Regeling vervallen per 04-06-2013

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (het verstrekkingenboek 2010)

Geldend van 07-04-2010 t/m 03-06-2013

Intitulé

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (het verstrekkingenboek)

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (het verstrekkingenboek)

Gemeente Borger-Odoorn 2010

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

1.1 De Wmo algemeen.

In de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn de volgende voormalige wetten en regelingen gebundeld:

  • ·

    Welzijnswet

  • ·

    Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg)

  • ·

    Aantal subsidieregelingen uit de AWBZ (o.a. mantelondersteuning, diensten bij wonen met zorg)

  • ·

    De Huishoudelijke Verzorging uit de AWBZ

  • ·

    De Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ)

Het maatschappelijke doel van de Wmo is: meedoen. Meedoen van álle burgers aan álle facetten van de samenleving, al of niet geholpen door vrienden, familie of bekenden. Dat is de onderlinge betrokkenheid tussen mensen. En als dat niet kan, is er ondersteuning vanuit de gemeente. Het eindperspectief van de Wmo is een samenhangend lokaal beleid op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning en op aangrenzende terreinen. Voor mensen die langdurige, zware zorg nodig hebben is en blijft er de AWBZ.

De gemeente is verplicht haar Wmo beleid te baseren op 9 prestatievelden. De verstrekking van individuele voorzieningen (ex Wvg) is neergelegd in het landelijke prestatieveld 6.

Dit prestatieveld beschrijft het onderdeel van maatschappelijke ondersteuning dat zich richt op individuele mensen met een lichamelijke beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem. Het gaat hier om individueel te verlenen voorzieningen, die aan de behoefte van het individu zijn aangepast. Dat individuele gebruikskarakter van de voorziening betekent niet dat de gemeente het verlenen van die voorziening niet op collectieve wijze kan vorm geven. Te denken valt aan het doelgroepenvervoer door middel van taxibusjes waarop men een individueel beroep kan doen, vergelijkbaar met het huidige collectieve vervoer. Of men 'toegang' heeft tot een dergelijke voorziening hangt echter altijd af van de individuele kenmerken van de persoon met een beperking.

De gemeente is, met uitzondering van die voorzieningen waarvoor een zorgplicht geldt, geheel vrij om te bepalen welke concrete voorzieningen zij zal verlenen, en welke niet. Voor de hand liggende vormen waaraan gedacht kan worden zijn woonvoorzieningen, aangepaste sportvoorzieningen, begeleiding bij zelfstandig wonen, dagbesteding voor ouderen, maaltijdvoorziening, sociale alarmering, vervoersvoorzieningen, klussendiensten, algemeen maatschappelijk werk of vormen van psychosociale hulpverlening.

1.1.1 Civil society (sociale omgeving).

Civil society is een systeem van verbanden waar mensen vrijwillig deel van uitmaken. De verbanden in een civil society vallen buiten de sfeer van 'gevestigde' verbanden, zoals overheid, de markt en de verbanden van familie en vrienden. De civil society gaat uit van betrokkenheid van burgers bij de publieke zaak, vergroting van maatschappelijk zelfbestuur, minder overheidsbemoeienis, beperking van commerciële invloeden en versterking van gemeenschapszin en tolerantie.

1.1.2 Cliëntondersteuning.

Cliëntondersteuning is individuele ondersteuning en begeleiding van de cliënt. Cliëntondersteuning moet de cliënt (en zijn omgeving) helpen om zichzelf te redden en aan de maatschappij deel te nemen.

1.1.3 Compensatieplicht.

De compensatieplicht geeft gemeenten de opdracht voorzieningen te treffen ter compensatie van de beperkingen die hun burgers ondervinden in zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie.

Deze voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning stellen burgers in staat om:

  • ·

    een huishouden te voeren;

  • ·

    zich te verplaatsen in en om de woning;

  • ·

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

  • ·

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

1.1.4 Dubbele motiveringsplicht.

Met dubbele motiveringsplicht, zoals bedoeld in artikel 26 van de Wmo, wordt bedoeld dat de gemeente verplicht is aan te geven in haar besluit (1) waarom een voorziening al of niet wordt toegekend én (2) in hoeverre de al of niet toegekende voorziening bijdraagt aan de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

1.1.5 Inclusief beleid.

Inclusief beleid is beleid dat rekening houdt met de verschillende mogelijkheden en beperkingen van mensen. Resultaat is dat algemene voorzieningen ook beschikbaar zijn voor mensen met een beperking. Een voorbeeld van inclusief beleid: Bij het bouwen van een nieuwe woonwijk wordt al bij het ontwerp rekening gehouden met mensen met een beperking. Het doel van inclusief beleid is dat mensen met beperkingen vanzelfsprekend op een gelijkwaardige manier kunnen deelnemen aan alle aspecten van het maatschappelijke leven.

1.1.6 Mantelzorg.

Onder mantelzorg verstaan we de zorg die mensen bieden aan een naaste; deze zorg wordt vrijwillig (al kunnen de omstandigheden zodanig zijn dat de mate van vrijwilligheid beperkt is) en niet vanuit een bepaald georganiseerd verband geboden door mensen die al voor het ontstaan van de zorgvraag een bepaalde sociale relatie met elkaar hadden.

1.1.7 Persoonsgebonden budget.

In de Wmo worden gemeenten verplicht om burgers de keuze te bieden tussen een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget. Dit geldt voor alle individuele voorzieningen.

1.1.8 Transmurale zorg.

Zorg die niet meer strikt gebonden is aan de mogelijkheden van een instelling, maar waar de vraag van de cliënt uitgangspunt is. Transmurale zorg kan ook een preventieve functie vervullen: door gewenste zorg 'buiten de muren' te leveren kan opname 'binnen de muren' (intramuraal) worden uitgesteld of voorkomen.

1.2 De verstrekkingdocumenten.

De verlening van de voorzieningen is vastgelegd in:

  • ·

    de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn (hierna te noemen de verordening) is gebaseerd op de wet en geeft het raamwerk aan waarbinnen de verlening van voorzieningen moet plaatsvinden;

  • ·

    het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn (hierna te noemen verstrekkingenboek) dat de beleidsregels voor verstrekkingen bevat, alsmede de van toepassing zijnde normbedragen, de hoogten van de financiële tegemoetkomingen en persoonsgebonden budgetten, inkomensgrenzen en eigen bijdragen;

  • ·

    het Besluit financiële tegemoetkoming voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn dat de bedragen bevat (deze worden jaarlijks opnieuw vastgesteld) en behoort bij het verstrekkingenboek;

  • ·

    Richtlijnen waarin de wijze van behandeling en beoordeling van aanvragen is vastgelegd (Indicatieprotocol gemeente Borger-Odoorn en Versnelde Indicatie Methode).

Hoofdstuk 2: De vorm van de te verstrekken voorzieningen.

We onderscheiden de volgende vormen van verstrekking:

  • 1.

    In natura

  • 2.

    Als financiële tegemoetkoming

  • 3.

    Als persoonsgebonden budget

2.1 Verstrekking in natura.

Bij een verstrekking in natura maken we onderscheid in:

2.1.1 Levering van zorg door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder.

Het betreft hier een leverancier van huishoudelijke voorziening welke door de gemeente is gecontracteerd.

2.1.2. Naturavoorzieningen.

Bij verstrekking van voorzieningen in natura vindt afname plaats bij een door de gemeente gecontracteerde leverancier. Bij deze voorziening zijn inbegrepen de kosten van (wettelijk verplichte) verzekering, onderhoud, keuringen en reparaties. De kosten van reparaties als gevolg van grove schuld of nalatigheid van de cliënt komen voor diens eigen rekening.

2.1.3 Levering van voorzieningen in eigendom.

Het betreft hier voorzieningen welke door een door de gemeente gecontracteerde leverancier worden geleverd. Wanneer de gemeente geen leverancier heeft gecontracteerd voor deze specifieke voorziening, kan deze ook door een andere leverancier worden geleverd. Dit geldt ook in situaties waarin de voorziening niet kan worden geleverd door de gecontracteerde leverancier.

2.1.4 Gebruik maken van de Regiotaxi tegen gereduceerd tarief.

Cliënten die geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer kunnen tegen gereduceerd tarief gebruik maken van de Regiotaxi. Ze krijgen hiervoor een persoonsgebondenvervoerspas.

2.2 Verstrekking als financiële tegemoetkoming.

Een financiële tegemoetkoming is een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening, die wordt afgestemd op het inkomen van de cliënt.

Periodieke of eenmalige vergoedingen worden verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De wijze van verstrekking verschilt per financiële tegemoetkoming. Voor collectief vraagafhankelijk vervoer geldt verstrekking in de vorm van een gereduceerd tarief.

Bij de verlening van een financiële tegemoetkoming wordt de cliënt de volgende verplichtingen opgelegd:

  • 1.

    de cliënt overlegt de gevraagde inkomensgegevens;

    2. de cliënt gebruikt de financiële tegemoetkoming uitsluitend voor betaling van de voorziening die in de beschikking is genoemd en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

  • 3.

    de cliënt zorgt voor een goede en controleerbare vastlegging van ontvangsten, uitgaven en verplichtingen.

De gemeente betaalt de financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing aan de eigenaar van de woning. De gemeente betaalt de overige financiële tegemoetkomingen aan de cliënt.

Een financiële tegemoetkoming voor het verwerven van een natura voorziening wordt uitbetaald nadat cliënt door middel van een geldige offerte of factuur/rekening de kosten van de voorziening heeft aangetoond. In afwijking hiervan, kan de uitbetaling, indien dat tussen cliënt en college wordt overeengekomen, ook direct aan de leverancier plaatsvinden.

Conform artikel 15 lid 1 van de Wet kan bij het toekennen van een financiële tegemoetkoming geen eigen bijdrage worden verlangd van de cliënt. Een financiële tegemoetkoming is alleen bedoeld om de meerkosten te compenseren die een cliënt heeft ten opzichte van een burger zonder beperkingen. Wanneer er nog sprake is van een algemeen gebruikelijk deel, komen deze kosten voor rekening van de cliënt zelf.

2.3 Verstrekking als persoongebonden budget (PGB).

Een PGB is een wettelijk recht van de cliënt, maar lees hier ook gemachtigde, (wettelijke) vertegenwoordiger of benoemde vertegenwoordiger te weten curator, bewindvoerder of mentor. Het kan alleen verstrekt worden voor individuele voorzieningen en komt in de plaats van een verstrekking in natura (met uitzondering van collectief vraagafhankelijk vervoer) of financiële tegemoetkoming in verband met bouwkundige woningaanpassing wanneer de cliënt ook de eigenaar is van de woning.

2.3.1 Redenen voor weigering van een PGB.

Ondanks het feit dat iedere cliënt het recht heeft te kiezen voor een PGB kunnen er redenen zijn om de verstrekking van een PGB te weigeren en de voorziening in een andere vorm te verstrekken. Een PGB wordt niet verstrekt:

  • ·

    wanneer op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de cliënt problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

  • ·

    uit onderzoek is gebleken dat een cliënt al eerder een PGB niet overeenkomstig het doel heeft aangewend;

  • ·

    van een cliënt bekend is dat er schulden en/of schuldeisers zijn;

  • ·

    wanneer er anderszins aanleiding is te kiezen voor een andere vorm van verstrekking dan een PGB. Deze situatie doet zich voor bijvoorbeeld bij te verwachten kortdurend gebruik, wanneer verwacht wordt dat de beperkingen vrij snel zullen toenemen (zoals bij een progressief ziektebeeld), of bij spoed (zoals ontslag uit het ziekenhuis).

  • ·

    Als de gemeente al gecompenseerd heeft. Dit kan het geval zijn als er al een voorziening in natura is verstrekt of als er al eerder een PGB is verstrekt en de normale gebruikstermijn van de voorziening nog niet is verstreken. Het verstrekken van een volgende voorziening binnen de afloop van de normale gebruiksduur kan slechts in die gevallen waarin er sprake is van een wijziging van de omstandigheden

2.3.2 Keuzemoment voor PGB.

De keuze voor een PGB dient bij de aanvraag kenbaar gemaakt te worden, waarbij door de gemeente aangegeven wordt wat de rechten en plichten zijn. Op basis van deze informatie moet de cliënt de vrije keuze hebben voor een PGB of natura verstrekking of een combinatie hiervan.

De cliënt wordt budgethouder en krijgt navenante administratieve lasten. Deze lasten verschillen per voorziening. We vinden het van belang dat de klant goed is voorgelicht.

Het laatste moment waarop de cliënt haar of zijn keuze kenbaar kan en mag maken is het moment vóór beschikken. In de beschikking wordt immers de wijze van verstrekken opgenomen.

Het kan voorkomen dat mensen terug willen komen op deze keuze. De gemeente hanteert hierbij het volgende uitgangspunt: zodra met het toegekende budget nog geen voorziening is aangeschaft (het budget is dus nog niet benut) en er is géén overeenkomst aangegaan met een leverancier (betalingsverplichting), kan deze wijze van verstrekken omgezet worden in een natura verstrekking.

Aandachtspunt bij het keuzemoment PGB is het PGB voor kindvoorzieningen. Kinderen groeien snel uit voorzieningen waardoor de gebruiksduur vele malen korter zal zijn dan de budgetperiode. Uit kostenoverweging is het dan ook raadzaam om kindvoorzieningen in natura te verstrekken, tenzij de ouders staan op een PGB. In dergelijke gevallen wordt in het PGB contract c.q. beschikking een restitutie bepaling opgenomen. De restitutie is gelijk aan het nog af te schrijven bedrag van de voorziening. De afschrijvingstermijn is bekend bij de leverancier.

2.3.3 De bepaling van de hoogte van het budget.

Als primair uitgangspunt geldt dat bij de bepaling van de hoogte van het budget voor een PGB te allen tijde de “goedkoopst en adequate” oplossing voor de gemeente bepalend is. Dit betekent dat de gemeente nooit meer geld aan het PGB kwijt is dan dat er een verstrekking in natura (aanschafkosten nieuwprijs) zou zijn.

De gemeente moet de cliënt in de gelegenheid stellen om met het toegekende budget zelfstandig een voorziening aan te schaffen. Dit mechanisme is omringd met voorwaarden zoals vastgelegd in de verordening en in dit besluit. Het PGB bij individuele voorzieningen bestaat uit zowel een aanschafdeel als een instandhoudingdeel.

2.3.4 De bepaling van de hoogte van het budget bij huishoudelijke voorziening.

De hoogte van het PGB is bepaald in het Besluit financiële tegemoetkoming voorziening maatschappelijk ondersteuning gemeente Borger-Odoorn.

2.3.5 De bepaling van de hoogte van het budget bij woonvoorziening in de vorm van bouwkundige woningaanpassing.

De hoogte van het budget is gelijk aan de tegenwaarde van een door het college goedgekeurde offerte. Dit betekent dat voor woningaanpassingen altijd een offerte opgevraagd dient te worden door de cliënt of de woningeigenaar. Voor de volledigheid: een woningeigenaar is dus of een privé persoon of een (sociale) verhuurder.

De ingediende offerte is gebaseerd op een door de gemeente afgegeven programma van eisen. Het verschil met een financiële tegemoetkoming als wijze van verstrekken is hierbij niet groot te noemen. Alleen de keuze van uitvoerder is bij het PGB vrij.

Wanneer er sprake is van periodiek onderhoud aan de voorziening waarvoor een PGB wordt gevraagd, dienen de kosten hiervan te worden meegenomen in de offerte en de vaststelling van het instandhoudingdeel van het PGB.

Indien de totale kosten van de woonvoorziening het bedrag van € 5.000,00 exclusief BTW te boven gaan, is het verplicht minimaal twee offertes op te vragen.

Er kunnen door de gemeente standaardprijzen worden gehanteerd voor veel voorkomende woningaanpassingen. Indien van toepassing kan de aanvraag geheel of gedeeltelijk zonder offerte worden afgedaan.

2.3.6 De bepaling van de hoogte van het budget bij roerende woonvoorziening, vervoersvoorziening en rolstoelvoorziening.

De bepaling van de hoogte van het budget bij roerende woon-, vervoers- en rolstoelvoorzieningen geschiedt aan de hand van de tegenwaarde (aanschafkosten nieuwprijs) van de goedkoopst adequate voorziening.

Voor de bepaling van het instandhoudingdeel geldt de gemeentelijke inkoopsprijs voor onderhoud over een gebruiksduur van minimaal 5 jaar bij normaal gebruik. Met het instandhoudingdeel worden bedoeld de noodzakelijke kosten, welke gemaakt moeten worden gedurende de gebruiksduur van de voorziening, om de voorziening adequaat te kunnen (blijven) gebruiken. Hierbij gaat het om onderhoudskosten, reparatie en verplichte verzekeringen. Deze instandhoudingkosten worden per voorziening ingeschat en mogelijk per jaar betaalbaar gesteld.

2.4 Regels rond verstrekking en verantwoording van het PGB.

2.4.1. Verplichtingen.

Bij de verlening van een persoonsgebonden budget wordt de budgethouder de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de budgethouder gebruikt het persoonsgebonden budget uitsluitend voor betaling van de voorziening en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

  • b.

    de budgethouder besteedt het persoonsgebonden budget uitsluitend aan een kwalitatief verantwoorde en adequate voorziening conform het Programma van Eisen;

  • c.

    de budgethouder zorgt voor een goede en controleerbare vastlegging van ontvangsten, uitgaven en verplichtingen en houdt deze gedurende 5 jaar beschikbaar vanaf de ingangsdatum van de toekenning van het persoonsgebonden budget (dit wordt vastgelegd in de PGB overeenkomst);

  • d.

    de budgethouder kan de op grond van het persoonsgebonden budget aangeschafte voorziening teruggeven aan de gemeente als de voorziening niet meer volgens de opgelegde voorwaarden wordt gebruikt.

2.4.2 Beperkingen.

Een PGB wordt alleen verstrekt voor de zogenaamde individuele voorzieningen. Dit sluit het verstrekken van een PGB voor het collectief vervoer en algemene voorzieningen uit. Eveneens eist de gemeente dat de voorziening wordt aangeschaft bij een erkende leverancier of met een aanschafbewijs of ander soortgelijk bewijsstuk. Dit geeft ruimte voor de aanschaf van tweedehands voorzieningen. Bij de aanschaf moet de budgethouder zich realiseren dat het PGB is verstrekt voor een gebruiksduur van 5 jaar. Het aanschaffen van een tweedehands voorziening kan dan risicovol zijn.

2.4.3 Omvang.

De omvang van het PGB is de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening, zoals dit geldt voor de gemeente. Dit betekent in principe dat de gemeente qua inkoop en onderhoudskosten niet duurder uit is bij of een PGB verstrekking of natura verstrekking. Als uitzondering hierop geldt het budget bij huishoudelijke voorziening. De omvang hierbij wordt naar beneden bijgesteld ter correctie van de mindere overheadkosten voor een PGB-houder. Hiermee wordt aangesloten op de AWBZ-praktijk. Uitgangspunt bij de vaststelling van de hoogte van het budget is, dat met het PGB de noodzakelijke zorg kan worden ingekocht. Dit vloeit voort uit het compensatieplicht van de Wmo.

2.4.4 Wat ontvangt de cliënt?

Iemand waaraan een individuele voorziening is toegekend in de vorm van een PGB, ontvangt de volgende zaken:

Beschikking.

In deze beschikking wordt de formele beslissing op de aanvraag voor een voorziening neergelegd. Hierbij wordt de beslissing dubbel gemotiveerd. In de beschikking wordt ten minste opgenomen: de toegekende voorziening, omvang en looptijd van het budget, verwijzing naar programma van eisen en PGB overeenkomst en bezwaar en beroepsmogelijkheid.

Programma van eisen.

Dit programma beschrijft waaraan de toegekende voorziening moet voldoen om als adequate voorziening aangemerkt te worden. Bij de huishoudelijke voorziening wordt hierbij de nadruk gelegd op de zwaarte en de omvang van de zorg, te weten HV1 of HV2.

Overeenkomst.

Bij de toekenning van een voorziening in de vorm van een PGB, wordt in de beschikking verwezen naar de voorwaarden, neergelegd in een PGB overeenkomst. Deze overeenkomst kan per voorziening verschillen en bevat onder andere de volgende onderwerpen:

  • ·

    de administratieve verantwoordelijkheid van de budgethouder

  • ·

    wijze van aanschaf

  • ·

    inkoop van voorziening bij erkende leverancier

  • ·

    conform programma van eisen

  • ·

    aankoopbewijs

  • ·

    wijze van verantwoording

  • ·

    hoe om te gaan bij beëindiging binnen gebruiksperiode

Zowel het programma van eisen als de PGB overeenkomst zijn onlosmakelijk verbonden met de beschikking.

2.4.5 Betaling van het budget.

Het budget wordt betaalbaar gesteld na verzending van de beschikking en ontvangst van de getekende PGB overeenkomst. Het beschikte bedrag wordt gestort op het aangegeven rekeningnummer van de cliënt. De cliënt is de budgethouder en zelf verantwoordelijk voor uitbetaling van de PGB aan een derde.

Betaling geschiedt afhankelijk van de voorziening per ineens, per vier weken, per maand of per jaar.

2.4.6 Verantwoording.

De gemeente kan de budgethouder vragen de besteding van het PGB voor huishoudelijke voorzieningen te verantwoorden. Daarbij geldt dat bij voorzieningen het instandhoudingdeel verantwoordingsvrij is. Het verantwoordingsvrije deel is bedoeld voor kosten die moeilijk te specificeren zijn ( telefoonkosten, administratiekosten, inwinnen van deskundig advies e.d.)

Bij een PGB voor huishoudelijke voorziening is 1,5 % van het netto budget verantwoordingsvrij, met een een maximum van € 1250,--..

In geval een PGB voor huishoudelijke voorziening welke door omstandigheden vroegtijdig wordt beëindigd (zoals permanente opname in een AWBZ-instelling of overlijden), loopt de budgethouder of nabestaande, en ingeval van overlijden zijn rechtsopvolger, risico voor de doorlopende werkgeversverplichtingen. De budgethouder of nabestaande moet de werkgeversverplichtingen nakomen.

2.4.7 Voorzieningen.

De budgethouder kan worden gevraagd naar:

  • ·

    de factuur van de voorziening;

  • ·

    betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

  • ·

    afgesloten garantiebepalingen;

  • ·

    overige in de beschikking genoemde bescheiden die het college voor de verantwoording noodzakelijk acht.

2.4.8 Huishoudelijke voorziening.

De budgethouder kan worden gevraagd naar:

  • ·

    De overeenkomst met een zorgaanbieder;

  • ·

    de factuur van de geleverde zorg; of

  • ·

    de overeenkomst met de gecontracteerde zorgverlener;

  • ·

    een verantwoording van geleverde en uitbetaalde uren (de salarisadministratie);

  • ·

    overige in de beschikking genoemde bescheiden die het college voor de verantwoording noodzakelijk acht.

2.4.9 Restitutie van het budget.

Mocht uit de ingediende verantwoording blijken dat er reden is om het toegekende budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen, dan bestaat hiervoor de mogelijkheid. Hierbij moet gedacht worden aan de aanschaf van niet toegekende voorzieningen, niet adequate voorzieningen, niet voldaan aan de eisen die gesteld worden aan de budgethouder, misbruik etc. Bij misbruik verspeelt de cliënt het recht op een PGB.

2.5 Het onderscheid tussen financiële tegemoetkoming en PGB

Het is niet altijd even duidelijk wat het onderscheid is tussen een financiële tegemoetkoming en PGB. Dat wordt nog ingewikkelder gemaakt doordat soms een financiële tegemoetkoming als forfaitaire financiële tegemoetkoming verstrekt wordt, wat net weer iets anders is. De verschillen tussen een financiële tegemoetkoming, een forfaitaire financiële tegemoetkoming en een PGB zijn het beste als volgt aan te geven.

2.5.1 Een financiële tegemoetkoming.

Dit is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Een financiële tegemoetkoming kan afhankelijk worden gesteld van het inkomen van de aanvrager. De aanvrager betaalt dan mee en dat wordt een eigen aandeel genoemd. Samen met dit eigen aandeel zal een financiële tegemoetkoming kostendekkend zijn, tenzij er nog een algemeen gebruikelijk deel in het bedrag zit.

2.5.2 Een forfaitaire financiële tegemoetkoming.

Dit is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal niet op het inkomen van de cliënt worden afgestemd. Te denken valt aan een vergoeding voor verhuizing of auto- c.q. taxikosten. Ook hier kan eventueel rekening worden gehouden met een algemeen gebruikelijk deel.

2.5.3 Een PGB.

Dit is een geldbedrag bedoeld om zelf een huishoudelijke of andere voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Ook hier kan eventueel met een algemeen gebruikelijk deel rekening worden gehouden.

Het verschil tussen een financiële tegemoetkoming en PGB is zoals blijkt wel erg klein. Helder is wel dat een bouwkundige woningaanpassing die aan de eigenaar, niet de bewoner, moet worden uitbetaald, niet gesproken kan worden van een PGB.

2.6 Eigen bijdragen en inkomensgrenzen.

Er wordt een eigen bijdrage gevraagd op de volgende voorzieningen:

  • a.

    Huishoudelijke voorziening 1 en 2;

  • b.

    Bouwkundige woningaanpassing (inclusief uitraaskamer);

  • c.

    Roerende woonvoorziening;

  • d.

    Individueel verplaatsingsmiddel (met uitzondering van rolstoelvoorzieningen).

Bij de vaststelling van eigen bijdragen en inkomensgrenzen wordt aangesloten bij het ingevolge de Algemene Maatregel van Bestuur daarin gestelde maximum.

Iedereen betaalt per vier weken een vaste eigen bijdrage over het inkomen tot 120% van het voor de doelgroep geldende verzamelinkomen op het sociaal minimum. Indien het inkomen meer bedraagt dan 120% van het voor de doelgroep geldende verzamelinkomen op het sociaal minimum (is de maximale grens) de daarbij horende eigen bijdrage verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen de maximale grens en het inkomen.

De eigen bijdrage voor voorzieningen welke zijn verstrekt in natura lopen de geldende periode door. Een uitzondering hierop zijn de bouwkundige woningaanpassingen. Voor een bouwkundige woningaanpassing welke is verstrekt in natura of in de vorm van een PGB zal gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening worden gebracht. De eigen bijdrage voor voorzieningen welke zijn verstrekt in de vorm van een PGB zal gedurende de minimale gebruikersduur worden berekend.

De eigen bijdrage mag niet hoger zijn dan de kosten van de voorziening.

De eigen bijdrage voor voorzieningen ten behoeve van kinderen worden via de ouder(s)/verzorger(s) geïnd. Deze voorzieningen worden immers ook aan de ouder(s)/verzorger(s) toegekend.

Het Centraal Administratiekantoor (CAK) verzorgt de inning van de bedragen.

De bedragen en inkomensgrenzen worden genoemd in het Besluit financiële tegemoetkoming maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn.

2.7 Verschil algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen, collectieve voorzieningen en individuele voorzieningen.

2.7.1. Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Dit zijn voorzieningen die normaal in winkels te koop zijn, die door de gemiddelde Nederlander gewoon gebruikt worden en die een geaccepteerde prijsstelling hebben. Een mobiele telefoon is een goed voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening. Zij zijn in nogal wat winkels (maar ook op internet) op grote schaal te koop. Er is bijna geen Nederlander boven de 12 jaar meer die niet tenminste 1 mobiele telefoon heeft. En ze zijn juist zo breed verspreid omdat er in elke prijsklasse wel een mobiele telefoon te koop is, van de simpele mobiel met een beltegoed tot de dure blackberry met een duur abonnement inclusief internet. Niet algemeen gebruikelijke voorzieningen voldoen niet aan een of meer van die drie criteria: ze zijn niet in gewone winkels te koop (tilliften), ze zijn speciaal bestemd voor mensen met een beperking (scootermobiels) of ze zijn veel duurder dan vergelijkbare producten (driewielfiets tegenover de gewone tweewieler) of er zijn geen vergelijkbare producten (weer de tillift). Uitgangspunt in de Wmo is dat algemeen gebruikelijke voorzieningen niet als individuele voorziening verstrekt worden. Zijn er financiële problemen om algemeen gebruikelijke voorzieningen aan te schaffen dan kan (in omstandigheden) de Bijzondere Bijstand een oplossing bieden.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen worden tijdens de intake (indicatiestelling) besproken als voorliggend op individuele voorzieningen.

2.7.2. Algemene voorzieningen

Dit zijn voorzieningen die niet algemeen gebruikelijk zijn, in de zin dat ze bestemd zijn voor alle Nederlanders en ook door elke Nederlander gebruikt zouden kunnen worden. Maar wel is het zo dat ze door iedereen waarvoor ze bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen zijn. Twee al jaren bestaande voorbeelden zijn de maaltijdservice en de sociale alarmering. Deze twee voorzieningen zijn doordat de Welzijnswet in de Wmo is opgenomen thans onderdeel van de Wmo, maar niet van prestatieveld 6, de individuele voorzieningen. Zowel maaltijdservice als sociale alarmering zijn niet algemeen gebruikelijk, maar wel voor elke inwoner die er behoefte aan heeft beschikbaar. Er is geen uitgebreide aanvraagprocedure om deze voorzieningen te verkrijgen. Men ontvangt geen beschikking. Er is geen behoefte aan bezwaar en beroep.

Artikel 1 aanhef en onder h van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn 2010 geeft een begripsomschrijving van de algemene voorziening: ‘een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt.”

In de Wmo ontstaan langzamerhand meer nieuwe algemene voorzieningen. Bij dit soort algemene voorzieningen kan gedacht worden aan:

  • ·

    Boodschappendiensten. Op veel plaatsen bestaan al boodschappendiensten die opgezet zijn door plaatselijke supermarkten. Bezwaar is dan dat je beperkt bent tot die supermarkten. Goedkopere supermarkten kennen vaak geen boodschappenservice. Toch zullen veel aanvragers gewend zijn daar veel van hun boodschappen te doen. Die discrepantie kan opgeheven worden door een boodschappenservice op te richten als algemene voorziening, waarbij keuze bestaat uit waar de boodschappen gedaan worden.

  • ·

    Rolstoelpools. Veel aanvragers hebben behoefte aan een rolstoel, maar niet zoals de modelverordening als toekenningscriterium bepaalt: voor dagelijks zittend gebruik, maar met name voor incidentele situaties. In deze situatie kan een algemene voorziening een oplossing bieden. Daarbij kan men op momenten dat daar behoefte aan bestaat over een dergelijke rolstoel beschikken, zonder dat men die zelf heeft.

  • ·

    Scootmobielpools die vergelijkbaar zijn met de hierboven beschreven rolstoelpools.

  • ·

    Klussendiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren. Dit soort diensten bestaat al enige tijd en kennen allerlei benamingen: buurtconciërge, klussendienst e.d. Deze voorziening is vooral bedoeld voor kleine aanpassingen, zoals het plaatsen van een verhoogde toiletpot +6 (die ook algemeen gebruikelijke is) het weghalen van een enkele drempel, het plaatsen van een eenhandelkraan (ook algemeen gebruikelijk) enz.

  • ·

    Ramenwasservice. Ook het zemen van de ramen kan voor mensen een probleem zijn terwijl lang niet overal een glazenwasser beschikbaar is. Gemeenten kunnen dit soort service als die er niet is helpen opzetten. Of zorgen dat beschikbare diensten gevonden kunnen worden.

Deze en andere algemene voorzieningen zullen als gevolg van de invoering van de Wmo voor steeds meer personen beschikbaar komen. Op den duur zullen zij de verordening – waar zij uiteindelijk NIET in thuis horen – kunnen verlaten om beschikbaar te blijven zoals de maaltijdservice en de sociale alarmering.

Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen gelden niet. Tijdens de intake (indicatiestelling) zullen zij een belangrijke rol innemen bij het inventariseren van op de individuele voorzieningen en/of voorliggende voorzieningen.

2.7.3. Collectieve voorzieningen

Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vraagafhankelijk vervoer, ook collectief vervoer geheten, het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Collectief vraagafhankelijk vervoer is geen algemene voorziening: collectief vraagafhankelijk vervoer is op dit moment nog een individuele voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, er een beschikking wordt afgegeven, en bezwaar en beroep mogelijk is. Het collectief vraagafhankelijk vervoer kan een algemene voorziening worden mits een oplossing gevonden wordt voor het bepalen wie recht heeft op gebruikmaking met betaling van het verlaagde tarief.

2.7.4. Individuele voorzieningen

Dit zijn de voorzieningen die geregeld worden in prestatieveld 6 van de Wmo, de voorzieningen waarover de modelverordening individuele voorzieningen handelt. Het toekennen van deze voorzieningen wordt gekenmerkt door een uitgebreide aanvraagprocedure, leidend tot het afgeven van een beschikking waarop bezwaar en beroep open staat.

Hoofdstuk 3: Huishoudelijke voorziening.

3.1 Activiteiten.

Bij de compensatieplicht gaat het om compensatie van beperkingen. Voor huishoudelijke voorziening betekent dit dat de gemeente burgers met beperkingen in staat moet stellen een huishouden te voeren.

Activiteiten bij huishoudelijke voorziening zijn:

  • 1.

    huishoudelijke werkzaamheden (HV1)

  • 2.

    organisatie van het huishouden of ontregeld huishouden (HV2)

3.1.1 HV1.

Bij huishoudelijke werkzaamheden (HV1) gaat het om de volgende activiteiten:

  • ·

    schoonmaken

  • ·

    boodschappen doen

  • ·

    broodmaaltijd / warme maaltijden bereiden

  • ·

    licht huishoudelijk werk

  • ·

    zwaar huishoudelijke werk

  • ·

    de was doen

  • ·

    huishoudelijke spullen in orde houden

  • ·

    signalering

3.1.2 HV2.

Bij de organisatie van het huishouden (HV2) gaat het ook om:

  • ·

    anderen helpen in huis met zelfverzorging

  • ·

    anderen helpen in huis bij bereiden maaltijd

  • ·

    dagelijkse organisatie van het huishouden

  • ·

    (psychosociale) begeleiding gericht op (het aanleren van) het huishouden

  • ·

    advies, instructie en voorlichting gericht op (het aanleren van) het huishouden

Wanneer een deel van de geïndiceerde zorg valt onder de categorie HV2, dan wordt alle geïndiceerde zorg op het prijsniveau van HV2 toegekend.

Bij de beoordeling van aanvragen voor huishoudelijke voorziening wordt de richtlijn genoemd in het Indicatieprotocol gemeente Borger-Odoorn in acht genomen. Bij indicatiestelling door het ziekenhuis wordt de richtlijn Versnelde Indicatie Methode in acht genomen.

3.2 Huishoudelijke voorziening in natura of door middel van een persoonsgebonden budget.

Artikel 9 lid 2 van de verordening bepaalt dat indien de algemene huishoudelijke voorziening niet aanwezig is, of indien deze algemene huishoudelijke voorziening een onvoldoende oplossing biedt, men in aanmerking kan komen voor huishoudelijke voorziening in natura of een persoonsgebonden budget, te besteden aan huishoudelijke voorziening. Ook in deze situatie moet er sprake zijn van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of van problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg.

Er dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of aandoening. Die ziekte of aandoening kan liggen op de terreinen als vermeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wmo: mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem. De vaststelling hiervan zal op objectieve wijze plaats moeten vinden of op basis van een medische beoordeling. In dat kader is het noodzakelijk advies te vragen aan een medisch adviseur die daartoe de nodige deskundigheid bezit. Daarbij dient bijzondere aandacht te bestaan voor de zogenaamde medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen, waarbij gewaakt moet worden voor het verlenen van antirevaliderende hulp.

3.3 Gebruikelijke zorg en omvang huishoudelijke voorziening.

Gebruikelijke zorg wil zeggen dat als de cliënt huisgenoten heeft die het huishoudelijk werk over kunnen nemen, zij verondersteld worden dit door een herverdeling van taken te doen, zodat er geen indicatie is voor een huishoudelijke voorziening. Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat een leefeenheid in gezamenlijkheid verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk. Dat betekent dat indien degene die gewend is het huishoudelijk werk te doen hiertoe niet meer in staat is, andere leden van de leefeenheid verondersteld worden dit over te nemen.

Dit principe heeft een verplichtend karakter. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld in verband met studie op kamers te kunnen wonen en een eenpersoonshuishouden te kunnen draaien. Vanaf 23 jaar wordt men verondersteld een volledig huishouden te kunnen draaien. Onder 18 jaar wordt men verondersteld te helpen bij het huishouden, zoals het bijhouden van de eigen kamer, het helpen dekken van de tafel, het helpen bij de afwas enz. Ook met deze activiteiten kan rekening gehouden worden bij de indicatie.

Daarbij wordt er geen rekening mee gehouden of men het al dan niet wil of al dan niet gewend is te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid die nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan, dit niet kunnen, kan via een tijdelijke indicatie hulp geboden worden bij het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.

Ook studie of werkzaamheden vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke zorg af te zien. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Dat geldt ook voor tweeverdieners. Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen onder de gebruikelijke zorg. Een (zeer) hoge leeftijd kan aanleiding zijn niet te vragen het huishoudelijk werk aan te leren.

Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn.

Daardoor zijn zij immers niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen. Maar in alle situaties dat daarbij sprake is van een eigen keuze, zal daar geen rekening mee worden gehouden. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben. Het gaat te ver chauffeurs die op het buitenland reizen, medewerkers in de offshore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn, te dwingen een andere functie te zoeken.

Onder personen die lid zijn van de leefeenheid worden niet verstaan personen die een (pension)kamer huren. Het moet dan gaan om personen die in generlei familiebetrekking staan tot elkaar en er moet daadwerkelijk een huurovereenkomst liggen.

Er zijn situaties die op een grensgebied liggen. Bij kloostergemeenschappen bijvoorbeeld is wel sprake van een leefeenheid, maar is over het algemeen een taakverdeling, die zich niet leent voor overname. In die situatie kan wel geïndiceerd worden voor bijvoorbeeld het schoonmaken van de eigen kamer indien men dit niet zelf meer kan. Gemeenschappelijke ruimten die kenmerkend voor kloosters zijn kunnen niet worden geïndiceerd omdat zij het niveau sociale woningbouw te boven gaan (bibliotheken, gebedsruimten, gemeenschapsruimten, refters) en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.

Voor AWBZ-instellingen geldt dat huishoudelijke verzorging binnen het verblijf is opgenomen en dus niet geïndiceerd kan worden.

Voor particuliere tehuizen (zoals hospice) die verzorging bieden geldt dat daar huishoudelijke voorziening voor het eigen appartement of de eigen kamer geïndiceerd kan worden in zoverre de zorg niet door betrokkene wordt betaald. Dan gaat het immers om reeds aanwezige professionele zorg en is er geen tekort of probleem. Dit geldt ook voor door het tehuis verzorgde wasverzorging of maaltijdverzorging.

Is er geen sprake van gebruikelijke zorg, dan dient de omvang van de huishoudelijke voorziening te worden vastgesteld. Hiervoor moet bepaald worden welke activiteiten de hulpvrager zelf niet kan uitvoeren en welke normtijden hiervoor gelden. Er is, in navolging van de AWBZ gekozen voor normtijden, om een uitgangspunt te hebben voor de omvang van de verschillende taken die in het huishoudelijk werk verricht moeten worden.

De in het Indicatieprotocol gemeente Borger-Odoorn (bijlage) aangegeven normtijden worden gehanteerd. Deze normtijden zijn afkomstig uit het protocol huishoudelijke verzorging van het CIZ en samengesteld in overleg met de landelijke koepel van thuiszorginstellingen. Normering door de gemeente is nodig om een uitgangspunt te hebben en eindeloze discussies te voorkomen over de benodigde tijd voor bepaalde activiteiten.

Indien het gaat om zorg in natura, dan kan de toe te kennen huishoudelijke voorziening bij beschikking worden toegekend en tevens doorgegeven worden aan de instelling die deze gaat verzorgen. Hierbij is relevant dat de instelling de inhoudelijke opbouw van de indicatie kent. Daardoor kan voorkomen worden dat activiteiten worden uitgevoerd waarvoor geen hulp is toegekend.

3.4 Algemeen gebruikelijke voorziening.

Bij bepaling van het recht op huishoudelijke voorziening geldt dat algemeen gebruikelijke voorzieningen voorgaan. Op basis van de hardheidsclausule kan in bijzondere situaties – maar bij uitzondering – van deze regels worden afgeweken.

Aan de hand van de normtijden zoals genoemd in de bijlage kan voor de individuele situatie worden bepaald hoeveel tijd noodzakelijk is. Overeenkomstig het systeem dat de gemeente heeft gekozen kan dan toegekend worden.

Artikel 11 van de verordening geeft aan dat de omvang van de huishoudelijke voorziening in normuren wordt weergegeven. Bij toekenning wordt in principe het eindaantal normuren toegekend. De toekenning is in principe, omdat er nog gekeken dient te worden naar algemeen gebruikelijke voorzieningen. Deze kunnen gevonden worden in: kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, overblijfmogelijkheden op school, voor- of naschoolse opvang); oppascentrales; maaltijddiensten; hondenuitlaat - service; boodschappendiensten enz. Deze voorziening moet wel adequaat en ter plaatse beschikbaar zijn. Is dat niet zo, dan is er geen sprake van een algemeen gebruikelijke voorziening.

Niet relevant is of men gebruik wil maken van een dergelijke voorziening. Wel relevant zijn de kosten in verhouding met het inkomen. Dat wil zeggen: het inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de voor betrokkene geldende (bijstands)norm uitkomt.

3.5 Huishoudelijke voorziening en eigen bijdragen (ZIN) of (PGB).

Voor huishoudelijke voorziening is een eigen bijdrage verschuldigd met inachtneming van artikel 7 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn. De hoogte van deze eigen bijdrage is bepaald in artikel 2.1 van het Besluit financiële tegemoetkoming voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn.

Hoofdstuk 4: Woonvoorziening.

4.1 Soorten woonvoorzieningen.

Bij de beoordeling van aanvragen voor woonvoorzieningen wordt de richtlijn genoemd in het Indicatieprotocol gemeente Borger-Odoorn in acht genomen. Een woonvoorziening kan bestaan uit:

  • 1.

    een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten;

  • 2.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening (ofwel een woningaanpassing);

  • 3.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische (ofwel een roerende) woonvoorziening;

  • 4.

    een uitraasruimte;

  • 5.

    onderhoud, keuring en reparatie;

  • 6.

    tijdelijke huisvesting;

  • 7.

    huurderving;

  • 8.

    het verwijderen van woonvoorzieningen.

4.1.1 Een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten.

Woningen die soms voor aanzienlijke bedragen zijn aangepast worden door de gemeente geregistreerd en blijven in principe beschikbaar voor burgers met een beperking. Daarom ligt het primaat bij verhuizing. Met dit instrument wordt zoveel mogelijk bewerkstelligd dat de persoon met een beperking die over een niet of onvoldoende aan zijn beperking aangepaste woning beschikt met de overige gezinsleden kan verhuizen. Met als doel te verhuizen naar een andere woning die beter (lees: goedkoper) aanpasbaar is, of reeds is aangepast.

Toepassing primaat van verhuizen.

Bij het al dan niet toepassen van het primaat van verhuizen dienen de volgende vragen beantwoord te zijn:

  • ·

    Is de huidige woning aanpasbaar?

  • ·

    Is het aanpassen van de huidige woning duurder?

  • ·

    Is er een aangepaste of eenvoudig aan te passen woning aanwezig binnen nu en afzienbare tijd (maximaal 1 jaar)?

  • ·

    Zijn de woonlasten na verhuizing minder of gelijk?

  • ·

    Is er mantelzorg aanwezig en blijft deze ook na verhuizing?

Wanneer alle vragen met ja beantwoord kunnen worden is verhuizing de goedkoopst adequate oplossing om een woonprobleem op te heffen of te verminderen tenzij:

·Er sociale omstandigheden (bv inwonende minderjarige kinderen) aanwezig zijn die een verhuizing belemmeren.

Hoogte financiële tegemoetkoming.

De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten is bepaald in het Besluit financiële tegemoetkoming voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn.

Elke inwoner van de gemeente Borger-Odoorn kan voor een tegemoetkoming in deze kosten in aanmerking komen, wanneer hij op verzoek van de gemeente een aangepaste woning afstaat ten gunste van een cliënt. Met dit instrument wordt mede invulling gegeven aan het streven naar het bieden van de goedkoopst adequate oplossingen.

Men komt niet in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten:

  • ·

    wanneer de woonvoorziening een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten betreft en aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak (een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten was bedoeld als goedkopere en even adequate oplossing voor het aanpassen van de woning);

  • ·

    de cliënt voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;

Indien de cliënt in aanmerking komt voor een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten dient er een globaal pakket van eisen opgesteld te worden aan welke eisen de nieuwe woning moet voldoen. Verder dient er te worden aangegeven of het hier een urgente situatie betreft op basis van de medische situatie van de cliënt, waarbij binnen een bepaalde periode een woning beschikbaar moet zijn. Daarnaast wordt deze voorziening maximaal voor de duur van een jaar toegekend, waarbij de cliënt schriftelijk met een legitieme reden om verlenging van maximaal een jaar kan verzoeken. De cliënt mag uitsluitend een geschikte woning weigeren indien daar een legitieme reden aan ten grondslag ligt.

4.1.2 Een woningaanpassing.

Het gaat hier om een tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing die de ergonomische beperkingen van de cliënt geheel of ten dele wegneemt. Dergelijke voorzieningen worden in eigendom verstrekt. Wanneer de kosten van de woningaanpassing het bedrag van € 2.500,00 excl. BTW te boven gaat, geldt in principe het primaat van verhuizen tenzij hiertegen medische of sociale bezwaren zijn (zie 4.1.1).

Vaststelling financiële tegemoetkoming of PGB.

Een bouwkundige woningaanpassing kan als een financiële tegemoetkoming of als een PGB worden toegekend. Indien de cliënt tevens woningeigenaar is wordt deze voorziening als een PGB toegekend. Alleen op een PGB kan een eigen bijdrage worden vastgesteld. Indien de woningeigenaar niet de cliënt is behoort deze geen eigen bijdrage te betalen. Derhalve wordt deze voorziening in dit geval als een financiële tegemoetkoming verstrekt.

Voor de woningaanpassingen wordt een pakket van eisen opgesteld. Een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing bedraagt 100% van de door het college aanvaarde kosten.

Bij bedragen tot € 5.000,00 exclusief BTW kan worden volstaan met één gespecificeerde offerte. Bij bedragen die de grens van € 5.000,00 exclusief BTW overschrijden dienen ten minste twee gespecificeerde offertes ingediend te worden.

Er worden standaardprijzen gehanteerd voor veel voorkomende aanpassingen. Deze staan vermeld in de standaardprijslijst woningaanpassingen gemeente Borger-Odoorn. Voor deze voorzieningen hoeft geen offerte te worden opgevraagd. Indien voorzieningen van deze beperkte prijslijst vermeldt staan op een offerte, wordt de prijs uit de standaardprijslijst als maximum gehanteerd.

Indien de woningeigenaar ook de cliënt betreft wordt er een PGB toegekend. Indien de woningeigenaar een derde betreft wordt er een financiële tegemoetkoming toegekend en uitbetaald aan de woningeigenaar. De woningeigenaar dient ook zorg te dragen voor het indienen van de offerte(s) en de verdere afhandeling. Wanneer de woningaanpassing gereed wordt gemeld – bijvoorbeeld door het indienen van een factuur door de woningeigenaar - verzoekt de woningeigenaar om een (indien definitieve) vaststelling van de financiële tegemoetkoming en uitbetaling hiervan.

Aanpassingen buitenshuis.

In sommige gevallen kan het noodzakelijk zijn buitenshuis aanpassingen aan te brengen. Deze aanpassing wordt op basis van de Wmo verricht omdat deze noodzakelijk is om ergonomische beperkingen die de cliënt bij het betreden van de woning ondervindt op te heffen of te verminderen.

Gemeenschappelijke ruimten.

Indien het een aanpassing van een gemeenschappelijke ruimte betreft, dient er een directe relatie te zijn tot de beperkingen van de cliënt.

Wanneer het een gemeenschappelijke ruimte van aanleunwoningen en/of serviceflats betreft, waarbij de woningeigenaar kan worden aangemerkt als een toegelaten instelling in de zin van artikel 70 van de Woningwet, heeft de eigenaar nadrukkelijk een eigen verantwoordelijkheid om de gemeenschappelijke ruimtes goed bereikbaar, toegankelijk en bezoekbaar te laten zijn. In deze situaties worden geen woningaanpassingen verstrekt.

4.1.3 Roerende woonvoorziening.

Woningsanering.

Slechts wanneer er door laat ontdekte cara door huisstofmijt sprake is van voortijdige vervanging van gordijnen en/of vloerbedekking kan de vervanging van deze materialen in de slaapkamer naar verhouding als niet algemeen gebruikelijk worden aangemerkt. Ook het gebruik van een rolstoel kan het nodig maken dat vloerbedekking wordt vervangen door een vloerbedekking die bestand is tegen rolstoelgebruik en in het gebruik minder belemmerend.

Op de regel dat alleen de slaapkamer wordt gesaneerd kan een uitzondering worden gemaakt in de situatie van kinderen tot 4 jaar. Deze gaan nog niet naar school. Dit betekent dat deze kinderen in de regel langer dan andere kinderen in huis verblijven. Voor een groot gedeelte in de woonkamer. Derhalve kan voor kinderen tot 4 jaar naast de slaapkamer ook de woonkamer worden gesaneerd.

Ingeval van Cara is een advies van een cara-verpleegkundige noodzakelijk. De vervanging moet medisch gezien op korte termijn noodzakelijk zijn. De cliënt wordt geacht ook zelf maatregelen te treffen ter voorkoming van cara-klachten.

Er wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt indien:

De aanvrager bij aanschaf van de voorziening redelijkerwijs had kunnen weten, dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert.

De huidige woning al eerder voor de cliënt op grond van de Wet of een andere regeling is gesaneerd De voorziening naar het oordeel van het college als afgeschreven (8 jaar) kan worden beschouwd.

De vergoeding bedraagt een percentage van de kosten afhankelijk van de afschrijvingstermijn:

  • -

    100% indien het artikel nieuwer is dan 2 jaar;

  • -

    75% indien het artikel tussen de 2 en 4 jaar oud is;

  • -

    50% indien het artikel tussen de 4 en 6 jaar oud is;

  • -

    25% indien het artikel tussen de 6 en 8 jaar oud is.

Hoogte financiële tegemoetkoming.

De tegemoetkoming is bepaald in het Besluit financiële tegemoetkoming voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn.

Woonvoorzieningen zoals patiëntenliften en douchehulpmiddelen.

Losse woonvoorzieningen worden door de gecontracteerde leverancier in bruikleen aan de cliënt verstrekt. Daarnaast beheert de gemeente Borger-Odoorn ook een klein eigen depot van losse woonvoorzieningen. Deze voorzieningen worden – meestal voor korte duur – kosteloos in bruikleen verstrekt.

Wanneer de cliënt geen prijs op stelt op een bruikleenvoorziening, kan een PGB worden verstrekt. Bij de vaststelling van de het PGB geldt de tegenwaarde van de verstrekking in bruikleen voor een gebruiksduur van 5 jaar inclusief onderhoud en eventuele verplichte keuringen.

Of de cliënt in aanmerking komt voor een losse (roerende) of vaste (onroerende) woonvoorziening, hangt mede af van de bouwkundige situatie, van de belemmeringen bij het wonen en prognoses omtrent de te verwachten gebruiksduur, hetgeen uit het integraal advies moet blijken. Ook factoren als urgentie en de medische prognose worden meegewogen bij het te nemen besluit.

4.1.4 Uitraaskamer.

De verstrekking van woonvoorzieningen is gericht op het wegnemen (verminderen) van ergonomische belemmeringen bij het wonen. Een financiële tegemoetkoming voor een uitraasruimte kan worden verleend in erg specifieke situaties, als er sprake is van de noodzaak voor een "speciale verblijfsruimte waarin een cliënt die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen". Alleen als het noodzakelijk is dat "ruimte" geboden moet worden aan het ernstig ontremd gedrag kan er uiteindelijk sprake zijn van een stoornis die ergonomische belemmeringen tot gevolg heeft bij het normale gebruik van de woning. Hiervoor geldt dan uitdrukkelijk dat de ouder of verzorger redelijkerwijs het gedrag niet kan beïnvloeden en hij niet kan voorkomen dat de cliënt schade toebrengt aan zich zelf en/of de omgeving.

4.1.5 Onderhoud, keuring en reparatie.

Er kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie worden verleend wanneer:

  • ·

    Deze kosten niet eerder in de financiële tegemoetkoming waren opgenomen;

  • ·

    De woonvoorziening op basis van de voormalige Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) dan wel Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten zijn aangebracht en deze kosten niet eerder in de financiële tegemoetkoming waren opgenomen;

  • ·

    De noodzaak tot reparatie niet het gevolg is van opzet, grove schuld of ernstige nalatigheid.

De hoogte van de tegemoetkoming is bepaald in het Besluit financiële tegemoetkoming voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn.

4.1.6 Tijdelijke huisvesting.

Er kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting worden verstrekt indien de cliënt tijdelijk dubbele woonlasten heeft. Slechts de extra woonlasten ten gevolge van de omstandigheid dat de aan te passen woning tijdelijk niet kan worden bewoond, komen voor een tegemoetkoming in aanmerking. De financiële tegemoetkoming wordt verleend voor het geval dat kosten worden gemaakt voor:

  • ·

    het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte;

  • ·

    tijdelijk betrekken van niet zelfstandige woonruimte;

  • ·

    langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

Wanneer de nieuwe woning in een andere gemeente staat en de cliënt door de woningaanpassing tijdelijk voor dubbele lasten komt te staan, verstrekt de gemeente waar de aan te passen woning staat een tegemoetkoming in de kosten van extra huurlasten.

De hoogte van de door burgemeester en wethouders te verlenen tegemoetkoming in de kosten van dubbele huur in verband met tijdelijke huisvesting, bedraagt de werkelijke kosten met een maximum overeenkomstig de van toepassing zijnde maximum grens van huurtoeslag over een zo kort mogelijke periode.

4.1.7 Huurderving.

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving wordt voor een beperkte periode van maximaal 6 maanden verstrekt aan de eigenaar van een aangepaste woning in afwachting van een nieuwe huurder, op basis van de kale huur van de woonruimte.

De eerste maand van leegstand komt niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking, waardoor maximaal de 2e tot en met de 7e maand van leegstand voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komen. Door de woningeigenaar dient vooraf (telefonisch) gemeld te worden dat een aangepaste woning vrij komt en of deze woning voor een tegemoetkoming voor huurderving in aanmerking kan komen.

4.1.8 Het verwijderen en herstellen van in bruikleen verstrekte woonvoorzieningen.

De verwijdering- en herstelkosten van in bruikleen verstrekte voorzieningen komen voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking.

4.2 Eigen bijdragen.

Voor de onder 4.1.2, 4.1.3 en 4.1.4 genoemde voorzieningen, geldt een eigen bijdrage per voorziening. De hoogte en duur van deze eigen bijdrage is bepaald in artikel 2 van het Besluit financiële tegemoetkoming voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn.

Deze eigen bijdrage wordt door het CAK in rekening gebracht bij cliënt. Bij inname van de voorziening wordt de eigen bijdrage niet gerestitueerd.

4.3 Bijzondere bepalingen.

4.3.1 Subsidiabele kosten woningaanpassing.

Bij het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing, zijn de onderstaande onderdelen subsidiabel met inachtneming van de hierbij genoemde voorwaarden:

  • 1.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening minus de normale kosten van slijtage en afschrijving van normaal gangbare woonvoorzieningen;

  • 2.

    De risicoverzekering van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • 3.

    Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten als subsidiabel aangemerkt;

  • 4.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom (inclusief BTW) met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA.

  • 5.

    Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;

  • 6.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 7.

    De leges voor de bouwvergunning, voor zover de bouwvergunning betrekking heeft op het treffen van de voorziening;

  • 8.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 9.

    Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover dit verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • 10.

    De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, volgens bijgaande tabel.

  • 11.

    De door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • 12.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 13.

    Wanneer de totale aanneemsom € 2.500,00 (excl. BTW) of meer bedraagt dan worden de administratiekosten die een verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een woonvoorziening vergoed. Hiervoor geldt 2% van de aanneemsom met een maximum van € 500,00 (incl. BTW).

  • 14.

    De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

  • 15.

    Indien de gemeente ook de administratiekosten van de verhuurder wil vergoeden kan het volgende opgenomen worden: De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de cliënt, bedragen 8% van die kosten.

4.3.2 Terugbetaling bij verkoop.

Wanneer een woning binnen 10 jaar na gereedmelding van de woningaanpassing wordt verkocht, dienen de gesubsidieerde kosten volgens onderstaand afschrijvingsschema te worden terugbetaald. De in artikel 21 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning genoemde afschrijving is als volgt geregeld. In het eerste jaar dient 100% van de meerwaarde te worden terugbetaald. In het tweede jaar 90% en zo verder tot 10% in het tiende jaar. Door een onafhankelijke makelaar dient de meerwaardebepaling te worden vastgesteld.

4.4.3 Aanpassingen van woonwagens en woonschepen.

Woonwagen.

Een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de woonwagen niet ouder dan tien jaar is en nog een technische levensduur heeft van minimaal vijf jaar;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen in de gemeente op de standplaats stond ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening;

  • d.

    de hoofdbewoner van de woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Huisvestingswet.

Woonschip.

Een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    het woonschip niet ouder dan tien jaar is en nog een technische levensduur heeft van minimaal vijf jaar;

  • b.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Hoofdstuk 5: Vervoersvoorziening.

Bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen wordt de richtlijn genoemd in het Indicatieprotocol gemeente Borger-Odoorn in acht genomen.

5.1 Soorten vervoersvoorzieningen.

  • 1.

    Collectief vraagafhankelijk vervoer;

  • 2.

    Financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van de eigen auto;

  • 3.

    Financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van individueel taxivervoer;

  • 4.

    Financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van individueel rolstoeltaxivervoer;

  • 5.

    Financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van de eigen auto;

  • 6.

    Een individueel verplaatsingsmiddel.

Voor de onder 2 tot en met 5 genoemde voorzieningen geldt het primaat van het collectief vraagafhankelijk vervoer.

Een individueel verplaatsingsmiddel kan worden verstrekt in combinatie met de onder 1 tot en met 5 genoemde voorzieningen.

Het verstrekken van een combinatie van andere genoemde voorzieningen is niet mogelijk.

5.1.1 Collectief vraagafhankelijk vervoer.

De voorziening collectief vraagafhankelijk vervoer zoals bedoeld onder artikel 23 van de verordening wordt verstrekt door middel van het beschikbaar stellen van een vervoerspas. Met deze pas reist men tegen een gereduceerd tarief.

Indien dit in een individueel geval noodzakelijk en goedkoopst adequaat is, kan de voorziening worden uitgebreid met zogenaamde meeropties. In de praktijk zal moeten worden afgewogen of collectief vraagafhankelijk vervoer in dat geval nog altijd goedkoopst adequaat is. De meest voorkomende meeropties zijn:

Medisch begeleider.

Een cliënt is primair zelf verantwoordelijk voor het organiseren van de begeleiding.

Wanneer de cliënt niet in staat is alleen te reizen en tijdens de rit assistentie nodig heeft, is het mogelijk dat de geïndiceerde wmo-reiziger één medereiziger als medisch begeleider meeneemt. Deze medische begeleider reist altijd samen met de geïndiceerde reiziger van A naar B en er is sprake van één opstapplaats en één eindbestemming. De medische begeleider reist gratis mee met de geïndiceerde Wmo-reiziger. De Wmo-reiziger dient voor het gebruik van deze optie een indicatie aan te vragen. De indicatie waaruit blijkt dat hij/zij niet alleen mag reizen wordt gesteld door de gemeente of aangewezen indicatie-orgaan.

Bij bewoners van AWBZ-instellingen behoort het verlenen van begeleiding in de directe woon- en leefomgeving tot de taak van de (agogische)begeleiding van het tehuis. Dit betekent dat in principe van de groepsleiding gevraagd kan worden die begeleiding te bieden.

Verzorgende begeleiding die plaats vindt na het vervoer, valt niet onder de compensatieplicht van de Wmo.

Gezinsleden / Kinderen

Een geïndiceerde Wmo-reiziger mag maximaal één gezinslid (niet zijnde een medisch begeleider) meenemen. De gezinsleden betalen het OV-tarief. Er is sprake van één opstapplaats en één eindbestemming.

Kinderen tot 4 jaar, mits deze begeleid worden door een betalende Wmo-reiziger (ouder dan 18 jaar), reizen gratis mee (maximaal 2 kinderen per betalende passagier).

5.1.2 Financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van de eigen auto.

Een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van de eigen auto kan worden verstrekt wanneer het de goedkoopst adequate voorziening betreft.

5.1.3 Financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van individueel taxivervoer.

Iemand kan voor individueel taxivervoer in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van het collectieve vervoerssysteem onmogelijk maken.

5.1.4 Financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van individueel rolstoeltaxivervoer.

Iemand kan voor individueel rolstoeltaxivervoer in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van het collectieve vervoerssysteem onmogelijk maken en het zittend vervoer in de rolstoel noodzakelijk is.

5.1.5 Financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van de eigen auto.

Een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van de eigen auto kan worden verstrekt wanneer het de goedkoopst adequate voorziening betreft en het primaat van het collectief vraagafhankelijk vervoer niet van toepassing. Daarnaast kan men ook nog in aanmerking komen voor de financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto.

De auto mag niet ouder zijn dan 5 jaar en moet naar verwachting nog tenminste 5 jaar dienst kunnen doen.

Een aantal voorzieningen voor een autoaanpassing is reeds algemeen gebruikelijk en komt dus niet voor een tegemoetkoming in aanmerking. Het gaat hierbij om opties als een automatische transmissie, elektrische ruitenwisser en sproeier achter, driepuntsgordels, hoofdsteunen, voorstoel verstelbaar, kunststofbekleding, buitenspiegel van binnenuit verstelbaar, elektrisch bediende portierruiten, neerklapbare of inklapbare achterbank (in verband met meenemen rolstoel), uitneembare hoedenplank (in verband met meenemen rolstoel), derde of vijfde deur (in verband met meenemen rolstoel), warmtewerend glas, achterruitverwarming, stuurbekrachtiging, airconditioning, centrale portiervergrendeling.

5.1.6 Een individueel verplaatsingsmiddel.

Een individueel verplaatsingsmiddel kan alleen worden verstrekt in natura of in de vorm van een PGB en deze bestaan uit:

Een elektrische buitenwagen.

Het betreft hier een al dan niet gesloten elektrische buitenwagen, ook wel scootmobiel of canta genoemd. Een scootmobiel kan uitgevoerd zijn met verschillende maxumsnelheden (8, 12 of 15 km/uur). De te verstrekken scootmobiel en bijbehorende maximale snelheid hangt af van de cliënt en diens beperkingen en de vervoersbehoefte.

Een aangepaste fietsvoorzieningen.

Het betreft hier aangepaste fietsen. Hiervan zijn uitgesloten fietsen die als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt.

Een bruikleenauto.

Een bruikleenauto wordt alleen verstrekt indien er geen indicatie is voor het collectief vraagafhankelijk vervoer en individueel vervoer. Daarnaast dient het inkomen minder te bedragen dan 120% van het voor het doelgroep geldende verzamelinkomen op het sociaal minimum. Het zelf aanschaffen van een auto wordt bij een dergelijk inkomen niet verwacht.

Overige vervoersvoorzieningen.

Het betreft hier vervoersvoorzieningen anders dan scootmobielen, canta’s en (aangepaste) fietsen, zoals een handbike.

5.2 Bijzondere bepalingen.

5.2.1 Pakket van eisen.

Voor de vaststelling van de onder 5.1.6 genoemde goedkoopst adequate voorzieningen wordt een pakket van eisen opgesteld.

5.2.2 Bijkomende kosten.

Voor de onder 5.1.6 genoemde voorzieningen geldt dat de kosten van onderhoud, reparatie, keuring en verzekering deel uit maken van de verstrekking. Ook kan een aanpassing van de berging noodzakelijk zijn om de voorziening adequaat te kunnen stallen en opladen. Een dergelijke aanpassing wordt behandeld als woonvoorziening. Het realiseren van een volledige stalling kan alleen aan de orde zijn wanneer deze in het geheel niet aanwezig is in of bij de woning van de cliënt.

De kosten in verband met het opladen van de accu komen niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking. Dit geldt ook voor de aanschaf van zwaardere accu’s in verband met een grotere actieradius dan de directe woonomgeving.

5.2.3 Vervoersbehoefte.

Naast een objectief vastgestelde medische noodzaak geldt voor de onder 5.1 genoemde voorzieningen dat er sprake moet zijn van een aantoonbare regionale vervoersbehoefte. Het is daarom van belang de vervoersbehoefte zorgvuldig te inventariseren.

Een bovenregionale vervoersbehoefte komt slechts voor compensatie in aanmerking, wanneer er sprake is van dreigende vereenzaming.

5.2.4 Gewenningslessen en instructie.

Het betreft hier gewenningslessen en instructies die nodig zijn voor de bepaling van de geschiktheid en/of de gewenning aan een onder 5.1.6 genoemde voorziening. De kosten hiervan zijn onderdeel van het onderzoek en dus geen individuele verstrekking. In een uitzonderlijk geval kunnen gewenningslessen wel als afzonderlijke voorziening worden verstrekt, bijvoorbeeld na wijziging van de medische situatie of langdurig niet-gebruik van de eerder verstrekte voorziening. Het maximale aantal te verstrekken gewenningslessen bedraagt 3.

Rijlessen daarentegen vallen buiten het verstrekkingenbeleid van de Wmo. De rijlessen worden verzorgd door de 1ste lijns ergotherapeut en kan op doorverwijzing van de huisarts worden aangevraagd.

5.2.5 Ingang- en beëindingdatum financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van eigen auto, individueel taxi of individueel rolstoeltaxi.

Het recht op deze voorzieningen gaat in op de 1e dag van de maand volgende op de aanvraagdatum. De beëindiging gaat eveneens in op de 1e dag van de maand volgend op de wijziging van het recht op de voorziening.

5.3 Inkomensgrens.

Indien, met inachtneming van artikel 2.5, het inkomen meer bedraagt dan 120% van het voor de doelgroep geldende verzamelinkomen op het sociaal minimum bestaat geen recht op de onder 5.1.2, 5.1.3 en 5.1.4 genoemde voorzieningen. De genoemde voorzieningen onder 5.1.5 zijn hiervan uitgezonderd. Daarnaast geldt voor de onder 5.1.3 en 5.1.4 genoemde voorziening dat in dat geval slechts recht bestaat op de meerkosten van de individuele taxi en individueel rolstoeltaxi ten opzichte van de eigen auto.

De controle van het inkomen gebeurt bij de eerste aanvraag van de voorziening. De gemeente kan bij wijze van steekproef ook bij verlenging het inkomen controleren.

5.4 Eigen bijdragen.

Voor de onder 5.1.6 genoemde voorzieningen, geldt een eigen bijdrage per voorziening. De hoogte van deze eigen bijdrage is bepaald in artikel 2.1 van het Besluit financiële tegemoetkoming voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn.

Deze eigen bijdrage wordt door het CAK in rekening gebracht bij de cliënt.

5.5 Hoogte financiële tegemoetkoming.

De hoogte van onder 5.1 genoemde financiële tegemoetkomingen is bepaald in het Besluit financiële tegemoetkoming voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn.

Hoofdstuk 6: Rolstoelvoorziening.

Bij de beoordeling van aanvragen voor rolstoelen wordt de richtlijn genoemd in het Indicatieprotocol gemeente Borger-Odoorn in acht genomen.

6.1 Soorten rolstoelvoorzieningen.

Een rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • 1

    duw/wandelwagen

  • 2

    rolstoel voor incidenteel gebruik

  • 3

    handbewogen rolstoel voor permanent gebruik

  • 4

    elektrische rolstoel

  • 5

    overige rolstoelverstrekkingen

  • 6

    sportvoorziening

6.1.1 Duwwandelwagen.

Het betreft hier een voorziening met 4 kleine (autopet) wielen bedoeld voor cliënten die zich niet zelfstandig kunnen verplaatsen. Vaak wordt dit type rolstoel opgebouwd met een op maat gemaakte zitorthese, het betreft dan een rolstoel met een vastframe. Ook is er een exemplaar met een opklapbaar frame dat niet geschikt is voor opbouw van een zitorthese en dat ingezet kan worden voor incidenteel gebruik.

6.1.2 Rolstoel voor incidenteel gebruik.

Het betreft hier een voorziening met twee grote wielen achter en twee kleine wielen voor waarmee men zich zo nodig zelfstandig kan verplaatsen. De rolstoel heeft een beperkte mate van zitcomfort en is bedoeld voor cliënten die een probleem hebben met het overbruggen van afstanden van minder dan 100 meter maar wel in staat zijn om over te stappen in een gewone stoel. Een ander kenmerk van deze voorziening is dat de rolstoel makkelijk inklapbaar en meeneembaar is met de auto.

6.1.3 Rolstoel voor permanent gebruik.

Het betreft hier een voorziening voor cliënten die zich niet of vrijwel niet meer lopend kunnen verplaatsen of waarbij de rolstoel voor incidenteel gebruik te weinig zitcomfort biedt. De rolstoel dient voldoende zitcomfort te bieden om hier langere tijd (van enkele uren tot een volledig dag) achtereen in te kunnen zitten. Dit brengt vaak met zich mee dat de rolstoel meerdere instelmogelijkheden heeft van rugleuning, zitting, armleuningen, as-positie van de wielen e.d. Er kan zowel sprake zijn van een vastframe rolstoel als een vouwframe rolstoel.

6.1.4 Elektrische rolstoel.

Het betreft hier een rolstoel die elektrisch voortbewogen wordt. De voorziening wordt verstrekt wanneer de cliënt en/of de begeleider van de cliënt op grond van aantoonbare beperkingen niet meer in staat is de rolstoel handmatig te kunnen verplaatsen. Een scootmobiel is geen alternatief meer daar deze voorziening meer vraagt van de motorische vaardigheden van de cliënt, denk aan in- en uitstappen, hanteren van het stuur e.d.

6.1.5 Overige rolstoelverstrekkingen.

Denk hierbij aan medisch noodzakelijke aanpassing van de rolstoel zoals een stokhouder, anti-decubituskussen, zuurstoffleshouder, taxi-fixatieset, elektrische of mechanische verstellingsmogelijkheden, hoofdsteun e.d.

6.1.6 Sportvoorziening.

Het betreft hier een financiële tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud van een specifieke individuele voorziening voor aangepast sporten. Hierbij geldt dat de voorziening aangepast moet zijn op de cliënt. Het kan derhalve geen voorziening betreffen voor gezamenlijk gebruik of een voorziening die ook een ieder zou hebben aangeschaft voor sportbeoefening. In principe wordt gesteld dat de cliënt lid is van een sportvereniging en de gevraagde voorziening noodzakelijk is voor de sportbeoefening.

De voorziening wordt uitsluitend verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor de gebruiksduur van tenminste 3 jaar. Een sportvoorziening kan na 3 jaar opnieuw worden toegekend indien de reeds eerder verstrekte sportvoorziening aan vervanging toe is.

6.2 Bijzondere bepalingen.

6.2.1 Pakket van eisen.

Voor de vaststelling van de onder 6.1 genoemde goedkoopst adequate voorzieningen wordt een pakket van eisen opgesteld.

6.2.2 Bijkomende kosten.

Voor de onder 6.1.1 tot en met 6.1.4 genoemde voorzieningen geldt dat de kosten van onderhoud, reparatie, keuring en verzekering deel uit maken van de verstrekking. Ook kan een aanpassing van de berging noodzakelijk zijn om de voorziening adequaat te kunnen stallen en opladen.

Een dergelijke aanpassing wordt behandeld als woningaanpassing. Het realiseren van een volledige stalling kan alleen aan de orde zijn wanneer deze in het geheel niet aanwezig is in of bij de woning van de cliënt.

De kosten in verband met het opladen van de accu komen niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking. Dit geldt ook voor de aanschaf en het opladen van zwaardere accu’s in verband met een grotere actieradius dan de directe woonomgeving.

6.2.3 Gewenningslessen en instructie.

Het betreft hier gewenningslessen en instructies die nodig zijn voor de bepaling van de geschiktheid en/of de gewenning aan een onder 6.1 genoemde voorziening. De kosten hiervan zijn onderdeel van het onderzoek en dus geen individuele verstrekking. In een uitzonderlijk geval kunnen gewenningslessen wel als afzonderlijke voorziening worden verstrekt, bijvoorbeeld na wijziging van de medische situatie of langdurig niet-gebruik van de eerder verstrekte voorziening. Het maximale aantal te verstrekken lessen bedraagt 3.

Rijlessen daarentegen vallen buiten het verstrekkingenbeleid van de Wmo. De rijlessen worden verzorgd door de 1ste lijns ergotherapeut en kan op doorverwijzing van de huisarts worden aangevraagd.

6.3 Eigen bijdragen.

Voor rolstoelvoorzieningen is geen eigen bijdrage verschuldigd.

Hoofdstuk 7: Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten.

7.1 De aanvrager.

Iedereen die ter compensatie van beperkingen een voorziening nodig heeft, kan een aanvraag indienen. Het is mogelijk namens de cliënt een aanvraag in te dienen. Dit moet dan blijken uit een machtiging of uit het feit dat de aanvrager de wettelijke vertegenwoordiger is van de cliënt. Een aanvraag kan slechts in behandeling worden genomen wanneer is vastgesteld dat de cliënt feitelijk in de gemeente woont of voornemens is in de gemeente te gaan wonen.

Voor voorzieningen voor kinderen dienen de ouder(s)/verzorger(s) een aanvraag in te dienen. Gedurende de groei en de ontwikkeling van het kind met beperkingen zijn diverse voorzieningen noodzakelijk. Deze dienen, gezien de groei en ontwikkeling van het kind, vaak met spoed verstrekt te worden. Voor hele jonge kinderen zijn voorzieningen beschikbaar die het midden houden tussen speelvoorzieningen en mobiliteitshulpmiddelen. Voor de ontwikkeling van kinderen met beperkingen zijn speelvoertuigen belangrijke voorzieningen. Deze voorzieningen worden verstrekt als er geen alternatief adequaat vervoers- of verplaatsingsmiddel is om met andere kinderen buiten te kunnen spelen. Gedurende de groei van het kind zal het gebruik van de voorziening veranderen van een verplaatsings- naar een vervoersvoorziening.

7.2 De bevoegde gemeente.

Een aanvraag moet worden ingediend bij de gemeente waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft. De vaststelling of iemand in de gemeente woonachtig is gebeurt door het raadplegen van de gemeentelijke basisadministratie. Er zijn situaties waarin dit geen uitsluitsel biedt. In dat geval is de feitelijke verblijfplaats leidend. Wanneer een cliënt voornemens is op korte termijn in de gemeente te komen wonen, kan de aanvraag bij de nieuwe gemeente worden ingediend.

Indien de gemeente een aanvraag ontvangt die door een andere gemeente behandeld moet worden stuurt zij deze door naar die andere gemeente en stelt de cliënt hiervan in kennis (artikel 2:3 Algemene wet bestuursrecht, Awb).

7.3 De wijze van aanvragen.

De aanvraag moet worden ingediend bij het daarvoor ingerichte gemeentelijke loket, dan wel tijdens het huisbezoek van een bevoegde medewerker van of namens de gemeente. De aanvraag kan alleen in behandeling worden genomen wanneer:

  • ·

    Het daarvoor beschikbaar gestelde formulier volledig ingevuld en ondertekend bij de gemeente is ingeleverd; en

  • ·

    Alle benodigde op het moment van aanvraag beschikbare informatie bij het aanvraagformulier is gevoegd.

De datum waarop de aanvraag juist en volledig is geldt als aanvraagdatum. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt wanneer er sprake is van een spoedsituatie zoals beschreven in de richtlijn Versnelde Indicatie Methode gemeente Borger-Odoorn. Met uitzondering van spoedsituaties worden anderszins ingediende aanvragen slechts gezien als een melding van de wens tot het doen van een aanvraag.

Op het hierboven genoemde punt 2 wordt een uitzondering gemaakt wanneer niet van de cliënt kan worden verwacht dat de gevraagde informatie in zijn bezit is of kan komen. Dit geldt met name bij medische of andere informatie die voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag van belang is.

7.4 Spoedeisende situaties.

Het kan voorkomen dat er per direct zorg of voorzieningen moeten worden ingezet. Of er sprake is van een spoedeisende situatie is ter beoordeling van een bevoegde medewerker. Voor huishoudelijke voorziening geldt dat deze beoordeling buiten kantooruren (wanneer het Wmo-loket/afdeling tijdelijk - minimaal 3 dagen achtereen - niet bereikbaar is) is het Transferpunt gemandateerd om, in overleg met de zorgaanbieder van keuze, de meeste basale noodzakelijke huishoudelijke zorg in te laten zetten.

Deze is verplicht hiervan de volgende werkdag melding te maken bij een bevoegde gemeentelijk medewerker. Niet gemelde zorg komt niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking.

In algemene zin kan als spoedeisend worden gezien een schrijnende of gevaarlijke situatie welke buiten de schuld van de cliënt is ontstaan. Nadrukkelijk wordt hier opgemerkt dat ook situaties die niet aan deze voorwaarden voldoen spoedeisend kunnen zijn.

In voorkomende gevallen kan een daartoe bevoegde medewerker besluiten direct zorg of voorzieningen in te zetten nog voor er een aanvraag is ingediend en deze is beoordeeld. Uitgangspunt is dat slechts de meest noodzakelijke zorg of voorziening wordt ingezet voor een zo kort mogelijke periode. Van de cliënt of diens vertegenwoordiger wordt verwacht dat zo snel als mogelijk een officiële aanvraag wordt ingediend. Veelal zal dit de volgende werkdag zijn. De ingezette spoedzorg of voorzieningen worden meegenomen in de beoordeling van de aanvraag.

Spoedzorg kan na beoordeling van de officiële aanvraag niet met terugwerkende kracht worden afgewezen. Wel kan de zorg of het recht op de voorziening per direct worden beëindigd indien daar na beoordeling aanleiding toe is.

7.5 Algemene uitgangspunten bij de beoordeling van aanvragen.

In deze paragraaf wordt artikel 2 van de verordening nader uitgewerkt.

Een voorziening kan worden toegekend wanneer:

7.5.1 Langdurig noodzakelijk.

Te verlenen zorg en voorzieningen dienen langdurig noodzakelijk te zijn ter compensatie van beperkingen. Onder langdurig wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of blijvend. Onder een blijvende situatie wordt ook de terminale levensfase verstaan. Voor huishoudelijke voorziening kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis.

Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie kunnen verschillen. De prognose in tijd is wat betreft de beperkingen bepalend hiervoor. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan.

Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand situaties van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak, mits dat wisselend beeld permanent is.

Over dit onderdeel, de afstemming van kortdurende verlening en verlening voor lange duur, kan overleg plaatsvinden met de behandelende sector en zonodig met de thuiszorgorganisatie. Eveneens wordt beoordeeld of er een financiële tegemoetkoming in de kosten van huur van hulpmiddelen moet worden verleend omdat nog enige tijd van de eerder geleende hulpmiddelen gebruik gemaakt moet worden.

Soms doet zich echter de situatie voor waarin niet zozeer de duur van de zorg en voorzieningen in de afweging een doorslaggevende rol speelt maar de specificaties waaraan de voorziening moet voldoen.

De noodzakelijke voorziening is dan niet uit de uitleen van het hulpmiddelendepot leverbaar, maar zou wel in het kader van de Wmo verstrekt kunnen worden. Het beleid van de gemeente is er uitdrukkelijk op gericht te voorkomen dat er een leemte ontstaat tussen de uitleentermijn en -mogelijkheden op grond van de AWBZ en de meer definitieve noodzakelijkheid als voorwaarde voor de Wmo. Het mag echter niet zo zijn dat de Wmo de AWBZ vervangt. Een voorziening die thuishoort onder de AWBZ moet ook uit dien hoofde worden verstrekt.

7.5.2 Goedkoopst adequate voorziening.

De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening.

Indien de cliënt een duurdere voorziening wil verkrijgen is dit toegestaan mits deze voorziening adequaat is. In dergelijke situaties zal de verstrekking uitsluitend plaatsvinden in de vorm van een persoongebonden budget of financiële tegemoetkoming gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. De meerkosten blijven voor rekening van de cliënt.

7.5.3 Individueel gericht.

Zorg en voorzieningen worden slechts verleend voor zover die in overwegende mate op het individu zijn gericht. Wel zal bij de bepaling van de mate of geschiktheid van de voorziening rekening worden gehouden met diens partner, gezinsleden, mantelzorg(st)er of verzorgende.

7.5.4 Algemeen gebruikelijk.

In het algemeen kan worden gesteld dat iets algemeen gebruikelijk is, indien het voldoet aan vier voorwaarden:

  • 1.

    Het aan te schaffen object kan voor een persoon zonder beperkingen in een financieel vergelijkbare positie worden gerekend tot het normale aanschaffingspatroon

  • 2.

    Het is gewoon te koop

  • 3.

    Het is niet duurder dan soortgelijke producten

  • 4.

    Het is niet speciaal voor personen met beperkingen

Voorzieningen die volgens algemeen maatschappelijke normen gemeengoed zijn, komen niet voor verstrekking in het kader van de Wmo in aanmerking. Dit gaat ook op als de cliënt de voorziening niet daadwerkelijk in bezit heeft. Bij de afweging of een voorziening algemeen gebruikelijk is, zal moeten worden meegewogen of het te verwachten is, dat mensen zonder beperking in dezelfde inkomenssituatie en levensfase de voorziening ook aanschaffen. In algemene zin kan worden aangenomen dat voorzieningen die niet speciaal voor mensen met een beperking zijn bedoeld of niet duurder zijn, in dat geval als algemeen gebruikelijk kunnen worden aangemerkt.

Het is mogelijk dat een voorziening algemeen gebruikelijk is, maar dat de aanpassingen die daarop nodig zijn niet. In dat geval komen alleen de aanpassingen voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking. Ook kan het voorkomen dat een voorziening algemeen gebruikelijk is, maar niet in de levensfase van de cliënt. Een voorbeeld hiervan is een autostoeltje voor kinderen waarvoor dit op basis van hun leeftijd niet meer verplicht is. In dat geval kan de voorziening in het kader van de Wmo worden verstrekt. Een ander voorbeeld is een verhuizing. In bepaalde levensfases is een verhuizing algemeen gebruikelijk en zal geen financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten worden verstrekt.

7.5.5 Eerder gemaakte kosten.

Uitgangspunt is dat kosten die voorafgaande aan het moment van aanvragen zijn gemaakt, niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komen. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt wanneer er sprake was van een spoedeisende situatie of dat de noodzaak aantoonbaar was.

7.6 Beoordeling van de aanvraag.

7.6.1 Integrale beoordeling.

Wanneer een cliënt met beperkingen zorg of voorzieningen nodig heeft, zoekt de gemeente naar een combinatie van voorzieningen, die in zijn geheel als de goedkoopst adequate verstrekking beschouwd kan worden. Er wordt een integrale afweging gemaakt, waarbij een relatie wordt gelegd met gebruikelijke zorg, mantelzorg en extra- en intramurale zorgindicatiestelling.

7.6.2 De eisen te stellen aan een deskundige.

De bevoegde gemeentelijk medewerker, dan wel de externe adviseur, dient ten minste de kennis te bezitten welke noodzakelijk is voor beoordeling van de aanvraag. Hieronder kan worden verstaan:

  • ·

    Medische kennis ten behoeve van het beoordelen/interpreteren van de medische situatie en de vertaling van ziekte en stoornis naar beperking;

  • ·

    Sociale kennis vanwege het inzicht in de gevolgen van de afwezigheid van functies (aanwezigheid van beperkingen).

De ervaring van de belemmering in de leef- , woon- en werksituatie wordt met de beperking aangeduid. De deskundige moet het vermogen hebben om de beperkingen in de individuele situatie te vertalen naar beperkingen.

Om inzicht te krijgen in de aard en de mate van het probleem dient men kennis te vergaren over het individu, zijn omgeving en de rol van het individu in zijn omgeving.

Tevens is het dan reeds mogelijk om een globale vertaalslag te maken naar mogelijke oplossingen.

Ergonomische kennis vanwege inzicht in de aanpassingsmogelijkheden. Dit vereist kennis over menselijke eigenschappen (anatomie, fysiologie, psychologie) en technische eigenschappen van hulpmiddelen.

Technische kennis ter beoordeling van onder andere bouwkundige (on)mogelijkheden.

De opgesomde lijst van noodzakelijke kennisgebieden hoeft overigens niet geconcentreerd te zijn in één persoon of adviesfunctie.

7.6.3 Volledigheid en zorgvuldigheid.

Het onderzoek van of het advies aan de gemeente wordt als volledig en zorgvuldig beoordeeld wanneer:

  • ·

    inzichtelijk is hoe het tot stand is gekomen;

  • ·

    het inzichtelijk en transparant is;

  • ·

    de relevante aandoeningen worden benoemd en de belemmeringen zijn gekwantificeerd;

  • ·

    blijkt of er sprake is van een naar verwachting stationaire situatie dan wel progressief ziektebeeld;

  • ·

    blijkt welke mate van urgentie aan de orde is voor de verlening van de gevraagde voorziening;

  • ·

    de selectie van voorzieningen past binnen het verstrekkingenbeleid van de gemeente;

  • ·

    bij voorzieningen boven de € 25.000,00 extern advies is gevraagd.

Hoofdstuk 8 Inwerkingtreding en Citeertitel.

  • 8.1.

    Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2010 onder gelijktijdige intrekking van het Besluit financiële tegemoetkoming voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn.

  • 8.2

    Dit besluit kan worden aangehaald als het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Borger-Odoorn (het Verstrekkingenboek) 2010.

8.3 Daar waar de aanvulling het verstrekkingenboek raakt is de aanvulling leidend op het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn (het Verstrekkingenboek) 2010.