Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van de gemeente Borne houdende regels omtrent de toepassing van Wet Bibob (Beleid toepassing Wet Bibob 2015 Borne)

Geldend van 12-11-2016 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van de gemeente Borne houdende regels omtrent de toepassing van Wet Bibob (Beleid toepassing Wet Bibob 2015 Borne)

De Burgemeester en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Borne, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

Overwegende, dat de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) hen beleidsruimte verschaft bij de besluitvorming omtrent het toepassen van hun uit deze wet voortvloeiende bevoegdheden;

Gelet op het bepaalde in de Wet Bibob en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,

Besluiten vast te stellen de volgende:

Beleidslijn voor de toepassing van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelinge n door het openbaar bestuur Gemeente Borne 2015 .

Paragraaf 1 : Algemeen.

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    De definities in artikel 1.1 van de Wet Bibob zijn van overeenkomstige toepassing op deze beleidslijn, tenzij daarover in lid 2 anders is bepaald.

    • 1.

      In deze beleidslijn wordt verstaan onder:

      • a.

        bestuursorgaan: de burgemeester onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders alsmede degenen aan wie zij een mandaat hebben verleend tot besluitvorming bij beschikkingen van de gemeente Borne;

      • b.

        Bibob-toets: De wijze van behandelen van een aanvraag waarbij met toepassing van de wet door het bestuursorgaan wordt beoordeeld of er redenen aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren, respectievelijk de beschikking in te trekken of te beëindigen, daaraan voorschriften te verbinden dan wel een advies bij het Landelijk Bureau Bibob aan te vragen;

      • c.

        betrokkene: de aanvrager van een beschikking, de houder van een vergunning, de subsidieontvanger, de natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een vastgoedtransactie is aangegaan of zal worden aangegaan, de gegadigde die wil deelnemen aan een aanbestedingsproces, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een overheidsopdracht is of zal worden gegund, de onderaannemer;

      • d.

        semi-overheid: Semi-overheid is een algemene aanduiding voor allerlei soorten overheidsorganisaties, die "dicht tegen de overheid aan zitten". Kenmerken van semi-overheid is dat er sprake is van:

        • -

          wettelijke taken en/of het dienen van een uitgesproken publiek belang en

        • -

          een (flinke) publieke financiering.

      • e.

        RIEC: Regionaal Informatie en Expertise Centrum;

      • f.

        eigen onderzoek: de wijze van behandelen van een aanvraag waarbij met toepassing van de wet door het bestuursorgaan wordt beoordeeld of er redenen aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren, respectievelijk de beschikking in te trekken of te beëindigen, daaraan voorschriften te verbinden dan wel een advies bij het Bureau aan te vragen;

      • g.

        Wet Bibob: de wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Paragraaf 2: Publiekrechtelijke beschikkingen.

Artikel 2. Doel

  • 1. De gemeente beoogt met toepassing van de wet te voorkomen dat zij criminele activiteiten faciliteert waardoor de veiligheid, de leefbaarheid, de rechtsorde of de bestuurlijke slagkracht worden aangetast.

  • 2. Deze beleidsregel heeft tot doel duidelijkheid te verschaffen over de wijze waarop het bevoegde bestuursorgaan de wet Bibob toepast, e.e.a. ter voorkoming van willekeur bij toepassing.

Artikel 2.1 Toepassingsbereik bij nieuwe beschikkingen.

De toepassing van de wet zal door het bestuursorgaan op de hieronder aangeduide beschikkingen op de volgende wijze plaatsvinden:

  • 1.

    Uitvoering van de Bibob-toets vindt in beginsel plaats bij elke aanvraag voor een beschikking als bedoeld in:

    • a.

      artikel 3 Drank- en horecawet (drank& horecavergunning);

    • a.

      artikel 30b van de Wet op de kansspelen (speelautomatenvergunning);

    • b.

      artikel 2:39 van de Algemene Plaatselijke Verordening (speelautomatenhal);

    • c.

      artikel 2:78b van de Algemene Plaatselijke Verordening (exploitatievergunning voor smartshops, growshops en headshops)

    • d.

      Ddddddd artikel 3:4 van de Algemene Plaatselijke Verordening (seksinrichting, escortbedrijf);

  • Uitzondering:

    De toepassing van de Wet Bibob zal niet standaard worden toegepast bij vergunningen als bedoeld in :

    artikel 3 van de Drank- en Horecawet en vergunningen indien :

    • -

      de aanvraag afkomstig is van een vereniging of stichting;

    • -

      het gaat om een wijziging/aanvulling van de leidinggevende op de Dhw-vergunning, niet zijnde de exploitant.

  • 1.

    Bij aanvragen voor omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vindt de Bibob-toets in beginsel p laats bij elke aanvraag voor inrichtingen in de categorieën:

    • a.

      12 (metaal)

    • b.

      28 (afvalstoffen)

  • van bijlage 1, onderdeel C van het Besluit omgevingsrecht, zijnde de AMvB bedoeld in art. 1.1 lid 3 van de Wet Milieubeheer.

    Uitzondering

    De toepassing van de Wet Bibob zal niet standaard worden toegepast bij vergunningen als bedoeld in artikel 3.10, lid 3 van de Wabo.

    De toepassing van de wet Bibob bij een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit “het oprichten, veranderen, of veranderen van de werking, of het in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk” zal daarnaast niet standaard worden toegepast ingeval de aanvraag voor deze omgevingsvergunning afkomstig is van:

    • -

      overheidsinstanties;

    • -

      semi-overheidsinstanties;

    • -

      toegelaten woning(bouw)corporaties; (toegelaten door de Minister van Volkshuisvesting conform Woningbesluit 1932 middels een daartoe verstrekte vergunning).

    • -

      door het College van B&W bij (specifiek) besluit aangewezen aanvragers (b.v. PPS constructies van particuliere ondernemingen en overheid)

  • 3.

    Bij aanvragen voor omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo, vindt de Bibob-toets in beginsel plaats bij elke aanvraag voor:

    • -

      een activiteit als bedoeld in onderdeel a van dat lid, indien de bouwkosten meer dan €1.000.000, (exclusief BTW);

    • -

      een activiteit als bedoeld in d e onderdelen a, b, c, of i van dat lid, vallend onder een bij besluit van het bestuursorgaan aangewezen branche en/of gebied en de daarbij aangegeven risico-indicatoren.

  • Uitzondering

    De toepassing van de Wet Bibob bij een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit “het bouwen van een bouwwerk” zal niet standaard worden toegepast ingeval de aanvraag voor deze omgevingsvergunning afkomstig is van:

    • overheidsinstanties

    • semi-overheidsinstanties

    • toegelaten woningbouwcorporaties.

Artikel 2.1a Toepassing in bijzondere situaties

De Bibob-toets vindt eveneens plaatst als er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet op grond van:

  • a.

    eigen informatie en/of;

  • b.

    informatie van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC en/of;

  • c.

    OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de wet;

  • d.

    overige ambtelijke, bestuurlijke of strafrechtelijke informatie is die aanleiding geeft om een bibob onderzoek in te stellen;

  • e.

    navraag bij het LBB, waaruit blijkt dat over de aanvrager van een beschikking in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht dan wel een adviesvraag in behandeling is genomen bij het LBB;

Artikel 2.2 Toepassingsbereik bij reeds verleende beschikkingen

Het bestuursorgaan kande wet in beginsel toepassen met betrekking tot reeds verleende beschikkingen indien:

  • 1.

    de verstrekte beschikking betrekking heeft op een locatie, die gelegen is in een concreet bepaald gebied, dat op basis van een daartoe genomen besluit van het bestuursorgaan na de verstrekking van de beschikking, is aangewezen als risicogebied;

  • 2.

    de verstrekte beschikking onderdeel uitmaakt van een branche of onderdeel in deze branche, die op basis van een door het bestuursorgaan genomen besluit na de verstrekking van de beschikking is aangewezen voor een generieke Bibob-toets;

  • 3.

    vanuit eigen informatie dan wel vanuit informatie van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC, er aanwijzingen zijn dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet;

  • 4.

    informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet Bibob verkregen, vanuit het OM, direct of als reactie op een door haar ontvangen signaal van het Bureau, die duidt op een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet;

  • 5.

    bekend wordt, dat tegen betrokkene in een andere gemeente bij een Bibob-toets een ernstige mate van gevaar is geconstateerd en aan betrokkene alhier een soortgelijke beschikking is verstrekt. In geval aan betrokkene in meerdere gemeenten binnen het samenwerkingsverband RIEC eerder al een soortgelijke beschikking is verleend, zal het bestuur het RIEC om coördinatie in de Bibob-toets verzoeken.

Artikel 2.2a

Bij een weigering om de Bibob-vragenformulieren volledig ingevuld te retourneren, zullen allereerst de daartoe gestelde regels van de Algemene wet bestuursrecht toegepast worden. Bij volharding zal de weigering worden beschouwd als een ernstige mate van gevaar als genoemd in artikel 4 jo 3 van de Wet Bibob. De verstrekte vergunning zal als gevolg daarvan kunnen worden ingetrokken.

Artikel 2.3 Toepassingsbereik bij subsidies

Het bestuursorgaan zal de wet in beginsel toepassen met betrekking tot een aanvraag voor dan wel de intrekking van een reeds verleende subsidie als bedoeld in de gemeentelijke subsidieregeling. De Bibob-toets wordt daarbij in beginsel beperkt tot:

  • subsidies in het van de evenementen als bedoeld in artikel 2.1 lid 2 sub b.

Het besluit tot uitvoering van het Bibob onderzoek zal gebaseerd zijn op:

  • 1.

    eigen ambtelijke informatie en/of

  • 2.

    informatie verkregen van het Bureau en/of

  • 3.

    informatie verkregen vanuit het Om conform artikel 26 van de wet(OM-tip) en/of

  • 4.

    informatie verkregen van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC

Paragraaf 3: Privaatrechtelijke transacties

Artikel 3.1 Toepassingsbereik bij vastgoedtransacties

De rechtspersoon met een overheidstaak kande wet in beginsel toepassen met betrekking tot vastgoedtransacties zoals bedoeld in artikel 1 onder f, waarbij de gemeente partij is. Bij de start van onderhandelingen daartoe, zal de rechtspersoon met een overheidstaak de wederpartij ervan in kennis stellen dat een Bibob-onderzoek deel kan uitmaken van de procedure. In de overeenkomst wordt een integriteitsclausule opgenomen, op basis waarvan kan worden overgegaan tot ontbinding, opzegging, vernietiging of opschorting van de overeenkomst.

De Bibob-toets wordt in beginsel beperkt tot de gevallen, die een of meerdere van onderstaande kenmerken hebben:

  • Hoge mate van financiële complexiteit;

  • Behorend tot een als zodanig door College van B&W benoemde risicobranche;

  • Behorend tot een als zodanig door College van B&W benoemd risicogebied;

  • Hoge mate van complexiteit met betrekking tot de bedrijfsstructuur;

  • Exceptioneel financieel risico voor de gemeente.

Het besluit tot uitvoering van het Bibob-onderzoek kan daarnaast ook gebaseerd zijn op:

  • 1.

    eigen ambtelijke informatie en/of

  • 2.

    informatie verkregen van het Bureau en/of

  • 3.

    informatie verkregen vanuit het OM conform artikel 26 van de wet(OM-tip) en/of

  • 4.

    informatie verkregen van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC.

Indien de Bibob-procedure niet is afgerond voor het sluiten van de overeenkomst, wordt hieromtrent een ontbindende voorwaarde opgenomen.

Artikel 3.2 Toepassingsbereik bij aanbestedingen

De rechtspersoon met een overheidstaak zal het Bibob-onderzoek ten aanzien van een gegadigde of onderaannemer in de zin van de wet, in beginsel alleen uitvoeren bij overheidsopdrachten, die vallen binnen de sectoren milieu, informatie-communicatie-technologie (ICT) of bouw en die, conform de geldende richtlijnen van de gemeente Borne, voor aanbesteden van werken respectievelijk van diensten en leveringen, openbaar moeten worden aanbesteed.

Een besluit tot uitvoering van een Bibob-onderzoek zal daarnaast ook plaatsvinden indien:

  • 1.

    op basis van eigen ambtelijke informatie en/of

  • 2.

    informatie verkregen van het Bureau en/of

  • 3.

    informatie verkregen vanuit het Om conform artikel 26 van de wet (OM-tip) en/of

  • 4.

    informatie verkregen vanuit een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat er sprake is van een ernstig risico als bedoeld in artikel 3 van de wet.

Paragraaf 4: Uitvoering

Artikel 4.1 Eigen onderzoek

In de in deze beleidslijn bepaalde gevallen, zal betrokkene, naast de gebruikelijke aanvraagformulieren, de Bibob-vragenformulieren dienen in te vullen en inleveren bij het bestuursorgaan. Daarbij dienen ook de documenten te worden gevoegd, die in deze vragenformulieren zijn vermeld en/of bij de uitreiking van de formulieren door of namens het bestuursorgaan zijn genoemd. De Bibob-vragenformulieren bevatten in elk geval de in artikel 30, tweede lid van de Wet Bibob genoemde vragen en daarnaast aanvullende vragen, die het bestuursorgaan zo goed mogelijk in staat stellen om het eigen onderzoek te kunnen verrichten.

In geval de aanvraag betrekking heeft op een nieuwe beschikking, maken de Bibob-vragenformulieren onderdeel uit van de aanvraag hiervoor.

Alvorens het eigen onderzoek naar het zich voordoen van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet wordt gestart, zal een aanvraag eerst beoordeeld worden conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de reguliere weigeringsgronden vanuit de onderliggende regelgeving van de desbetreffende vergunning.

Het daarop aansluitende eigen onderzoek naar het zich voordoen van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet bestaat uit een tweetal stappen:

Stap 1

Het onderzoek behelst in ieder geval de controle en analyse van:

  • de door de aanvrager/houder van de vergunning aangereikte informatie/documenten bij de Bibob-vragenformulier(en) (inclusief bijlagen) en de door hem/haar daarbij aangeleverde documenten;

  • eventuele extra, op verzoek van het bevoegd gezag, door aanvrager/houder overlegde documenten of informatie;

  • open bronnen onderzoek (zoals Kamer van Koophandel, Kadaster etc).

De Bibob-gronden vormen een aanvulling op de reeds bestaande mogelijkheden om een vergunning te weigeren of in te trekken. Het bevoegd gezag zal echter altijd eerst de bestaande weigerings- en intrekkingsgronden onderzoeken en, zo mogelijk, toepassen.

Wanneer het Bibob-vragenformulier niet volledig wordt ingevuld, wordt de aanvraag op grond van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling gesteld. Een weigering om gevraagde extra informatie aan te leveren dan wel onvolledig aan te leveren leidt tot het buiten behandeling stellen van de nieuwe aanvraag dan wel de mogelijkheid tot het intrekken van de reeds verstrekte vergunning.

Bij de uitvoering van het eigen onderzoek kan de informatiepositie van bestuursorganen versterkt worden vanuit het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC). Ook kan de gemeente desgewenst gebruik maken van de expertise van het RIEC.

Als het bestuursorgaan op basis van het eigen onderzoek in het kader van de Wet Bibob genoeg aanwijzingen heeft om in redelijkheid te kunnen aantonen dat er sprake is van een 'ernstig gevaar' als bedoeld in de Wet Bibob, kan het de vergunning weigeren of intrekken.

Stap 2

Aanvullend op de controle en analyse van de (extra) verstrekte informatie als hiervoor genoemd, kan een advies bij het Bureau worden gevraagd indien:

  • a.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager en/of daarmee in verband te brengen betrokkenen, de financier van de betreffende activiteiten en/of onderneming of de eigenaar van het pand waarin de onderneming is gevestigd,

  • b.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de bedrijfsstructuur van aan de uitvoering van de beschikking te verbinden onderneming(en),

  • c.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de financiering van de aan de betreffende beschikking te verbinden activiteiten,

  • d.

    de officier van justitie de gemeente de tip geeft om in een bepaalde zaak een bibob-advies aan te vragen.

Een toetsing aan de Wet Bibob met behulp van een advies van het Bureau geldt in beginsel als een uiterst middel om de integriteit van een betrokken (rechts)persoon te controleren. Bij deze zware inbreuk op de privacy moet het bevoegd gezag de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht nemen.

Deze eisen brengen mee dat het bevoegd gezag eerst, zoals hierboven is uitgewerkt, gebruik moet maken van de eigen instrumenten. Voorts moet het vragen van een advies evenredig zijn gelet op de mate van gevaar en de ernst van de strafbare feiten.

De adviesaanvraag bij het Bureau is geen beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hiertegen staat derhalve geen bezwaar of beroep open. Wel is de aanvrager van een vergunning te allen tijde toegestaan de aanvraag in te trekken.

Bij een 'mindere mate van gevaar' dat de (aangevraagde) vergunning wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten en witwaspraktijken kan het bevoegd gezag extra voorwaarden aan de vergunning verbinden. Deze voorwaarden dienen bibob-gerelateerd te zijn.

Artikel 4.2 Informatieplicht

  • 1. Het bestuursorgaan informeert betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het Bureau. Betrokkene wordt daarbij gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 31. Een afschrift van deze brief wordt gevoegd bij het adviesverzoek aan het Bureau.

  • 2. In geval een van het Bureau ontvangen adviesverzoek leidt tot het voornemen om een gevraagde beschikking te weigeren dan wel een eerder verleende beschikking in te trekken, wordt aan betrokkene een kopie van het adviesrapport ter hand gesteld. Betrokkene wordt daarbij door het bestuursorgaan gewezen op zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de wet.

Artikel 4.3 Adviestermijn

  • 1. Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt bij het Bureau, wordt op grond van artikel 31 van de wet, de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies door het Bureau in behandeling wordt genomen en eindigt met de dag waarop het advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15 lid 1 van de wet.

  • 2. Indien het Bureau het advies niet binnen de in lid 1 gestelde termijn kan geven, heeft het de mogelijkheid om op grond van artikel 15, derde lid van de wet, de termijn te verlengen. Deze verlenging bedraagt niet meer dan de termijn, genoemd in artikel 15 lid 3 van de wet.

  • 3. Het Bestuursorgaan informeert betrokkene onverwijld over een verlenging als bedoeld in het vorige lid.

  • 4. De verlenging van de adviestermijn van het Bureau, alsmede eventuele tijdelijke opschorting van de adviestermijn van het Bureau in gevallen als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de wet, leiden tot een verdere opschorting van de wettelijke beslistermijn op de beschikking.

Artikel 4.4 Beschikking

  • 1. Het bestuursorgaan/ de rechtspersoon met een overheidstaak gaat over tot een negatief besluit op de aanvraag op de beschikking dan wel inschrijving op een overheidsopdracht of het aangaan van een vastgoedtransactie, indien uit het eigen onderzoek en een eventueel daarop afgegeven advies van het Bureau blijkt, dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet. Daarbij zal in geval van een inschrijving op een overheidsopdracht, de geconstateerde ernstige mate van gevaar dienen als versterking van een of meerdere uitsluitingsgronden als genoemd in de Aanbestedingswet 2013.

  • 2. Indien het bestuursorgaan/ de rechtspersoon met een overheidstaak voornemens is negatief te beschikken op de aanvraag op de beschikking dan wel inschrijving op een overheidsopdracht op grond van de wet, of het aangaan van een vastgoedtransactie wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld daartegen zienswijze in te brengen.

  • 3. Een door het bestuursorgaan op grond van de wet genomen negatief besluit op de aanvraag voor een beschikking,is vatbaar voor beroep en bezwaar.

  • 4. Het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak, die een advies van het Bureau als bedoeld in de wet ontvangt, kan dit advies gedurende twee jaren gebruiken in verband met een andere beslissing.

Paragraaf 5: Invoering

Artikel 5.1 Invoeringsdatum.

Deze beleidslijn is vastgesteld door de burgemeester respectievelijk het college van burgemeester en wethouders op 1 december 2015 en treedt in werking op 1 dag na bekendmaking.

Artikel 5.2 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als ‘Beleid toepassing Wet Bibob 2015 Borne’.

Toelichting Beleid toepassing Wet Bibob 2015 Borne

1. Inleiding.

Een van de conclusies die de Parlementaire Enquête Commissie Van Traa in 1996 trok was dat de ernst van georganiseerde criminaliteit vooral was gelegen in het grote financiële gewin en de economische macht die daaruit voortvloeit. Die economische macht beperkt zich niet tot de onderwereld, maar dringt in allerlei gedaanten in de bovenwereld door, aldus de commissie. Criminele personen kunnen met al dat geld infiltreren in het economische leven door ondermeer gebruik te maken van bestuurlijke faciliteiten, zoals vergunningen, subsidies en overheidsopdrachten. Dit heeft een aantasting van de integriteit van de overheid tot gevolg.

2. De Wet Bibob algemeen.

De integriteit van het overheidsorgaan wordt aangetast als bij een verleende of te verlenen beschikking(vergunning, subsidie), overheidsopdracht of vastgoedtransactie, er sprake is van het aanwenden door betrokkene van financieel voordeel uit (reeds gepleegde) criminele activiteiten dan wel het plegen van strafbare feiten.

Ter bescherming van haar integriteitsrisico, hebben bestuursorganen er sinds 1 juni 2003 een instrument bij gekregen: de Wet Bevordering Integriteitbeoordelingen door het Openbaar Bestuur(Wet Bibob). Deze wet dient primair ter bescherming van het integriteitsrisico van overheidsorganen; zij is dus niet het instrument om criminele gedragingen van personen/organisaties te bestrijden.

De toepassing van dit instrument is beperkt tot de gevallen, die zijn opgenomen in Wet Bibob en Besluit Bibob. Na uitvoerige evaluatie van deze regelgeving, zijn er per 1 januari 2013 o.a. een aantal aanvullingen/wijzingen doorgevoerd op het toepassingsbereik.

3. Begrip aanvrager

Een centraal begrip in de Wet Bibob is ‘betrokkene’. Dit is degene die een besluit van de overheid vraagt og heeft gevraagd, bijvoorbeeld ove het toekennen van een vergunning. Dit kan een natuurlijk persoon of een rechtspersoon zijn. Vaak is de betrokkene de vergunninghouder of –aanvrager, maar afhankelijk van het besluit kan de betrokkene bijvoorbeeld ook een subsidieaanvrager of verhuurder van vastgoed zijn.

In een beoordeling op grond van de Wet Bibob worden ten eerste de strafbare feiten bekeken die (vermoedelijk) door de betrokkene zelf zijn begaan. Bij de beoordeling van de mate van gevaar wordt ook rekening gehouden met de strafbare feiten die (vermoedelijk) zijn begaan door (rechts-)personen die direct of indirect leiding geven aan de betrokkene. Deze leidinggevende zijn in de praktijk hoofdzakelijk bestuurders, maar soms worden ook andere personen als leidinggevende aangemerkt (bijvoorbeeld bedrijfsleiders).

Ook strafbare feiten die (vermoedelijk) zijn gepleegd door personen die direct of indirect zeggenschap hebben over de b0etrokkenen, kunnen in de beoordeling betrekken worden. De betrokkene is hierbij in principe een rechtspersoon. Deze zeggenschap hebbenden zijn meestal de (indirecte) aandeelhouders. In sommige gevallen wordt een ander als (feitelijk) zeggenschap hebbende aangemerkt.

De betrokkene staat ook in relatie tot (de strafbare feiten die al dan niet vermoedelijk zijn gepleegd door) degenen die hem vermogen verschaffen. Vermogen verschaffen kan op meerdere manieren. Een financier kan bijvoorbeeld een geldlening hebben verstrekt, een bedrag hebben geschonken of iets op afbetaling hebben verkocht. Daarnaast kunnen ook aandeelhouders – gezien hun aandelenkapitaal – als financiers van een rechtspersoon worden aangemerkt.

De betrokkene staat in relatie tot (de strafbare feiten die al dan niet vermoedelijk gepleegd zijn door) degenen tot wie hij in een ‘zakelijk samenwerkingsverband’ staan. Dit begrip komt alleen voor in het kader van de Wet Bibob en is geïntroduceerd om op te kunnen treden tegen stroman- en katvangerconstructies. Het begrip omvat echter meer dan alleen deze constructies. Uit de jurisprudentie komt naar voren dat er voor het aannemen van een zakelijk samenwerkingsverband sprake moet zijn van:

  • een zakelijke relatie;

  • die gericht is op samenwerking; en

  • een zeker duurzaam en structureel karakter heeft.

In de praktijk bestaat (de motivering van) een zakelijk samenwerkingsverband doorgaans uit meerdere ‘elementen’. Zo kan het bestaan van een zakelijk samenwerkingsverband aangenomen worden als er onder andere sprake is van een huurrelatie, het gezamenlijk exploiteren van gokautomaten, financiële banden of gezamenlijke deelneming in ondernemingen. Ook kan het bestaan van een familie- of huwelijksband in de beoordeling meegewogen worden.

4. Toepassingsbereik Wet Bibob voor de gemeente

Voor de gemeentelijke overheid als publiekrechtelijke orgaan beperken de toepassingsmogelijkheden van de Wet Bibob en Besluit Bibob zich tot:

toepassingsmogelijkheden van de Wet Bibob en Besluit Bibob zich tot:

  • De beschikking ingevolge de artikel 3 en 30a van de Drank & Horecawet:

    • °

      de Drank & Horecavergunning

    • °

      aanhangsel Drank & Horecavergunning

  • Vergunning tbv seksinrichtingen

  • Vergunning voor aanwezig hebben van kansspelautomaten

  • Vergunningen vanuit de Huisvestingswet:

    • °

      huisvestingsvergunning

    • °

      vergunning tot onttrekken, samenvoegen of splitsen van een woonruimte

    • °

      vergunning voor splitsen van recht op gebouw in appartementsrechten

  • Vergunningen/ontheffingen, voortkomende uit Gemeentelijke Verordeningen.

  • Omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten

  • Omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten:

    • °

      vergunningsplichtige inrichtingen binnen de sector afval

    • °

      omgevingsvergunning beperkte milieutoets(OBM)

  • Subsidies

Voor de gemeentelijke overheid als privaatrechtelijke partner in transacties, beperken de toepassingsmogelijkheden van de Wet Bibob en Besluit Bibob zich tot:

  • de gunning dan wel intrekking van een overheidsopdracht aan een gegadigde, voor zover het een overheidsopdracht betreft in de sectoren bouw, milieu en ICT;

  • het aangaan, opschorten of ontbinden van een vastgoedtransactie.

5. Waarom een beleidslijn?

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van de Wet Bibob. Het betreft een facultatieve wet, waarbij het bestuursorgaan zelf de bevoegdheid heeft om te bepalen in welke van de door de wet geboden mogelijkheden, zij dit instrument daadwerkelijk zal toepassen.

Door het vaststellen en implementeren van een beleidslijn biedt de gemeente meer structuur en zekerheid in haar werkwijze aan zowel de ambtenaren als aan de burgers. In de beleidslijn staat aangegeven op welke beschikkingen, subsidies en aanbestedingen de Wet Bibob wordt toegepast en in welke gevallen de toetsing zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob (hierna "de Bibob-toets") zal plaatsvinden.

Voor de burger wordt door de beleidslijn voorkomen, dat er sprake is van willekeur in de toepassing van beleid. Voor de gemeentelijke overheid wordt door de beleidslijn een nadrukkelijk signaal voor de bescherming van haar integriteit afgegeven en kan daaruit een preventieve werking het gevolg zijn.

De kracht van het Bibob-instrument neemt nadrukkelijk toe als de toepassing door zoveel mogelijk bestuursorganen gebeurt en de onderliggende toepassingscriteria binnen de bestuursorganen zo veel mogelijk eenduidig zijn. In dat kader heeft het Regionaal College Twente al op 4 juni 2012 besloten tot een minimumlijn van toepassing: dit houdt in een minimumtoepassing van de Wet Bibob bij de Drank- en Horecawet (evt. met uitzondering van para commerciële instellingen) en bij vergunningen op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening zoals de exploitatievergunning, seksinrichting, escortbedrijf, speelautomatenhal, growshops, headshops, smartshops en de evenementenvergunning.

Bibob bij evenementen (vechtsportgala’s).

Ten aanzien van het toepassen van de Wet Bibob bij evenementen, heeft destijds het Regionaal College Twente alle gemeenten geadviseerd het via de Algemeen Plaatselijke Verordening mogelijk te maken bepaalde vechtsportgala’s als speciale categorie evenementen aan te wijzen. Hierdoor kunnen deze vechtsportgala’s, waarvan bekend is dat zij affiniteit hebben met de georganiseerde misdaad, worden getoetst met toepassing van de Wet Bibob.

Bouwactiviteiten, milieu, aanbesteding en subsidies

De Wet Bibob kan ook worden toegepast bij aanvragen om bouwactiviteiten, milieuvergunning, aanbesteding en subsidies.

Twentse lijn (uitvoeringsadvies RC)

Het Regionaal College Twente stelt aan de gemeente voor om alle branches uit de huidige regionale beleidslijn, en aanvullend daarop toepassing Bibob bij evenementen, onderdeel te laten zijn van lokaal actueel beleid. Deze toepassing waarborgt een gedegen minimum niveau van Bibob-toepassing en komt daarmee tegemoet aan o.a. de doelstellingen om de georganiseerde misdaad bestuurlijk aan te pakken en tegelijkertijd een waterbedeffect in de regio te voorkomen. De hiermee gemoeide formatie per gemeente zal niet veel meer betreffen dan de huidige formatie. Nu hebben de meeste gemeenten al een medewerker met als aandachtsgebied de Wet Bibob. Deze medewerker is veelal geplaatst in de functie van vergunningverlener bijzondere wetten. Wel zal extra formatie gemoeid zijn met het actualiseren van het beleid alsook inzake de communicatie daarover in de gemeentelijke organisatie. Dit is echter incidenteel van aard. Ook kan, afhankelijk van de problematiek en het ambitieniveau van een gemeente, op meer beleidsterreinen dan de bijzondere wetten de Wet Bibob worden toegepast. Uiteraard kan in dat geval extra formatie aan de orde zijn.

Ten aanzien van Bibob toepassing bij bouwactiviteiten, milieu, aanbesteding en subsidies adviseert het Regionaal College Twente per gemeente te beslissen of en in hoeverre toepassing bij die beleidsterreinen wordt opgenomen in lokaal beleid. De keuze hiertoe kan afhankelijk zijn van lokale problematiek, ambitie en de financiële (on)mogelijkheden voor gemeenten om ambtenaren met meer taken te belasten alsook de afweging om meer administratieve lasten op te leggen aan burgers.

Daarnaast adviseert het Regionaal College Twente de Twentse colleges van burgemeester en wethouders de bewustwording van de georganiseerde misdaad te vergroten in de gemeentelijke organisatie. Zowel bij publiekrechtelijk als privaatrechtelijk handelen. Ten aanzien van het privaatrechtelijk handelen kan het voorbeeld worden genomen de verkoop van vastgoed aan derden (accommodatiebeleid et cetera). Stel bij iedere verkoop vragen aan de koper, e.e.a. in het licht van de Indicatorenlijst. Indien de Eerste Kamer het wetsvoorstel Evaluatie- en Uitbreiding Wet Bibob, zoals op 20 maart 2012 aangenomen door de Tweede Kamer, vaststelt wordt toepassing van de Wet Bibob mogelijk in de vastgoedsector.

Het Uitvoeringsadvies van het Regionaal College Twente alsmede een lokale risico analyse hebben geleid tot bijgevoegde beleidslijn.

Paragraaf 2 Publiekrechtelijke beschikkingen.

In artikel 2.1 lid 1 zijn de beschikkingen opgenomen, waarbij het wenselijk is om bij elke aanvraag een Bibob-toets te doen. De keuze hiertoe is ingegeven door ervaringen in de achterliggende jaren, waarbij gebleken is, dat de onderhavige bedrijfsmatige activiteiten middels deze beschikkingen gekenmerkt worden door o.a.:

  • zeer laagdrempelig door de geringe functie-eisen voor de onderhavige ondernemingen;

  • grootschalig gebruik van z.g. cash-geld, waardoor zij extra bevattelijk zijn voor invloeden vanuit criminele organisaties voor z.g. "witwaspraktijken";

  • bedrijfsmatige activiteiten die minder locatie/plaatsgebonden zijn, waardoor het z.g. "waterbedeffect" zich hier nadrukkelijk kan voordoen.

Op het moment dat het bestuursorgaan met de betrokken ondernemer middels een Bibob-toets een verantwoorde inschatting heeft gemaakt van haar integriteitsrisico, kan in het verdere verloop van de bestuurlijke relatie tussen het overheidsorgaan en betrokkene, maatwerk worden ontwikkeld in geval er sprake is van een aanvraag voor een nieuwe beschikking. Belangrijk daarbij is, dat zowel t.a.v. de betrokkene zelf als de personen die op hem invloed kunnen uitoefenen, zich geen veranderingen hebben voorgedaan.

In paragraaf 2 artikel 2.1 sub 2 onder a) wordt de toepassing nader omschreven bij een aanvraag om een omgevingsvergunning bouwactiviteit.

Uitgangspunt is daarbij geweest, dat een Bibob-toets niet bij elke aanvraag plaats hoeft te vinden maar dat de toepassing beperkt zou dienen te blijven tot de gevallen waarin sprake is van een financiële investering van redelijke omvang dan wel het betrokken bouwwerk op enigerlei wijze een faciliterende rol kan vervullen in bedrijfsmatige activiteiten die een vergroot risico in zich hebben voor criminele invloeden. Dit laatste kan ingegeven zijn door branche- en/of omgevings-kenmerken.

Voor alle beschikkingen(vergunningen en subsidies) in de artikelen 2.1 sub 2 en 2.1 sub 3 in deze paragraaf geldt, dat het toepassingsbereik in beginsel niet algemeen is, maar beperkt wordt door lokale keuzes. Belangrijk is daarbij het wel/niet aanwezig zijn van specifieke relevante informatie, die kan duiden op een integriteitsrisico voor het bestuursorgaan.

Paragraaf 3 Privaatrechtelijke transacties.

In artikel 3.1 van deze paragraaf wordt de toepasbaarheid bij vastgoedtransacties omschreven. Dit betreft een uitbreiding van de toepasbaarheid van het Bibob-instrument in een sector, die in zijn algemeenheid als krachtig en betrouwbaar kan worden beschouwd maar op onderdelen gebleken is ernstig kwetsbaar te zijn voor invloeden vanuit de criminele omgeving. Voor het uitsluiten van deze invloeden binnen deze sector, zullen maatregelen vanuit diverse actoren binnen deze sector zelf noodzakelijk zijn. Daarbij kunnen initiatieven komen vanuit b.v. de makelaardij, het notariaat en de taxateurs. Ook kan het Kadaster een signalerende rol vervullen in geval een onroerend goed in korte tijd meerdere keren in andere handen overgaat.

De uitbreiding van de Bibob-wetgeving op dit onderwerp beperkt zich tot de gevallen, waarin een bestuursorgaan middels een privaatrechtelijke transactie partij is. Daarbij is het niet gewenst om bij elke transactie tot inzet van dit instrument te besluiten. Zoals eerder gezegd is de onroerendgoedsector in zijn algemeenheid krachtig en betrouwbaar. De toepassing zal dan ook beperkt dienen te worden tot de gevallen, waarin gemotiveerd tot inzet kan worden besloten. In de modelbeleidslijn is een voorzet gedaan voor een nadere beperking van de toepassing. Deze voorzet is niet bindend; zij beoogd nadrukkelijk uit te nodigen tot nadere studie op de schaal van de eigen omgeving met beschikbare samenwerkingspartners binnen b.v. het RIEC om tot een werkbare afbakening van de toepassing in deze sector te komen.

In artikel 3.2 van deze paragraaf wordt de toepasbaarheid bij aanbestedingen omschreven.

Door de wetgever is de toepasbaarheid van het Bibob-instrumentarium beperkt tot de sectoren milieu, informatie-communicatie-technologie(ICT) of bouw. Daarbij is het niet de bedoeling om bij elke transactie in een van deze sectoren ook tot Bibob-toets over te gaan maar de inzet nadrukkelijk te beperken tot gevallen, waarbij de inzet gemotiveerd kan worden. Er is daarbij gekozen voor een eerste beperking tot de transacties, waarvoor een openbare aanbesteding is voorgeschreven. In tegenstelling tot de procedures bij onderhandse aanbesteding betreft het hier veelal personen/ondernemingen die bij het bestuursorgaan minder bekend zijn.

Daarnaast is in de modelbeleidslijn de mogelijkheid opgenomen om ook tot een Bibob-toets te kunnen overgaan als concrete informatie daartoe aanleiding biedt. In tegenstelling tot de algemene strekking van de Bibob-regelgeving, verstrekt de Wet Bibob geen extra weigeringsgrond bij aanbestedingen. De reden hiervoor is, dat het binnen deze sector in beginsel gaat om een gesloten stelsel van selectie- en gunningscriteria. De uitkomst van een Bibob-toets kan dan ook slechts gelden als versterking voor een van deze criteria.

Voor de inzet van het Bibob-instrumentarium geldt als algemene regel, dat het slechts als ultimum remedium dient te worden ingezet en het overheidsorgaan geboden is om nadrukkelijk eerst de mogelijkheden na te gaan, die reguliere wetgeving biedt. Op dat vlak ligt op dit moment een voorstel Aanbestedingswet 2012 voor vaststelling door het parlement voor. In dit wetsvoorstel is o.a. de invoering van een z.g. eigen integriteitsverklaring opgenomen.

De verwachting is dat deze verklaring een sterke rol kan vervullen in het selectieproces, waardoor inzet van het Bibob-instrument veelal niet meer noodzakelijk is.

6.Versterking eigen onderzoek

In artikel 4.1 van paragraaf 4 wordt de uitvoering van het eigen onderzoek beschreven. Bij de uitvoering van het eigen onderzoek, zal het bestuursorgaan in eerste aanleg gebruik maken van alle relevante gegevens uit haar eigen informatiehuishouding. Ook zal zij gebruik kunnen maken van de relevante informatie, die voor haar beschikbaar is in z.g. open bronnen.

De beschikbaarheid van relevante informatie in de z.g. gesloten bronnen is door de onderliggende regelgeving beperkt. Middels de wijziging van wetgeving, verkrijgt het bestuursorgaan per 1 januari 2013 een ruimere bevoegdheid tot het handelsregister van de Kamer van Koophandel en het Justitieel Documentatie Systeem.

De Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC) zijn door de wetswijziging bevoegd om het volledige eigen onderzoeksdossier als ook een daarop gebaseerd adviesrapport van het Bureau in te zien. Op die manier wordt hun ondersteunende en coördinerende rol naar bestuursorganen bij de uitvoering van de Bibob-wetgeving, nadrukkelijk versterkt. Het RIEC kan de eigen onderzoeksfase van het bestuursorgaan versterken door het verstrekken van relevante informatie, die afkomstig is van de partners in het samenwerkingsverband. Ook kunnen zij adviseren om in concrete gevallen wel/niet over te gaan tot het doen van een adviesverzoek bij het Landelijk Bureau Bibob.

Indien het bestuursorgaan een adviesrapport van het Bureau heeft ontvangen, rust daar voor haar een vergewisplicht op. In de wetswijziging is voorzien in de mogelijkheid om dit adviesrapport daartoe voor te leggen aan de leden van het lokale driehoeksoverleg.

De beslissing aan het einde van een Bibob-toets blijft uiteindelijk een zelfstandige bevoegdheid voor de gemeente, waarbij zij, in geval van weigering dan wel intrekking, haar besluit afdoende moet motiveren.