Regeling vervallen per 17-01-2019

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Borne houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Borne 2018

Geldend van 01-01-2018 t/m 16-01-2019

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Borne 2018

de raad van de gemeente Borne;

gelezen het voorstel van burgemeesters en wethouders van 7 november 2017;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

gelet op de doelstellingen zoals verwoord in het Beleidsplan Wmo 2015;

besluit vast te stellen:

de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Borne 2018

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de persoon daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen)beschikken;

  • b.

    algemene voorziening: aanbod van diensten en activiteiten als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de wet;

  • c.

    beleidsregels: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Borne 2018;

  • d.

    bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • e.

    cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de wet;

  • f.

    formele hulp: een hulpverlener is een formele hulp als deze als zorg verlenende organisatie staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, in het Kwaliteitsregister Jeugd en/of in het BIG-register.

  • g.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • h.

    informele hulp: hulp uit het eigen sociale netwerk wordt ook wel informele hulp genoemd. Informele hulp kan geboden worden door een mantelzorger of vrijwilliger, bijvoorbeeld een familielid, een vriend(in), buur of een bekende.

  • i.

    ingezetene: persoon die zijn hoofdverblijf heeft in gemeente Borne;

  • j.

    maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen

  • k.

    melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

  • l.

    persoon: persoon als bedoeld in artikel 1.2.1, eerste lid, van de wet;

  • m.

    persoonlijk plan: plan waarin de persoon de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • n.

    persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voordiensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren en die een persoon van derden heeft betrokken;

  • o.

    uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • p.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

HOOFDSTUK 2. Melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2. Melding

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een persoon vormvrij bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.

Artikel 3. Persoonlijk plan

  • 1. Het college informeert de persoon over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 2. Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 6.

Artikel 4 Cliëntondersteuning

  • 1. Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van gratis cliëntondersteuning.

  • 2. Het college wijst de persoon en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van cliëntondersteuning.

Artikel 5. Vooronderzoek

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de persoon en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2. De persoon dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek als bedoeld in artikel 6 nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 3. Bij het onderzoek als bedoeld in artikel 6 stelt het college de identiteit van de persoon vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 4. Indien de gegevens van de persoon en zijn situatie reeds voldoende bekend is, kan het college in overeenstemming met de persoon afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid.

Artikel 6. Onderzoek

  • 1. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de persoon, dan wel zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn familie.

  • 2. De factoren, genoemd in artikel 2.3.2, vierde lid, van de wet maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Tijdens het gesprek wordt aan de persoon dan wel diens vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een persoonsgebonden budget en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 4. Het college informeert de persoon over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 5. Het college verstrekt de persoon dan wel dienst vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, waaronder een verslag van het gesprek als bedoeld in het eerste lid.

  • 6. Als de persoon in aanmerking wil komen voor een maatwerkvoorziening, wordt dit opgenomen in het verslag van het gesprek.

  • 7. Als de hulpvraag en de gegevens van de persoon voldoende bekend zijn, kan het college, onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2. van de wet, in overleg met de persoon afzien van een gesprek of kan het college afzien van het verstrekken van het verslag aan de persoon.

Artikel 7. Advisering

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene door of namens wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen en

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezendeskundige(n) te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien het college dat gewenst acht.

Artikel 8. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.

  • 2. Personen kunnen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk of digitaal indienen bij het college.

  • 3. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld formulier.

  • 4. Een voor akkoord ondertekend verslag van het onderzoek kan door het college als aanvraag voor een individuele voorziening worden beschouwd als de persoon dat op het verslag heeft aangegeven.

HOOFDSTUK 3. Maatwerkvoorzieningen

Artikel 9. Criteria voor maatwerkvoorziening

  • 1. Een persoon komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan hij niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de persoon deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

    • i.

      op eigen kracht;

    • ii.

      met gebruikelijke hulp;

    • iii.

      met mantelzorg;

    • iv.

      met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

    • v.

      met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of

    • vi.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

  • 2. Voor een maatwerkvoorziening komt tevens in aanmerking een persoon met psychische of psychosociale problemen ter compensatie van problemen bij het zich handhaven in de samenleving en een persoon die de thuissituatie, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, heeft verlaten en voor zover de persoon deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

    • i.

      op eigen kracht;

    • ii.

      met gebruikelijke hulp;

    • iii.

      met mantelzorg;

    • iv.

      met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

    • v.

      met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of

    • vi.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

  • 3. De maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de persoon zelfredzaam en in staat is tot participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • 4. De maatwerkvoorziening als bedoeld in het tweede lid levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de persoon aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de persoon in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 5. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopste adequate voorziening.

Artikel 10. Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      voor zover de persoon op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen en/of verminderen;

    • c.

      voor zover de persoon met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen en/of verminderen;

    • d.

      indien de voorziening voor een persoon algemeen gebruikelijk is;

    • e.

      indien het een voorziening betreft die de persoon na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • f.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan de persoon al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de persoon zijn toe te rekenen, of tenzij de persoon geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten of tenzij de eerder verstrekte voorziening niet langer een adequate oplossing biedt;

    • g.

      voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

    • h.

      indien de persoon tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond;

    • i.

      indien de persoon redelijkerwijs de hulpvraag had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is;

    • j.

      indien de voorziening voor de persoon een anti-revaliderende werking heeft.

  • 2. Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt:

    • a.

      indien deze niet langdurig noodzakelijk is;

    • b.

      indien de persoon geen ingezetene is van de gemeente Borne.

  • 3. Geen woningaanpassing wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie‐ en recreatiewoningen, ADL‐clusterwoningen en gehuurde kamers;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

    • d.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • e.

      indien de persoon niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • 4. Een persoon kan voor een voorziening voor vervoer in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget in aanmerking worden gebracht, indien beperkingen, chronische psychische problemen of psychosociale problemen het gebruik van een collectief systeem onmogelijk maken dan wel een collectief systeem niet aanwezig is.

Artikel 11. Beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • c.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk resultaat het persoonsgebonden budget kan worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget is bedoeld;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget, en

    • f.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is.

Artikel 12. Persoonsgebonden budget

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3. De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de persoon opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, wordt deze indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 4. De hoogte van een pgb wordt vastgesteld voor:

    • a.

      huishoudelijke ondersteuning:

      • 1°.

        voor een formele hulp wordt een bedrag beschikbaar gesteld dat gelijk is aan 90% van de kosten in natura;

      • 2°.

        voor een informele hulp wordt een bedrag beschikbaar gesteld dat gelijk is aan 85% van de kosten in natura;

    • b.

      ondersteuning zelfstandig leven:

      • 1°.

        voor een formele hulp wordt een bedrag beschikbaar gesteld dat gelijk is aan 90% van de kosten in natura;

      • 2°.

        voor een informele hulp wordt een bedrag beschikbaar gesteld van € 20,24 per persoon per uur;

    • c.

      ondersteuning maatschappelijke deelname:

      • 1°.

        voor een formele hulp wordt een bedrag beschikbaar gesteld dat gelijk is aan 90% van de kosten in natura;

      • 2°.

        voor een informele hulp wordt een bedrag beschikbaar gesteld van € 20,24 per persoon per dagdeel;

    • d.

      kortdurend verblijf:

      • 1°.

        voor een formele hulp wordt een bedrag beschikbaar gesteld dat gelijk is aan 90% van de kosten in natura;

      • 2°.

        voor een informele hulp wordt een bedrag beschikbaar gesteld van € 30,36 per persoon per etmaal;

    • e.

      vervoer van en naar de dagbesteding:

      • 1°.

        voor een formele hulp wordt een bedrag beschikbaar gesteld dat gelijk is aan 90% van de kosten in natura;

    • f.

      rolstoel: op basis van de kostprijs die geldt bij koop van de rolstoel die de persoon zou hebben ontvangen als de rolstoel in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met de termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten;

    • g.

      sportvoorziening: de hoogte van een pgb voor een sportvoorziening bedraagt maximaal € 2.914,34, welke is bedoeld als tegemoetkoming in aanschaf, onderhoud en reparatie voor een periode van drie jaar;

    • h.

      vervoersvoorziening: op basis van de kostprijs die geldt bij koop van de vervoersvoorziening die de persoon zou hebben ontvangen als de vervoersvoorziening in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met de termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten;

    • i.

      overige vervoersvoorzieningen: bij de vaststelling wordt per kalenderjaar uitgegaan van de werkelijke kosten met een maximum van:

      • 1°.

        voor het gebruik van een bruikleenauto maximaal € 657,93;

      • 2°.

        voor het gebruik van een taxi maximaal € 1.196,47;

      • 3°.

        voor het gebruik van eigen auto maximaal € 1.196,47-;

      • 4°.

        voor het gebruik van rolstoeltaxi maximaal € 1.727,07,-;

    • j.

      een autoaanpassing: op basis van de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen die hiervoor zou worden gehanteerd;

    • k.

      woningaanpassing: de maximale hoogte van een pgb voor een woningaanpassing voor het geschikt maken van de woning van de aanvrager bedraagt 100% van het bedrag zoals vermeld in de door de gemeente geaccepteerde offerte of van het bedrag dat vastgesteld is met behulp van een bouwkundig calculatiebureau;

    • l.

      verhuiskosten en herinrichtingskosten: op basis van de laagste kostprijs met een maximum van € 3.718,09,-. Het pgb voor verhuiskosten en herinrichtingskosten bedraagt maximaal € 7.378,11 voor de persoon die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van de persoon, de woonruimte heeft ontruimd;

    • m.

      bezoekbaar maken van een woning voor een Wlz-bewoner: op basis van de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassing met een maximum van € 1.982,84;

    • n.

      training gesloten buitenwagen en scootmobiel: wanneer blijkt dat de persoon onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een op grond van deze verordening verstrekte gesloten buitenwagen of scootmobiel wordt een pgb versterkt als tegemoetkoming in de kosten van een training tot maximaal vijf lessen.

  • 5. Een persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk als:

    • a.

      deze persoon hiervoor een tarief hanteert dat niet hoger is dan het op grond van het derde en vierde lid gehanteerde tarief, en

    • b.

      tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het pgb worden betaald.

Artikel 13. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

  • 1. Het college informeert de persoon of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een persoon aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de persoon onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de persoon niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de persoon langer dan 6 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de persoon niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of;

    • f.

      de persoon de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de persoon opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de persoon en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6. Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 13a Opschorting betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een persoon een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 13, derde lid, onder d.

  • 3. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Artikel 13b. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

  • 1. Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de controle op de besteding.

HOOFDSTUK 4. Bijdrage in de kosten

Artikel 14. Bijdrage in de kosten

  • 1. Een persoon is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel een persoonsgebonden budget.

  • 2. De bijdrage in de kosten overstijgt niet de kostprijs van de maatwerkvoorziening.

  • 3. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding;

    • b.

      na een consultatie in de markt, of

    • c.

      in overleg met de aanbieder.

  • 4. De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het verstrekte bedrag.

  • 5. De bedragen en percentages die gelden voor een bijdrage in de kosten zijn gelijk aan de bedragen en percentages opgenomen in het uitvoeringsbesluit.

  • 6. Het college kan bij nadere regeling bepalen dat voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget voor opvang, een persoon een bijdrage is verschuldigd en door wie deze bijdrage wordt vastgesteld en geïnd.

  • 7. Indien een maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige persoon, is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over de persoon.

  • 8. In afwijking van het vorige lid is geen bijdrage verschuldigd, indien de ouders van het gezag over de persoon zijn ontheven of ontzet.

HOOFDSTUK 5. Kwaliteit en veiligheid

Artikel 15. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. De aanbieder draagt er zorg voor dat de maatwerkvoorziening van goede kwaliteit is.

  • 2. Een maatwerkvoorziening wordt in elk geval:

    • a.

      veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht verstrekt;

    • b.

      afgestemd op de reële behoefte van de persoon en op andere vormen van zorg of hulp die de persoon ontvangt;

    • c.

      verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard en

    • d.

      verstrekt met respect voor en inachtneming van de rechten van de persoon.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van maatwerkvoorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 4. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de persoon ter plaatse controleren van de geleverde maatwerkvoorzieningen.

Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Het college houdt, in het belang van een goede prijs‐kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • c.

      een voor de sector reële mate van non‐productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg en

    • d.

      kosten voor bijscholing van personeel.

  • 2. Het college houdt in het belang van een goede prijs‐kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder gevalrekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • i.

        aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • ii.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • iii.

        onderhoud van de voorziening en

      • iv.

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

Artikel 17. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

HOOFDSTUK 6. Aanvullende regelingen

Artikel 18. Waardering mantelzorgers

De blijk van jaarlijkse waardering voor mantelzorgers van personen in de gemeente bestaat uit een door het college vast te stellen regeling gericht op individuele situaties en maatwerk.

Artikel 19. Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten

Het college kan, in aanvulling op andere gemeentelijke regelingen, nadere regels vaststellen om aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen, die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

HOOFDSTUK 7. Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 20. Klachtenregeling

  • 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van personen ten aanzien van maatwerkvoorzieningen, die worden geleverd.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en contractuele afspraken over resultaatmetingen cliënttevredenheid.

Artikel 21. Medezeggenschap

  • 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van personen over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van maatwerkvoorzieningen, die worden geleverd.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en contractuele afspraken over resultaatmetingen cliënttevredenheid.

Artikel 22. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zijonderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

HOOFDSTUK 8. Slotbepalingen en overgangsrecht

Artikel 23. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 24.Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

  • 2. De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Borne 2015 wordt met ingang van 1 januari 2018 ingetrokken.

  • 3. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Borne 2018.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 12 december 2017
De voorzitter,
De griffier,

Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Borne 2018

Toelichting