Regeling vervallen per 01-07-2016

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Borger-Odoorn

Geldend van 09-05-2007 t/m 30-06-2016 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2007

Intitulé

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Borger-Odoorn

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    a.

    de wet:

    de Wet werk en bijstand;

    b.

    Ioaw:

    Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    c.

    Ioaz:

    Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    d.

    Awb:

    de Algemene wet bestuursrecht;

    e.

    uitkeringsgerechtigde:

    de persoon tot 65 jaar met een uitkering ingevolge de wet, de Ioaw of de Ioaz die inwoner is van de gemeente Borger-Odoorn;

    f.

    Anw-er:

    de persoon met een uitkering ingevolgde de Algemene nabestaandenwet die als niet-werkende werkzoekende ingeschreven staat bij het CWI en woonachtig is in de gemeente Borger-Odoorn;

    g.

    Nugger:

    de niet-uitkeringsgerechtigde zoals omschreven in artikel 6, onder a, van de wet en woonachtig in de gemeente Borger-Odoorn;

    h.

    jongere:

    de uitkeringsgerechtigde, Anw-er of Nugger niet ouder dan 23 jaar;

    i.

    werknemer in gesubsidieerde arbeid:

    de werknemer als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet, werkzaam volgens de vroegere Wiw of ID, die op de dag voorafgaande aan de invoering van de wet in deze gesubsidieerde arbeid werkzaam was;

    j.

    voorziening:

    een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet, deze verordening of het beleidsplan als bedoeld in artikel 3, eerste lid; Een voorziening is een instrument binnen een re-integratietraject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerd arbeid weg te nemen of om werkzaamheden als zelfstandige te gaan verrichten;

    k.

    het college:

    het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borger-Odoorn;

    l.

    de raad:

    de gemeenteraad van de gemeente Borger-Odoorn;

    m.

    algemeen geaccepteerde arbeid:

    iedere vorm van betaalde arbeid;

    n.

    beleidsplan:

    plan als bedoeld in artikel 110 van de Gemeentewet gericht op de uitvoering van de Wet werk en bijstand;

    o.

    CWI:

    het Centrum voor Werk en Inkomen;

    p.

    Trajectplan of re-integratieplan:

    een ontwikkelgericht plan, toegesneden op de persoonlijke omstandigheden en mogelijkheden van belanghebbende waarin opgenomen zijn: klantgegevens, klantprofiel, einddoel en eventuele tussendoelen van het traject, in te schakelen organisaties en aanvullende afspraken met betrekking tot de rechten en plichten van de cliënt.

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan de uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, de Nugger en de Anw-er alsmede de persoon als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid. Eveneens wordt het arbeidsmarktperspectief betrokken bij de genoemde afweging.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 Beleidsplan

  • 1. De raad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening minimaal eenmaal per vier jaar een beleidsplan vast, waarin in ieder geval de beleidsprioriteiten worden aangegeven:

  • 2. Het college doet verslag aan de raad van de resultaten. Dit verslag sluit aan bij het verslag als bedoeld in artikel 77 van de wet.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. De volgende personen kunnen aanspraak maken op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling:

    • a.

      de uitkeringsgerechtigde;

    • b.

      de Anw-er;

    • c.

      de Nugger;

    • d.

      de werknemer in de gesubsidieerde arbeid (Wiw of ID besluit), die op de dag voorafgaande aan de invoering van de wet in deze gesubsidieerde arbeid werkzaam was.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening, het in artikel 3 genoemde beleidsplan, de beleidsregels en de uitvoeringsbesluiten.

  • 3. Geen aanspraak op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar de mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van de belanghebbende.

Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt

  • 1. Een persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden, is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2. De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening en conform hetgeen hierover is bepaald in artikel 20 van de Ioaw en artikel 20 van de Ioaz.

  • 4. Indien de persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

  • 5. De persoon die deelneemt aan een voorziening is verplicht tot het verstrekken van inlichtingen aan het college die nodig zijn voor het bepalen van een geschikt traject en/of een geschikt re-integratie instrument.

  • 6. Het college kan een onderzoek laten doen naar de mogelijkheden van de persoon algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, dan wel naar de geschiktheid om gebruik te maken van een voorziening.

Artikel 6 Criteria ontheffing arbeidsverplichting

  • 1. Het college kan met inachtneming van artikel 9, tweede lid, van de wet, onderscheidenlijk artikel 37a van de Ioaw en artikel 37a van de Ioaz bepalen dat aan een individueel belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 5, eerste lid en tweede lid, van deze verordening genoemde verplichtingen, op basis van in beleidsregels vast te leggen criteria, onder meer:

    • a.

      indien de combinatie van zorg en arbeid of de combinatie van zorg en voorziening niet mogelijk is voor de alleenstaande ouder, met kinderen tot 12 jaar;

    • b.

      indien een belanghebbende om medische redenen niet in staat is om te werken;

    • c.

      indien een belanghebbende van 57½ jaar en ouder een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt heeft.

  • 2. Ontheffing van de arbeidsplicht wordt slechts verleend voor een door het college vast te stellen periode.

  • 3. Op basis van een herbeoordeling kan het college besluiten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen.

Artikel 7 Sluitende aanpak jongeren

  • 1. Elke jongere krijgt in ieder geval binnen 12 maanden na inschrijving bij het CWI een aanbod voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

  • 3. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het eerste lid.

Artikel 8 Budget- en subsidieplafonds

  • 1. In het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 kan het college een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening. Een plafond in deze zin vormt eveneens een weigeringsgrond als genoemd in lid 1 van dit artikel.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

Artikel 9 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. In het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3. Het college kan in ieder geval een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van deze verordening;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik hoeft te worden gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 4. Bij het aanbieden van een voorziening, maakt de gemeente gebruik van een trajectplan. Het trajectplan is geldig na ondertekening door belanghebbende en de gemeente.

  • 5. Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 10 tot en met 18 van deze verordening, met inachtneming van hetgeen daarover in het beleidsplan is bepaald, nadere regels stellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;

    • d.

      de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies;

    • e.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • f.

      het vragen van een eigen bijdrage;

    • g.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Artikel 10 Werkstages

  • 1. Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een werkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het doel van de werkstage is het opdoen of het behouden van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3. De werkstage wordt verricht met behoud van uitkering. Het college kan een premie verstrekken wanneer een uitkeringsgerechtigde een werkstage uitvoert. De hoogte van deze premie en de voorwaarden worden vastgelegd in het in artikel 3 genoemde beleidsplan.

  • 4. Het college kan besluiten om een inleenvergoeding te vragen aan het bedrijf waar de werkstage wordt verricht.

  • 5. De werkstage duurt maximaal 9 maanden.

  • 6. De werkstage kan eenmaal met maximaal 6 maanden worden verlengd.

  • 7. De werkstage kan gecombineerd worden met scholing en/ of training of andere door het college in het kader van een opgesteld trajectplan noodzakelijk geachte voorzieningen.

  • 8. De werkstage wordt vastgelegd in een stage overeenkomst, waarin ten minste wordt vastgelegd het doel van de werkstage, de manier waarop de begeleiding plaatsvindt en nadere specifieke afspraken.

Artikel 11 Vrijwilligerswerk

  • 1. Het college kan aan de uitkeringsgerechtigde vrijwilligerswerk aanbieden.

  • 2. Vrijwilligerswerk kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling of, indien dat vooralsnog niet mogelijk is, zelfstandige maatschappelijke participatie. Onder vrijwilligerswerk wordt verstaan: onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteiten voor minimaal 5 en in principe maximaal 24 uur per week bij organisaties zonder winstoogmerk.

  • 3. Vrijwilligerswerk wordt verricht met behoud van uitkering. Het college kan een onkostenvergoeding verstrekken voor het verrichten van vrijwilligerswerk. De hoogte van deze onkostenvergoeding en de voorwaarden worden vastgelegd in het in artikel 3 genoemde beleidsplan.

  • 4. Vrijwilligerswerk wordt vastgelegd in een vrijwilligersovereenkomst waarin ten minste wordt vastgelegd wat het doel is van het vrijwilligerswerk, de manier waarop de begeleiding plaatsvindt en de nadere specifieke afspraken.

Artikel 12 Sociale activering

  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een re-integratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2. Onder sociale activering wordt verstaan het stimuleren van personen die langdurig werkloos zijn om maatschappelijk actief te worden ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling. Als arbeidsinschakeling (nog) niet mogelijk is, kan de sociale activering ook gericht zijn op zelfstandige maatschappelijke participatie.

Artikel 13 Werkstartsubsidies gericht op re-integratie

  • 1. Het college kan een Werkstartsubsidie verstrekken aan de werkgever die een arbeidsovereenkomst van 12 maanden aangaat met een uitkeringsgerechtigde of met een werknemer in gesubsidieerde arbeid. De duur van deze subsidie is 12 maanden, en kan eenmalig verlengd worden met 12 maanden. De subsidie bestaat uit een deel begeleiding en scholing, en uit een deel loonkostensubsidie om een lagere arbeidsproductiviteit te compenseren.

  • 2. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

  • 3. De beleidsaanbeveling ‘Subsidiering arbeidsplaatsen in het kader van re-integratie werkzoekenden’ van het ministerie van SZW is van toepassing.

Artikel 14 Scholing

  • 1. Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling aan alle personen genoemd in artikel 1, lid e, f en g, werknemers in gesubsidieerde arbeid en werknemers waarvoor een werkgever een loonkostensubsidie ontvangt als bedoeld in artikel 13.

  • 2. Scholing wordt in principe altijd gecombineerd met sociale activering of een voorziening gericht op het verkrijgen van werkervaring

Artikel 15 Work First

  • 1.

    Het college kan een inwoner van de gemeente die een uitkering in het kader van de wet of de Ioaw/z aanvraagt, verplichten deel te nemen aan Work First.

  • 2.

    De voorwaarden worden vastgesteld in het in Artikel 3 genoemde beleidsplan.

Artikel 16 Bemiddeling

Het college kan personen genoemd in artikel 1, lid e, f en g, en werknemers in gesubsidieerde arbeid, ondersteunen door bemiddeling bij arbeidsinschakeling aan te bieden.

Artikel 17 Inkomstenvrijlating

De uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd aanvaardt waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor hem geldende norm, kan in aanmerking komen voor een vrijlating van inkomsten uit arbeid, indien deze arbeidsaanvaarding bijdraagt aan een volledige uitstroom uit de uitkering. De hoogte van het bedrag en de voorwaarden sluiten aan bij de omschrijving in artikel 31, tweede lid onder o van de wet.

Artikel 18 Werkaanvaardingspremie

  • 1. De uitkeringsgerechtigde die arbeid in dienstbetrekking aanvaardt of als zelfstandige werkzaam wordt, waardoor hij uitkeringsonafhankelijk wordt, ontvangt eenmalig een werkaanvaardingspremie.

  • 2. Voorwaarden voor het verkrijgen van de werkaanvaardingspremie zijn in elk geval:

    • -

      de uitkeringsgerechtigde dient onmiddellijk voorafgaand aan zijn indiensttreding tenminste 12 maanden ononderbroken een uitkering voor levensonderhoud hebben ontvangen op grond van de wet, de Ioaw of de Ioaz.

    • -

      uit een bij aanvang van de dienstbetrekking over te leggen arbeidsovereenkomst dient te blijken dat deze voor tenminste een jaar is aangegaan.

    • -

      in de periode van 24 maanden voorafgaande aan het moment van indiensttreding is door de werknemer geen werkaanvaardingspremie ontvangen.

  • 3. Ook in aanmerking voor de werkaanvaardingspremie zoals genoemd in lid 1, komen de werknemers in gesubsidieerde arbeid.

Artikel 19 Premie voor werkgevers bij uitstroom naar regulier werk

  • 1. Het college kan een werkgever een premie verstrekken als hij een uitkeringsgerechtigde of werknemer in gesubsidieerde arbeid regulier in dienst neemt voor een periode van minimaal zes maanden. De hoogte en de voorwaarden worden vastgesteld in het in Artikel 3 genoemde beleidsplan.

  • 2. De premie wordt alleen verstrekt indien de werknemer door de werkaanvaarding uitkeringsonafhankelijk wordt.

  • 3. De premie wordt alleen verstrekt indien de werknemer zes maanden na aanvang van de arbeidsovereenkomst nog arbeid in loondienst verricht en niet is aangewezen op een uitkering.

Artikel 20 Overige vergoedingen

  • 1. Het college kan een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling. Het gaat hierbij in ieder geval om:

    • a.

      reiskosten;

    • b.

      kosten voor kinderopvang;

    • c.

      kosten van werkaanvaarding.

  • 2. Geen aanspraak op de in het eerste lid genoemde vergoedingen bestaat indien een beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening die gezien haar aard en doel wordt geacht voor belanghebbende toereikend en passend te zijn.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 21 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 22 Nadere regels

Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 23 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Artikel 24 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de 8e dag na die van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2007.

De Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Borger-Odoorn, vastgesteld door de raad op 24 juni 2004, wordt per 1 januari 2007 ingetrokken.

Artikel 25 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald: Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Borger-Odoorn.

Toelichting

Algemene toelichting

1. Inleiding

De Wet werk en bijstand (Wwb) geeft burgemeester en wethouders de opdracht om zorg te dragen voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, Nuggers en Anw-ers. De Wwb draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij re-integratie geregeld.

De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid, onder a, en tweede lid en artikel 10, eerste en tweede lid, van de Wwb.

Naast deze wettelijke basis valt uit de memorie van toelichting af te leiden welke zaken in of via de verordening geregeld moeten of kunnen worden. Deze zaken zijn:

  • -

    de aanspraak van de doelgroepen op ondersteuning door de gemeente;

  • -

    het beleid ten aanzien van de diverse doelgroepen en subdoelgroepen;

  • -

    het beleid ten aanzien van de combinatie van werk en zorgtaken;

  • -

    de beschikbaarheid van financiële middelen.

In de gemeente Borger-Odoorn wordt het beleid op een aantal niveaus geregeld:

  • 1.

    In de verordening zelf. Hiermee ligt het beleid voor langere duur vast. Het aanpassen van de verordening vergt langere tijd. Uitgangspunt is een verordening vast te stellen waarin de hoofdlijnen geregeld zijn, die een aantal jaren meekan.

  • 2.

    In beleidsregels. Deze geven aan burgemeester en wethouders de mogelijkheid in individuele gevallen af te wijken.

  • 3.

    In het beleidsplan, dat ook door de raad vastgesteld wordt.

    In het beleidsplan zijn o.a. opgenomen premies, subsidies en voorwaarden voor de in deze verordening genoemde voorzieningen.

  • 4.

    In delegatie aan het college (uitvoeringsbesluiten).

In deze verordening wordt dan ook vastgelegd: de verhouding tussen raad en college en daarnaast enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt. Al het overige wordt vastgelegd in een beleidsplan, beleidsregels of in uitvoeringsbesluiten van het college.

Artikelsgewijze toelichting

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die in de verordening voorkomen en waarvan het van belang is dat er steeds hetzelfde onder wordt verstaan. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepaling uit de Wwb.

Artikel 2 Opdracht college

De Wwb geeft aan burgemeester en wethouders de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel cliënten aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de cliënt dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan burgemeester en wethouders om zorg te dragen voor voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen. De vraag naar ondersteuning zal afhankelijk zijn van een veelheid aan sociaal-economische factoren. De huidige en verwachte situatie op de lokale en regionale arbeidsmarkt wordt meegewogen in het traject dat wordt aangeboden.

Artikel 3 Beleidsplan

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, geeft de Wwb aan de raad de opdracht om het re-integratiebeleid vast te leggen in een verordening. In Borger-Odoorn wordt gekozen voor een systematiek om de verordening meer procedureel te houden en voor verdere uitwerking gebruik te maken van beleidsplannen en uitvoeringsbesluiten. Het eerste lid geeft daarom aan dat de raad minimaal éénmaal per vier jaar een beleidsplan vaststelt. In dit beleidsplan komen in elk geval aan de orde:

  • -

    een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen, waarbij de in de wet geformuleerde evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen,

  • -

    de wijze waarop de aanbesteding inzake de inkoop van de voorzieningen wordt vormgegeven en

  • -

    de inzet en de verdeling van de beschikbare financiële middelen.

Het tweede lid is de basis voor verantwoording van het gevoerde beleid. De Wwb geeft aan dat het college elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering naar het rijk zendt. Het definitief verslag dient gepaard te gaan met een verklaring van de raad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een beleidsverslag aan de raad moet worden gezonden. Bij de vormgeving van dit verslag zal worden aangesloten bij de inhoud van het verslag over de uitvoering aan het rijk.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere voorzieningen. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Re-integratie moet de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de (financiële) inspanningen die het kost omdat doel te bereiken.

De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij burgemeester en wethouders, die immers ook verantwoordelijk zijn voor de effectieve en doelmatige inzet van de middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de cliënt. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de cliënt belangrijk. Voordat tot het inzetten van het traject wordt besloten, wordt de inhoud hiervan met cliënt besproken, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.

In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin de criteria worden verwoord.

De in het derde lid genoemde voorliggende voorzieningen kunnen bijvoorbeeld zijn: de bemiddeling richting arbeidsmarkt door het Centrum voor Werk en Inkomen of re-integratie activiteiten die door het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) worden aangeboden.

Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt

In de Wwb is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden.

Voor diegene zonder uitkering worden voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld./ ==

Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook kunnen gemaakte kosten van belanghebbende worden teruggevorderd, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Om die mogelijkheid te kunnen effectueren is het wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als verplichting zijn opgenomen.

Natuurlijk heeft de cliënt ook rechten. Deze rechten zijn elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Awb. Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Het derde lid verbindt deze re-integratieverordening met de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald bedrag. Echter, voor personen zonder uitkering, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat de gemeenten in die gevallen (een deel van) de kosten van het traject kan terugvorderen.

Artikel 6 Criteria ontheffing arbeidsverplichting

De in het eerste lid onder a opgenomen situatie dient aan te sluiten bij hetgeen in artikel 9 vierde lid van de Wwb is opgenomen. Hierin is bepaald dat de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden voor de alleenstaande ouder met kinderen tot twaalf jaar slechts geldt nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de cliënt. De belastbaarheid wordt in principe beoordeeld door de consulent werk en inkomen. Bij vergaand verschil van mening over de mate van belastbaarheid dient gekozen te worden voor een advies van een onafhankelijke externe deskundige. De toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van cliënt dient naar individuele omstandigheden te worden bepaald.

De onder b genoemde situatie wordt, met name bij medische redenen, ondersteund door een extern onafhankelijk deskundig advies. Onder deze omschrijving valt overigens ook psychische problematiek.

In de wet is bepaald dat een ontheffing slechts tijdelijk wordt verleend. Het tweede lid van dit artikel sluit hierbij aan.

In het derde lid is bepaald dat het college deze periode kan verlengen nadat een herbeoordeling heeft plaatsgevonden. Dit is aan de orde als na afloop van de ontheffingsperiode de omstandigheden ongewijzigd zijn of er nieuwe zwaarwegende factoren voor een nieuwe ontheffing aanwezig zijn.

Artikel 7 Sluitende aanpak jongeren

Doel sluitende aanpak: periode van niet participeren in het arbeidsproces, speciaal voor deze groep zo kort mogelijk te doen zijn. In de praktijk (Work-first) gaat het over dagen of hoogstens weken; niet over maanden.

De in het eerste lid genoemde voorzieningen behelzen de voorzieningen zoals beschreven in deze verordening. Inzet is om de genoemde termijn van twaalf maanden korter te doen zijn en daarbij aan te sluiten bij het landelijke ingezette beleid van de bestrijding van de jeugdwerkloosheid.

De volledige ontheffing van de arbeidsverplichting slaat terug op artikel 6 van deze verordening.

Van de sluitende aanpak voor jongeren kan slechts worden afgeweken in uitzonderlijke gevallen. Te denken valt bijvoorbeeld aan een baangarantie of ander bron van inkomsten op zeer korte termijn.

Artikel 8 Budget- en subsidieplafonds

De gemeente kan, om financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het in artikel drie genoemde beleidsplan gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente in het beleidsplan subsidie en budgetplafonds instellen.

De Wwb stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan per voorziening een plafond worden ingebouwd. Dit laat de mogelijkheid open naar andere instrumenten uit te wijken.

Artikel 9 Algemene bepalingen over voorzieningen

Dit artikel is opgenomen om enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat. Zo zou bijvoorbeeld een traject richting schuldhulpverlening ingezet kunnen worden als onderdeel van een traject naar arbeidsinschakeling.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent werk en inkomen de voortgang bespreekt.

Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dit kan doen. Onder beëindigingen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan de werkgever.

Het doel van re-integratietrajecten is om belanghebbenden zo snel mogelijk te laten uitstromen naar reguliere arbeid. Als dat in het belang is van het traject, kunnen voorzieningen worden ingezet. Het vierde lid geeft aan dat het re-integratietraject wordt vastgelegd in een trajectplan. In dit plan komen de stappen te staan van het re-integratietraject. Daarnaast worden aanvullende rechten en plichten van de belanghebbende opgenomen.

Het vijfde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Deze regels worden opgenomen in het beleidsplan.

De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage in lid f heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage kan op zijn plaats zijn.

Artikel 10 Werkstages

Werkstages zijn een instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te re-integreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal. De werkstage heeft als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een vakgebied, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt. De werkstage is bedoeld voor leden van de doelgroep die op korte of middellange termijn perspectief op betaald werk hebben.

Het eerste lid geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage.

Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is vooral van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.

De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenoemde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

Het derde lid geeft aan dat de werkstage met behoud van uitkering wordt verricht. Het college kan besluiten om een premie te verstrekken als een uitkeringsgerechtigde een werkstage gaat verrichten. Het doel van deze premie is om de uitkeringsgerechtigde extra te stimuleren om mee te werken aan het re-integratietraject. De hoogte van de premie en de voorwaarden worden bepaald in het beleidsplan. Deze premie zal in elk geval, volgens de wettelijke bepaling in artikel 31, lid j, eenmaal per kalenderjaar verstrekt worden.

Het vierde lid geeft aan dat het college een inleenvergoeding kan gaan vragen. Deze inleenvergoeding zal alleen gevraagd worden als de uitkeringsgerechtigde een zodanige productie kan leveren dat het vragen van een vergoeding hiervoor gerechtvaardigd is.

Het vijfde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan. Gezien het doel van de werkstage: het opdoen van specifieke werkervaring of het ‘leren werken’, wordt een periode van maximaal negen maanden voldoende geacht. Dit laatste ook om verdringingseffecten te voorkomen.

In het zesde lid wordt bepaald dat de werkstage eenmalig met maximaal zes maanden verlengd kan worden. Dit kan echter alleen als daarvoor overtuigende, zwaarwegende argumenten zijn.

Het zevende lid bepaalt dat indien het college het nodig acht, andere voorzieningen zullen worden ingezet ter ondersteuning van het traject richting arbeidsmarkt.

In het achtste lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst (stageovereenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, en de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

Artikel 11 Vrijwilligerswerk

Vrijwilligerswerk kan gedaan worden in het kader van sociale activering. In principe moet het verrichten van vrijwilligerswerk altijd in het kader van een traject zijn. Vrijwilligerswerk kan verschillende doelen hebben: werkervaring, beroepsoriëntatie, dagbesteding, om iemand uit een sociaal element te halen, etc. Lid één bepaalt dat het college deze voorziening aan een uitkeringsgerechtigde aan kan bieden.

Het tweede lid bepaalt dat vrijwilligerswerk in het kader van een re-integratietraject minimaal vijf uren en in principe maximaal 24 uren per week dient te worden verricht. Vrijwilligerswerk wordt alleen bij organisaties verricht zonder winstoogmerk. Bovendien moet het gaan om maatschappelijk nuttige activiteiten. Er is vanaf gezien om in deze verordening een maximale duur vast te stellen. Hierdoor kan dit instrument blijvend ingezet worden voor degenen voor wie uitstroom naar betaald werk (nog) niet mogelijk is, en voor wie het vrijwilligerswerk zelfstandige maatschappelijke participatie als doel heeft. Als vrijwilligerswerk een onderdeel van een traject naar betaald werk is, is de duur uiteraard beperkt: in principe niet langer dan twaalf maanden.

Het derde lid bepaalt dat het college een onkostenvergoeding kan verstrekken voor het verrichten van vrijwilligerswerk. In artikel 31, tweede lid, onderdeel k wordt de maximale onkostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk bepaald. Deze vergoeding is onbelast en werkt niet door bij inkomensafhankelijke regelingen. De hoogte van de vergoeding wordt vastgelegd in het beleidsplan.

Het vierde lid bepaalt dat er een vrijwilligerswerkovereenkomst wordt afgesloten waarin het doel van het vrijwilligerswerk, afspraken rond de begeleiding en overige afspraken worden vastgelegd. Deze overeenkomst wordt getekend door de gemeente, de cliënt en de organisatie waarbij het vrijwilligerswerk wordt verricht.

Artikel 12 Sociale activering

Volgens de Wwb dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Bij het beleid rond de aanbesteding van re-integratie en sociale activeringstrajecten is door de gemeente Borger-Odoorn duidelijk gekozen voor sociale activering als opstap richting arbeidsmarkt. Het doel van sociale activering is het wegnemen van belemmeringen zodat de cliënt een stap verder komt in zijn traject richting de arbeidsmarkt. In de intake en het daaruit volgende trajectplan dient duidelijk gemaakt te worden wat de belemmeringen van de cliënt zijn. In het trajectplan dient concreet en meetbaar het doel van het traject te worden omschreven: wat zijn de belemmeringen en hoe worden deze weggenomen.

De termijn voor een sociaal activeringstraject met als doel de opstap naar een re-integratietraject is in principe twaalf maanden.

Artikel 13 Werkstartsubsidies gericht op re-integratie

De Werkstartsubsidie bestaat uit een gedeelte loonkostensubsidie en een gedeelte kosten

voor begeleiding. Loonkostensubsidies zijn bekend van bijvoorbeeld de werkervaringsplaatsen uit de Wet inschakeling werkzoekenden, echter, onder de Wwb zijn deze geheel vormvrij geworden. Het doel van de subsidie is om extra werkgelegenheid te bevorderen voor speciale groepen van werklozen die anders geen werk kunnen vinden. De reden hiervoor kan zijn dat deze werklozen door de grotere afstand tot de arbeidsmarkt minder productief zijn, of dat werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn om iemand in dienst te nemen vanwege de extra financiële risico’s die hieraan verbonden zijn.

De Werkstartsubsidie is meer dan alleen een loonkostensubsidie ter compensatie van verminderde arbeidsproductiviteit. Ook de begeleidingskosten zijn opgenomen en maken 50% uit van de Werkstartsubsidie.

Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de Werkstartsubsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (b.v. bieden van scholing en begeleiding). In het beleidsplan worden deze bepalingen verder uitgewerkt.

Het eerste lid geeft de basis voor de Werkstartsubsidie, waarbij expliciet wordt aangegeven dat het primair gaat om een re-integratievoorziening. Tevens is hier bepaald dat alleen de doelgroep uitkeringsgerechtigden voor deze subsidie in aanmerking komt. Dit is bepaald om deze vorm van uitstroom beschikbaar te stellen voor de groep waarvoor de gemeente ook financieel verantwoordelijk is. De loonkostensubsidie wordt twaalf maanden verstrekt, en kan eenmalig verlengd worden met twaalf maanden. Ook is hier bepaald dat de Werkstartsubsidie voor 50% uit begeleidingskosten bestaat en voor 50% als loonkostensubsidie gezien kan worden.

Het derde lid verwijst expliciet naar de beleidsaanbeveling ‘Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van re-integratie werkzoekenden’ van het ministerie van SZW en de Verordening Werkgelegenheidssteun van de EU. Reden hiervan is dat de gemeente zo ontlast wordt van diverse administratieve verplichtingen richting de Europese Gemeenschap. De bepalingen in de Verordening Werkgelegenheidssteun van de EU zijn toegepast in deze Re-integratieverordening.

Artikel 14 Scholing

In het kader van de trajecten richting arbeidsmarkt kan scholing noodzakelijk zijn. Omdat het aanbod van scholing bijzonder divers is en daarbij ook de duur en kosten erg variabel zijn, is het noodzakelijk om voor het aanbod hiervan nadere randvoorwaarden vast te stellen.

Het eerste lid bepaalt welke doelgroepen in aanmerking kunnen komen voor een scholingstraject.

Het tweede lid bepaalt dat het aanbieden van scholing niet op zichzelf staat. In beginsel wordt scholing altijd gecombineerd met sociale activering, vrijwilligerswerk, werkstage, directe bemiddeling en/ of werkzaamheden in het kader van gesubsidieerde arbeid.

Artikel 15 Work First

Een ieder die een uitkering aanvraagt, kan verplicht worden tot het verrichten van werkzaamheden in het kader van Work First. Dit heeft meerdere doelen: het actief maken of houden van mensen, voorkomen van sociaal isolement, het opdoen van werkritme.

Artikel 16 Bemiddeling

Bemiddeling naar reguliere arbeid kan ingezet worden als zelfstandige voorziening, of in combinatie met een van de andere voorzieningen uit deze verordening. De bemiddeling bij arbeidsinschakeling kan door de gemeente zelf gebeuren of door inschakeling van derden.

Artikel 17 Inkomstenvrijlating

In de wet is opgenomen dat gemeenten de mogelijkheid hebben om in individuele gevallen te bepalen dat een deel van de inkomsten gedurende maximaal een half jaar niet worden verrekend met de bijstand. Doel hiervan is om mensen met een uitkering te stimuleren een gehele of een gedeeltelijke baan te accepteren.

Artikel 18 Werkaanvaardingspremie

In de wet wordt in artikel 31 bepaald dat er jaarlijks een premie verstrekt kan worden, in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. De hoogte van deze premie wordt vastgelegd in het beleidsplan.

In het eerste lid wordt bepaald dat wanneer een uitkeringsgerechtigde inkomsten uit arbeid of werkzaamheden als zelfstandige verkrijgt waardoor hij uitkeringsonafhankelijk wordt, hij in aanmerking komt voor een werkaanvaardingspremie.

In het tweede lid wordt een aantal voorwaarden genoemd. Aanvullende voorwaarden kunnen worden opgenomen in het beleidsplan.

In het derde lid wordt bepaald dat werknemers met een Wiw of ID dienstverband ook in aanmerking kunnen komen voor de werkaanvaardingspremie.

Artikel 19 Premie voor werkgevers bij uitstroom naar regulier werk

Werkgevers die een uitkeringsgerechtigde of een werknemer in gesubsidieerde arbeid regulier in dienst nemen, kunnen in aanmerking komen voor een premie. De uitstroom naar werk moet wel duurzaam van aard zijn. Het moet gaan om een dienstverband van minstens zes maanden.

In het tweede lid wordt bepaald dat de werkgever alleen in aanmerking komt voor de premie als de uitkeringsgerechtigde of de werknemer in gesubsidieerde arbeid hierdoor uitkeringsonafhankelijk wordt.

In het derde lid wordt bovendien bepaald dat de werknemer zes maanden na aanvang nog aan het werk moet zijn. Het recht op deze premie ontstaat daardoor pas na zes maanden nadat de reguliere arbeidsovereenkomst is in gegaan.

Artikel 20 Overige vergoedingen

De gemeente kan ter stimulering van de arbeidsinschakeling besluiten diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daartoe bijdragen. In dit artikel zijn als voorbeelden genoemd reiskosten, en kosten voor kinderopvang. Dit is echter geen limitatieve opsomming. Wel dienen de kosten altijd beoordeeld te worden op noodzaak en redelijkheid en op de mogelijkheden voor voorliggende voorzieningen. Te denken valt hierbij aan vergoedingen door de werkgever of fiscale regelingen.

Artikel 22 Nadere regels

Voor de juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoeringsregels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.

Artikel 23 Uitvoering

Evenals de uitvoering van de Wwb ligt de uitvoering van deze verordening bij het college.