Regeling vervallen per 01-01-2015

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2013

Geldend van 01-05-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2013

De raad van de gemeente Borger-Odoorn;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders nr. 13.04353;

gelet op het bepaalde in artikel 147, eerste lid van de gemeentewet en artikel 8, eerste lid, onderdeel c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

overwegende dat een ingezetene van de gemeente Borger-Odoorn van 21 jaar of ouder die niet beschikt over de middelen om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht moet kunnen laten gelden op bijstandsverlening, dit recht zijn grondslag moet vinden in de beginselen van zorgvuldigheid, rechtmatigheid en rechtvaardigheid, het recht tot bijstandsverlening gekoppeld is aan verplichtingen aan de zijde van de bijstandsontvanger.

BESLUIT:

vast te stellen de TOESLAGENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND 2013

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht. 

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder: 

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand; 

    • b.

      de gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21 van de wet. 

Artikel 2 Toeslagen

  • 1. De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande van 21 jaar en ouder en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft. 

  • 2. De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning een of meer anderen hun hoofdverblijf hebben. 

Artikel 3 Verlaging gehuwden

De verlaging bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor gehuwden die een woning delen met een of meer anderen. 

Artikel 4 Verlaging norm/toeslag woonsituatie

  • 1. De verlaging bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt voor gehuwden:

    • a.

      10 procent van de gehuwdennorm indien een woning, woonwagen of woonschip wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten zijn verbonden; 

    • b.

      20 procent van de gehuwdennorm indien geen woning, woonwagen of woonschip wordt aangehouden; 

    • c.

      10 procent van de gehuwdennorm indien geen woning, woonwagen of woonschip wordt aangehouden, maar wel kosten worden gemaakt voor dak- en thuislozenopvang. 

  • 3. De toeslag bedoeld in artikel 27 jo. artikel 25 van de wet bedraagt voor een alleenstaande (ouder): 

    • a.

      10 procent van de gehuwdennorm indien een woning, woonwagen of woonschip wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten zijn verbonden 

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien geen woning, woonwagen of woonschip wordt aangehouden, maar wel kosten worden gemaakt voor dak- en thuislozenopvang. 

  • 4. Een alleenstaande (ouder) die geen woning, woonwagen of woonschip aanhoudt en geen woonlasten heeft wordt geen toeslag verstrekt. 

Artikel 5. Verlaging schoolverlaters

De verlaging als bedoeld in artikel 28 in de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm.

Artikel 6. Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1. De verlaging bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt:

    • a.

      20 procent van de gehuwdennorm indien het een jongere van 21 jaar betreft;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien het een jongere van 22 jaar betreft.

  • 2. In afwijking van lid 1 wordt de verlaging vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 2 toegekende toeslag indien deze toeslag minder bedraagt dan de verlaging waartoe toepassing van lid 1 zou leiden.

  • 3. De vorige leden zijn niet van toepassing ten aanzien van de jongere op wie artikel 5 van toepassing is.

Artikel 7 Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 2 tot en met 6 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke norm tenminste bedraagt: 

  • a.

    50 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande; 

  • b.

    70 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder; 

  • c.

    80 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden. 

Artikel 8 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 mei 2013 en werkt terug tot 1 januari 2013. 

  • 2. Op deze datum vervalt de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012 vastgesteld bij raadsbesluit op 16 februari 2012.

Artikel 9 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als de “Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2013.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering d.d. 25-04-2013.

Hoogachtend,

De gemeenteraad van Borger-Odoorn,

de griffier

H.J. van Olst

de voorzitter

M.L.J. Out

Algemene toelichting Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2013

In artikel 8 van de Wet werk en bijstand (WWB) wordt de gemeenteraad opgedragen een verordening inzake de toeslagen en de verlaging van de norm vast te stellen. In artikel 30 van de WWB zijn de eisen genoemd waaraan de verordening dient te voldoen. De verordening dient een zodanig karakter te hebben dat een belanghebbende daaruit concreet kan aflezen welke verhoging of verlaging in zijn situatie geldt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening heeft primair tot doelstelling om op een duidelijke en welomschreven wijze aan te geven waarop belanghebbenden recht kunnen doen laten gelden. De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijvingen in de wet.

Artikel 2 Toeslagen

Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder, is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. In het geval de belanghebbende aannemelijk kan maken, dat de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet kunnen worden gedeeld, wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag. De mate waarin de algemeen noodzakelijke bestaanskosten kunnen worden gedeeld, zijn bepalend voor de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt maximaal 20% van de gehuwdennorm. De algemene inlichtingenverplichting die op de aanvrager rust, geldt ook voor het toeslagendeel. De aanvrager zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens zijn recht op een toeslag moeten aantonen.

In de gedachtegang van de wetgever worden de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeltelijk verklaard vanuit de woonsituatie. Iedere huishouding ziet zich geplaatst voor vaste lasten. Het maakt verschil of deze lasten alleen moeten worden opgebracht of in een gezamenlijke huishouding kunnen worden gedeeld. Genoemde schaalvoordelen hebben een bredere strekking dan enkel de woonlasten. Het schaalvoordeel speelt ook bij de duurzame gebruiksgoederen, zoals de inrichting van de woning en de aanschaf van huishoudelijke apparatuur, of het delen van de kosten van gas- en elektra.

Bij de beoordeling of belanghebbende inderdaad hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft, is het bepalend of het, gegeven de omstandigheden, redelijk is te veronderstellen dat deze kosten kunnen worden gedeeld. Met dit uitgangspunt is de bewijsvoering inzake het feit dat de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet kunnen worden gedeeld neergelegd bij belanghebbende.

Er is voor gekozen geen onderscheid te maken tussen de verschillende vormen waarin de kosten kunnen worden gedeeld. Kostgangers, onderhuurders en kamerbewoners hebben recht op dezelfde toeslag als niet-commerciële medebewoners. In al deze gevallen is het uitgangspunt dat de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan op een of andere wijze kunnen worden gedeeld.

Artikel 3 Verlaging gehuwden

Dit artikel betreft de situatie waarin gehuwden als gevolg van het kunnen delen van bepaalde kosten lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de landelijke norm voorziet.

Aangezien voor gehuwden een landelijke norm van 100% geldt, kan niet zoals bij de alleenstaande en de alleenstaande ouder, hiermee rekening worden gehouden in het kader van de verhoging van de bijstandsnorm met een toeslag. Teneinde een ten opzichte van de alleenstaande en de alleenstaande ouder evenwichtig beleid te kunnen voeren, heeft de gemeente de mogelijkheid in een dergelijke situatie de uitkering voor gehuwden te verlagen.

Artikel 4 Verlaging woonsituatie

Artikel 27 WWB biedt de mogelijkheid om de norm of toeslag lager vast te stellen voorzover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.

Deze situatie is bijvoorbeeld van toepassing wanneer een onderhoudsplichtige (veelal de ex-echtgenoot) de hypotheek/huur betaalt van de woning waarin de bijstandsgerechtigde woont. Er wordt dan een woning bewoond waaraan voor de bijstandsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden. Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan algemene bijstand.

Wanneer iemand helemaal geen woning heeft (een dakloze) wordt bij een alleenstaande (ouder) in het geheel geen toeslag verstrekt. In die situaties wordt veel geld bespaard doordat iemand geen kosten heeft voor huur/hypotheek en andere vaste lasten zoals gas- water, elektra etc. Een gezin dat in deze situatie verkeert, krijgt een verlaging van 20%.

Wanneer een dakloze gebruik maakt van dak- en thuislozenopvang en hij kan aantonen hiervoor kosten te maken wordt een toeslag van 10% verstrekt aan de alleenstaande (ouder) of een verlaging van 10% bij een gehuwde.

Er doen zich ook situaties voor dat een dak- en thuisloze geen gebruik maakt van dak- en thuislozenopvang, maar van een andere voorziening, bijvoorbeeld overnachten op een camping. In die situaties vindt een individuele afweging plaats omtrent het verstrekken van een toeslag. Deze mogelijkheid blijft bestaan gelet op artikel 18, eerste lid van de wet.

Artikel 5 Verlaging schoolverlaters

De schoolverlaterverlaging van artikel 28 is blijkens de toelichting op dat artikel bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de WTOS. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student.

Wel dient hierbij rekening te worden gehouden met de uitspraak van de CRvB d.d. 12 mei 2009 (LJN: B15349) waarin is besloten dat de bijstandsnorm niet lager mag zijn dan de norm die iemand op grond van de WSF heeft ontvangen.

Artikel 6. Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

Artikel 29 WWB geeft het college de bevoegdheid om de toeslag van een alleenstaande van 21 of 22 jaar afwijkend vast te stellen indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 22-jarige hoger is dan dat voor een 21-jarige ligt het voor de hand om voor een 22-jarige wel een toeslag te verstrekken. Gelet op de hoogte van het minimum loon van een 22-jarige wordt de toeslag op 10% gezet.

In het derde lid wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 30, tweede lid, sub b, WWB om in de verordening vast te stellen dat de schoolverlaterverlaging niet gelijktijdig kan worden toegepast met een lagere toeslag voor 21- en 22-jarigen. Voor het met voorrang toepassen van de schoolverlaterverlaging is gekozen, omdat een 21- of 22-jarige schoolverlater niet beter af is op grond van dit artikel dan een 23-jarige schoolverlater op grond van artikel 5 van de Toeslagenverordening.

Artikel 7 Anti-cumulatiebepaling

Bij de verlagingsmogelijkheden dient rekening te worden gehouden met de effecten van een cumulatie van factoren. Een dergelijke cumulatie kan er namelijk toe leiden dat de uitkering die overblijft onvoldoende is om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. De cumulatie van kortingen mag niet hoger worden vastgesteld dan 20% van de gehuwdennorm.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.