Beheerplan voor het boseigendom van de gemeente Borger–Odoorn 2009–2018

Geldend van 18-04-2018 t/m heden

Intitulé

Beheerplan voor het boseigendom van de gemeente Borger–Odoorn 2009–2018

Beheerplan voor het boseigendom van de gemeente Borger – Odoorn 2009 – 2018

Samenvatting

De gemeente wil aan kunnen tonen dat het (bos)beheer wordt gevoerd op een duurzame en verantwoorde manier. Het FSC1-certificaat is een goed middel om hieraan te voldoen, waardoor de gemeente er ook voor heeft gekozen om het bosbeheer te laten voldoen aan de eisen die door FSC worden gesteld.

Het eigendom van de gemeente Borger-Odoorn ligt in de provincie Drenthe. De gemeente Borger-Odoorn heeft 190 hectare bos in eigendom. Het beheer van de twee grote objecten, het Hunzebos en het Westerbos en een aantal kleine objecten, heeft de gemeente overgedragen aan Staatsbosbeheer. De overige objecten liggen erg verspreid in de gemeente, waardoor gesteld kan worden dat het bezit erg versnipperd is. Deze verspreid liggende bosjes hebben naast een landschappelijke waarde veelal een hoge ecologische waarde. De bosjes in de directe nabijheid van de dorpskernen vormen een aantrekkelijke woongelegenheid voor de inwoners van de betreffende dorpskernen.

In het beheer van de bos en natuurterreinen wordt gestreefd naar:

Instandhouding van de bos en natuurterreinen en de ontwikkeling van hun waarde voor flora en fauna

In het beheer wordt onderscheid gemaakt tussen de grotere complexen en de kleine objecten. De grote objecten worden apart beschreven en de kleine objecten zijn geclusterd tot een beheertype. Door gericht werkzaamheden in de objecten uit te voeren, wordt richting het streefbeeld gewerkt.

1 Inleiding

In het voorjaar van 2006 heeft de gemeente Borger-Odoorn de Bosgroep Noord-Oost Nederland benaderd met de intentie om deel te willen nemen aan de FSC-certificering onder het groepscertificaat van de Unie van Bosgroepen.

Bij deelname aan het project FSC-certificering geeft de gemeente aan een duurzaam beheer te voeren volgens de 10 principes van FSC. Bij houtverkoop kan door middel van het FSC-logo worden aangeduid, dat het hout afkomstig is uit verantwoord, duurzaam beheerd bos. Een voorwaarde bij FSC-certificering is dat er een beheerplan voor het gemeentelijk boseigendom is opgesteld, dat aan de eisen van het FSC voldoet. Tevens wordt gesteld dat de beheermaatregelen die in het beheerplan worden beschreven ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. Bosgroep Noord-Oost Nederland heeft voor de gemeente dit beheerplan opgesteld. Dit beheerplan is alleen van toepassing op de bosgebieden in eigendom van de gemeente en de daaraan aansluitende natuurgebieden die ook tot het eigendom behoren.

Dit plan is opgesteld in het kader van de subsidieregeling reserve Stimulering vitaal platteland Drenthe. Doel van dit project is om het areaal bos dat wordt beheerd volgens de principes van

FSC in de provincie Drenthe te verhogen.

De FSC-certificering is alleen van toepassing op het bosbeheer. Vandaar dat alleen de visie op het bosbeheer in dit plan wordt beschreven. Deze visie zal vervolgens weer worden vertaald in concrete beheermaatregelen.

Het beheerplan heeft een looptijd van 10 jaar. In 2019 zal het plan worden geëvalueerd en waar nodig worden geactualiseerd.

Het eigendom van de gemeente Borger-Odoorn ligt in de provincie Drenthe. De gemeente Borger-Odoorn heeft 190 hectare bos in eigendom. De ligging van de bosgebieden is aangegeven op Kaart 1 Ligging in de regio. Overige relevante gegevens omtrent eigendom en beheer zijn te vinden in Bijlage 1 NAW-gegevens. Daarnaast is een beheerkaart opgenomen in het beheerplan.

De gegevens voor dit beheerplan zijn tot stand gekomen door een vaksgewijze inventarisatie op het oog. Er zijn geen metingen verricht.

In het volgende hoofdstuk wordt een gebiedsbeschrijving weergegeven, waarin ligging en grootte, historie, relevant beleid, bijzonderheden en de groeiplaats wordt behandeld. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de beheervisie beschreven met daarbij een streefbeeld en streefwaarden. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beheer. In dit hoofdstuk wordt per object of een clustering van objecten beschreven wat de huidige situatie is, en wat er voor beheer moet worden uitgevoerd, om uitwerking te geven aan de visie. Hoofdstuk 5 stelt een werkzaamhedenplannning voor. Het laatste hoofdstuk gaat in op de monitoring en evaluatie van het gevoerde beheer.

2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Ligging en grootte

De gemeente Borger-Odoorn is een groene gemeente, waarvan twee boswachterijen deel uit maken. Deze boswachterijen zijn grotendeels in eigendom van Staatsbosbeheer. Het gemeentelijk boseigendom (bos en natuur) ligt verspreid over de gehele gemeente. Het gemeentelijk boseigendom dat deel uitmaakt van de Boswachterij Exloo en Odoorn is door de gemeente in beheer gegeven aan Staatsbosbeheer. Het overige deel dat in eigendom en beheer is bij de gemeente zelf, betreft voornamelijk kleine bosjes die voornamelijk dienst doen als landschappelijke aankleding. Deze bosjes hebben naast een landschappelijke waarde veelal een hoge ecologische waarde. De bosjes in de directe nabijheid van de dorpskernen hebben een toegevoegde waarde voor de woonkwaliteit van deze dorpen. De bosjes zijn onderdeel van de landschappelijke aankleding van deze dorpen.

2.2 Historie

Het landschap van Borger-Odoorn heeft zijn basis te danken aan de ijstijden. Het ijs drong zich in de laagten (Hunzedal) van het landschap en stuwde daarbij zijwaarts zand en keileem op (Hondsrug).

In de laagte van het Hunzedal ontstond een hoogveengebied, dat slecht toegankelijk was. De grootschalige systematische ontginning van dit veen (veenkoloniën) startte in de 17e eeuw. Er werden daarvoor ontwateringskanalen (monden) gegraven. Haaks daarop en onderling evenwijdig groef men de wijken. Langs de kanalen ontstonden karakteristieke langgerekte lintdorpen. Beplantingen buiten de linten ontbraken grotendeels.

Het gebied van de veenkoloniën werd volledig op landbouwproductie afgestemd. De meeste landschapselementen zijn ontstaan uit de herinrichting die in de veenkoloniën heeft plaats gevonden. De landschapselementen zijn tussen de 10 en 40 jaar oud.

De Hondsrug is al eeuwenlang bewoond en beïnvloed door de mens. Het gebied op de Hondsrug was zuiver agrarisch, sterk op zelfvoorziening gericht en grote steden ontbraken lange tijd. De opbouw van het landschap werd bepaald door het agrarische systeem met essen (bouwland), hooilanden (maden) en woeste gronden. De essen werden aangelegd op de doorgaans goed ontwaterde hoge gronden. Ze waren omgeven door houtwallen en bosjes.

De lager gelegen hooilanden of weidelanden in de beekdalen werden gebruikt voor het weiden van koeien. Op de woeste heidegronden hield men schapen. Heiplaggen werden gebruikt in de schapenstallen, en vermengd met schapenmest als mest voor de bouwlanden.

Door gebruik van kunstmest werden begin 20e eeuw grote delen heide ontgonnen voor landbouwkundig gebruik. Daarnaast werden grote delen heide bebost door de grote landelijke vraag naar hout en in het kader van werkverschaffing (Staatsbosbeheer).

2.3 Relevant beleid

2.3.1 Landelijk beleid

EHS

Het gemeentelijk boseigendom dat deel uitmaakt van de boswachterijen valt binnen de EHS2. De EHS is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur (plant en dier) in feite voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat de natuurgebieden hun waarde verliezen. De EHS kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur.

De kleinere bosjes en natuurgebieden maken geen deel uit van de EHS, maar dragen uiteraard wel bij aan de natuurkwaliteit.

Flora- en faunawet

Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden van de planten- en diersoorten die in het wild voorkomen. Een tweede doel van de wet is dat alle in het wild levende planten en dieren in principe met rust worden gelaten, niet alleen de zeldzame soorten.

Welke planten- en diersoorten beschermd moeten worden, staat in de wet. Ze kunnen op twee manieren worden beschermd. Ten eerste door het verbieden van handelingen die de instandhouding van in het wild levende soorten planten en dieren direct in gevaar zouden kunnen brengen. Ten tweede - en dat is nieuw - kunnen kleine objecten of terreinen in Nederland, die voor het voortbestaan van een bepaalde soort van groot belang zijn, worden aangewezen als beschermd gebied.

Bij de houtoogst (en overig bosbeheer) zal zorgvuldig worden omgegaan met flora en fauna. Zo zullen bijvoorbeeld nestbomen en mierenhopen duidelijk worden gemarkeerd. Tevens zal de houtoogst alleen worden uitgevoerd in de periode van 15 juli tot en met 15 maart. Hierdoor worden in het broedseizoen van vogels geen werkzaamheden uitgevoerd. Hierbij geldt dat er wordt gewerkt volgens de Gedragscode Zorgvuldig Bosbeheer, opgesteld door het Bosschap en de Vogelbescherming Nederland. Bij hoge uitzondering kan er in de periode 15 maart tot en met 15 juli houtoogst plaatsvinden in homogeen naaldbos. Hiervoor dient wel eerst een inventarisatie te worden uitgevoerd waaruit blijkt dat er in de betreffende opstanden geen broedgevallen voorkomen. Het is mogelijk dat deze opgestelde richtlijn in de toekomst wordt aangepast.

2.3.2 Gemeentelijk beleid

In november 2006 is het integraal groenbeleidsplan vastgesteld. Bossen, natuurterreinen, houtwallen en singels vallen in het groenbeleidsplan onder het thema landschappelijke elementen.

De doelstelling van de landschappelijke elementen is instandhouding van de elementen en de ontwikkeling van hun waarde voor flora en fauna.

Instandhouding is belangrijk omdat het belang van de landschappelijke elementen groot is. De elementen geven het landschap de ruimtelijke vorm en cultuurhistorische waarde die zeer wordt gewaardeerd. De toeristische attractiviteit van het landschap en daarmee ook het economische belang zijn mede afhankelijk van de aanwezigheid van deze landschappelijke elementen.

In de groenbeleidsvisie “Groen moet je doen” zijn als knelpunten voor de landschappelijke elementen aangegeven:

  • -

    de diversiteit van soorten in de bossen is te gering;

  • -

    de kwaliteit van de houtwallen is matig;

  • -

    er is achterstallig onderhoud in de landschappelijke elementen;

  • -

    een deel van de singels is aangeplant op een te smalle berm.

In dit beheerplan wordt in hoofdstuk 3 het gemeentelijk beleid voor de landschappelijke elementen verder uitgewerkt in een beheervisie (doelstelling, functies en streefbeeld). In hoofdstuk 4 wordt het beheer per bos of landschappelijk elementtype beschreven en vastgelegd.

Door het vaststellen en uitvoeren van het bosbeheerplan is de verwachting dat op termijn het grootste deel van de knelpunten zullen worden opgelost.

Communicatiebeleid

Bij uitvoering van ingrijpende werkzaamheden zullen de belanghebbenden (stakeholders) van te voren worden ingelicht. Dit kan door middel van het plaatsen van een artikel in een plaatselijk krantje of gemeentelijke website.

Klachtenprocedure

Bij klachten over het te voeren of gevoerde beheer zal de interne klachtenregeling worden gehanteerd.

Gebruik chemische bestrijdingsmiddelen

Het gebruik van chemische en biologische bestrijdingsmiddelen wordt zoveel mogelijk vermeden. Een uitzondering wordt gemaakt voor de bestrijding van Amerikaanse vogelkers. Hoewel deze soort beperkt voorkomt, kan bestrijding alleen doelmatig en tegen redelijke kosten worden uitgevoerd met behulp van een chemisch middel als glyfosaat (Round-up).

2.3.3 Beleid behorende bij de FSC-certificering

FSC streeft een duurzaam en verantwoord beheer van de bossen na. FSC gaat alleen in op bosbeheer. Door een uitwerking te geven aan de doelstelling van de gemeente wordt het duurzame beheer gerealiseerd.

Deze beheervisie met daarin een beheerplan vormt een onderdeel van het verantwoorde bosbeheer. Tevens geldt dat jaarlijks een werkplan moet worden opgesteld waarin het werk wordt beschreven dat gaat worden uitgevoerd, maar daarnaast moet ook een jaarverslag worden opgesteld waarin het uitgevoerde beheer staat beschreven.

Jaarverslag

Na elk jaar wordt er een kort jaarverslag opgesteld. In dit jaarverslag worden de uitgevoerde bosbeheersmaatregelen beschreven. Met betrekking tot de houtoogstgegevens geldt dat er moet worden omschreven:

  • een referentie waaronder de partij is terug te vinden;

  • aan wie het hout is verkocht;

  • wat de hoofdboomsoort of houtsoort is van de partij;

  • omvang van de partij aangegeven in m3, stère of ton;

  • de periode waarbinnen de oogstwerkzaamheden zijn uitgevoerd;

  • herkomst van de partij (object en het liefst vak/afdeling);

  • of het hout met FSC-keurmerk is verkocht.

Wanneer wordt afgeweken van de voorgenomen planning zullen de afwijkingen worden gemotiveerd.

Inzet Erbo-aannemers

Bij het uitbesteden van boswerkzaamheden en bij houtverkoop op stam wordt uitsluitend gewerkt met bedrijven die deelnemen aan de Erkenningsregeling van het Bosschap.

2.4 Bijzonderheden

afbeelding binnen de regeling

In een aantal bossen en aangrenzend natuurgebied komen bijzondere elementen voor. Hieronder worden de bijzonderheden weergegeven die in de bos en natuurterreinen van de gemeente zijn waargenomen:

  • In het Hunzebos is een grafheuvel en een hunebed te vinden. Dit zijn beide unieke elementen met een hoge cultuurhistorische waarde;

  • In het Buinerveld ligt aan de zuidwestzijde van het gemeentelijk eigendom een jeneverbesstruweel;

  • Aan de oostzijde van het gemeentelijk eigendom in het Buinerveld groeit valkruid;

  • Aan de zuidzijde van het gemeentelijk eigendom in het Buinerveld wordt regelmatig de zandhagedis waargenomen;

  • In een aantal kleine bos en natuurterreintjes rondom Valthe is de knoflookpad gesignaleerd.

Met deze bijzonderheden wordt bij het beheer uitvoerig rekening gehouden.

2.5 Groeiplaats

De meeste objecten zijn in het verleden aangelegd op de arme zandgronden, de zogenaamde veldpodzolgronden en haarpodzolgronden. Het grondwater zit vaak diep in de bodem, waardoor de bossen afhankelijk zijn van het regenwater. Tijdens de ruilverkaveling zijn een aantal kleine objecten aangelegd op moerige podzolgronden. Het grondwater zit bij deze groeiplaats vaak vlak onder het maaiveld, waardoor de bomen kunnen wortelen tot aan het grondwater.

De potentieel natuurlijke vegetatie (PNV) van het grootste gedeelte van het eigendom is het Berken-Zomereikenbos. Daar waar de bodem leemhoudend is bestaat de PNV uit het Wintereiken-Beukenbos. In het Veenkoloniale gebied is de PNV veelal het Elzenrijk Essen-Iepenbos en daarnaast het Elzen-Eikenbos op de zeer vochtige gronden.

In het Berken-Zomereikenbos domineert van nature de zomereik met (ruwe) berk. De struiklaag is normaal gesproken in het Berken-Zomereikenbos slechts spaarzaam ontwikkeld, bestaande uit sporkehout en lijsterbes. Amerikaanse vogelkers en/of krentenboompje kan als gevolg van aanplant of verstoring aanwezig zijn. Op bodems met het Berken-Zomereikenbos als PNV is in principe natuurlijke verjonging mogelijk van berk en grove den, en ook eik indien de wilddruk het toelaat. Als houtproductiesoorten komen op bodems met dit PNV-type alleen (grove) den, berk en eik in aanmerking.

In het Wintereiken-Beukenbos domineert van nature de beuk en speelt de wintereik een beperkte rol. Onder het gesloten beukenbos groeien meestal weinig planten, maar onder andere lijsterbes, hulst, adelaarsvaren, bochtige smele, kamperfoelie en bosbes kunnen worden aangetroffen.

Verjonging vindt in dit bostype in de regel plaats in open plekken met een diameter van 1,5-2,5 maal de hoogte van het omringende bos. Op deze open plekken groeien in de natuurlijke situatie vaak boswilg, esp, wilde appel, framboos en braam. Bodems met dit PNV-type zijn behalve voor het natuurlijk verjongen van berk, grove den en eik ook goed geschikt voor het natuurlijk verjongen van beuk, douglas en Amerikaanse eik. De soorten die op deze grond geschikt zijn voor het produceren van hout zijn grove den, douglas, inlandse eik, beuk en Amerikaanse eik.

In het Elzenrijk Essen-Iepenbos is de gewone es de belangrijkste boomsoort. De belangrijkste mengboomsoorten zijn zwarte els, gladde iep, schietwilg en zomereik. In de struiklaag komt braam, eenstijlige meidoorn, grauwe wilg, sleedoorn, rode kornoelje, Gelderse roos, aalbes, zwarte bes. hazelaar, framboos en Europese vogelkers voor.

Wanneer gekapt wordt in dit type bos dient dit te gebeuren in zo klein mogelijke eenheden. Bij grotere gaten treedt snel verruiging op terwijl natuurlijke verjonging doorgaans rijkelijk voorkomt. Op deze gronden groeien ook beuk en populier goed.

In het Elzen-Eikenbos komen de zomereik, els en zachte berk veelvuldig voor soms gecombineerd met ruwe berk, ratelpopulier en heel soms gewone es. De beuk ontbreekt in dit bostype. In de struikenlaag is vuilboom zeer algemeen en vrij karakteristiek. Verder komt hier ratelpopulier en wilde lijsterbes in voor. De struiklaag is echter spaarzaam ontwikkeld. Na verstoring komen de braam en framboos vaak voor.

Het bostype is te vinden op zeer vochtige tot vrij natte lemige zandgronden, meestal dekzand. In zeer natte jaren kunnen ondiepe stukken overstromen maar de standplaats is echter niet nat genoeg voor veenvorming.

3 Beheervisie

In dit hoofdstuk wordt allereerst de algemene doelstelling van de gemeente met betrekking tot het bos en bijbehorende natuurterreinen weergegeven. Vervolgens wordt deze missie uitgewerkt in subdoelstellingen. Daarnaast wordt de visie voor de functies natuurwaarden, belevingswaarde en houtproductie uitgebreid beschreven.

3.1 Doelstelling

In het beheer van de bos en natuurterreinen wordt gestreefd naar:

Instandhouding van de bos en natuurterreinen en de ontwikkeling van hun waarde voor flora en fauna

In het beheer wordt rekening gehouden met de volgende aspecten:

  • Aan de bos en natuurterreinen kunnen verschillende functies worden gekoppeld. De functies natuur en recreatie zijn het meest beïnvloedbaar maar ook het belangrijkst. Aan bos kan verder nog de houtproductiefunctie worden gekoppeld maar deze is ondergeschikt aan de natuur- en recreatieve functie;

  • De bossen dienen een hoge belevingswaarde en visuele aantrekkelijkheid te bezitten, waardoor een aantrekkelijk woonklimaat wordt gecreëerd voor de inwoners van de gemeente Borger-Odoorn. Daar waar bos en natuurterreinen direct grenzen aan woonwijken is de recreatieve functie het belangrijkst;

  • Elementen die voor flora en fauna belangrijk zijn, blijven behouden en worden wanneer mogelijk verder ontwikkeld;

  • Door versterking van de zoom- en mantelvegetatie, wordt de overgang van open naar gesloten ruimte meer geleidelijk gemaakt;

  • In de grotere objecten wordt gestreefd naar een kosten neutraal financieel rendement. Voor de kleine elementen zal door uitvoering van een zo efficiënt mogelijk beheer de kosten zo laag mogelijk worden gehouden.

3.2 Functies van het bos

3.2.1 Natuur

De gemeente hecht veel waarde aan een bos met hoge natuurwaarden. Behoud en verdere ontwikkeling van deze natuurwaarden, wordt daarom erg belangrijk geacht. Een aantal aspecten speelt daarbij een rol:

  • -

    Inheemse boomsoorten

  • -

    Menging

  • -

    Open plekken

  • -

    Structuur

  • -

    Dood hout

  • -

    Bosranden

  • -

    Natuurlijke processen

Verdere uitwerking van deze aspecten komt terug in de bijlage 10 Aspecten bij natuurwaarde.

3.2.2 Belevingswaarde

Het gehele bosgebied is opengesteld voor extensieve recreatie. Recreatievormen als fietsen, moutainbiken en paardrijden op de daarvoor aangewezen paden wordt toegestaan. Motorcrossen is vanzelfsprekend ongewenst.

Het bos moet aantrekkelijk zijn voor de recreanten. Hierbij vormt variatie het sleutelwoord. De aantrekkelijkheid wordt bepaald door variatie in:

  • -

    Boomsoorten

  • -

    Hoog versus laag

  • -

    Licht versus donker

  • -

    Open versus dicht

  • -

    Natuur versus “cultuur”

  • -

    Markante elementen

De genoemde aspecten die hiervoor beschreven zijn worden uitgewerkt in bijlage 11 Variatie het sleutelwoord bij belevingswaarde.

3.2.3 Cultuurhistorie

Zoals al eerder vermeld zijn er in het Hunzebos een grafheuvel en een hunebed te vinden. Dit zijn beide unieke elementen met een hoge cultuurhistorische waarde. Beide elementen worden beheerd in overleg met R.O.B.3

Daarnaast geldt dat cultuurhistorie niet alleen in het verre verleden gevormd is. De lanen in het Westerbos of de lanen in de kleinere boselementen geven een deel van het ontginningspatroon weer, waardoor ze vanaf de dag van aanleg van betekenis zijn voor de cultuurhistorie.

3.2.4 Houtoogst

De productie van hout is ondergeschikt aan de functies bosbeleving en natuurbehoud. De oogst van hout wordt voornamelijk gebruikt als sturend middel om een recreatief aantrekkelijk en natuurlijk bos te creëren.

De objecten: Hunzebos, Westerbos en Buinerveld zijn van enige omvang dat er kan worden gesproken over productie van hout. In deze objecten geldt dat de houtoogst een duurzame bijdrage levert aan de financiële middelen voor het beheer van het bos. Het beheer is in deze objecten naast een hoge belevings- en natuurwaarde gericht op het voortbrengen van kwalitatief goede bomen. Dit wil zeggen rechte, dikke en takvrije bomen, die na de oogst kwalitatief hoogwaardig zaaghout opleveren. Kwalitatief hoogwaardig zaaghout wordt verkregen uit dikke, rechte stammen met noestvrij hout en een regelmatige jaarringopbouw. Bij naaldhout gaat het vooral om een recht, noestvrij stamstuk van minsten 6-8 meter met weinig verloop. Voor loofhout geldt dat de bast glad moet zijn en de takken dun. Voor het realiseren van kwaliteitshout is verjonging met goede productieverwachtingen nodig, takafstoting vanaf de jeugdfase door een dichte stand, geleidelijk meer groeiruimte, voldoende selectiemogelijkheden voor toekomstbomen en de mogelijkheid voor bomen om oud te worden.

Door de oogst van hout wordt er gestuurd naar een meer gevarieerd bos. Dit leidt tot een verhoging van de natuurwaarden, en de stabiliteit van het bos zal hierdoor tevens worden verhoogd.

Bij een duurzame en dus verantwoorde vorm van houtoogst is het belangrijk dat er niet meer wordt geoogst dan er bijgroeit, een houtoogstprognose is hierbij van belang. Tevens is het belangrijk om het bosklimaat in stand te houden. Daarom wordt grootschalige kaalkap niet meer toegepast, maar wordt een systeem van eeuwig blijven dunnen toegepast. Daarnaast is een goede ontsluiting van belang bij de houtexploitatie. Deze aandachtspunten worden hieronder verder beschreven.

Houtoogstprognose

Bij de houtoogst zal ongeveer 75 % van de lopende bijgroei, de houtige aanwas, worden geoogst. De bijgroei bedraagt ca. 8 kubieke meter per hectare per jaar. De bijgroei is gebaseerd op een interpretatie van het landelijke gemiddelde, interpretatie van de groeiplaatsgegevens en boomsoortensamenstelling.

De houtoogstprognose is van toepassing op de grote(re) boscomplexen. Voor enkele kleinere objecten geldt dat er een vorm van hakhoutbeheer wordt toegepast, waardoor meer dan de jaarlijkse bijgroei wordt geoogst. Daarnaast zijn er ook kleinere objecten waar geen beheer wordt uitgevoerd.

“Eeuwig blijven dunnen”

Er wordt niet gewerkt met omlopen. In plaats daarvan wordt een systeem van “eeuwig blijven dunnen” nagestreefd. In aanvulling daarop kan groepenkap worden toegepast. Daarbij spelen motieven als structuurverbetering en bijsturen in soortensamenstelling een rol. Hierbij geldt dat de belevingswaarde de bepalende factor is. Op plaatsen waar het bosbeeld erg eentonig is, waardoor het bos als saai wordt ervaren wordt groepenkap toegepast. Door het kappen van groepen komt er meer variatie in het bos en ontstaan er mogelijkheden voor een nieuwe generatie bos. Als maximum grootte worden groepen van 2 hectare aangehouden. Als regel wordt een kleinschaliger beheer nagestreefd: groepen van enkele malen de boomhoogte tot een maximum van 0,5 hectare.

Ontsluiting

Voor de meeste objecten geldt dat er verschillende paden in de objecten aanwezig zijn. Deze zijn meestal te smal voor de hedendaagse bosbouwmachines. In een aantal objecten liggen fietspaden. Op deze paden mag geen machine rijden om beschadiging te voorkomen. De draagkracht van de bodem is door de waterhuishouding in een aantal objecten slecht. In de objecten waar dit van toepassing is geldt dat werkzaamheden zoveel mogelijk in de nazomer moeten plaats vinden. In deze periode is de waterstand het laagst en is de kans op insporing het laagst.

De ontsluiting van de kleinere bosobjecten is voor bosbouwmachines verre van optimaal. In de grotere objecten en met name het Hunzebos en Westerbos is de ontsluiting voor bosbouwmachines goed.

3.3 Streefbeeld en streefwaarden

In het streefbeeld wordt verwoord hoe volgens de gemeente het bos er over een periode van ongeveer dertig tot vijftig jaar uit zou moeten zien.

Voor de grote(re) objecten geldt het volgende streefbeeld:

Structuurrijk, gemengd bos met een kleinschalige variatie naar soorten en ontwikkelingsfasen. Uitheemse soorten worden geacht een duurzame bijdrage te kunnen leveren aan de diverse functies van het bos. In het streefbeeld horen ook open plekken en dood hout.

De huidige situatie voldoet in geringe mate aan het streefbeeld. Dit is gebaseerd op een veldinventarisatie, waarbij de objecten op de aspecten genoemd in het schema op de volgende bladzijde zijn beoordeeld. In de volgende tabel wordt de actuele situatie weergegeven met daarbij de afwijking ten opzichte van het streefbeeld.

De met percentage aangeven getallen in het schema geven aan in hoeverre het thema over de totale oppervlakte is gewenst, wat de actuele situatie is, en wat hierop de afwijking is.

Thema

Streefbeeld

Actuele situatie

Afwijking t.o.v. het streefbeeld

Inheems bos

60 %

Circa 50 %

Circa 10 % te weinig

Gemengd bos

60 %

Circa 40 %

Circa 20 % te weinig

Dood hout (minimaal 4

50%

Circa 5 %

Circa 45 % te weinig

per hectare)

Structuurrijk bos

50 %

Circa 25 %

Circa 25 % te weinig

Soortensamenstelling

Diverse boom- en

Amerikaanse

Amerikaanse

struiksoorten waarbij

vogelkers komt nog in

vogelkers is nagenoeg

geldt dat inheemse

het bosbeeld voor.

verdwenen.

boom- en

Deze soort is

struiksoorten het

ongewenst en dient te

bosbeeld bepalen.

worden verwijderd.

Houtoogst

6 kubieke meter per

2 kubieke meter per

4 kubieke meter per

hectare per jaar

hectare per jaar

hectare per jaar kan er

meer worden geoogst

Inheems bos:

het percentage van de totale oppervlakte bos waarin per opstand beoordeeld de inheemse boomsoorten gezamenlijk een minimale kroonbedekking hebben van 80%.

Gemengd bos:

het percentage van de totale oppervlakte bos waarin per opstand beoordeeld geen van de boomsoorten een hogere kroonbedekking heeft dan 80% van de totale kroonbedekking.

Dood hout

Dode bomen worden geteld wanneer ze een diameter hebben groter dan 30 centimeter op enig punt gemeten.

Structuurrijk bos:

het percentage van de totale oppervlakte bos waar horizontale en verticale structuur naast elkaar voor komt. Bij de horizontale structuur gaat het er om, dat verschillende ontwikkelingsfasen van het bos naast elkaar aanwezig zijn met een variërende grootte. Bij de verticale structuur gaat het er om, dat ontwikkelingsniveaus en lagen (boomlaag, struiklaag en kruidlaag) onder elkaar voorkomen.

Voor de kleine(re) objecten geldt het volgende streefbeeld:

De kleine(re) objecten zijn vooral landschappelijke elementen. Het streefbeeld van deze elementen is zorgdragen voor de juiste stoffering van het landschap. Deze elementen maken het landschapstype herkenbaar, waardoor schaal, ligging, vorm en gebruik van soorten belangrijke kenmerken zijn. Daarnaast bieden deze elementen belangrijke biotopen voor diverse soorten.

Voor de kleine(re) objecten geldt dat inheems en menging belangrijke aspecten zijn. Er wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijk percentage van deze aspecten. De structuur speelt haast geen rol, omdat het beheer veelal gericht is op het periodiek afzetten van het object. Daarnaast zijn de objecten veelal te klein om structuur te kunnen aanbrengen. De houtoogst speelt een geringe rol en hierbij geldt dat bij het afzetten de gehele bijgroei zal worden geoogst.

Door een gericht beheer kan richting het streefbeeld worden gewerkt.

4 Beheerplan

In dit hoofdstuk wordt per object (grotere objecten) of cluster van kleine objecten een beschrijving gegeven van de huidige situatie. Daarnaast worden de beheermaatregelen kort beschreven. In bijlage 2 worden de algemene uitgangspunten bij beheer beschreven. Verder wordt verwezen naar bijlage 3 waarin de algemene beheermaatregelen worden uitgewerkt. Een uitgebreide beschrijving (inventarisatie) van de geclusterde kleine objecten wordt tevens in bijlage 9 weergegeven. Voor de ligging van de objecten wordt verwezen naar kaart 1 in de bijlagen.

De grote(re) objecten zijn:

  • -

    Hunzebos

  • -

    Westerbos

  • -

    Buinerveld

  • -

    Eikenbosje nabij Valthe

  • -

    Padenbos

  • -

    Bos Buinerveen

  • -

    Buinerhorse bos

De kleine(re) objecten worden als volgt geclusterd:

  • -

    Houtwallen

  • -

    Oude houtsingels

  • -

    Jonge houtsingels

  • -

    Jonge loofbosjes

  • -

    Oude loofbosjes

  • -

    Gemengde bosjes

Daarnaast wordt er ook nog aandacht besteedt aan heide. Per object of cluster volgt hierna een beschrijving.

4.1 Hunzebos

4.1.1 Huidige situatie

Het Hunzebos ligt temidden van de dorpen Exloo, Odoorn en Valthe dicht bij het recreatiecentrum Hunzebergen. Dit grote boscomplex staat in verbinding met de Boswachterij Odoorn dat in eigendom is van Staatsbosbeheer. In het verleden is het Hunzebos altijd als productiebos beheerd, wat goed te zien is aan het hoge aandeel (41%) exoten als douglas, Amerikaanse eik, Japanse lariks en fijnspar dat in het bos voorkomt. Naast deze exoten komen ook grove den, inlandse eik, beuk en berk veelvuldig voor. In dit bos is de inwaai van verrijkende stoffen uit het naast gelegen landbouwgebied goed te herkennen door de weelderige groei van braam. Langs wegen en paden staan veel Amerikaanse eiken als laanbomen. Wat verder opvalt in het Hunzebos zijn de grafheuvel en het hunebed.

4.1.2 Beheer

Het beheer van het Hunzebos is in handen van Staatsbosbeheer, die de naastgelegen bossen ook in eigendom heeft. Het bos heeft nu een subdoeltype bos met accent natuur waarin exoten kunnen voorkomen, echter hier wordt een overgangsbeheer uitgevoerd naar het subdoeltype loofbossen op armere zandgronden. In het subdoeltype loofbossen op armere zandgronden mag het grondvlak niet meer dan 20 procent bestaan uit exoten. Dit houdt dus in dat in het huidige bos een omvormingsbeheer wordt uitgevoerd richting een meer inheems bos met soorten als beuk, eik, berk en grove den. Tijdens de dunningen zullen de inheemse soorten te allen tijde worden bevoordeeld. In de opstanden waar exoten overheersen kan groepsgewijze uitkap van exoten plaatsvinden. Hierbij wordt rekening gehouden dat er geen zaadbomen van exoten aan de randen van de groepen blijven staan, waardoor de verjongingsgroepen weer vollopen met exoten. Het aandeel dood hout wordt actief verhoogd door met name Amerikaanse eiken te ringen. De te ringen bomen moeten minimaal 1 boomlengte van wegen en paden af staan uit oogpunt van veiligheid. De lanen bestaande uit Amerikaanse eiken zullen niet rigoureus worden verwijderd, maar hier mag wel een dunning in plaatsvinden. De markante bomen worden volledig vrijgesteld.

4.2 Westerbos

4.2.1 Huidige situatie

Het Westerbos ligt ten oosten van de N34 en vormt de schakel tussen Boswachterij Odoorn en Boswachterij Exloo.

Dat het Westerbos in het verleden aangelegd is voor de houtproductie is goed te zien aan het hoge aandeel naaldboomsoorten. Door een gericht beheer in het verleden is het bos al aardig gemengd. Dik dood hout komt nog nauwelijks voor omdat dit in het verleden juist gericht is verwijderd.

4.2.2 Beheer

Ook voor het Westerbos geldt dat dit in beheer is bij Staatsbosbeheer. Voor het Westerbos geldt het natuurdoeltype multifunctioneel bos “grove dennen – eikenbos met exoten op zand met cultuurinvloeden”. Om dit natuurdoeltype te bereiken worden dunningen uitgevoerd. Zo zullen tijdens de dunningen PNV-soorten worden bevoordeeld, en zullen mengingen worden nagestreefd. Daarnaast kan groepsgewijze uitkap plaatsvinden, waardoor het areaal open bos toeneemt. Tevens wordt de aandacht gevestigd op het actief verhogen van het aandeel dood hout.

4.3 Buinerveld

4.3.1 Huidige situatie

afbeelding binnen de regeling

Het bos maakt onderdeel uit van Boswachterij Exloo dat grotendeels in handen is van Staatsbosbeheer. Vermoedelijk is het bos ontstaan door een late heideontginning rond de tweede helft van de vorige eeuw. De ontginningsstructuur is nog goed te zien aan de rechtlijnigheid van de paden en bosvakken. Doordat er de laatste jaren geen gericht beheer is gevoerd zijn ook de rechte rijen nog zeer goed herkenbaar waarin de bomen zijn aangeplant. In het bos komen dennen als grove en Oostenrijkse den veelvuldig voor. Daarnaast komen er opstanden voor waarin ook zomereik en berk groeien, in een enkel geval gemengd met ratelpopulier. De ondergroei bestaat voornamelijk uit ratelpopulier, lijsterbes, krent, meidoorn en een enkele hazelaar. In de randen komt tevens sleedoorn voor. Daarnaast moet worden opgemerkt dat de Amerikaanse vogelkers veelvuldig voor komt, die ook in het omringende bos groeit. In de kruidlaag wordt de braam aangetroffen. In het bos komt een aantal schrale graslandjes voor. Op een enkel graslandje kan valkruid worden aangetroffen. Aan de zuidzijde van het eigendom is het bos weggekapt ten behoeve voor een project ter verbetering van het biotoop van de zandhagedis, waardoor een kale (rechtlijnige) vlakte is ontstaan. Op deze vlakte kan uitstekend een zoom- mantelvegetatie worden ontwikkeld. Aan de zuidoostzijde van het boseigendom komt een klein heideterreintje voor dat ook in eigendom is bij de gemeente. Op dit heideterrein staat een jeneverbesstruweel. Aan de rand van de heide op de overgang naar het bos staat nog een aantal jeneverbessen die door bomen worden overgroeid.

Het bos wordt als saai ervaren doordat er jarenlang geen beheer is uitgevoerd en de rechtlijnige aanleggeschiedenis nog goed zichtbaar is. De natuurwaarde is ook gering omdat er nog weinig structuurvariatie en dood hout aanwezig is in het object. Ook de waarde voor de houtproductie is gering, er staan veel bomen met een slechte of geringe houtkwaliteit.

4.3.2 Beheer

In het Buinerveld zijn de laatste jaren weinig bosbeheermaatregelen uitgevoerd. Het beheer zal de komende jaren weer gericht worden opgepikt. Geïntegreerd bosbeheer is voor het bos de meest geschikte beheermethode.

De volgende werkzaamheden kunnen in het Buinerveld worden uitgevoerd:

  • Variabele hoogdunning

  • Creëren bosranden

  • Vrijstellen markante elementen

  • Verwijderen Amerikaanse vogelkers

  • Vrijstellen jeneverbessen

  • Verwijderen opslag van zuidelijke verbindingszone

  • Maaien en afvoeren van graslandjes aan zuidwestzijde

Speerpunten bij de dunningen zijn:

  • Verhogen aandeel inheemse boomsoorten

  • Menging behouden en waar mogelijk versterken

  • Verhogen aandeel structuur

  • Verhogen aandeel dood hout

  • Verhogen belevingswaarde

4.4 Eikenbosje nabij Valthe

4.4.1 Huidige situatie

Zoals de naam van het object al doet vermoeden komt hier de zomereik veelvuldig voor. Vermoedelijk is het object zo’n 20 tot 40 jaar geleden aangelegd waarbij is begonnen met het noordelijke deel, aangezien er in het zuidelijke deel jongere bomen voorkomen. Heel sporadisch komt er een beuk, berk of esdoorn in de boomlaag voor. Doordat het kronendak is gesloten, is de struiklaag maar beperkt aanwezig. Hierin wordt de lijsterbes en Amerikaanse vogelkers aangetroffen. Daaronder komt braam en brandnetel voor dat wijst op een verrijkende invloed van de omliggende landbouwgrond. Het eikenbosje nabij Valthe ligt niet direct bij de dorpskern en er liggen ook geen wandelpaden in. Daarnaast geldt dat het bosje nog relatief jong is.

4.4.2 Beheer

In het bos zal een toekomstbomendunning worden uitgezet waarbij de houtkwaliteit de sturende factor is. Voor een uitleg over de toekomstbomendunning wordt verwezen naar bijlage 3.

4.5 Padenbos

4.5.1 Huidige situatie

afbeelding binnen de regeling

Het padenbos ligt aan de zuidwestzijde van het dorp Borger. Doordat het bos in een dorpskern ligt, wordt er erg veel gebruik van gemaakt door de inwoners. Er ligt dan ook een intensief padenstelsel in het bos, waaraan het bos ook zijn naam te danken heeft. De hoofdboomsoort van dit parkbos is zomereik. Zeer sporadisch komt beuk in de heersende boomlaag voor. In de tweede boomlaag worden paardekastanje, berk en zoete kers aangetroffen. De struiklaag bestaat uit hazelaar, hulst, krent en lijsterbes. De hulst duidt aan dat het een oudere bosbodem betreft. In de kruidlaag worden stinzeplanten als bosklaverzuring aangetroffen maar daarnaast ook de braam. Er komt een hoog aandeel dik dood hout voor in dit object ook langs paden, waardoor de veiligheid van de bezoeker in het gedrang kan komen.

Door het parkachtige karakter is de belevingswaarde van het bos hoog. Ook de natuurwaarde is hoog, doordat het bos geheel bestaat uit inheemse soorten en het voorkomen van dik dood hout.

4.5.2 Beheer

Bij het beheer worden de volgende maatregelen uitgevoerd:

  • Hoogdunning

  • Verwijderen dood hout uit bomen langs wegen en paden

  • Onderhoud paden

De dunning zal zich richten op het verhogen van de belevingswaarde

4.6 Bos Buinerveen

4.6.1 Huidige situatie

Het bos bij Buinerveen is zeer recent aangelegd. Bij de aanleg is gebruik gemaakt van diverse soorten als beuk, eik, berk, es, Amerikaanse eik, populier, esdoorn en zoete kers. Sommige opstanden zijn als monocultuur aangelegd, maar er zijn ook gemengde opstanden gecreëerd. In de struiklaag komt hazelaar voor maar vooral vlier en een enkele Amerikaanse vogelkers die spontaan zijn opgekomen. Bij de aanleg zijn twee centrale assen gecreëerd die parallel aan elkaar lopen. Aan weerszijden van deze paden zijn laanbomen aangeplant. In het bos ligt een aantal graslandjes, al dan niet ingeplant met enkele fruitbomen.

Het object kent een rechtlijnige aanlegstructuur die in de omgeving past. Naast de rechtlijnige paden zijn er ook enkele smalle kronkelpaadjes in het object aanwezig. De waarde voor de recreatie en natuur zijn nog maar gering door de jonge aanleggeschiedenis, waardoor er nog maar weinig variatie in structuur en diameterspreiding aanwezig is.

Bij eventuele exploitatie van het hout in de toekomst moet worden gelet op de grondwaterstand die in de winter hoog is, waardoor de paden drassig zijn.

4.6.2 Beheer

Bij het beheer worden de volgende maatregelen uitgevoerd:

  • Toekomstbomendunning

  • Variabele hoogdunning in populierenopstanden

  • Snoeien laanbeplanting

  • Maaien van de inliggende graslandjes en afvoeren van maaisel

  • Onderhoud paden

4.7 Buinerhornse bos

4.7.1 Huidige situatie

Het Buinerhornse bos ligt tegen Nieuw-Buinen aan. Het bos wordt gescheiden door de Tweederdeweg-Noord van een iets groter boscomplex dat in eigendom is van het Drentse landschap. Het betreft hier nog maar een jong bos met aan de westzijde een jong natuurgebied, dat is aangelegd om de uitbreiding van de woonwijken aan te kleden. Inwoners van Nieuw-Buinen maken er ook graag gebruik van. Er zijn goede recreatieve voorzieningen aangelegd, zoals wandelpaden, fietspaden en bankjes. Bij de aanleg van het bos is getracht een gemengd loofbos aan te leggen met de soorten eik, berk, haagbeuk, zoete kers, esdoorn, beuk, es en tamme kastanje. In de struiklaag is hazelaar geplant en zijn vlier en Amerikaanse vogelkers spontaan opgekomen. In de kruidlaag komt brandnetel voor. Temidden van het bos en het natuurgebied loopt een eikenlaan. Er zijn enkele opstanden met populier aangelegd, waardoor in deze opstanden op korte termijn een beeld van een volwassen bos is ontstaan. In het bos komt een aantal inliggende graslandjes voor.

Door de aanwezigheid van een voor een jong bos grote verscheidenheid aan boomsoorten en structuur en door de variatie aan landschappen (bos, natuurgebied en inliggende graslandjes) is de belevingswaarde hoog. De natuurwaarde moet nog verder worden ontwikkeld maar dit kost tijd. Een hoge natuurwaarde kan in zo’n jong bos nog niet worden verwacht.

afbeelding binnen de regeling

Het natuurgebied betreft voormalige landbouwgronden die door middel van natuurbouw, ecologisch inzaaien en inplanten en specifiek beheer, uitgevoerd door Gradiënt, een hoge ecologische waarde heeft gekregen in een betrekkelijk korte periode. In het natuurgebied zijn vele (beschermde) soorten tot ontwikkeling gekomen als: dotterbloem, gevlekte orchis, grasklokje, grote kaardenbol, rietorchis, ronde zonnedauw, teenanjer, wilde marjolein en zwanenbloem.

4.7.2 Beheer

Bij het beheer worden de volgende maatregelen uitgevoerd:

  • Toekomsbomendunning in combinatie met een variabele hoogdunning

  • Vrijstellen markante elementen

  • Snoeien laanbeplanting

  • Maaien van de inliggende graslandjes en afvoeren van maaisel

  • Onderhoud paden

  • Ecologisch maaibeheer natuurgebied, waarbij maaisel wordt afgevoerd

De dunning zal zich richten op het verhogen van de belevingswaarde. De populierenopstanden kunnen ter zijner tijd worden omgevormd naar duurzaam inheems loofhout of hakhoutopstanden.

Het ecologisch maaibeheer kan als volgt worden gespecificeerd:

  • Een maaibeurt in het voorjaar waarbij ongeveer 40% wordt gemaaid

  • Een maaibeurt in de zomer waarbij ongeveer 30% wordt gemaaid

  • Een maaibeurt in de nazomer dan wel de herfst waarbij ongeveer 60% wordt gemaaid

Een aanbeveling is nog om een apart beheerplan op te stellen specifiek voor het natuurgebied, omdat er veel gradiënten aanwezig zijn, waardoor tevens op kleine schaal de flora erg varieert. Het beheer moet hierop worden aangepast. Daarnaast kan er in dit beheerplan aandacht worden geschonken aan de monitoring van dit natuurgebied.

4.8 Houtwallen

4.8.1 Huidige situatie

De gemeente Borger-Odoorn heeft twee klassieke houtwallen in eigendom. De houtwallen zijn meer dan 75 jaar oud en zomereik is de dominante soort met een bedekking van 75-100% in de kroonlaag. Eén houtwal kent slechts één boomlaag, de andere twee. De houtwallen hebben twee struiklagen. Braam, lijsterbes, vlier, meidoorn, vuilboom en Amerikaanse vogelkers zijn de meest voorkomende soorten. In de kruidlaag zijn onder andere echte witbol, wilgenroosje, gevlekte dovenetel, brandnetel en reuzenberenklauw aangetroffen. De aanwezigheid van deze kruiden wijzen op een vochtige voedselrijke tot matig voedselarme bodem. In beide houtwallen is vermoedelijk sprake van enige eutrofiëring als gevolg van het grondgebruik van aangrenzende percelen (agrarisch gebruik en aanwonende).

4.8.2 Beheer

Bij het beheer worden de volgende maatregelen uitgevoerd:

  • Verwijderen Amerikaanse vogelkers

  • Snoeiwerkzaamheden

4.9 Oude houtsingels

Een houtsingel is een lijnvormig opgaand landschapselement met een aaneengesloten beplanting bestaande uit verschillende boom- en struiksoorten. Houtsingels zijn vanuit hun historische functie altijd dicht geweest. Ze moesten vee kunnen keren en leverden hout. Het beheer bestond uit hakhout en dunnen. De ondergroei hoort dicht te zijn en er mogen oudere bomen aanwezig zijn. De soortensamenstelling van een element kan verschillen al naar gelang het type. De oude houtsingels van de gemeente Borger-Odoorn horen tot de categorie eiken-berkensingel. Bij een eiken-berkensingel domineert de zomereik (>80% van de bomen) en de ruwe berk en of zachte berk zijn begeleidend (<20% van de bomen). Deze singels met drogere omstandigheden herbergen normaal gesproken soorten als lijsterbes, vuilboom, gewone vlier, hazelaar, hondsroos, inlandse vogelkers en hulst.

4.9.1 Huidige situatie

Tijdens de inventarisatie zijn drie elementen aangetroffen, die kunnen worden gerekend tot de categorie oude houtsingel. Het gaat om elementen die gelegen zijn langs oude wegen en de oude spoorbaan Buinen-Exloo. Hoofdboomsoort is de eik, die zorgt voor een gesloten kroonlaag. Twee van de drie singels hebben twee boomlagen, de andere slechts één. Naast de zomereik komen boomsoorten als berk en beuk voor. De elementen kennen allemaal twee struiklagen. Aangetroffen struiken zijn grauwe wilg, sleedoorn, meidoorn, lijsterbes, hazelaar, brem, Amerikaanse vogelkers, vlier, braam en kamperfoelie. Veel voorkomende kruiden zijn brandnetel, witbol, hop en bochtige smele. Dit geeft aan dat er verschillende groeiplaatsomstandigheden aanwezig zijn die variëren van voedselarm tot voedselrijk.

4.9.2 Beheer

Bij het beheer worden de volgende maatregelen uitgevoerd:

  • Dunnen

  • Verwijderen Amerikaanse vogelkers

Tijdens dunningen moeten struiken zoveel mogelijk worden ontzien.

4.10 Jonge houtsingels

4.10.1 Huidige situatie

Jonge houtsingels maken een beperkt onderdeel uit van het totale aantal landschappelijke elementen. Er zijn drie jonge houtsingels in de gemeente aangetroffen. Het betreft aanplant langs het kanaal Buinen-Schoonoord en bijbehorende zijtakken. Eik is de hoofdboomsoort, berk is een belangrijke begeleidende soort. Qua bedekking en structuur verschillen de singels behoorlijk. De bedekking varieert van 60 tot 100%, het aantal boomlagen van één tot drie. Deze variatie is het gevolg van verschillen in beheer. Zo is de singel bij Eesergroen recent gedund.

Overal zijn twee struiklagen aanwezig. Aangetroffen struiksoorten zijn braam, lijsterbes, Amerikaanse vogelkers, vlier, vuilboom en hazelaar. In de kruidlaag zijn soorten aangetroffen als brandnetel, bijvoet, riet, kweek, dolle kervel en ridderzuring. De aanwezigheid van deze kruiden wijst op voedselrijke omstandigheden. Deze zijn o.a. het gevolg van het dumpen van slootafval in de elementen. Bij inventarisatie is gebleken dat de elementen structuur- en soortenarm zijn.

4.10.2 Beheer

Belangrijk uitgangspunt is het verhogen van de structuur en soortenrijkdom, met inachtneming van de landschappelijke functie (hoogopgaand). Bij het beheer moet er zoveel mogelijk naar gestreefd worden om soorten die onder natuurlijke omstandigheden (bodemtype, waterhuishouding) in singels voorkomen kansen te geven. Om dit te bereiken worden de volgende maatregelen uitgevoerd:

  • Dunnen

  • Verwijderen Amerikaanse vogelkers

Dunningswerkzaamheden moeten gefaseerd in tijd worden uitgevoerd. Singels langs wegen zullen vaker moeten worden gesnoeid, waardoor ze niet te breed worden en dus over de weg heen groeien.

4.11 Jonge loofbosjes

4.11.1 Huidige situatie

afbeelding binnen de regeling

De meeste landschappelijke elementen van de gemeente kunnen worden gerekend tot de categorie jonge loofbosjes. De meeste jonge loofbosjes zijn aangelegd ter compensatie van opgeruimde landschapselementen in het kader van ruilverkavelingen. Een deel is aangelegd om bebouwing in te passen in het landschap of als geluidwering (geluidswal). Ze zijn parallel langs wegen aangelegd, tegen bestaande bebouwing aan of als beplanting in cultuurland. Het merendeel van de elementen heeft als hoofdsoort eik met overwegend een bedekking van 100% in de boomlaag, maar enkele bosjes worden gedomineerd door essen. Naast eiken en essen zijn boomsoorten als berk, douglas, abeel, schietwilg, els en ratelpopulier aangetroffen. De leeftijd van de bosjes varieert tussen de ca 25-75 jaar. De gelaagdheid in de boomlaag is zeer beperkt. In 90% van de gevallen is slechts één boomlaag aanwezig. In drie bosjes werden twee tot drie boomlagen aangetroffen. Doordat de bedekking in de kroonlaag vrijwel overal 100% bedraagt en de dichtheid aan bomen relatief hoog is, is de ondergroei beperkt. In 52% van de gevallen is slechts 1 struiklaag aanwezig. Bij de overige bosjes zijn 2 tot 3 struiklagen aanwezig. Aangetroffen struiken zijn hazelaar, vuilboom, sleedoorn, meidoorn, hulst, vlier, grauwe wilg, geoorde wilg, inlandse vogelkers, Amerikaanse vogelkers, kardinaalsmuts en klimop. Aan de randen hebben struiken vooral de kans gekregen om uit groeien. In ruim 35% van de bosjes komen exoten als (vooral) Amerikaanse vogelkers en Amerikaanse eik voor. De kruidlaag is over het algemeen slecht ontwikkeld en de meest dominante kruiden zijn brandnetel, wilgenroosje en hondsdraf. De soorten zijn kenmerkend voor zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op vochtige tot matig droge, matig voedselrijke tot zeer voedselrijke bodems. De ecologische waarde van de meeste elementen is zeer gering vanwege de geringe gelaagdheid. Daarnaast is er nog weinig diversiteit aan soorten.

4.11.2 Beheer

Jonge loofbosjes zijn een vrij recent fenomeen die vanuit verschillende achtergronden zijn aangelegd. Zoals uit de inventarisatie is gebleken zijn de elementen structuur- en soortenarm. Belangrijk uitgangspunt is het verhogen van de structuur en soortenrijkdom, met inachtneming van de landschappelijke functie (hoogopgaand of laagblijvend). Elementen die gelegen zijn in het Veenkoloniale gebied zouden een laagblijvend karakter kunnen krijgen (hakhout) om de oorspronkelijke openheid van dit gebied te versterken. In de overige gebieden is het ontwikkelen van hoogopgaande beplanting het meest voor de hand liggend. Door bij beide beplantingsvormen een boom-, struik en kruidlaag te ontwikkelen worden zowel de landschappelijke als ecologische functie versterkt. Momenteel worden de jonge loofbosjes in verreweg de meeste gevallen in de boomlaag gedomineerd door eiken of essen. Bij het beheer moet er zoveel mogelijk naar gestreefd worden om soorten die onder natuurlijke omstandigheden (bodemtype, waterhuishouding) in singels voorkomen kansen te geven. Dit kan door bij afzetten/dunnen ook boomvormers van andere dan alleen de zomereik te handhaven (b.v. zachte en ruwe berk, zwarte els of gewone es) en struiken zoveel mogelijk te laten staan. Bij brede bosjes is het mogelijk om brede mantel- en struweelzones te creëren die in het huidige landschap vrij zeldzaam zijn.

De volgende maatregelen worden in dit beheertype voorgesteld:

  • Dunnen

  • Hakhoutbeheer (Veenkoloniale gebied)

  • Verwijderen Amerikaanse vogelkers

Ook hier geldt dat door bij dunnen een fasering in tijd toe te passen de landschappelijke kwaliteiten zo goed mogelijk bewaard blijven.

4.12 Oude loofbosjes

Oude loofbosjes zijn net als oude houtsingels vanuit hun historische functie altijd dicht geweest. Het beheer bestond uit hakhout en dunnen. De ondergroei hoort dicht te zijn en er mogen oudere bomen aanwezig zijn.

4.12.1 Huidige situatie

In het gebied zijn elf oude loofbosjes geïnventariseerd. Over het algemeen gaat het om elementen die in de boomlaag voor 75-100% uit eiken bestaan. Naast zomereiken zijn soorten als berk, ratelpopulier, zoete kers, grove den, beuk, els, fijnspar en douglas aangetroffen. In 73% van de bosjes is één boomlaag aanwezig, in de overige 2 boomlagen. De dichtheid van de bomen varieert tussen 4 en 8 bomen per are. In vergelijking met de jonge loofbosjes is de ondergroei in de oude loofbosjes een stuk interessanter. In ruim 80% van de bosjes zijn 2 struiklagen aanwezig, de rest heeft slechts één struiklaag. Aangetroffen struiken zijn hulst, lijsterbes, zoete kers, krent, braam, Amerikaanse vogelkers, inlandse vogelkers, meidoorn, vlier, taxus, hazelaar, klimop en kamperfoelie. In de kruidlaag zijn o.a. brandnetel, kropaar, wilgenroosje, struisgras, gevlekte dovenetel, zevenblad, brede stekelvaren en salomonszegel aangetroffen. Vooral salomonszegel en brede stekelvaren wijzen op goed ontwikkelde bosbodems.

4.12.2 Beheer

De volgende maatregelen wordt in dit beheertype voorgesteld:

  • Verwijderen Amerikaanse vogelkers

Doordat de bodem al meer gerijpt is en de kroonlaag transparanter is in vergelijking met de jonge houtsingels, heeft er wel meer struikvorming plaatsgevonden. Om deze reden hoeven er geen dunningen te worden uitgevoerd om de structuur en soortensamenstelling te verhogen.

4.13 Gemengde bosjes

4.13.1 Huidige situatie

Er werd één gemengd bosje aangetroffen. Het gaat om een bosje met een mix van zomereik, lariks, fijnspar en Amerikaanse eik. Er zijn 2 boom- en struiklagen aanwezig. Voorkomende struiken zijn o.a. hulst, krent, Amerikaanse vogelkers, braam en vuilboom. Een duidelijke kruidlaag ontbreekt. Het aangetroffen gemengde bos heeft geen streekeigen samenstelling. Het beheer moet er op gericht zijn op het geleidelijk omvormen naar een meer streekeigen bos

4.13.2 Beheer

De volgende maatregelen wordt in dit beheertype voorgesteld:

  • Dunnen

  • Verwijderen Amerikaanse vogelkers

4.14 Heide

4.14.1 Huidige situatie

Ten zuidoosten van Borger zijn twee kleine heideterreinen gelegen in het Buinerveld. Het westelijke terrein is een vrij vlak perceel met een heischrale vegetatie. Droge heide en bochtige smele zijn de dominantie soorten. Bijzonder aan dit terrein is het voorkomen van valkruid. In 2006 bloeiden hier circa 150 exemplaren. Ten behoeve van het behoud van valkruid wordt een maaibeheer gevoerd, waardoor de vegetatie structuurarm is. Een andere bijzondere bewoner van dit terrein is de zandhagedis. In 2005 werden hier juveniele exemplaren aangetroffen, wat er op duidt dat het terrein als voortplantingsgebied wordt gebruikt. Aan de noordzijde van het perceel is de bosrand terugzet om een geleidelijke overgang naar het bos te creëren. Aan de oostzijde is een verbindingszone ten behoeve van de zandhagedis aangelegd. Ook hier is het bos verwijderd en is lokaal arm dekzand naar boven gehaald. De plekken zijn geschikte locaties voor zandhagedissen om eieren in af te zetten. Het oostelijk gelegen heideterrein is meer geaccidenteerd en bestaat hoofdzakelijk uit struikheide. In vergelijking met het bovengenoemde terrein is hier wel veel structuur in de vegetatie aanwezig. Verspreid in het terrein staan grove dennen. In dit terrein komen ook zandhagedissen voor. Lokaal zijn kleine zandige plekken aanwezig die speciaal voor de zandhagedis zijn gecreëerd. Het terrein is gevoelig voor opslagvorming (grove den en berk).

4.14.2 Beheer

Gelet op de geringe omvang van de heideterreinen en het voorkomen van zeer kwetsbare soorten is het van belang om kleinschalig beheer uit te voeren. Dit betekent kleinschalig plaggen en maaien met een frontmaaier. Het heideterrein met valkruid dient ieder jaar gemaaid te worden, waarbij het maaisel wordt afgevoerd. Een aanvullend bodemonderzoek zal moeten uitwijzen of een maatregel als bekalken noodzakelijk is om valkruid te behouden. Overigens moet omwille van de zandhagedis wel enige structuur in de vegetatie worden behouden, door bijvoorbeeld delen niet mee te maaien. In beide heideterreinen dienen de voortplantingsplaatsen van de zandhagedis onderhouden te worden door kleinschalig te plaggen en zandige plaatsen door te spitten. Voor zowel valkruid als de zandhagedis is de maand september de beste maand om werkzaamheden uit te voeren. Vooral in het oostelijke heideterrein is het verwijderen van opslag een belangrijke beheermaatregel. Hier zal eens in de drie jaar opslag verwijderd moeten worden. Om de heide te verjongen is kleinschalig plaggen noodzakelijk (1-2 are per drie jaar).

In het kort houdt het in dat de volgende maatregelen worden uitgevoerd:

  • Jaarlijks maaien van terrein met valkruid

  • Doorspitten plekken zandhagedis

  • Verwijderen van opslag

  • Kleinschalig plaggen

afbeelding binnen de regeling

Object 7: Een oude houtsingel langs bouwland

5 Werkplanning

De werkzaamheden in het bos worden uit efficiëntieoogpunt grootschalig aangepakt. Hiervoor zijn de objecten ingedeeld in werkblokken. Hierbij worden in een aaneengesloten gebied alle werkzaamheden in één keer uitgevoerd. Het gemeentelijk eigendom is ingedeeld in 5 werkblokken. De indeling van de werkblokken is aangegeven op Kaart 3 Werkblokken. Door systematisch elk jaar in een werkblok werkzaamheden uit te voeren, ontstaat hierdoor een planningscyclus van 10 jaar waarin elk werkblok tweemaal aan bod komt.

De werkzaamheden die in de objecten plaatsvinden bestaan uit:

  • Dunning

  • Snoeiwerkzaamheden

  • Verwijderen Amerikaanse vogelkers

  • Opknappen recreatieve voorzieningen

  • Onderhoud paden

  • Onderhoud waterlopen

In onderstaand schema staat per jaar aangegeven welk werkblok wordt behandeld:

Jaar

Werkblok

2009

1

2010

2

2011

3

2012

4

2013

5

2014

1

2015

2

2016

3

2017

4

2018

5

Bij de uitvoering van de beheerwerkzaamheden in de komende beheerperiode zal voor een willekeurig werkblok een vaste (zich herhalende) maatregelencyclus worden gehanteerd. Deze cyclus is ingegeven door een logische opvolging van beheermaatregelen.

Jaarlijks zal worden vastgelegd in hoeverre de maatregelen zijn uitgevoerd. Wanneer wordt afgeweken van de voorgenomen planning zullen de afwijkingen worden gemotiveerd.

Opmerkingen:

  • Onder maatregelen t.b.v. van verjonging wordt verstaan het klepelen van het achtergebleven top- en takhout en bodemverwonding. 2 jaar na de oogst zullen de verjongingsgroepen worden gecontroleerd of de natuurlijke bosverjonging naar wens gaat. Wanneer dit niet het geval is kan deze maatregel worden uitgevoerd om de natuurlijke verjonging te stimuleren. Wanneer er voldoende kiemplanten opkomen maar niet van de gewenste soort kan worden besloten om de gewenste soort bij te planten;

  • Jaarlijks onderhoud van wegen, paden en sloten wordt niet in het schema weergegeven;

  • Het maaibeheer wordt niet in bovenstaand schema weergegeven.

5.1 Jaarverslag

Na elk jaar wordt er een kort jaarverslag opgesteld. In dit jaarverslag worden de uitgevoerde bosbeheersmaatregelen beschreven. Met betrekking tot de houtoogstgegevens geldt dat er moet worden omschreven:

  • een referentie waaronder de partij is terug te vinden;

  • aan wie het hout is verkocht;

  • wat de hoofdboomsoort of houtsoort is van de partij;

  • omvang van de partij aangegeven in m3, stère of ton;

  • de periode waarbinnen de oogstwerkzaamheden zijn uitgevoerd;

  • herkomst van de partij (object en het liefst vak/afdeling);

  • of het hout met FSC-keurmerk is verkocht.

Wanneer wordt afgeweken van de voorgenomen planning zullen de afwijkingen worden gemotiveerd.

5.2 Uitvoeringsrichtlijn

Bij de uitvoering van werkzaamheden wordt rekening gehouden met de volgende aspecten:

  • Bij de uitvoering van werkzaamheden worden de ARBO-voorwaarden in acht genomen. Dit geldt tevens bij uitvoering van werkzaamheden door derden;

  • Bij het uitbesteden van boswerkzaamheden en bij houtverkoop op stam wordt uitsluitend gewerkt met bedrijven die deelnemen aan de Erkenningsregeling van het Bosschap;

  • Bij de houtoogst (en overig bosbeheer) zal zorgvuldig worden omgegaan met flora en fauna. Zo zullen bijvoorbeeld nestbomen duidelijk worden gemarkeerd. Tevens zal de houtoogst alleen worden uitgevoerd in de periode van 15 juli tot en met 15 maart.

    Hierdoor worden in het broedseizoen van vogels geen werkzaamheden uitgevoerd;

  • Bij uitvoering van ingrijpende werkzaamheden zullen de stakeholders (belanghebbenden) van te voren worden ingelicht;

  • Het gebruik van chemische en biologische bestrijdingsmiddelen wordt zoveel mogelijk vermeden. Een uitzondering wordt gemaakt voor de bestrijding van Amerikaanse vogelkers. Hoewel deze soort beperkt voorkomt, kan bestrijding alleen doelmatig en tegen redelijke kosten worden uitgevoerd met behulp van een chemisch middel als glyfosaat (Round-up);

  • Door een overmaat aan stikstof uit atmosferische depositie kunnen relatieve tekorten ontstaan aan mineralen als kalium, magnesium en fosfaat. Wanneer dit uit onderzoek blijkt, kunnen compenserende mineralengiften worden gegeven;

  • Bij klachten over het te voeren of gevoerde beheer zal de interne klachtenprocedure worden uitgevoerd.

6 Monitoring en evaluatie

De inventarisatie, die de grondslag is van dit rapport, heeft plaatsgevonden door middel van een vaksgewijze inventarisatie op het oog. Er zijn dus geen metingen verricht. Bij de inventarisatie is gelet op het aandeel inheems, gemengd, structuur en dood hout. Daarnaast zijn de functies natuur, bosbeleving en houtproductie beoordeeld.

Dit beheerplan heeft een looptijd van 10 jaar. Na 10 jaar zal het gemeentelijk boseigendom opnieuw worden geïnventariseerd en wordt beoordeeld of het aangegeven streefbeeld is behaald.

Bijzondere flora en fauna worden tijdens de uitvoering van werkzaamheden in kaart gebracht. Dit houdt dus ook in mierennesten, roofvogelhorsten, dassenburchten e.d.

Jaarlijks kunnen er steekproefsgewijs veldbezoeken worden gepleegd door de fsc-auditor van de Unie van Bosgroepen. Tijdens de steekproef wordt gelet of de maatregelen beschreven in het beheerplan worden uitgevoerd en of er geen onrechtmatigheden worden aangetroffen.

Literatuurlijst

Enige artikelen, brochures en boeken die als inspiratiebron of naslagwerk kunnen dienen:

  • Jagt, van der, et al, Geïntegreerd bosbeheer, Praktijk, voorbeelden en achtergronden, EC-LNV, Wageningen, 2000

  • Oosterbaan, Begeleiding van natuurlijke bosverjonging, Alterra, Wageningen, 2000

  • Baaij de, Cleiren, v.d. Zanden, Uitgave ter gelegenheid van het 10 jarig bestaan van Pro Silva Nederland, Commissie Pro Silva van de KNBV, Velp, 2000

  • Wieman, Kosten en doelrealisatie van omvorming naar kleinschalig gestructureerd bos, IBN-DLO, Wageningen, 1999

  • Jagt, van der, et al, Kennis voor Geïntegreerd Bosbeheer, IKC-Natuurbeheer, Wageningen 1997

  • Paasman & Klingen, Beheren met het bos, Brochure IKC-Natuurbeheer, nr. 15, Wageningen, 1995

  • Koop, Mozaïekmethode, Omvorming naar een meer natuurlijk bos, IKC-Natuurbeheer 1995

  • Wieman & Hekhuis, Bedrijfseconomische gevolgen en functievervulling van kleinschalig bosbeheer, NBT jaargang 67, nr. 4 juli/augustus 1995

  • Studiekring Pro Silva, Themanummer NBT, jaargang 64, nr. december 1992

  • Londo, Natuurtechnisch bosbeheer, Natuurbeheer in Nederland deel 4, Pudoc, Wageningen, 1991

Bijlage 1 NAW-gegevens

Eigenaar

Algemene informatie LNV

Gemeente Borger Odoorn

Informatie over regelingen

Hoofdstraat 50, 7875 ZD Exloo

T (0800) 22 333 22

T (0591) 53 53 53

www.minlnv.nl/loket

F (0591) 53 53 99

www.borger-odoorn.nl

Provinciale subsidieregeling natuurbeheer

Dienst Regelingen

1e contactpersoon

Programma Beheer

Dhr. W. Haak

Antwoordnummer 41, 9400 VB Assen

Postbus 3, 7875 ZG Exloo

T (0592) 31 6083

T (0591) 53 53 53

F (0591) 53 53 99

Kapmeldingen

M (06)

Dienst Regelingen

w.haak@borger-odoorn.nl

Back Office West

2de contactpersoon

Postbus 19530, 2500 CM Den Haag

T (070) 37 86424

Mevr. P. Hurkmans

Postbus 3, 7875 ZG Exloo

Provincie

T (0591) 53 53 53

Provincie Drenthe

F (0591) 53 53 99

Postbus 122, 9400 AC Assen

M (06)

T (0592) 36 55 55

p.hurkmans@borger-odoorn.nl

F (0592) 36 57 77

Bosgroep

www.drenthe.nl

Bosgroep Noord-Oost Nederland

Balkerweg 48a, 7738 PB Witharen

T (0523) 65 45 90

F (0523) 65 45 91

www.bosgroepen.nl

Bijlage 2 Algemene uitgangspunten bij beheer

Het kleinschalige cultuurlandschap is opgebouwd uit verschillende soorten landschapselementen die door de aard en positionering in het landschap een ander beheer nodig hebben. Bij het beheer zal rekening gehouden moeten worden met een aantal basisprincipes. Het gaat om de waarden van een element en het beheer zoals het verwijderen van niet inheemse soorten, bijplanten van inheemse bomen en struiken, sparen van dood hout, tijdstip van beheer en fasering van beheer in tijd en ruimte.

Waarden landschapselementen

De elementen in het gebied kunnen verschillende functies hebben. De belangrijkste functies zijn de landschappelijke -, ecologische-, -cultuurhistorische functie en recreatieve functie. In de praktijk kan het zo zijn dat een element meerdere functies heeft die niet allemaal vervuld kunnen worden met één vorm van beheer. In dergelijke gevallen zullen er keuzes gemaakt moeten worden en prioriteiten worden gesteld. In hoofdlijnen kunnen de volgende afwegingen worden gemaakt;

Elementen op de hoofdstructuurlijnen (esranden, overgangen veldontginningen/beekdal) hebben primair een landschappelijke- ecologische functie met een hoog opgaand karakter;

Elementen buiten de hoofdstructuurlijnen hebben primair een landschappelijke- en ecologische functie met afwisselend en hoogopgaand en laagblijvend karakter;

Houtwallen met een aaneengesloten rij van zeer oude eiken hebben uitsluitend een landschappelijke waarde.

Concreet betekent het dat op de hoofdstructuurlijn het beheer gericht is op het ontwikkelen van een hoogopgaande beplanting. Dit neemt niet weg dat er geen combinatie mogelijk is met een beheer gericht op een ecologische functie waarbij het ontwikkelen van een element met een goed ontwikkelde boom- struik en kruidlaag centraal staat. Het betekent wel dat een typisch hakhoutbeheer, resulterend in een element met een laagblijvend karakter niet van toepassing is. In het Veenkoloniale gebied mogen landschapelementen deels worden afgezet om op deze wijze het open landschap te versterken.

Verwijderen van niet inheemse soorten

Het streven is om de soortensamenstelling van de elementen zoveel mogelijk te ontwikkelen in de richting van de oorspronkelijke en streekeigen soortensamenstelling (zie bijlage 1). Alle overige soorten dienen te worden verwijderd. Stichting Bronnen heeft soorten beschreven die tot het niet-streekeigene Drentse bomen en struiken gerekend kunnen worden. Het gaat om; alle naaldbomen m.u.v. grove den, haagbeuk, alle esdoorn soorten, paardekastanje, rode kornoelje, plataan, alle populieren behalve ratelpopulier (beekdal), Amerikaanse eik, acacia, alle lindesoorten (winterlinde handhaven), alle iepsoorten behalve steel- en gladde iep, bosroos, duinroos, katwilg, peterselievlier, Amerikaanse vogelkers, tamme kastanje en tuinplanten (bomen, struiken en vaste planten). Verder is het van belang om te voorkomen dat soorten als Amerikaanse vogelkers en ratelpopulier massaal kunnen uitbreiden als gevolg grote beheersingrepen als afzetten en sterk dunnen. Bij deze maatregelen kan ratelpopulier zich via de wortelstokken snel over het element verbreiden en gaan domineren. Ook de Amerikaanse vogelkers kan weer snel gaan uitlopen en zaden krijgen meer kans om te kiemen. Het is zaak om deze exoten zoveel mogelijk in een eerder stadium te bestrijden.

Dood hout

Dood hout heeft een belangrijke functie. Diverse organismen profiteren van de aanwezigheid van dood hout. Insecten en hun larven bewonen de rottende delen en vormen op hun beurt voedsel voor bijvoorbeeld vogels. Niet zelden ontwikkelen zich holtes in dood hout die vervolgens kunnen dien als broedplaats voor vogels of bijvoorbeeld als slaapverblijf voor vleermuizen. Verder kunnen we in dood hout diverse soorten zwammen aantreffen. Om deze redenen is het gewenst om dood hout te laten staan, zeker als het om dikkere stammen gaat. Indien dood hout gevaar voor de veiligheid kan opleveren (bijvoorbeeld dode takken of stammen die op wegen en paden dreigen te vallen) mag het wel verwijderd worden, bij voorkeur door middel van inkorten. Het verwijderde dode hout dient te worden achtergelaten in het element.

Aandachtspunten bij dunnen

Bij dunnen dient extra gelet te worden op unieke waarden die in een element kunnen voorkomen, die vooral in oudere landschapselementen kunnen voorkomen. Deze unieke waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden in het betreffende element. Het gaat om:

  • Een boom met grote ouderdom;

  • Een boom met een opvallende groeivorm;

  • Een boom staat op een opvallende of historische plaats;

  • Boom- of struiksoort komt in gebied weinig voor of is in groter verband zeldzaam (zie tabel op volgende bladzijde);

  • Zeer langzaam groeiende, rijk bloeiende soorten (meidoorns);

  • Oude holle bomen;

  • Bomen of struiken die overwoekerd zijn met soorten als hop, sleedoorn, kamperfoelie en hondsroos.

Fasering beheer in ruimte en tijd

In het beheer staat, gelet op de landschappelijke functie, het behoud en versterken van het kleinschalige landschap voorop. Na de ruilverkavelingen is het landschap flink grootschaliger geworden. Het gelijktijdig zwaar dunnen van gegroepeerde elementen in een gebied kan er toe leiden dat het landschap plotseling zeer open wordt. Op de Hondsrug en bijbehorende flanken is dit een ongewenste situatie. Het is daarom van belang dat ruimtelijk gezien het dunnen gefaseerd plaatsvindt. Tevens wordt de ingreep ecologisch gezien minder ingrijpend. De fasering in tijd en ruimte kan verder gecreëerd worden door elementen met een lengte van 100 meter of meer gefaseerd te dunnen. Dit kan betekenen dat in het eerste jaar 50% wordt afgezet en de overige 50% in één van de opvolgende jaren. Elementen smaller dan 8 meter worden in de lengte richting afgezet/gedund, elementen breder dan 8 meter in de breedte richting. Bij de elementen breder dan 8 meter is gefaseerd beheer in de breedte richting gewenst waarbij een gradiënt wordt gecreëerd.

Voorkomen van Drentse streekeigen soorten in de gemeente Borger-Odoorn

Borger-Odoorn

Hondsrug

Veenkoloniën

Framboos

+

Z

Grove den

+

-

Gewone Beuk

S

-

Gelderse roos

Z

-

Gewone Lijsterbes

++

Z

Gewone Vlier

=

Z

Laurierwilg

-

-

Geoorde wilg

S

+

Grauwe wilg

S

++

Boswilg

Z

S

Hondsroos

Z

Z

Vuilboom

+

Z

Wintereik

Z

-

Zomereik

++

S

Sleedoorn

S

-

Inlandse Vogelkers

Z

-

Zoete kers

S

-

Ratelpopulier

S

Z

Wilde Appel

Z

Z

Hulst

+

-

Gewone Es

Z

Z

Kardinaalsmuts

Z

-

Eenstijlige meidoorn

S

Z

Tweestijlige meidoorn

Z

-

Hazelaar

S

-

Zachte Berk

Z

Z

Ruwe Berk

+

Z

Zwarte els

S

S

Z = Zeldzaam

S = Schaars

+ = Algemeen

++ = Zeer algemeen

- = afwezig

Bijlage 3 Algemene beheermaatregelen

Dunning

Een dunning is het belangrijkste sturingsmiddel in het bos. Het dunnen is het selectief verwijderen van bomen om andere bomen meer groeiruimte te geven. Doordat bepaalde bomen meer groeiruimkrijgen, wordt de aanwas op deze bomen geconcentreerd, kunnen deze bomen zich blijven ontwikkelen en blijven ze vitaal en stabiel. Een dunning vindt plaats vanaf het moment dat het omslagpunt is bereikt. Er kunnen verschillende typen dunningen worden uitgevoerd. Deze worden hieronder gespecificeerd.

Omslagpunt: Het moment van dunnen breekt aan zodra bij het merendeel van de toekomstbomen de takken over de onderste 6 á 8 meter (2/5-deel van de verwachte eindhoogte) zijn afgestorven. In dit deel zit namelijk het grootste deel van het volume en de waarde van de uiteindelijk te oogsten stam. Na het omslagpunt leidt natuurlijke taksterfte nauwelijks meer tot waardevermeerdering. Vanaf dat moment krijgt de vorming van een forse kroon voorrang, omdat dat de volumebijgroei stimuleert. Bij vorming van een forse kroon zal tevens de stabiliteit toenemen. Dunning voorkomt verder opkronen, waardoor je een diepe levende kroon krijgt en een dikke stam (boom B in tekening), in plaats van een kleine kroon met een dunne stam (boom A). In verband met de kans op stormschade moet men er bij de eerste ingreep wel op letten dat er niet te zwaar wordt ingegrepen.

afbeelding binnen de regeling

Hoogdunning

Het bewust ingrijpen in het heersende kronendak, met als doel meer groeiruimte te creëren voor de bomen die de eindopstand moeten vormen. De aanwas wordt daardoor steeds meer op de beste bomen geconcentreerd.

Laagdunning

Het verwijderen van bomen die geen sterke concurrentiepositie innemen en zich vaak onder het heersende kronendak bevinden (de verliezers).

Toekomstbomendunning

Dunning gericht op het bevoordelen van toekomstbomen. Een toekomstboom is een boom die door zijn betekenis voor natuur, hout en/of beleving voorbestemd is om een lange tijd een rol in het bos te spelen. De toekomstbomen worden meestal van te voren gemarkeerd, waardoor hij voor de blesser maar ook houtkoper goed zichtbaar is.

Variabele hoogdunning

Een variabele hoogdunning is een dunning waarbij een hoogdunning wordt gecombineerd met eventueel het creëren van verjongingsgroepen en ook het plaatselijk niet ingrijpen. De dunning is puur gericht op het verhogen van variatie in het bos.

Structuurdunning

Een structuurdunning richt zich op het verhogen van de horizontale structuur in bosopstanden. De structuurdunning zal meestal plaatsvinden in opstanden van dezelfde boomsoort en dezelfde leeftijd die als saai en eentonig worden ervaren. Bij het uitzetten van een structuurdunning zullen verjongingsgroepen in de opstanden ontstaan.

Creëren verjongingsgroepen

Bij het creëren van verjongingsgroepen wordt plaats gemaakt voor een nieuwe generatie bos. De verjongingsgroepen worden vaak geplaatst op plekken waar geen kwaliteitsbomen aanwezig zijn. In opstanden waar het bos een homogeen karakter heeft maakt de locatie van de verjongingsgroep niets uit. Het is vaak wel aan te raden om in dit soort opstanden de verjongingsgroepen langs randen van opstanden te leggen. In het verleden zijn de bosopstanden voor de houtproductie vaak erg rechtlijnig aangelegd. Door de verjongingsgroepen aan de randen te leggen wordt deze rechtlijnigheid doorbroken. In de verjongingsgroepen wordt vaak gewerkt met natuurlijke verjonging. Deze natuurlijke verjonging kan worden gestimuleerd door het achtergebleven tak- en tophout in de verjongingsgroepen te klepelen en daarna bodemverwonding toe te passen. Hierdoor komt de minerale bodem bloot te liggen en ontstaat er een gunstige uitgangssituatie voor de ontkieming van zaden.

Vrijstellen markante elementen

Markante elementen als lanen en solitaire bomen bepalen het beeld van de omgeving. Daarnaast zijn het herkenningspunten in het landschap en vaak de oudste en dikste bomen in het bos. Deze elementen moeten te allen tijde volledig worden vrijgesteld om zich te kunnen blijven ontwikkelen. Hierdoor blijft het element vitaal en stabiel.

Snoeien laanbeplanting

Periodiek moet er in laanbeplanting snoeiwerk worden uitgevoerd. Dit in verband met het verwijderen van dood hout uit kronen in het kader van veiligheid of de begeleidingsnoei van laanbomen.

Beheer bosranden

afbeelding binnen de regeling

Bosranden zijn belangrijke elementen vaak op de overgang van het gesloten bosgebied naar het open agrarische of natuurgebied. Daarnaast kunnen bosranden ook intern in bossen langs brede paden voorkomen. Ecologisch gezien zijn bosranden zeer waardevol. Veel flora en fauna zijn afhankelijk van het bestaan van deze zogenaamde mantel- en zoomvegetaties. Wat betreft de fauna geldt dit in het bijzonder voor de (zang)vogels en insecten. De insecten profiteren van de bloeiende bloemen in de zoomvegetatie. De insecten zijn op hun beurt een voedselbron voor de (zang)vogels. Deze bosranden leveren dus een positieve bijdrage aan de natuurwaarde. In het verleden zijn bossen netjes in rijtjes aangeplant veelal tot aan de eigendomsgrens. Houtproductie was destijds de doelstelling en er moest dan ook zoveel mogelijk hout aanwezig zijn om later te kunnen oogsten. De huidige bosranden zijn dan ook nog veelal rechtlijnig en bestaan voornamelijk nog uit boomvormers. Een ideale bosrand bestaat uit een (bomen en struiken) mantel- en (kruiden) zoomvegetatie. Bij het creëren van een bosrand worden op overgangen bomen verwijderd. Het verwijderen van bomen kan over een breedte van 5 tot 20 meter worden uitgevoerd. Het is belangrijk dat de bosrand een natuurlijke vorm krijgt, waardoor het verwijderen van bomen in lobben moet plaatsvinden. Daar waar een zoom- en/of mantelvegetatie tot ontwikkeling moet komen is het belangrijk dat er voldoende zonlicht op de vegetatie kan vallen. In een bosrand moet continue worden ingegrepen om verbossing tegen te gaan.

Bestrijding Amerikaanse vogelkers

De Amerikaanse vogelkers is in het begin van 1900 in Nederland geïmporteerd vanuit Amerika. Men roemde de soort om zijn groeikracht, houtkwaliteit, bodemverbeterende eigenschappen, natuurwaarden en de mooie bloeiwijze. Achteraf is deze introductie een grote vergissing gebleken omdat de soort in Nederland andere eigenschappen vertoont dan in het gebied van oorsprong. Op vele plaatsen is de Amerikaanse vogelkers een plaag geworden. Vandaar dat hij ook wel “de Bospest” wordt genoemd. Door zijn groeikracht is de Amerikaanse vogelkers zo concurrentiekrachtig, dat het onze inheemse bomen, struiken en kruiden verdringt. Ook op het eigendom komt de Amerikaanse vogelkers regelmatig voor. Hierdoor zal deze soort, waar deze voorkomt, moeten worden verwijderd. Dit kan door het uittrekken van de struik of het afzetten van de struik, waarna de struik terstond met een chemisch bestrijdingsmiddel moet worden ingesmeerd. Buiten het eigendom in de omliggende percelen staan tevens zaadvormende prunussen. Deze kunnen zich ook in het eigendom verspreiden. Hierdoor zal prunusbestrijding een terugkerende beheermaatregel zijn.

Creëren dood hout

Dood hout is een vitaal onderdeel van het ecosysteem. Het is van belang voor de voedselkringloop in het systeem. Grote aantallen insecten, schimmels en andere organismen zijn er voor hun levenscyclus van afhankelijk. Daarnaast leven weer andere dieren van de insecten die op dit dode hout voorkomen. In het bijzonder inheems staand dood hout met zware afmetingen is hierbij belangrijk. Staande dode stammen met enige afmeting zijn bovendien geliefd bij onder andere holenbroeders, vleermuizen en boommarters voor het vinden van een verblijfplaats of broedgelegenheid. Ook liggend dood hout is waardevol voor het bos. Liggende stamdelen zijn een substraat voor organismen als schimmels, mossen en planten, larven en miljoenpoten. De aanwezigheid van zwaar dood hout is een wezenlijk kenmerk van een natuurlijk bos.

Bij het actief verhogen van het aandeel dood hout worden bomen geringd, omgezaagd en/of omgetrokken. De veiligheid van recreanten moet hierbij goed in de gaten worden gehouden. Hierbij geldt dus dat staand dood hout minimaal 1 boomlengte van een pad of weg verwijderd moet zijn.

Bijlage 4 Uitgangspunten van geïntegreerd bosbeheer

Het geïntegreerd bosbeheer streeft ernaar om de productiefunctie van het bos op kleine schaal te integreren met de natuurfunctie en de recreatiefunctie. Zo komen de belangen van natuur en economie beide tot hun recht. Houtproductie, natuur en recreatie worden daarbij met elkaar in verband gebracht. Geïntegreerd bosbeheer is er op gericht om voor alle functies zo hoog mogelijk te scoren: ‘het één doen zonder het ander te laten’. Enerzijds beantwoordt een dergelijk bos het beste aan de wensen van de huidige samenleving, anderzijds biedt het de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Bij geïntegreerd bosbeheer sluiten beheersmaatregelen zo veel mogelijk aan op de natuurlijke ontwikkeling van het bos. Ingrepen die hier tegenin gaan, met name kaalkap en herinplant over een grote(re) vlakte ineens, worden zoveel mogelijk vermeden. Het bos wordt daarbij niet gezien als gewas, maar als een min of meer natuurlijk ecosysteem, waaruit geoogst kan worden. In welke mate de nadruk op de natuur, productie of recreatie ligt, wordt door de eigenaar zelf bepaald en vastgelegd in een doelstelling.

Enkele algemene kenmerken van geïntegreerd bosbeheer zijn:

  • 1.

    Kleinschalige maatregelen. Groepsgewijze of boomsgewijze kap en kleinschalige dunning en verjonging treden in de plaats van vlaktegewijze kap;

  • 2.

    Grootschalige toepassing. Grotere planeenheden waar een bepaalde maatregel wordt uitgevoerd, treden in de plaats van vakken/afdelingen van hooguit enkele hectares;

  • 3.

    Het stimuleren van natuurlijke processen zoals spontane verjonging, al dan niet gecombineerd met aanvullend planten, in plaats van vlaktegewijze aanplant (eventueel met bodembewerking);

  • 4.

    Geleidelijke verjonging met handhaving van de beste exemplaren van de oude opstand (goede kwaliteit zaadleveranciers);

  • 5.

    Het streven naar hogere natuurwaarden, met name door meer dikke bomen en meer staand en liggend dood hout;

  • 6.

    Het streven naar gemengde bossen met structuur, die voor een deel bestaan uit inheemse boomsoorten;

  • 7.

    Het concentreren van de bijgroei op de kwalitatief beste bomen.

Bij het geïntegreerd bosbeheer streeft de eigenaar naar een in soorten en leeftijden gemengd bos met een gevarieerde, kleinschalige structuur. Geïntegreerd bosbeheer is echter nooit een doel op zich, maar een middel om tot het doel te komen: een beter functionerend bos. De wijze waarop het geïntegreerd bosbeheer wordt toegepast, is afhankelijk van de uitgangssituatie en het doel dat de eigenaar met het bos heeft. Wil een beheer echter het predikaat ‘geïntegreerd bosbeheer’ krijgen, dan moet het aan zekere minimumeisen voldoen. Natuur, houtproductie en recreatie moeten allen voor minimaal 30% van hun maximaal potentieel aanwezig zijn.

Houtproductie

De houtoogst is naast subsidie in het algemeen de belangrijkste bron van inkomsten uit het bos. De omvang van de oogst zal bij geïntegreerd bosbeheer niet veel groter of kleiner zijn dan bij enige andere vorm van bosbeheer. De ervaring heeft inmiddels geleerd dat in de eerste jaren van de omschakelingsfase de houtoogst aanzienlijk groter is, dan daarvoor. De oorzaken liggen in: het (soms) wegnemen van de dunningsachterstand, het werken aan een meer open bosstructuur, het realiseren van selectieve verjongingen en in bepaalde gevallen het verwijderen van uitheemse boomsoorten.

Geïntegreerd bosbeheer is een boomgerichte methodiek, die meer deskundigheid vereist bij de organisatie en planning dan de vlaktegewijze methodiek. Een relatief groot deel van de oogst komt uit dunning. Op termijn zijn zwaardere bomen en daardoor mogelijk ook hogere prijzen te verwachten. De oogst van zwaarder hout zorgt ervoor dat de exploitatie goedkoper wordt. Dikke bomen zijn ook aantrekkelijk voor recreanten en hebben een hoge natuurwaarde. Het blessen en het vellen van bomen die boven een verjonging staan, vraagt meer vakmanschap dan een kaalkap. Ook zal er meer tijd gaan zitten in het waarnemen van wat er in het bos moet gebeuren, alhoewel de bedrijfsdrukte op de lange termijn in het algemeen zal afnemen. Een mogelijk nadeel van gemengd bos is het vrijkomen van meerdere soorten hout tijdens de exploitatie, maar dit wordt ondervangen door de maatregelen grootschaliger toe te passen. Daarnaast zal er meer hout vrijkomen van boomsoorten die nu nog niet gangbaar zijn, maar die wel waardevol hout kunnen leveren, zoals Ruwe berk.

Door spontane verjonging te benutten nemen de kosten van het verjongen sterk af. De bosverjonging vindt zoveel mogelijk geleidelijk plaats, zodat op den duur een situatie ontstaat, waarbij boven de verjongingen in toenemende mate een oogstreserve staat in de vorm van overstaanders. Deze overstaanders kunnen op elk moment te gelde worden gemaakt en vergroten de stabiliteit en flexibiliteit van de bedrijfsvoering. Bovendien is een gemengd en structuurrijk bos beter bestand tegen ziekten, plagen en catastrofes zoals brand en storm.

Natuurbehoud

De aanwezigheid van een aandeel inheems loofhout is een wezenlijk kenmerk van een geïntegreerd bos. Deze boomsoorten hebben vergeleken met uitheemse boomsoorten relatief veel waarde voor de natuur. In verband met de natuurwaarden van een bos is het belangrijk, dat een bos goed gemengd is. Daarnaast zorgt menging voor een verbetering van de stabiliteit, flexibiliteit en strooiselvertering.

Een ander aspect van de natuurwaarde is openheid. Licht en warmte op de bosbodem vergroten de levenskansen van dieren. Daarvoor zijn open ruimten nodig van een zodanige omvang dat het zonlicht tenminste enkele uren per etmaal tot op de bosbodem kan doordringen. Open plekken bieden bovendien meer mogelijkheden tot vestiging van bomen, die de volgende bosgeneratie kunnen gaan vormen.

Een gevarieerde opbouw van het bos bevordert de soortenrijkdom en stabiliteit. Boomlaag, struiklaag en kruidlaag herbergen ieder zo hun eigen karakteristieke organismen. Hoe completer iedere laag aanwezig is, hoe rijker het systeem. Voor de variatie in het bos wordt de term bosstructuur gebruikt. Structuur is van groot belang voor de natuurwaarde en kan worden gesplitst in horizontale en verticale structuur.

afbeelding binnen de regeling

Bij de horizontale structuur gaat het erom dat verschillende ontwikkelingsfasen (open plekken, jong bos, dicht bos, oud bos enz.) aanwezig zin met een variërende omvang. Een structuurrijke bosrand, met een goed ontwikkelde zoom- en mantelvegetatie, behoort ook tot de horizontale structuur.

Bij de verticale structuur gaat het erom dat verschillende bomen en ontwikkelingsniveaus onder elkaar aanwezig zijn. De aanwezigheid van een goede bosstructuur is bovendien aantrekkelijk voor recreanten. Een belangrijk onderdeel van de bosstructuur wordt gevormd door overstaanders, die een bijdrage leveren aan de structuur en stabiliteit van het bos.

Dood hout is een vitaal onderdeel van het ecosysteem. Het is van belang voor de voedselkringloop in het systeem en speelt een rol bij de bescherming van de bodem. Grote aantallen insecten, schimmels, vogels en andere organismen zijn afhankelijk van de aanwezigheid ervan. Met name staand dood hout met zware afmetingen is hierbij van belang. Een zekere hoeveelheid zwaar dood hout is daarom een kenmerk van geïntegreerd bos.

Recreatie

De gemengde, structuurrijke bossen met oude bomen leveren bijna vanzelf mooie bosbeelden op. De belevingswaarde van bossen wordt daarnaast in belangrijke mate bepaald door elementen als lanen, markante bomen en afwisseling tussen herkenbare en verrassende elementen. Laanbomen verdienen waar ze aan bosopstanden grenzen royaal de ruimte, zodat ze diepe kronen kunnen ontwikkelen. Ook solitaire en oude monumentale bomen moeten in het landschap goed tot hun recht kunnen komen.

Algemene dunningsaanwijzingen

Dunning is het belangrijkste instrument bij het sturen van de kwaliteit en de samenstelling van het bos. De dunning zal vaak de vorm hebben van een toekomstbomendunning. Bij een toekomstbomendunning worden eerst de zogenaamde toekomstbomen aangewezen. Dit zijn de bomen die voor de functievervulling van het bos het belangrijkst zijn. Meestal zijn dit bomen die een goede houtkwaliteit hebben, waar dus een hoge opbrengst van verwacht kan worden, of die van belang zijn voor de menging. Het is van groot belang dat deze bomen goed gezond zijn. Het aantal toekomstbomen mag maximaal zo hoog zijn, dat wanneer deze bomen volwassen zijn, zij dan gezamenlijk het gehele kronendak vullen. In het algemeen dienen deze bomen daarom op een afstand van ongeveer 9 meter te staan (max. ca. 120/ha).

Vervolgens worden alle handelingen gericht op de ontwikkeling van de kroon en een hoge aanwas bij deze toekomstbomen. De waardebijgroei wordt door deze methode van dunnen geconcentreerd op de mooiste bomen, waardoor deze na verloop tijd grote afmetingen kunnen bereiken. Indien een vlaktegewijs aangelegd bos ouder is dan circa 50 jaar, dan heeft het aanwijzen van toekomstbomen weinig zin meer en wordt meestal overgegaan op de vrije hoogdunning. Wanneer het bos in de toekomst een meer kleinschalige structuur krijgt, dan zal het aanwijzen van de toekomstbomen plaatselijk en ergens tijdens de stakenfase gebeuren.

afbeelding binnen de regeling

Bij een dunning moet erop worden gelet, dat maatregelen variabel worden toegepast, zodat er geen gelijkmatige structuur ontstaat. Dit geldt voor de intensiteit van de dunning, boomsoorten, het aantal groepen, en ook voor de omvang van de groepen. In welke mate er gelet moet worden op variatie in de maatregelen, is afhankelijk van het karakter van het bosbezit. De maatregelen moeten wel geleidelijk van aard zijn, om te voorkomen dat de natuurwaarde en stabiliteit teveel worden verstoord. In de latere ontwikkelingsfasen van het bos kan het soms beter zijn, om over te gaan op laagdunning. De winnaars van de concurrentiestrijd hebben zich dan namelijk al definitief gevormd. In de figuur hiernaast ziet u hoe door variabel dunnen na verloop van tijd (tijd van boven naar beneden) meer structuur ontstaat.

Groeiritmen

Menging van boomsoorten is één van de uitgangspunten van het geïntegreerd bosbeheer. Sommige van de in het Nederlandse bos gebruikte boomsoorten laten zich echter op grond van hun groeiritme, jeugdgedrag en lichtbehoefte minder goed mengen. Het is daarom raadzaam om voor de bossen op de hoge zandgronden de volgende verdeling te maken:

Beuk, Douglas, lariks, Amerikaanse eik en Ruwe berk; Grove den, inlandse eik en Ruwe berk.

Bij het maken van groepen moet rekening worden gehouden met de lichtbehoefte. In gekapte groepen met een doorsnede van 1 á 2 maal de boomhoogte zullen in het algemeen boomsoorten uit de eerste groep opkomen, terwijl in grotere gaten met name boomsoorten uit de tweede groep opkomen. De bomen kunnen per groep goed met elkaar worden gecombineerd, wat niet wil zeggen dat al die soorten ook persé moeten worden toegepast.

De eerste dunning

Vanaf het moment van sluiting vindt in het opgroeiende bos een concurrentiestrijd plaats. Daarbij manifesteren de krachtigste groeiers zich als de natuurlijke winnaars. Door het afsterven van de verliezers neemt de toegankelijkheid en werkruimte in de opstand toe. In deze fase krijgt de natuur de kans om haar gang te gaan.

Het moment van dunnen breekt aan zodra bij het merendeel van de toekomstbomen de takken over de onderste 6 á 8 meter (2/5-deel van de verwachte eindhoogte) zijn afgestorven. In dit deel zit namelijk het grootste deel van het volume en de waarde van de uiteindelijk te oogsten stam. Dit is in figuur 3 inzichtelijk gemaakt. Het zogenaamde omslagpunt valt bij een niet te ruime stand samen met het 25- tot 30-ste levensjaar. Uitgangspunt voor de eerste dunning is dat deze tenminste kostendekkend moet zijn. Ervaring leert dat de dunningsingreep pas geld oplevert bij diameters vanaf ca. 15 cm, wat vaak overeenkomt met het omslagpunt. De kwaliteit van de bomen wordt het beste indien ze in dichte stand opgroeien. Na het omslagpunt leidt natuurlijke taksterfte nauwelijks meer tot waardevermeerdering. Vanaf dat moment krijgt de vorming van een forse kroon voorrang, omdat dat de volumebijgroei stimuleert.

afbeelding binnen de regeling

Dunning voorkomt verder opkronen, waardoor je een diepe levende kroon krijgt en een dikke stam (rechter boom in de naast gelegen figuur), in plaats van een kleine kroon met een dunne stam (linker boom). In verband met de kans op stormschade moet men er bij de eerste ingreep wel op letten dat er niet te zwaar wordt ingegrepen. In deze gevallen hangt de beslissing over al dan niet ingrijpen af van de stabiliteit en het aantal bomen dat minimaal in de opstand moet blijven, om op termijn de doelstelling te realiseren. Neem als voorbeeld een opstand van Grove den met eik, waarin de eiken de verliezers zijn. Het is dan niet erg als er wat eiken in de verdrukking raken, zolang maar minimaal ongeveer twintig eiken de kans krijgen om een goede kroon te vormen.

Soortensamenstelling en structuur

Door dunningen en verjongingen kan worden gestuurd in de samenstelling van het bos. Dunnen vindt meestal om de vijf jaar plaats. Het doel daarbij is om met name de houtproductiefunctie en het ecosysteem met elkaar in evenwicht te brengen. Zo zal in opstanden waar weinig bomen met houtkwaliteit te vinden zijn, iedere boom met een goede stamvorm toekomstboom worden en meer groeiruimte krijgen. Omgekeerd is het wenselijk om in opstanden waar naaldbomen overheersen en houtkwaliteit goed is vertegenwoordigd, de spaarzame (inheemse) loofboomsoorten vrij te stellen, ook als deze een minder goede stamvorm hebben.

Op plaatsen waar weinig bomen met productie-, natuur- of recreatiewaarde zijn te vinden, is het vaak verstandig om een open plek te maken. Zo’n open plek vormt de aanzet tot verjonging en dus kwaliteitsverbetering van de opstand, terwijl er niet of nauwelijks op de houtproductie wordt ingeleverd. Bovendien dringt er meer licht door tot de bosbodem. Zo gaat de dunning vloeiend over in verjonging en naarmate er meer opstandsdelen zijn die door houtoogst of kwaliteitsverbetering open worden, zal de verjonging een steeds groter aandeel krijgen in het bos.

afbeelding binnen de regeling

Kaalkap als middel om te verjongen wordt geheel vervangen door het maken van gaten middels variabele kap (structuurdunning). Variabele kap is een soort combinatie tussen schermkap, groepenkap en uitkap, waarbij afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden kapaccenten worden gelegd. Verjongen kan behalve door het benutten van natuurlijke verjonging, door middel van onderplanten met schaduwboomsoorten of het inplanten van groepen. De grens tussen bosverzorging en bosverjonging vervaagt steeds meer. Anders gezegd: in veel gevallen zal dunning en verjongingskap in een opstand tegelijkertijd worden uitgevoerd.

-Delen van de tekst in deze bijlage zijn overgenomen uit rapporten van Klingen Bomen-

Bijlage 5 Minimale kroonruimte per boomsoort

Boomsoort

Minimale kroonruimte

Od, Cd

Kroon moet minimaal 75% vrij staan

Deze dennensoorten verlangen een ruime stand. Naast het feit dat ze veel zonlicht nodig hebben voor hun groei, zijn ze gevoelig voor schimmelziektes. Om dit tegen te gaan, moet het kronendak behoorlijk open zijn zodat de kronen droog kunnen waaien.

Volwassen bomen mogen rondom vrij worden gezet.

Jl

Kroon moet minimaal 50% vrij staan

De Japanse lariks is een lichtbehoevende soort die na dunning zijn kroon snel uitbreidt.

Het is dus zaak de Japanse lariks goed vrij te stellen zodat hij een forse kroon kan vormen. De lariks is goed bestand tegen schoksgewijze ingrepen en vormt doorgaans dunne takken. Takafstoting vindt makkelijk plaats bij de Japanse lariks. De mate van vrijstellen kan toenemen naarmate de lariks ouder is. Bij de eerste dunning moet 50% van de boom worden vrijgesteld. Dit percentage kan toenemen tot 75% in de loop der tijd.

Be, Gd, Ze

Kroon moet 40% vrij staan

Berk, grove den en zwarte els zijn echte pioniersoorten die vrij goed bestand zijn tegen schoksgewijze ingrepen. Dit maakt stevig vrijstellen mogelijk en dit is ook goed voor de ontwikkeling van de kroon. De grove den heeft als eigenschap dat hij op latere leeftijd moeilijk meer een grotere kroon ontwikkelt wanneer hij op jongere leeftijd weinig kroon heeft kunnen ontwikkelen. Begin dus tijdig met vrijstellen.

Dg

Kroon moet minimaal 40% vrij staan

Voor de douglas geldt: hoe vitaler de boom, des te sterker hij kan worden vrijgesteld.

Minder vitale bomen moeten om droog waaien te voorkomen minder worden vrijgesteld.

Bu

Kroon moet minimaal 25% vrij staan

De beuk produceert schaduw- en lichtbladeren en is daardoor gevoelig voor schoksgewijze ingrepen. Schaduwbladeren zijn fysiologisch niet bestand tegen veel zonlicht waardoor ze, nadat de boom ruim is vrijgesteld, kunnen afsterven. De beuk heeft een flexibele kroon, waardoor toch redelijk sterk kan worden ingegrepen.

Ae

Kroon moet minimaal 30% vrij staan

De Amerikaanse eik is een halfschaduwsoort. De soort verjongt onder schaduwdruk uitermate goed en kan op jonge leeftijd schaduw goed verdragen. Op latere leeftijd heeft de Amerikaanse eik meer licht nodig en mag dus meer worden vrijgesteld.

Ei

Kroon moet minimaal 30% vrij staan

De inlandse eik is een gevoelige boomsoort en mag niet te sterk worden vrijgesteld. In dichte opstanden die plotseling te sterk worden vrijgesteld, heeft de inlandse eik de neiging om waterlot te vormen. Sterk vrijstellen kan zelfs tot sterfte leiden wanneer een eik plotseling veel direct licht moet verdragen. Dit komt doordat de eik schaduwbladeren vormt. Deze bladeren zijn fysiologisch niet bestand tegen veel zonlicht waardoor ze nadat de boom te ruim is vrijgesteld afsterven. Het is dus zaak de eik geleidelijk en regelmatig vrij te stellen.

Fs

Kroon moet minimaal 20% vrij staan

De fijnspar groeit het meest optimaal bij een hoge luchtvochtigheid in het kronendak.

Om uitdroging te voorkomen moet een sparrenopstand in de jonge fase voorzichtig doch regelmatig worden gedund, zodat er diepe volle kronen kunnen ontstaan. Het kronendak moet redelijk gesloten blijven, zodat de invloed van de drogende wind beperkt is. Hierbij geldt dus ook een maximum van 25% vrijstellen.

Bijlage 6 Houtwallen en singels

Houtwallen en houtsingels waren belangrijke elementen in de besloten kleinschalige cultuurlandschappen. Waar zij nog (be)staan, dienen zij ontzien te worden. Houtwallen en houtsingels zijn niet alleen landschappelijk en cultuurhistorisch van betekenis, maar hebben ook een grote natuurwaarde. Zij zijn op zichzelf belangrijke toevluchtsoorden voor planten en dieren en vormen daarnaast onmisbare schakels in het netwerk dat “ecologische infrastructuur’ wordt genoemd.

Typering, ontstaan en achteruitgang

Onder een houtwal verstaan we: “een door de mens opgeworpen langgerekte aarden wal met een aaneengesloten beplanting van diverse houtsoorten”. De houtwallen, met als belangrijkste houtsoort de inlandse Eik, zijn in het verleden aangelegd voor de productie van gerief- en brandhout, als eigendomsmarkering, als veekering en voor het tegengaan van verstuiving. Ze hadden een sociaal-economische functie. Ze werden aangelegd rond akkers aan de rand van dorpen en op landgoederen. Veel houtwallen zijn aangelegd tussen 1800 en 1850, nadat gronden die in gemeenschappelijk gebruik waren aan particulieren werden toebedeeld.

Een houtsingel onderscheidt zich van een houtwal door het ontbreken van een aarden wal. Vaak zijn het smallere (eenrijige) groenelementen. We vinden ze op de nattere gronden langs slootkanten in de vorm van elzensingels, vooral in de beekdalen.

Van het besloten kleinschalige landschap rond dorpen en in beekdalen is niet veel overgebleven. Door diverse maatschappelijke ontwikkelingen is de sociaal-economische functie van genoemde landschapselementen verloren gegaan. Na 1930 zijn veel houtwallen en houtsingels als “sta-in-de-weg” voor de agrarische bedrijfsvoering opgeruimd. Op een aantal landgoederen en in landschapsreservaten treffen we nog een gaaf houtwallenlandschap aan.

Landschappelijke, recreatieve en ecologische waarden

Op het punt van hun verdwijnen (begin zeventiger jaren), werd men steeds gevoeliger voor de landschappelijke, recreatieve en ecologische waarde van houtwallen en houtsingels, Opgaande groene elementen en vooral de structuren waarin deze voorkomen, oefenen een grote aantrekkingskracht uit op mensen. Daarnaast is men tot het besef gekomen dat ze de laatste toevluchtsoorden vormen voor wilde planten en dieren in een steeds intensiever gebruikt, natuuronvriendelijk cultuurlandschap. Instandhouding van deze elementen is niet langer een agro-economische aangelegenheid, maar een brede maatschappelijke. Dit houdt in dat de overheid hierbij een positieve rol moet vervullen.

Houtwallen en houtsingels bieden voedsel, schuil- en nestgelegenheid aan vogels, kleine zoogdieren, vlinders en insecten. Egel, wezel, konijn en muizen vertoeven graag in de bescherming biedende houtwal; temeer, daar het omringende cultuurland kaal, open en bedreigend is.

Een houtwal die onderdeel uitmaakt van een groter houtwallengebied is soortenrijker dan een houtwal die geïsoleerd ligt in het cultuurlandschap.

Houtwallen die nog niet of slechts weinig zijn beïnvloed door inwaaiende meststoffen bieden een toevluchtsoord aan plantensoorten die kenmerkend zijn voor oudere loofbossen (Salomonszegel, Dalkruid, Lelietje van dalen, Eikvaren, Brede stekelvaren en Braam).

Beheer van houtwallen en houtsingels

In het verleden bestond het beheer uit het eens in de 7 a 15 jaar afzetten van bomen en struiken. Resterende houtwallen worden op dit moment vaak gekenmerkt door achterstallig onderhoud. De struiken zijn uitgegroeid tot bomen en door lichtgebrek is de specifieke dichte ondergroei verdwenen. Wil men de dichte structuur behouden of herkrijgen, dan zal het hout dus periodiek moeten worden afgezet, waarna de stobben opnieuw kunnen uitlopen. Een dichte structuur van de struiketage is met name voor kleine zangvogels van belang. Om de stobben voldoende licht te geven, moet de begroeiing in haar geheel worden verjongd. Hier en daar kan een boom (spaarboom) worden gehandhaafd die verder kan uitgroeien. Als een houtwal deel uitmaakt van een groter houtwallengebied is het raadzaam om een beheerplan op te stellen, om te voorkomen dat alle houtwallen tegelijkertijd worden afgezet. Wanneer in één gebied houtwallen van verschillende leeftijd voorkomen, is de variatie aan leefgebieden (biotopen), en dus aan soorten, het hoogst.

Bij onderhoud van houtwallen en houtsingels dient men verder rekening te houden met aspecten als 1 exotenbestrijding, 2 tijdstip, 3 hoogte van het afzetten, 4 de verwerking van vrijkomend (tak)hout, 5 voorkomen van vraat en 6 nazorg.

ad 1 Exoten

Wanneer in een houtwal boomsoorten gaan overheersen die hier van oorsprong niet thuishoren (Amerikaanse Eik en –vogelkers, Esdoorn) dienen ze te worden verwijderd. Opengevallen plaatsen kunnen opnieuw worden ingeplant met inheemse boomsoorten (inlandse Eik, Linde, Zwarte els, Es, Meidoorn, Sleedoorn en Europese vogelkers).

ad 2 Tijdstip

Voor het opnieuw uitlopen van de stobben is het tijdstip van onderhoud van belang. De meest geschikte periode voor het afzetten van bomen en struiken is november tot en met begin maart.

ad 3 Hoogte van het afzetten

Het goed uitlopen van de stobben wordt mede bepaald door de hoogte van de zaagsnede. Te laag afzetten levert geen goed resultaat op, iets (10 a 25 cm) boven het maaiveld afzetten wel. De stobben die hierdoor ontstaan, kunnen een hoge ouderdom bereiken. Oude stobben gaan plaatselijk inrotten zodat holten ontstaan. De holten zijn interessant voor diverse plantensoorten, insecten, kleine zoogdieren en vogels (holenbroeders).

ad 4 Verwerking van vrijkomend hout en takhout

Het dikke hout wordt in principe afgevoerd. Voor dit hout zijn verschillende bestemmingen te vinden (stookhout, palen). Het laten liggen van een aantal dode bomen brengt extra variatie in de wal en de singel. Met name in het cultuurlandschap, waar dode bomen niet worden geduld en onmiddellijk worden opgeruimd, is dood hout belangrijk voor tal van organismen.

Het takhout werd vroeger gebundeld tot takkenbossen (mutserd of mutsaard), waarmee de bakkersovens werden aangestoken. De schors (eek) werd vermalen tot run. Run was onmisbaar in de leerlooierij, voor het soepel (en daardoor bewerkbaar) maken van huiden. Deze functies zijn in onbruik geraakt. Takhout kan langwerpig (“houtrillen”) of in hopen in de wal of singel worden neergelegd.

Waar de bodem al rijk genoeg is, zullen takkenhopen voor ongewenste verruiging zorgen; het is dus beter hen daar te leggen, waar de bodem nog wat voedsel kan gebruiken.

Goed gestapelde takkenhopen bieden schuil- en broedgelegenheid aan kleine zoogdieren en vogels. Een nadeel van rillen en takkenhopen is dat stobben (deels) worden bedolven en daardoor minder goed uitlopen. Daarom is het in sommige gevallen beter het takhout te versnipperen. De snippers worden vervolgens afgevoerd. (Terugspuiten in de wal of singel leidt tot verstoring en verruiging.

Wanneer takhout niet langs bovengenoemde weg kan worden afgevoerd, rest de mogelijkheid het op een verantwoorde manier (een goed heet vuur, zonder gebruikmaking van bijvoorbeeld autobanden) op te stoken. Het beleid ten aanzien van het stoken van takhout verschilt per gemeente.

ad 5 Voorkomen van vraat

Een raster zorgt ervoor dat koeien en paarden niet bij de stobben kunnen en zo de jonge twijgen afvreten. Wanneer het raster bovendien op wat ruimere afstand (2 à 4 meter) wordt geplaatst, kunnen mantels en zomen, belangrijk voor vogels, dagvlinders en amfibieën tot ontwikkeling komen.

Vraat door konijnen, hazen en reeën is natuurlijk moeilijker te voorkomen. Het is daarom belangrijk om de percelen of lengten takhout niet te klein te nemen, zodat bij wildvraat de begroeiing toch enigszins van de grond komt.

ad 6 Nazorg

Nazorg van houtwallen en singels is met name nodig wanneer massaal braam opslaat. Bramen kunnen stobben geheel overgroeien. Door (na het broedseizoen) bramen terug te dringen, kunnen stobben opnieuw uitlopen.

Waar per are te weinig stobben staan, kunnen jonge boompjes worden bijgeplant (“ingeboet”); bij voorkeur van soorten die in de streek van nature voorkomen.

Aanleg van houtsingels

Voor de aanleg van een houtsingel is een strook grond van minimaal 5 meter breedte nodig. Bredere stroken zijn natuurlijk nog aantrekkelijker. Aanleg en onderhoud van brede singels in bovendien relatief goedkoper dan die van smalle.

afbeelding binnen de regeling

Structuurrijke houtwallen worden gekenmerkt door een goed ontwikkelde kruid en struiklaag. Zij bieden aan zeer veel dieren broed- en schuilgelegenheid.

Vogels:

Het aantal broedparen per strekkende kilometer bedraagt gemiddeld 11,2; Het areaal broedsoorten kan oplopen tot 22.

Karakteristieke soorten zijn:

Winterkoning, Merel, Kneu, Fitis, Tuinfluiter, Grasmus, Braamsluiper, Heggemus, Zanglijster, Grote lijster, Roodborst, Geelgors.

Zoogdieren:

Veel kleine zoogdieren vinden in de houtsingel voedsel en schuilgelegenheid. De meest algemene soorten zijn Egel, Wezel, Hermelijn en Veldmuis.

Amfibieën:

Goed onderhouden houtwallen en singels vormen een belangrijk landbiotoop voor kikkers en padden.

afbeelding binnen de regeling

Houtwallen die niet worden onderhouden, groeien uit tot opgaande bomenrijen, waarin de struiklaag vrijwel geheel verdwijnt (ze worden “hol”). Dit heeft nadelige gevolgen voor het aantal diersoorten dat erin kan voorkomen.

Vogels:

Het aantal broedparen per strekkende kilometer bedraagt gemiddeld slechts 5,1; Het aantal soorten komt meestal niet uit boven de 8.

Karakteristieke soorten zijn: Matkop, Ekster, Gekraagde roodstaart en Vlaamse gaai.

Zoogdieren:

Door het ontbreken van een begroeiing van bramen en struiken zijn deze houtsingels niet aantrekkelijk meer voor kleine zoogdieren. Ook hier zal het aantal dieren per kilometer houtsingel sterk afnemen.

Bijlage 7 Bestrijding Amerikaanse vogelkers

De Amerikaanse vogelkers is in het begin van 1900 in Nederland geïmporteerd vanuit Amerika. Men roemde de soort om zijn groeikracht, houtkwaliteit, bodemverbeterende eigenschappen, natuurwaarden en de mooie bloeiwijze. Achteraf is deze introductie een grote vergissing gebleken omdat de soort in Nederland andere eigenschappen vertoont dan in het gebied van oorsprong. Op vele plaatsen is de Amerikaanse vogelkers een plaag geworden. Vandaar dat hij ook wel “de Bospest” wordt genoemd. Door zijn groeikracht is de Amerikaanse vogelkers zo concurrentiekrachtig, dat het onze inheemse bomen, struiken en kruiden verdringt.

Deze soort dient te allen tijde te worden bestreden.

Methode van bestrijding:

  • 1.

    Uittrekken van éénjarige opslag: Eenjarige opslag is nog niet zo diep geworteld, waardoor het uittrekken gemakkelijk gaat. Ook oudere opslag kan nog wel eens uitgetrokken worden, afhankelijk van het feit of de Amerikaanse vogelkers is geworteld in de strooisellaag of in de vaste bodem. Nadeel is dat met het uittrekken de bodem wordt verwond, waardoor er weer een mooi kiembed ontstaat voor de bessen van de Amerikaanse vogelkers. Hierbij moet worden opgemerkt dat de zaden vele jaren kiemkrachtig blijven.

  • 2.

    Ringen van oudere bomen: Ringen houdt in dat op enige hoogte, liefst zo dicht mogelijk bij de stamvoet, twee evenwijdig aan elkaar lopende kerven in de bast worden gezaagd. Tot op het blanke hout wordt vervolgens de hiertussen liggende bast verwijderd. Door de bastvaten stromen normaal de voedingsstoffen vanuit de bladerkroon naar de wortels (dus van boven naar beneden, de houtvaten zorgen voor het transport van water en zouten naar boven). Als deze voedingsstroom door het ringen wordt onderbroken, krijgen de wortels geen voedingsstoffen (energie) meer en gaat de boom langzaam dood. Nadeel is dat de boom hierdoor zogenaamde noodbloei kan vertonen. Dat betekent dus meer bloei, meer bessen dus kans op meer nakomelingen.

  • 3.

    Chemische bestrijding: De chemische bestijding kan op twee manieren middels afzetten en insmeren en bladbehandeling.

    • o

      Afzetten en insmeren: Het afzetten en insmeren van de stobbe kan gedurende de tijd dat er blad aan de struik zit. De meest effectieve periode is september tot en met november.

    • o

      Bladbehandeling: Bladbehandeling met 1% Roundup-oplossing kan alleen als de struiken of uitgelopen stobben kleiner zijn dan 150 cm en geen bessen dragen. Bij grotere struiken is het effect minder en de kans groter dat er meer bestrijdingsmiddel in het milieu terecht komt.

Bij temperaturen onder de 5 graden moet er antivries aan het bestrijdingsmiddel worden toegevoegd.

De bestrijding van de Amerikaanse vogelkers moet enkele jaren voor de houtoogst gebeuren. Dit gezien er na de houtoogst meer licht op de bodem komt, waardoor zaden tot ontwikkeling kunnen komen.

Bijlage 8 Beheeradviezen ten aanzien van de zandhagedis

Biotoop

De optimale biotoop voor zandhagedissen wordt in Drenthe gevormd door droge heideterreinen met open zandplekken en een relatief soortenrijke vegetatie van oude struikheide, gecombineerd met een lage en dichte begroeiing van jonge heide. Hierin komen ook planten voor als kraaiheide, stekelbrem, pilzegge, kruipbrem, bochtige smele en mossen als heide-klauwtjesmos. Een terrein dient reliëfrijk te zijn met voldoende microklimaat. Dergelijke terreinen zijn rijk aan insecten die op hun beurt weer het hoofdvoedsel vormen van de zandhagedis. Essentieel is dat binnen een gebied een zomerbiotoop, een winterbiotoop en een voortplantingsbiotoop aanwezig is.

Overwinteringbiotoop

De overwinteringplaats bestaat uit een vorstvrije plaats die zodanig gelegen is dat de dieren in het vroege voorjaar op de eerste zonnewarmte kunnen reageren. Verlaten konijnenholen, kaal zand of dikker strooisellagen worden hiervoor gebruikt.

Zomerbiotoop

In de zomerbiotoop spelen de mogelijkheid om snel op te kunnen warmen in de zon en af te koelen op beschaduwde plekken een belangrijke rol. Bovendien moet er voldoende schuilgelegenheid zijn om eventuele predatoren te ontlopen. Een open lage vegetatie met overgangen naar hogere vegetatie (solitaire stuiken en bomen) voldoet hier aan. Een volledig open of besloten vegetatie (verruigde heide en sterke opslag) is ongeschikt. Naarmate de horizontale structuur van de vegetatie grover wordt neemt de geschiktheid als leefgebied van de zandhagedis toe.

Voortplantingbiotoop

Voor de voortplanting van de zandhagedis zijn plekken waar eieren afgezet kunnen worden van essentieel belang. Om geschikte ei-afzetplaatsen te bereiken worden soms afstanden van meer dan 100 m door de vrouwtjes aangelegd. Plaatsen waar de eitjes worden afgezet bestaan meestal uit droge , niet te humeuze (0-3%) zandige vlakten of zuidelijke hellingen en omgeven door een lage dwergstruiken vegetatie. De vegetatie biedt het vrouwtje schuilgelegenheid in de buurt tijdens het leggen van de eieren en kan bijdragen aan een goede vochtvoorziening voor de eieren (dauwvorming, hoger humusgehalte in zandlagen). De grootte van de ei-afzetplek varieert van 1-2 m2 in open terrein met een lage vegetatie, in hoge vegetatie bedraagt de oppervlakte ongeveer 17 m2.

Levensvatbaarheid populatie

De levensvatbaarheid van een populatie wordt bepaald door de geschiktheid en de afmetingen van het terrein, de populatiegrootte ter plekke en uitwisselingsmogelijkheden met nabij gelegen populaties. Aangenomen wordt dat het minimum oppervlakte voor een deelpopulatie 1 ha bedraagt (Tonkes 1991). Van de Bund (1991) noemt een oppervlakte van meer dan 100 ha voor een leefgebied en een absoluut minimum van 10 ha. In rijk gestructureerde heidevegetaties is de ‘home range’ van een zandhagedis aanmerkelijk kleiner dan in een vergrast heideterrein. Dit betekent dat onder optimale omstandigheden op een relatief klein oppervlak een levensvatbare populatie kan voorkomen. Voor het behoud van genetische variatie en hiermee het vermogen het hoofd te bieden aan een verandering in de milieuomstandigheden, is het nodig dat een populatie een bepaalde omvang en samenstelling heeft. Vaak zullen deel- of lokale populaties met elkaar in contact staan en zo een groter levensvatbare populatie vormen. Onderzoek naar stabiele (levensvatbare) populaties van de zandhagedis laat zien het aantal individuen kan variëren van enkele tientallen dieren tot 110 dieren op oppervlakten variërend van 0,1-25 ha (Tonkes, 1991). De populatie in het Buinerveld kent meerdere deelgebieden die onderling met elkaar in verbinding staan na het realiseren van open verbindingen tussen de heideterreintjes in het bosgebied. In z’n totaliteit bevinden zich in dit gebied tientallen exemplaren. Voor het duurzame voortbestaan van de populatie in het Buinerveld is het beheer van het afzonderlijke heideterreintje en tussenliggende verbindingzones van groot belang. Gelet de verschillende terreinomstandigheden zal per terrein een andere beheerstrategie gekozen koeten worden.

Beheermaatregelen Buinerveld

Structuur van de vegetatie

Het heischrale deel van het Buinerveld is tevens de groeiplaats van Valkruid. Ten behoeve van deze sterk bedreigde soort wordt een maaibeheer gevoerd en wordt kleinschalig geplagd (ondiep, enkele vierkante meters in directe nabijheid groeiplaatsen). Het gevolg hiervan is dat de vegetatie in delen (zuidzijde) van het terrein weinig structuur heeft. Door delen niet of eens in de 2-3 jaar te maaien blijft er echter lokaal structuur aanwezig. Aan de noordzijde van het perceel is een deel van het aangrenzende bos afgezet. Hierdoor is de gewenste geleidelijke overgang van korte naar hogere vegetaties gecreëerd. De oprukkende bramen moeten wel periodiek terug worden gedrongen. Dit geldt ook voor de recent ontwikkelde verbindingzone ten noordoosten van het schraalland.

Voortplantingsplaatsen

In het schraalland bevindt zich een recente gecreëerde ei-afzetplaats. Het is belangrijk dat zich aan de noordzijde van deze plagplek een lage struikachtige vegetatie ontwikkeld. Dit deel zal tijdens maaiwerkzaamheden moeten worden ontzien. In de recent ontwikkelde verbindingstrook ten noordoosten van het schraalland is een vrij groot aantal ei-afzetplaatsen gecreëerd. De bodem is hier humusrijk en mede hierdoor ontwikkeld zich vrij snel opslag en treedt braamvorming op. Op korte termijn zullen in ieder geval de ei-afzetplaatsten vrij gehouden moeten worden van braamstruiken. De plagplekken zullen periodiek losgewoeld moeten worden om geschikt te blijven als ei-afzetplaats. Werkzaamheden aan en rondom plagplekken kunnen het beste eind augustus worden uitgevoerd. Voor de zandhagedis is de paartijd, de draagtijd en de incubatietijd van de eieren dan voorbij. Een warme dag met zonnig weer stelt de dieren in staat actief te zijn waardoor voldoende vluchtkansen aanwezig zijn.

Verwijderen van opslag en bomen

Op termijn zal in de verbindingzone begonnen moeten worden met verwijderen van opslag (gefaseerd) met een herhalingscyclus van 4-5 jaar. De vrijgekomen opslag wordt uit het terrein verwijderd. Lokaal mag enige opslag uitgroeien om de structuur in de zone te vergroten. Op het schraalland dienen enkele berken te worden verwijderd. Deze zorgen voor te veel schaduwvorming en leveren een sterke bijdrage aan vorming van opslag door middel van zaadvorming. De vrijkomende takken dienen uit het terrein te worden verwijderd, het stamhout kan plaatselijk blijven liggen om kunstmatige structuurelementen in het terrein aan te brengen en kunnen bovendien dienen als opwarm- en vluchtplek van de zandhagedis.

Bijlage 9 Inventarisatie kleine boselementen

NR

Beheertype

Oppervlakte in ha

Bedekking

Boomlaag gelaagdheid

Hoofdboomsoort

Overige soorten

Opmerkingen

1

oud loofbos

0,15

100

1

ei

t-dunning

2

oud loofbos

0,27

100

1

ei

es,ze

t-dunning/ps bestrijden

3

jong loofbos

0,37

100

1

ei

t-dunning, natuurlijke bosranden

4

oud loofbos

0,77

100

1

ei

be,ps

ps bestrijden, opsnoeie

5

oude houtsingel

2,12

100

1

ei

ps bestrijden in ondergroei, complementeren

6

jong loofbos

0,63

70

1

bosje es; laan po,els

bosje t-dunning, laan complementeren

7

wegbeplanting

1,53

20

1

ei

complementeren, veel open ruimten

8

oude houtsingel

0,11

100

1

ei

opsnoeien

9

jong loofbos

0,29

100

1

es

nog niets doen

10

oude houtsingel

0,08

100

1

ei

recent gedund, nietsdoen

11

Jong Loofbos

3,19

100

2

es

ze, be

Lichte dunning

12

oude houtsingel

0,29

100

1

ei

13

Jong Loofbos

2,28

100

1

es

ei,be

Lichte dunning

14

Gemengd bos

2,74

100

2

ei

jl,fs

15

Oude Houtsingel

1,63

100

2

ei

be, bu

16

Oud Loofbos

0,37

60

2

ei

rp, zk

17

Jong Loofbos

3,21

100

1

ei

rp, be, ei, gd

Lichte dunning

18

oude houtsingel

0,44

100

1

ei

recent gedund, nietsdoen

19

jong loofbos

0,27

100

1

ei

nietsdoen

20

volkstuinen

3,98

singel recent gedund

21

oude houtsingel

2,45

20

1

ei

22

oude houtsingel

1,08

20

1

ei

23

oud loofbos

0,34

100

1

ei

gd,be

amphitheater, t-dunning

24

oud loofbos

0,33

100

1

ei

gd,be

t-dunning

25

oud loofbos

0,56

100

1

ei

oud eikenbosje, t-dunning

26

jong loofbos

0,11

70

1

ei

gedeelten bij tuinen aangetrokken

27

oud loofbos

0,22

100

1

ei

be,ze

t-dunning

28

jong loofbos

0,46

50

1

ei

goed onderhouden singel, nietsdoen

29

jong loofbos

0,87

100

1

ei

be,bu

randen recent afgezet/ t-dunning

30

jong loofbos

0,25

100

1

ei

t-dunning

31

oud loofbos

0,69

100

1

ei

t-dunning

32

oud loofbos

0,94

100

1

ei

t-dunning

33

oud loofbos

0,37

100

1

ei

t-dunning

34

oud loofbos

0,29

100

1

ei

t-dunnig

35

jong loofbos

0,72

50

1

be

nietsdoen

36

Jong Loofbos

1,63

100

1

ei

ae

Lichte dunning

37

oude houtsingel

1,10

100

1

ei

goed ontwikkelde eikensingel, alleen ps bestrijde

38

oude houtsingel

1,04

100

1

ei

t-dunning, mooie ei vrijstellen

39

Jonge Houtsingel

1,33

100

2

ei

wil,be

40

Jonge Houtsingel

0,28

90

3

ei

be, rp

Lichte dunning

41

jong loofbos

0,29

100

1

be

jong, fs verwijderen, verder nietsdoen

42

bosje en singel

0,78

100

1

bosje fs; singel ei

fs kappen, inheems soorten planten, singel t-du

43

begraafplaats

3,91

30

1

ei

singels rondom goed onderhouden

44

oude houtsingel

0,21

100

1

ei

t-dunning

45

Oude Houtsingel

0,63

100

2

be

ei, ze

46

Oud Loofbos

0,38

100

1

ei

be, bu

Onderhoud laanbomen 500 meter

47

oud loofbos

0,23

100

1

ei

geen dunning nodig

48

Oude Houtwal

0,14

100

1

ei

50 meter

49

Jong Loofbos

0,82

100

1

ei

be

Matige dunning

50

Oud Loofbos

0,90

100

2

ei

gd

Onderhoud laanbomen 200 meter

51

oude houtsingel

0,14

100

1

ei

dunnen, ps bestrijden

52

oud loofbos

1,83

100

1

ei

ps bestrijden, natuurlijke bosranden8

53

oud loofbos

2,60

100

1

ei

ps bestrijden, natuurlijke bosrand

54

oude houtsingel

1,08

100

1

ei

t-dunnen

55

jong looffbos

0,79

100

1

ei

be,ha

dunnen

56

jong loofbos

0,27

100

1

ei

be,ha

57

Jong Loofbos

1,11

100

1

ei

es, ze, ei, ab

58

jong loofbos

1,00

100

1

es

ei

dunnen

59

Jong Loofbos

0,33

100

1

ei

es

60

Jong Loofbos

2,64

100

1

ei

es, ze

61

jong loofbos

0,86

80

1

ei

be,es,me

dunnen

62

Jong Loofbos

2,18

100

1

ei

ze

Lichte dunning

63

Jonge Houtsingel

1,80

60

1

ei

be

Matige dunning

64

Jong Loofbos

3,36

100

1

ei

be

Lichte dunning

65

oude houtsingel

0,85

40

1

ei

recent gedund, natuuurontwikkeling in uitvoerin

66

Jong Loofbos

4,24

100

2

es

eik, be

Forse dunning

67

Jong Loofbos

4,39

90

3

dg, gd, ae, ei

68

oud loofbos

0,54

100

1

ei

69

jong loofbos

0,25

100

1

ei

jong bos, nietsdoen

70

jong loofbos

0,39

100

1

ei

jong bos, nietsdoen

71

Oude Houtsingel

1,42

75

1

ei

72

Berm

0,74

73

Oud Loofbos

0,10

100

1

be

ei, dg

74

Jong Loofbos

0,81

100

1

ei

75

oud loofbos

0,41

70

1

ei

singel rondom dunnen

76

oud loofbos

0,37

100

1

ei

monumentale eiken vrijstellen

77

oud loofbos

0,22

100

1

ei

oud eikenbosje, nietsdoen

78

Oud Loofbos

0,49

1

ei

79

Oud Loofbos

0,39

100

1

ei

80

Jonge Houtsingel

0,81

100

2

ei

be, ed, ge,ie

Lichte dunning

81

Jong Loofbos

0,89

100

1

ei

be, wi

Forse dunning

82

oude houtsingel

1,14

100

1

ei

geen dunning nodig/ ps bestrijden

83

oude houtsingel

0,41

100

1

ei

84

oude houtsingel

1,13

100

1

ei

geen dunning nodig/ ps bestrijden

85

jong loofbos

1,51

80

1

ei

86

Oud Loofbos

0,72

100

1

ei

fs

87

Jong Loofbos

0,29

100

1

ei

be

Lichte dunning

88

oud loofbos

1,22

100

1

ei

be,lb,kr

t-dunnen

89

Oud Loofbos

0,50

100

1

ei

be

90

oud loofbos

0,48

100

1

ei

91

oud loofbos

0,24

100

1

ei

92

oud loobos

2,91

100

1

ei

dunnen

93

ruigte/struweel

1,98

80

1

wi

ze

bomen bijplanten

94

jong loofbos

0,17

100

1

ei

es

nodig dunnen

95

Jong Loofbos

0,14

100

1

ei

es, ze, pk

Lichte dunning

96

Jong Loofbos

1,05

100

1

ei

es

Lichte dunning

97

jong loofbos

0,14

100

1

es

po,ei

nodig dunnen

98

Jong Loofbos

0,65

100

1

ei

es, be, ab

Lichte dunning

99

jong loofbos

0,01

100

1

ei

dunnen

100

jong loofbos

0,07

100

1

ei

ze

overhangende bomen dunnen

101

jong loofbos

0,18

1

102

jong loofbos

0,11

100

1

es

ei,ha,me

dunnen

103

jong loofbos

0,22

100

1

es

ei,ze

dunnen

104

jong loofbos

0,19

100

1

es

ei,ze,me

recent gedund

105

jong loofbos

0,27

100

1

ei

be,es,ze,me

dunnen

106

begraafplaats

1,05

85

1

ei

be,dg

107

jong loofbos

0,19

100

1

ei

108

jong loofbos

0,48

100

1

es

niets doen

109

jong loofbos

0,26

100

1

es

niets doen

110

jong loofbos

0,13

100

1

es

111

Jong Loofbos

0,11

100

1

es

ze, ac

Forse dunning

112

Jong Loofbos

0,11

100

1

zk

es

Forse dunning

Afkorting boomsoort

Volledige naam boomsoort

ae

Amerikaanse eik

ac

Acacia, Robinia

be

Berk

wi

Wilg

bu

Beuk

po

Populier

dg

Douglas

jl

Japanse lariks

ei

Eik

li

Linde

fs

Fijnspar

ps

Amerikaanse vogelkers

ed

Esdoorn

rp

Ratelpopulier

es

Es

pk

Paardekastanje

zk

Zoete kers

ha

Hazelaar

ze

Zwarte els

ke

Kers

ab

Abeel

lb

Lijsterbes

ge

Grauwe els

kr

Krent

ie

Iep

me

Meidoorn

Bijlage 10 Aspecten bij natuurwaarde

Een aantal aspecten bij een bos met een hoge natuurwaarde spelen een belangrijke rol, dit zijn:

  • -

    Inheemse boomsoorten

  • -

    Menging

  • -

    Open plekken

  • -

    Structuur

  • -

    Dood hout

  • -

    Bosranden

  • -

    Natuurlijke processen

Inheemse boomsoorten

Voor natuurwaarden is de aanwezigheid van een groot aandeel inheemse (de soorten die van nature in Nederland thuishoren) boomsoorten van belang. Deze boomsoorten hebben beduidend meer natuurwaarden dan uitheemse, geïntroduceerde boomsoorten. Uit onderzoek is gebleken dat op inheemse boomsoorten veel meer schimmels, insecten en andere organismen voorkomen dan op uitheemse boomsoorten.

Het grootste deel van de op het eigendom voorkomende boomsoorten bestaan uit inheemse soorten. In de grotere objecten mogen uitheemse soorten voorkomen maar uitbreiding van deze uitheemse soorten is niet gewenst. In de kleinere landschappelijke elementen wordt gestreefd naar het uitsluitend voorkomen van gebiedseigen soorten.

Menging

In verband met de natuurwaarde van een bos is ook menging een belangrijk aspect. Het brengt een hogere biodiversiteit met zich mee. Bovendien verhoogt een menging de stabiliteit en het verbetert de strooiselvertering.

Door een gericht beheer in de afgelopen jaren is het aandeel mengboomsoorten fors verhoogd in vergelijking met de oorspronkelijke samenstelling. Een klein aandeel monoculturen mag in de grotere boscomplexen voorkomen op kleine schaal (tot een maximum grootte van 0,5 ha). Dit verhoogt de variatie in het bos. Daarnaast wordt gestreefd naar een groot aandeel mengboomsoorten in zowel boom- als struiklaag.

Openheid

afbeelding binnen de regeling

Het bont zandoogje (zie afbeelding) is een typisch voorbeeld van een vlindersoort die alleen voorkomt op open, zonnige plekken in het bos. De mannetjes bezetten een territorium op een zonnevlek in het bos. De vlinder bewaakt het territorium, dat gedurende de dag geleidelijk verplaatst omdat het meeschuift met de zon.

Open plekken in het bos verhogen de natuurwaarde.

Licht en warmte in het bos vergroten de levenskansen van verschillende dieren zoals vlinders, reptielen en amfibieën. Daarvoor zijn open ruimten nodig van een zodanige omvang dat het zonlicht tenminste enkele uren per etmaal tot op de bosbodem kan doordringen. Er zijn twee verschillende vormen van open plekken namelijk permanente en tijdelijke. Permanente open plekken in bos komen vaak voor als zijnde kleine natuurgebiedjes (heide, venranden, brede bospaden).

Sommige planten- en diersoorten stellen weinig eisen aan hun omgeving en zijn vrij algemeen. Veel andere soorten benutten juist specifieke omstandigheden en niches in het bos. Zo zijn bepaalde soorten afhankelijk van dood hout, open plekken of juist van de donkere en vochtige gesloten boomfase. Veel vogels en insecten zijn afhankelijk van overgangen tussen open en dichte plekken of tussen jong en oud bos. Belangrijk voor bosbroedvogels is het ouder worden van het bos en de heterogeniteit. Voor mieren zijn met name open plekken van belang. Zo zijn er voor alle dieren verschillende aspecten op te noemen die van wezenlijk belang zijn.

Tijdelijke open plekken ontstaan na het groepsgewijs uitkappen van bos. Tijdelijke open plekken bieden bovendien de mogelijkheid tot vestiging van bomen die de volgende bosgeneratie kunnen gaan vormen. Het maken van tijdelijke open plekken ofwel verjongingsgroepen zal plaats vinden door selectieve verjonging. Deze selectieve verjonging zal worden uitgevoerd wanneer er sprake is van plekken met een afgenomen vitaliteit en matig tot slechte houtkwaliteit of wanneer het bos een te grote homogeniteit krijgt, waardoor het bos als saai of eentonig wordt beleefd.

De twee grote boswachterijen worden beheerd door Staatsbosbeheer, die groepsgewijze uitkap niet schuwen. In het Buinerveld komen maar weinig tijdelijke open plekken voor. In dit object zal het aandeel open plekken de komende jaren door uitvoering van gerichte maatregelen moeten worden verhoogd. Door een vorm van hakhoutbeheer zullen in enkele landschappelijke elementen ook tijdelijke open plekken ontstaan. Al met al kan worden gesteld dat er wordt gestreefd naar een continue aanwezigheid van tijdelijke open plekken.

Structuur

Diversiteit in structuur verhoogt de belevingswaarde en natuurwaarde van het bos. Structuur in het bos komt voor in de vorm van open-dicht, licht-donker, jong-oud etc. Door aanwezigheid van structuur wordt het bos veel gevarieerder. Verder biedt een structuurrijk bos verschillende biotopen voor verschillende dier- en plantensoorten.

Om structuurverschillen te accentueren kan in overweging worden genomen om bepaalde delen van een opstand niet of licht te dunnen zodat een vegetatie of onderetage langer achterwege blijft. Andere delen worden juist sterk gedund. Een gelaagde opbouw van het bos bevordert de soortenrijkdom en stabiliteit. Structuur kan worden uitgesplitst in horizontale en verticale structuur. Bij de horizontale structuur gaat het er om, dat verschillende ontwikkelingsfasen van het bos naast elkaar aanwezig zijn met een variërende grootte. Bij de verticale structuur gaat het er om, dat ontwikkelingsniveaus en lagen (boomlaag, struiklaag en kruidlaag) onder elkaar voorkomen. Voor het creëren van structuur gelden dezelfde voorwaarden als beschreven bij het aspect openheid. De kwaliteit en belevingswaarde zijn dus maatgevend voor verjonging en voor verhoging van het aandeel structuur.

Dood hout

Dood hout is een vitaal onderdeel van het ecosysteem. Het is van belang voor de voedselkringloop in het systeem. Grote aantallen insecten, schimmels en andere organismen zijn er voor hun levenscyclus van afhankelijk. Daarnaast leven weer andere dieren van de insecten die op dit dode hout voorkomen. In het bijzonder inheems staand dood hout met zware afmetingen is hierbij belangrijk. Staande dode stammen met enige afmeting zijn bovendien geliefd bij onder andere holenbroeders, vleermuizen en boommarters voor het vinden van een verblijfplaats of broedgelegenheid. Ook liggend dood hout is waardevol voor het bos. Liggende stamdelen zijn een substraat voor organismen als schimmels, mossen en planten, larven en miljoenpoten.

De aanwezigheid van zwaar dood hout is een wezenlijk kenmerk van een natuurlijk bos. In de grotere boscomplexen komt dood hout voor zij het in beperkte mate. In de kleinere boscomplexen ontbreekt vaak dood hout met een diameter dikker dan 30 centimeter. Dit heeft in veel gevallen te maken met het feit dat het nog “recent” aangelegd bos betreft, waar nog geen dik dood hout kan voorkomen. Het streven in de toekomst is om daar waar mogelijk minimaal 4 dikke dode bomen per hectare voor te laten komen.

Bosranden

afbeelding binnen de regeling

Het creëren en behouden van bosranden is een aandachtspunt. Een bosrand bestaat uit een (bomen en struiken) mantel- en (kruiden) zoomvegetatie. Veel flora en fauna zijn afhankelijk van het bestaan van deze zogenaamde mantel- en zoomvegetaties. Wat betreft de fauna geldt dit in het bijzonder voor de (zang)vogels en insecten. De insecten profiteren van de bloeiende bloemen in de zoomvegetatie. De insecten zijn op hun beurt een voedselbron voor de (zang)vogels. Deze bosranden leveren dus een positieve bijdrage aan de natuurwaarde. De bosranden komen veelal voor aan de buitenzijde van het bos maar kunnen ook langs wandelpaden voorkomen. Belangrijk is dat er voldoende zonlicht op de vegetatie in de bosrand valt.

Natuurlijke processen

Verjonging van het bos vindt in principe alleen nog op natuurlijke wijze plaats. Dit wil zeggen dat de milieuomstandigheden ter plaatse bepalen welke boomsoorten er kunnen ontkiemen en opgroeien. De hoeveelheid licht op de bodem, de aanwezigheid van zaadbronnen en de concurrerende invloed van de vegetatie zijn bepalende factoren in de samenstelling en ontwikkeling van verjonging. Door gebruik te maken van natuurlijke verjonging zullen alleen exemplaren overleven die het best aan de plaatselijke omstandigheden zijn aangepast. Deze natuurlijke selectie zorgt voor een optimale genetische aanpassing.

Een factor die grote invloed op de soortensamenstelling kan hebben is de aanwezigheid en de vorm van het vegetatiedek en de strooisellaag. Een gesloten grasmat van bochtige smele verhindert de verjonging van alle naaldhoutsoorten en enkele loofboomsoorten als bijvoorbeeld berk. Deze soorten kiemen het beste als er snel contact gemaakt kan worden met de minerale ondergrond. Een gesloten vegetatie maakt dit onmogelijk en levert bovendien een te grote concurrentiedruk met behoeve tot de beperkte hoeveelheid vocht. Eiken krijgen daarentegen een grote hoeveelheid reservevoedsel mee en hebben daardoor geen enkele moeite met de doorworteling van een strooisellaag. Ook vocht en voedselconcurrentie leveren in de meeste gevallen geen problemen op. Door plaatselijke bewerking van de vegetatie en strooisellaag kan de samenstelling van de verjonging dus uitstekend beïnvloed worden. Met het ploegen van voren of het machinaal afplaggen van plekken wordt de minerale ondergrond bloot gelegd waardoor grove den, douglas, Japanse lariks en berk kunnen ontkiemen. In de tussenliggende vegetatie kan de inlandse eik zich prima vestigen. Door de afstand tussen ploegvoren of plagplekken te variëren kan de mengverhouding tussen de verschillende boomsoorten beïnvloed worden.

Voor een geslaagde verjonging is het noodzakelijk dat er voldoende zaadbronnen aanwezig zijn. De zaden van de meeste soorten verspreiden zich niet over grote afstanden zodat verjonging over het algemeen alleen in de buurt van zaadbomen plaats vindt. Bij gebrek aan goede zaadbronnen kan het noodzakelijk zijn om gewenste soorten bij te planten.

Voor een goede opzet van verjongingsprojecten is een uitvoerige kennis van de bosecologie noodzakelijk.

Bijlage 11 Variatie het sleutelwoord bij belevingswaarde

Het bos moet aantrekkelijk zijn voor de recreanten. Hierbij vormt variatie het sleutelwoord. De aantrekkelijkheid wordt bepaald door variatie in:

  • -

    Boomsoorten

  • -

    Hoog versus laag

  • -

    Licht versus donker

  • -

    Open versus dicht

  • -

    Natuur versus “cultuur”

  • -

    Markante elementen

Variatie in boomsoorten

Variatie in boomsoorten is erg belangrijk. Door de aanwezigheid van verschillende boomsoorten zal een kleurschakering optreden wat de belevingswaarde verhoogt. Hierbij draagt ook de variatie in naald- en loofboomsoorten een belangrijke rol.

Amerikaanse eik is daarnaast ook een goed voorbeeld van een boomsoort met een hoge belevingswaarde, gezien deze boomsoort in de herfstperiode prachtige bladerkleuren kan krijgen.

Variatie hoog versus laag

Door het voorkomen van verschillende boomgroepen van verschillende leeftijden is er variatie in de gelaagdheid van het bos. Hierdoor ontstaat er een variatie in hoog versus laag. Deze variatie wordt tevens versterkt door de aanwezigheid van diverse opstanden met daarin een boomlaag gecombineerd met een struiklaag. Er zal een balans moeten worden gezocht tussen het voorkomen van naald- en loofhout, boom- en struikvormers en verschillende leeftijden.

Variatie in licht versus donker

De variatie in licht versus donker kan op verschillende manieren worden beïnvloed. Door regelmatig hout te oogsten zal het kronendak open blijven, waardoor het zonlicht gemakkelijk de bosbodem kan bereiken. Door op enkele plaatsen weinig of zelfs geen hout te oogsten zal er geen zonlicht op de bosbodem schijnen. Daarnaast kan dit aspect worden beïnvloed door de aanwezigheid van verschillende boomsoorten die tevens verschillende eigenschappen bevatten. Naaldboomsoorten als fijnspar en douglas laten weinig tot geen licht door. Daarnaast tonen ze donker door de donkere naalden. Het omgekeerde geldt voor veel loofboomsoorten als eik, berk, en acacia en enkele naaldboomsoorten zoals Japanse lariks.

Variatie in open versus dicht

Voor de variatie in open versus dicht gelden dezelfde aspecten zoals beschreven bij de variatie in licht versus donker. In open plekken kan het zonlicht tot op de bosbodem doordringen in tegenstelling tot donkere gesloten bossen waardoor op deze plekken ook een variatie aan flora en fauna kan voorkomen. Op overgangen tussen het gesloten bosgebied en het open gebied zal het zonlicht langer op de bosbodem kunnen doordringen. Hierdoor kan op deze overgangen een rijke struikenvegetatie ontwikkelen. Een aantal van de struiksoorten die in de struiklaag voor kan komen, zullen in het voorjaar prachtig bloeien wat de belevingswaarde in dit tijdstip van het jaar aanzienlijk verhoogt.

Variatie in natuur versus “cultuur”

Voor de recreanten is het belangrijk dat zij zich kunnen wanen in een oase van rust en natuur. De statige lanen, die in enkele objecten voorkomen, kunnen hierbij een sterk contrast vormen maar worden echter vaak hoog gewaardeerd. Door deze variatie in het voorkomen van natuur versus “cultuur” wordt een afwisselend en aantrekkelijk decor gevormd.

Markante elementen

Markante elementen als boomgroepen maar ook solitaire bomen bepalen het karakter van de omgeving.

Door regelmatig in het bos en aangrenzende natuurgebieden in te grijpen worden de hiervoor beschreven aspecten in stand gehouden en waar nodig versterkt.

Kaartmateriaal

Gemeente Borger-Odoorn - Ligging in de regio

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Gemeente Borger-Odoorn - Beheerkaart

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Gemeente Borger-Odoorn - Werkblokken

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Gemeente Borger-Odoorn - Werkblokken

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling


Noot
1

Forest Stewardship Council, Raad voor duurzaam bosbeheer

Noot
2

Ecologische Hoofdstructuur

Noot
3

Rijksdienst voor Oudkundig Bodemonderzoek