Regeling vervallen per 17-02-2012

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand

Geldend van 03-12-2010 t/m 16-02-2012

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2009

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c van de wet.

    • c.

      woonruimte: besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt

      is voor bewoning (artikel 1, eerste lid sub b Huisvestingswet)

Artikel 2

  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar tot 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar tot 65 jaar zijn.

  • 2. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing van artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

HOOFDSTUK 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Toeslagen

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder, wanneer in dezelfde woning minstens één ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    kinderen van 18 jaar tot 21 jaar met een inkomen van ten hoogste 40% van de norm als bedoeld in artikel 21 onder c, van de wet.

    Kinderen van 18 jaar tot 21 jaar met een inkomen hoger dan 40% van de norm als bedoeld in artikel 21 onder c, van de wet, gedurende maximaal 3 maanden mits het inkomen bestaat uit studiefinanciering en ander inkomen.

HOOFDSTUK 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of de toeslag

Artikel 4 Verlaging voor gehuwden

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die een woning delen met één of meer anderen.

  • 2. Het derde lid van artikel 3 van deze verordening is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Verlaging i.v.m. woonlasten

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur of hypotheek zijn verbonden. Deze verlaging is alleen van toepassing als artikel 3 lid 2 van deze Verordening niet wordt toegepast.

Artikel 6 Verlaging voor schoolverlaters

De verlaging als bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 7  Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt:

    • a.

      20 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 21 jaar betreft;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 22 jaar betreft.

  • 2. De verlaging die op grond van artikel 7 lid 1 van deze verordening wordt toegepast kan maximaal de toeslag zijn zoals bepaald in artikel 3 van deze verordening.

  • 3. De vorige leden zijn niet van toepassing ten aanzien van een belanghebbende op wie artikel 6 (de verlaging voor schoolverlaters) van toepassing is.

Artikel 8 Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 7 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke bijstandsnorm voor een belanghebbende tenminste bedraagt:

  • a.

    35 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande;

  • b.

    55 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder;

  • c.

    65 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden.

HOOFDSTUK 4 Slotbepalingen

Artikel 9 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2009.

Artikel 11 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2009.

  • 2. De Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2006 wordt ingetrokken per 1 juli 2009.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 30 juni 2009.
De griffier,                                                    De voorzitter,

Toelichting verordening

Norm, toeslagen en verlagingen

Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan eensysteem van basisnormen en toeslagen en verlagingen.

Dit systeem is grotendeels overgenomen uit de Abw. In de WWB maakt het voor de financieringdoor het Rijk echter geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als toeslag.

De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 WWB.Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 WWB.

De gemeente is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.

Norm

Voor personen van 21 jaar tot 65 jaar bestaan er drie basisnormen (artikel 21 WWB),te weten:

  • 1.

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • 3.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Toeslagen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien dekunnen de kosten van bijvoorbeeld huur, gas, water en licht gedeeld worden. belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De

De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaalbedraagt voor:

  • ·

    alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm

  • ·

    alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van deuitgewerkt in artikel 3 van de Toeslagenverordening. gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is

Verlagingen

 De WWB noemt de volgende verlagingen:

  • ·

    verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB);

  • ·

    verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);

  • ·

    verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB);

  • ·

    verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 WWB).

De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 tot en met 7 van de verordening.

De Toeslagenverordening

In artikel 8 lid 1 onder c jo. artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.

Artikel 30 WWB bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bijhet afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.

Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. Inniet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB afwijkend vast te stellen.

In deze Toeslagenverordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan allehoogtes voor te schrijven waaraan de bijstand moet voldoen na toepassing van de verlagingen. daarentegen het effect van samenloop van verschillende verlagingen beperkt door minimum verlagingen die de WWB mogelijk maakt. In artikel 8 van de Toeslagenverordening wordt

De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden van 21 tot 65 jaar, hoewel de WWB de mogelijkheid biedt om de verlagingen ook toe te passen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar. In een uitzonderlijke situatie waarin een belanghebbende van 21 tot 65 jaar slechter af zou zijn dan een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar in overigens vergelijkbare omstandigheden, ligt het voor de hand dat het college eveneens op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand aanpast. (Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2 van de Toeslagenverordening.)

Berekening toepasselijke bijstandsnorm

In de WWB is, in tegenstelling tot in de Abw, niet voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging van de norm met voorrang op de verlaging van de toeslag dient plaats te vinden. De reden van het vervallen van het voorschrift is gelegen in de financieringsstructuur van de WWB, waarbij het niet uitmaakt of de norm of de toeslag verlaagd wordt.

Voor de hoogte van de uitkering algemene bijstand voor personen van 21 tot 65 jaar zijn de volgende onderdelen van toepassing:

  • 1.

    Basisnorm;

  • 2.

    Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders) 

  • 3.

    Korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden)

  • 4.

    Korten met verlaging wegens woonsituatie;

  • 5.

    Korten met verlaging schoolverlater

  • 6.

    Korten met verlaging voor 21- en 22-jarige alleenstaanden op (het restant van) de toeslag.

Leidt de uitkomst tot een lager bedrag aan bijstand dan de gestelde minima in artikel 8 van de Toeslagenverordening, dan moet de gemeente de bijstand vaststellen op de van toepassing zijnde minimum hoogte volgens dit artikel.

De toepassing van de bepalingen in de verordening laat ook een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de bijstand bij wijze van individualisering onverlet.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB of Awb niet afzonderlijk te definiëren in de Verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB of Awb ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c WWB. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het nettominimumloon.

Onder woonruimte wordt verstaan een bepaalde ruimte voor bewoning. Hierbij wordt er geen onderscheid gemaakt tussen belanghebbenden die een woning, zoals omschreven in artikel 11 van de huursubsidiewet, bewonen en belanghebbenden die een kamer huren of die aangemerkt kunnen worden als kostgangers dan wel belanghebbenden die inwonend zijn bij (een) ouder(s).

Artikel 2

Hoewel de tekst van de artikelen 26, 27 en 28 WWB ook categoriale verlagingen mogelijk maaktvoor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, is hiervoor binnen de gemeente Borne niet gekozen. De normen vermeld in artikel 20 WWB zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van deze belanghebbenden. Betreffende ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen.

Mocht evenwel het niet toepassen van deze verordening op de jongerennorm van artikel 20 WWB onredelijke uitkomsten geven, dan blijft de gemeente bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In de praktijk zal zich dit gezien de geringe hoogte van de jongerennorm niet veelvuldig voordoen. De gehuwdennorm van artike

l 21 onder c WWB minus de verlaging van genoemd artikel 5 onder a van de Toeslagenverordening leidt tot een lager bedrag aan bijstand dan de norm van artikel 20 lid 2 onder c WWB.

In dergelijke uitzonderlijke situaties moet het college gebruik maken van zijn bevoegdheid tot individualiseren.De in het tweede lid opgenomen verplichting voor de gemeente om (zo nodig in afwijking van de uit de Toeslagenverordening voortvloeiende hoogte van de bijstand) de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30 lid 4 WWB. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de Toeslagenverordening op te nemen.

Artikel 3

De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB.

Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat noodzakelijkekosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een

verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.

Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval één ander in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

In het derde lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar dietevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Bij de uitwerking van lid 3 is aansluiting gezocht bij de bepalingen uit het Handboek 2003 van sociale zaken. Per 1 januari 2002 wordt bij inkomsten van meer dan 40% van het netto-minimumloon, gedurende een periode van maximaal 3 maanden, niet uitgegaan van medebewoning. Dit geldt slechts voor een combinatie van studiefinanciering en andere inkomsten. Indien sprake is van uitsluitend inkomsten uit en/of in verband met arbeid geldt deze uitzondering niet. Aangezien betreffende kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de alleenstaande ouder om zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan worden vastgesteld of het onderdeel a van toepassing is.

Bij de toepassing van dit artikel in de verordening dient bij inkomen uit studiefinanciering te worden uitgegaan van artikel 33, tweede lid WWB. In het artikel is het inkomen uit studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 naar een normbedrag voor levensonderhoud vastgesteld.

Indien inwonende kinderen in de leeftijd van 18 jaar tot 21 jaar recht hebben op studiefinanciering, maar geen gebruik van dit recht maken, dient desalniettemin te worden uitgegaan van het in artikel 33, tweede lid WWB genoemd normbedrag voor levensonderhoud als onderdeel van het inkomen. Het gaat immers om middelen waarover het inwonende kind kan beschikken.

Artikel 4

In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijnhoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang.Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf.

Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Daarbij moet worden bedacht dat in de praktijk bij meer bewoners van een woning, het ook vaak om een grotere en duurdere woning gaat, zodat de feitelijke kosten van het bestaan doorgaans niet lager uitvallen dan in gevallen waarin maar één ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

In het tweede lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar dietevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben.

Artikel 5

Artikel 27 WWB geeft de gemeente de mogelijkheid de bijstandsnorm of de toeslag te verlagen indien belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB.

Ten opzichte van artikel 35 lid 1 Abw is artikel 27 WWB ruimer. Artikel 35 li

d 1 Abw voorzag enkel in een verlaging in het geval aan de door belanghebbende bewoonde woning geen woonkosten verbonden waren. Blijkens de toelichting op 27 WWB is de verruiming bedoeld om ook ingeval er helemaal geen woning wordt bewoond, een verlaging te kunnen te kunnen toepassen.

In dit artikel is onder a een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In de verordening wordt overigens niet het begrip 'woonkosten' gehanteerd, maar 'kosten van huur of hypotheeklasten'. Daarmee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging van krachtens dit artikel te voorkomen. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de CRvB heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35 lid 1 Abw. (Zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW.)

De verlaging wegens het ontbreken van woonlasten mag niet samen met een verlaagde toeslag wegens het delen van de woonlasten toegepast worden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde in CRvB 27-05-2008, nr. 07/1933 WWB dat door de norm te verlagen omdat een belanghebbende inwonend is en geen kosten voor huur of hypotheeklasten heeft, terwijl al sprake was van een toeslag van (slechts) 10% wegens woningdeling, de belanghebbende feitelijk is geconfronteerd met een dubbele verlaging als gevolg van zijn woonsituatie, enerzijds omdat hij (onder meer) zijn woonkosten zou kunnen delen en anderzijds omdat hij geen woonkosten heeft. Daarmee had het college ten onrechte onvoldoende acht geslagen op het totale effect voor belanghebbende van een dergelijke cumulatie. De CRvB oordeelde dat in die situatie het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten onverkort toepassing te geven aan het verlagen van de norm/toeslag.

Artikel 6

De schoolverlatersverlaging van artikel 28 WWB is blijkens de toelichting op dat artikel bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS).

Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student. Met deze omstandigheden wordt immers reeds rekening gehouden in de artikelen 4 en 5 van deToeslagenverordening.

Artikel 7

Artikel 29 WWB geeft de gemeente de bevoegdheid om een verlaging toe te passing indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21 -jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21 -jarige een grotere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige.

In het tweede lid van artikel 7 wordt geregeld, dat overeenkomstig het bepaalde in artikel 29 WWB de verlaging voor een 21- of 22-jarige alleen kan plaatsvinden op de toeslag van artikel 25 WWB.

In het derde lid wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 30 lid 2 onder b WWB om in de verordening op te nemen dat de schoolverlatersverlaging niet gelijktijdig kan worden

toegepast met de verlaging voor 21 - en 22 -jarigen. Voor het met voorrang toepassen van deToeslagenverordening. grond van dit artikel dan een 23 -jarige schoolverlater op grond van artikel 6 van de schoolverlatersverlaging is gekozen, opdat een 21- of 22 -jarige schoolverlater niet beter af is op

Artikel 8

De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden bij belanghebbende en kunnenelk afzonderlijk als redelijk in betreffende omstandigheden worden beschouwd. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat met name in situaties waarin de schoolverlatersverlaging in combinatie met een van de andere verlagingsgronden aan de orde is, de gemeente de bijstand vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van adequate bijstandsverlening. In voorkomende gevallen zou de gemeente op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om reeds in de Toeslagenverordening een minimum bedrag vast te leggen, waarop het college de bijstand (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen.

Aan de verplichting van artikel 30 lid 2 sub b WWB, dat in de Toeslagenverordening wordtWWB) niet gelijktijdig mogen worden toegepast, wordt reeds voldaan door de formulering van vastgelegd, dat de schoolverlatersverlaging (artikel 28 WWB) en de leeftijdsverlaging (artikel 29

artikel 7 van de Toeslagenverordening.

Artikel 9

Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van de Toeslagenverordening bij het college.

Artikel 10

Voor de te gebruiken citeertitel is aansluiting gezocht bij de terminologie van de wetgever, alsgebruikt in de toelichting bij artikel 3 Invoeringswet WWB (zie TK 2002-2003, 28 960, nr. 3, p. 8).

2010-01-14