezit een auto als algemeen gebruikelijk beschouwd, zo blijkt uit vaste jurisprudentie. Uitgangspunt hierbij was (en is) het netto-inkomen.

Artikel 9.

Dit artikel legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding en de vergoeding van de rolstoeltaxi. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en uit deel 1 van dit besluit (verstrekkingen).

Uit de Verordening blijkt ook dat voor gehuwden die beiden zijn geïndiceerd de tegemoetkoming maximaal 1,5 x deze bedragen zal zijn.

Hoofdstuk 6 Rolstoelen

Artikel 10.

Artikel 10 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst-adequate voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie.

Wordt een rolstoel gehuurd inclusief onderhoud en reparatie dan bestaat het persoonsgebonden budget uit het bedrag dat maandelijks als huurprijs beschikbaar is. Hiermee kan een aanvrager dan zijn voorziening huren.

Hoofdstuk 8 Samenhangende afstemming

Artikel 12. Samenhangende afstemming

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bepaalt in artikel 7.5 dat in dit besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager.

Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de Awbz. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de Awbz gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie afgestemd besluit kan nemen.


Noot
1

Waar in dit besluit wordt gesproken over gehuwden, worden ook ongehuwd samenwonenden bedoeld.