Regeling vervallen per 01-10-2022

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Borne houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Borne 2021)

Geldend van 01-01-2021 t/m 30-09-2022

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Borne houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Borne 2021)

De raad van de gemeente Borne,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 november 2020;

gelet op de artikelen 2.1.3, artikel 2.1.4 eerste, tweede, derde, vierde en zesde lid en artikel 2.1.4a eerste, tweede, derde, vijfde en zesde lid, 2.1.4b tweede lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

gelet op het VN-verdrag voor de rechten van personen met een beperking;

alsmede gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat:

  • dat inwoners een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • dat van inwoners mag worden verwacht elkaar naar vermogen bij te staan;

  • dat inwoners die zelf dan wel samen met personen in hun naaste omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op de door de gemeente georganiseerde ondersteuning;

  • dat inwoners met een beperking voldoende in staat moeten zijn mee te doen aan een inclusieve samenleving;

  • het noodzakelijk is om cliënten te ondersteunen als zij beperkingen ondervinden in hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid en zij niet in staat zijn om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hiervoor een oplossing te vinden;

  • het noodzakelijk is om cliënten met psychische of psychosociale problemen en cliënten die vanwege huiselijk geweld of om andere redenen de thuissituatie hebben verlaten, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij hier niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen toe in staat zijn;

  • het noodzakelijk is om bij verordening regels vast te stellen over:

    • -

      de door het college te verlenen individuele en algemene voorzieningen;

    • -

      de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een maatwerkvoorziening;

    • -

      de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een maatwerkvoorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

    • -

      de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

    • -

      de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

    • -

      de waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van maatschappelijke ondersteuning en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt de maatschappelijke ondersteuning kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

B E S L U I T:

Vast te stellen de:

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Borne 2021

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 1.1.1 van de wet verstaan onder:

    • a.

      aanbieder: de door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

    • b.

      algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

    • c.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan het, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover ook als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Een zaak of een dienst is algemeen gebruikelijk als deze:

      • -

        normaal inde handel verkrijgbaar is; en

      • -

        niet specifiek is bedoeld voor mensen met beperkingen; en

      • -

        niet substantieel duurder is dan vergelijkbare producten; en

      • -

        de zaak of dienst voor de persoon als aanvrager algemeen gebruikelijk kan worden geacht.

    • d.

      andere voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, jeugdhulp of werk en inkomen, niet vallend onder de wet;

    • e.

      begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven;

    • f.

      cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

    • g.

      cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

    • h.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borne;

    • i.

      beleidsregels: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Borne 2021;

    • j.

      collectieve maatwerkvoorziening: een maatwerkvoorziening die door meerdere personen tegelijk kan worden gebruikt;

    • k.

      financieel besluit: Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Borne;

    • l.

      financiële maatwerkvoorziening: een tegemoetkoming in de kosten die rechtstreeks aan de cliënt kan worden uitbetaald en waarvoor geen oordeel wordt gegeven over de kwaliteit;

    • m.

      gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

    • n.

      gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • o.

      hoofdverblijf: op welk adres de cliënt in de Basisregistratie Personen ingeschreven staat of zal staan. Indien de cliënt met een briefadres in de Basisregistratie Personen ingeschreven staat, gaat het om het feitelijke woonadres;

    • p.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet;

    • q.

      kostprijs: de prijs waarvoor de gemeente de maatwerkvoorziening heeft ingekocht, dan wel een afgeleide daarvan;

    • r.

      ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Borne;

    • s.

      melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet;

    • t.

      persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

    • u.

      persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015 onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

    • v.

      uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • w.

      wmo -consulent: de door de gemeente aangestelde medewerker die hulpvragen voor maatschappelijke ondersteuning behandelt;

    • x.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2. Vormen van maatschappelijke ondersteuning

Artikel 2.1 Vormen van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. De volgende vormen van algemene voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      Informatie en advies;

    • b.

      Cliëntondersteuning.

  • 2. De volgende maatwerkvoorziengen zijn beschikbaar:

    • a.

      Huishoudelijke ondersteuning;

    • b.

      Ambulante begeleiding (individueel en groepsgericht)

    • c.

      Kortdurend verblijf

    • d.

      Respijtzorg

    • e.

      Hulpmiddelen;

    • f.

      Woningaanpassingen;

    • g.

      Vervoersvoorzieningen;

    • h.

      Overig.

  • 3. De aanbieders van beschikbare maatwerkvoorzieningen (huishoudelijke ondersteuning en begeleiding) worden gepubliceerd via de website van www.samen14.nl

  • 4. Het college kan bij nadere regels aanvullingen op de algemene en maatwerkvoorzieningen vaststellen die op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.

Hoofdstuk 3. Toegang maatschappelijke ondersteuning

Artikel 3.1 Melding

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens de cliënt schriftelijk, mondeling, telefonisch of digitaal bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk en geeft aan dat op korte termijn een afspraak voor een gesprek wordt gemaakt.

Artikel 3.2 Cliëntondersteuning

  • 1. Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van kosteloze cliëntondersteuning.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 3.3 Persoonlijk plan

  • 1. Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid van de wet en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen. Als de cliënt daarom verzoekt, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een persoonlijk plan.

Artikel 3.4 Informatie en identificatie

  • 1. De cliënt geeft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 2. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 3.5 stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een geldig identiteitsbewijs.

Artikel 3.5 Onderzoek

  • 1. Het college maakt zo spoedig mogelijk met de cliënt een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college de cliënt, zijn mantelzorger of bij gebruikelijke hulp zijn huisgenoten oproepen voor een gesprek als bedoeld in artikel 3.6 of een onderzoek door een daartoe aangewezen deskundige als bedoeld in artikel 3.8 van deze verordening.

  • 3. Het college verzamelt voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie.

  • 4. Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 3.5 van deze verordening.

  • 5. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hem toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

Artikel 3.6 Gesprek

  • 1. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt of zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig andere personen.

  • 2. De volgende factoren maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • c.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • e.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • f.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn.

  • 3. Tijdens het gesprek wordt aan de cliënt in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een persoonsgebonden budget en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 4. Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 4.1 in te dienen.

Artikel 3.7 Gespreksverslag

Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek en stuurt dit gespreksverslag ter kennisname aan de cliënt.

Artikel 3.8 Extern deskundigenonderzoek

  • 1. Het college is bevoegd om de cliënt op een aangegeven plaats en tijdstip door één of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en onderzoeken.

  • 2. Het college vraagt de door haar aangewezen adviesinstantie om advies indien:

    • a.

      Er onvoldoende duidelijkheid bestaat over de beperkingen en of de hulpvraag dan wel de oorzaak hiervan;

    • b.

      Het college dat om andere reden gewenst vindt.

Hoofdstuk 4. Procedurele bepalingen

Artikel 4.1 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan schriftelijk worden ingediend bij het college.

  • 2. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden ingediend nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen over de procedure voor de aanvraag.

Artikel 4.2 Besluit

  • 1. Het college legt de beslissing omtrent het al dan niet verlenen van een maatwerkvoorziening vast in een beschikking.

  • 2. De cliënt moet zich, indien van toepassing, binnen 3 maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij de aanbieder van de maatwerkvoorziening, dan wel het persoonsgebonden budget binnen 3 maanden zijn gaan inzetten aan het resultaat waarvoor het is verstrekt.

Artikel 4.3 Inhoud en geldigheidsduur beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt vastgelegd:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt, wie de maatschappelijke ondersteuning gaat bieden en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      of de voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt, en indien van toepassing;

    • c.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 2. Het gespreksverslag kan onderdeel uitmaken van de beschikking.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;

    • b.

      indien van toepassing de termijn van 3 maanden waarbinnen de cliënt zich bij de aanbieder moet hebben gemeld als bedoeld in artikel 4.2 lid 2;

    • c.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

  • 4. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe deze is bepaald;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.

    • d.

      de termijn van 3 maanden waarbinnen de cliënt het persoonsgebonden budget moet besteden als bedoeld in artikel 8 lid 3;

    • e.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

  • 5. Bij de beschikking wordt informatie verstrekt over de rechten en de plichten van de cliënt op grond van de wet, de verordening en de nadere regels.

  • 6. In de beschikking is tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 7. Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen en stelt hierover nadere regels.

Hoofdstuk 5 Afweging en voorwaarden maatwerkvoorzieningen

Artikel 5.1 Criteria maatwerkvoorzieningen

  • 1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in zijn zelfredzaamheid of participatie, als de cliënt de beperkingen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht en/of;

    • b.

      gebruikelijke hulp en/of;

    • c.

      mantelzorg en/of;

    • d.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    • e.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;

    • f.

      algemene voorzieningen en/of;

    • g.

      andere voorzieningen.

  • 2. Een cliënt met psychische of psychosociale problemen en een cliënt die vanwege huiselijk geweld of om een andere reden de thuissituatie heeft verlaten, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving, als de cliënt de problemen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht en/of;

    • b.

      gebruikelijke hulp en/of;

    • c.

      mantelzorg en/of;

    • d.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    • e.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;

    • f.

      algemene voorzieningen en/of;

    • g.

      andere voorzieningen.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen over de maatwerkvoorzieningen die op grond van lid 1 en lid 2 beschikbaar zijn.

Artikel 5.2 Beginsel van primaat

  • 1. Het college kan maatschappelijke ondersteuning verstrekken als collectieve maatwerkvoorziening en/of individuele maatwerkvoorziening. Daarbij ligt het primaat bij de collectieve maatwerkvoorziening, tenzij dat niet als goedkoopst passende bijdrage kan worden aangemerkt.

  • 2. De maatwerkvoorziening collectief vervoer wordt slechts geboden indien deze gericht zijn op het zich kunnen verplaatsen in een straal tot 20 kilometer rond de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben.

  • 3. Afhankelijk van de vervoersbehoefte van de cliënt wordt een kilometeraantal vastgesteld tot maximaal 1.500 kilometer per jaar.

  • 4. Voor zover de cliënt gebruik kan maken van het collectief vervoer zal deze mogelijkheid eerst worden beoordeeld.

  • 5. Het college beoordeelt of de cliënt die een woning bewoont (huurder of eigenaar) kan verhuizen als:

    • a.

      de cliënt is aangewezen op een woningaanpassing en/of een woonvoorziening in de vorm van bijvoorbeeld een traplift; en

    • b.

      voor zover een passende of een goedkoper aanpasbare woning in de gemeente Borne binnen een medisch aanvaardbare termijn beschikbaar is.

  • 6. Als het verstrekken van een woningaanpassing in de vorm van bijvoorbeeld een traplift als goedkoopst passende oplossing wordt aangemerkt, dan wordt aan de cliënt die (toch) verhuist naar een andere (geschikte) woning geen financiële maatwerkvoorziening als tegemoetkoming in de verhuiskosten verstrekt.

Artikel 5.3 Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst compenserende voorziening.

  • 2. De maatwerkvoorziening wordt slechts verstrekt indien deze gezien de beperkingen van de cliënt, veilig voor hemzelf en zijn omgeving is, geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt en niet anti-revaliderend werkt .

  • 3. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als voor de problematiek die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat

    • b.

      als de cliënt de gevraagde voorziening voor de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij er sprake is van een acute noodsituatie waardoor het voor de cliënt dringend noodzakelijk was de voorziening te treffen;

    • c.

      als de cliënt de gevraagde voorziening na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven of de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;

    • d.

      als de gevraagde voorziening al eerder aan de cliënt is verstrekt op grond van enige wettelijke bepaling en de normale afschrijvingstermijn van die voorziening nog niet verstreken is. Tenzij de voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen of de cliënt de restwaarde van de voorziening die verloren is gegaan geheel of gedeeltelijk vergoedt;

    • e.

      als deze niet hoofzakelijk op het individu is gericht;

    • f.

      als de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan.

  • 4. Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt als:

    • a.

      deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om hulp bij het huishouden of begeleiding;

    • b.

      de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Borne

  • 5. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt alleen rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving met een maximum van 1.500 kilometer op jaarbasis.

  • 6. Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

    • b.

      als de cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen;

    • c.

      ten behoeve van woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning. Er kan dan wel een voorziening voor verhuizing en inrichting worden verstrekt;

    • d.

      als de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding was op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor de verhuizing is;

    • e.

      als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door het college;

    • f.

      als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden;

  • 7. Het college verstrekt de voorzieningen maatschappelijke opvang en beschermd wonen conform het daartoe vastgesteld beleid van de centrumgemeente Enschede, de geldende verordening maatschappelijke ondersteuning en de daarop gebaseerde nadere regels en/of beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van deze centrumgemeente.

Artikel 5.4 Regels voor een persoonsgebonden budget

  • 1. Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een door het college te verstrekken persoonsgebonden budget, dient de cliënt daartoe vervolgens door het college ter beschikking gesteld format (pgb-plan) een gemotiveerde aanvraag in:

    • a.

      wat hij met het persoonsgebonden budget wenst in te kopen en bij welke uitvoerder;

    • b.

      waarom hij de ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget wenst te ontvangen;

    • c.

      indien van toepassing: wie hij heeft gemachtigd om zijn belangen ten aanzien van het persoonsgebonden budget te behartigen en de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken uit te voeren;

    • d.

      hoe hij de ondersteuning wenst te organiseren;

    • e.

      op welke wijze de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt;

    • f.

      de kosten van de voorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

  • 2. Het persoonsgebonden budget mag niet worden besteed aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling,

    • b.

      kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • c.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • d.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een persoonsgebonden budget;

    • e.

      kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;

    • f.

      een voorziening die voor de cliënt als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt.

  • 3. Het persoonsgebonden budget bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 4. Een persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, kan de maatschappelijke ondersteuning onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk:

    • a.

      deze persoon heeft aangegeven dat de hulp aan de cliënt voor hem niet tot overbelasting leidt;

    • b.

      deze persoon heeft op geen enkele wijze druk uitgeoefende op de ontvangen van het persoonsgebonden budget bij diens besluitvorming;

    • c.

      de ondersteuning van het sociale netwerk leidt tot betere of efficiëntere ondersteuning dan andere of professionele hulp, met het oog op de te bereiken resultaten;

    • d.

      dat degene uit het sociale netwerk beschikt over een Verklaring Omtrent Gedrag.

  • 5. Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 5.5 Onderscheid formele en informele hulp

  • 1. Bij het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2. Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de cliënt:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het persoonsgebonden budget uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het persoonsgebonden budget uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

  • 3. Informele hulp is:

    • a.

      Hulp die geboden wordt door personen, al dan niet uit het sociaal netwerk, die niet voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2;

    • b.

      Hulp die wordt geboden door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2, maar bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad zijn van cliënt.

Artikel 5.6 Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1. De hoogte van een persoonsgebonden budget:

    • a.

      wordt bepaald aan de hand van het onder 5.3, lid 1 bedoelde pgb-plan voor zover dit het maximale tarief niet overstijgt zoals bedoeld in het derde lid;

    • b.

      is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede maatschappelijke ondersteuning in te kopen, en;

    • c.

      wordt bepaald aan de hand van een tot een maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura.

  • 2. Het college houdt bij de vaststelling van de hoogte van een persoonsgebonden budget rekening met het feit of er sprake is van professionele ondersteuning of informele ondersteuning.

  • 3. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor :

    • a.

      een zaak (roerend of onroerend):

      • 1.

        wordt maximaal vastgesteld op het bedrag van de goedkoopst compenserende voorziening in natura bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten, zo nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering of;

      • 2.

        het bedrag van de kosten volgens de door het college geaccepteerde offerte indien de gemeente voor de betreffende zaak geen overeenkomst heeft gesloten.

    • b.

      voor vervoer:

      • 1.

        de hoogte van het persoonsgebonden budget voor vervoer bedraagt maximaal € 0,19 per kilometer voor maximaal 1500 kilometer per kalenderjaar;

      • 2.

        als een cliënt later in het jaar gebruik gaat maken van het collectief vervoer, wordt het aantal kilometers berekend voor de resterende dagen van het kalenderjaar (1500/ 365 x resterende aantal dagen tot en met 31 december).

    • c.

      Voor diensten:

      • 1.

        professionele ondersteuning bedraagt ten hoogste 80 procent van de kostprijs van de in betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura, of de goedkoopst adequate oplossing via de aanbieder waarmee de gemeente een contract heeft gesloten, tenzij op basis van het pgb-plan van de cliënt passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.

      • 2.

        de hoogte van het persoonsgebonden budget voor formele hulp die geboden wordt door een ZZP-er (zelfstandige zonder personeel bedraagt 80 procent van het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura, tenzij op basis van het pgb-plan van de cliënt passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.

      • 3.

        informele ondersteuning is bij het bestaan van een dienstbetrekking gelijk aan 125 procent van het laatst vastgestelde minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag voor een persoon van 21 jaar of ouder met een 36-urige werkweek. Het vastgestelde pgb-tarief blijft gedurende de looptijd van de beschikking ongewijzigd en wordt niet tussentijds geïndexeerd.

    • d.

      Indien het op basis van lid c onder 1 tot en met 3 vastgestelde persoonsgebonden budget in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen maatwerkvoorziening te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht.

  • 4. Het college stelt de tarieven vast in het Financieel Besluit en kan nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 6. Bijdrage in de kosten

Artikel 6.1 Hoogte bijdrage in de kosten

  • 1. De cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een verstrekte maatwerkvoorziening in natura dan wel in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • 2. De maatwerkvoorziening collectief vervoer (aanvullend openbaar vervoer) is uitgezonderd van het abonnementstarief.

  • 3. De bijdrage in de kosten is verschuldigd vanaf de maand waarin de ondersteuning (de dienst) feitelijk is geboden, het hulpmiddel feitelijk is geleverd, de woningaanpassing is gerealiseerd of het persoonsgebonden budget is toegekend.

  • 4. De bijdrage in de kosten voor hulpmiddelen en woonvoorzieningen blijft verschuldigd als de cliënt tijdelijk geen gebruik maakt van de maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget.

  • 5. Als een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders en;

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 6. De hoogte van de bijdrage in de kosten voor één of meerdere maatwerkvoorzieningen en/of persoonsgebonden budgetten is gebaseerd op het maximale bedrag als bedoeld in artikel 2.14.a, vierde lid, van de wet.

  • 7. Geen bijdrage in de kosten is verschuldigd voor:

    • a.

      een rolstoelvoorziening;

    • b.

      het vervoer van en naar de groepsondersteuning;

    • c.

      een financiële maatwerkvoorziening.

  • 8. De bijdrage in de kosten voor de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en maatschappelijke opvang worden vastgesteld conform het uitvoeringsbesluit.

  • 9. De bijdragen in de kosten voor de maatwerkvoorziening opvang wordt vastgesteld en geïnd door de aanbieder die de maatschappelijke opvang biedt.

Artikel 6.2 Kostprijs

  • 1. De kostprijs van de maatwerkvoorziening is:

    • a.

      de huurprijs van die het college verschuldigd is aan de aanbieder waaronder eventueel bijkomende kosten zoals instandhoudingskosten;

    • b.

      de koopprijs die het college verschuldigd is aan de aanbieder (al dan niet naar rato in verband met de economische afschrijftermijn), waaronder eventueel bijkomende kosten zoals instandhoudingskosten;

    • c.

      voor diensten geldt het tarief die het college verschuldigd is aan de aanbieder.

  • 2. De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget in de betreffende budgetperiode.

Artikel 6.3 Ritbijdrage en opstaptarief

  • 1. Voor het gebruik van de maatwerkvoorziening collectief vervoer is de cliënt een op het reguliere OV-tarief gebaseerde ritbijdrage een opstaptarief verschuldigd aan de aanbieder.

  • 2. Het college stelt de bedragen als bedoeld in het eerste lid vast in het financieel besluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid onder k.

Hoofdstuk 7. Herziening, intrekking, misbruik en niet-gebruik van een maatwerkvoorziening

Artikel 7.1 Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van een maatwerkvoorziening

  • 1. Het college informeert cliënten op een begrijpelijke manier over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt langer dan 2 maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden, of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als blijkt dat het persoonsgebonden budget binnen drie maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget. .

  • 6. Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening bij dwangbevel worden teruggevorderd.

  • 7. Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, of:

    • a.

      de cliënt nog op de maatwerkvoorziening is aangewezen;

    • b.

      de maatwerkvoorziening of het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget nog toereikend is;

    • c.

      de cliënt nog voldoet aan de voorwaarden van de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget;

    • d.

      de verstrekte voorzieningen worden gebruikt dan wel besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

Artikel 7.2 Verrekening

Het college kan een terug te vorderen bedrag verrekenen met betalingen op grond van de wet, die nog uitgekeerd moeten worden.

Hoofdstuk 8. Afstemming met andere voorzieningen

Artikel 8.1 Afstemming met gezondheidszorg

  • 1. Het college maakt afspraken met zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) om te komen tot een integrale dienstverlening en te voorkomen dat cliënten tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijk kader.

  • 2. Als de cliënt dit wenst, zorgt het college ervoor dat de cliënt ondersteund wordt richting het CIZ als er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg.

Artikel 8.2 Veilig Thuis

Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over de toegang naar algemene en maatwerkvoorzieningen.

Artikel 8.3 Afstemming met jeugdhulp

  • 1. Het college zorgt voor een goede afstemming tussen voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen voor jeugdigen of ouders op grond van de Jeugdwet.

  • 2. Het college zorgt voor de continuïteit van ondersteuning onder zijn verantwoordelijkheid wanneer de jeugdige de leeftijd van 18 jaar bereikt.

Artikel 8.4 Afstemming met voorzieningen werk en inkomen

Het college draagt zorg dat de Wmo-consulent, de Wmo-aanbieders vroegtijdig signaleren of er financiële belemmeringen zijn waardoor de cliënt geen maatschappelijke ondersteuning kan verkrijgen.

Hoofdstuk 9. Waarborgen verhouding prijs en kwaliteit

Artikel 9.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen door:

    • a.

      voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      voorzieningen af te stemmen op andere vormen van zorg;

    • c.

      inzet van de juiste deskundigheid;

    • d.

      ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de van toepassing zijnde erkende keurmerken voor de betreffende sector;

    • e.

      er bij het leveren van voorzieningen op toe te zien dat beroepskrachten handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, waaronder eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten.

  • 3. Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 9.2 Verhouding prijs en kwaliteit voorziening door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • i.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • ii.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      conform de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5 lid 2 van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van loon binnen een overeenkomst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • i.

        aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • ii.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • iii.

        onderhoud van de voorziening, en

      • iv.

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

Artikel 9.3 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onmiddellijk aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Hoofdstuk 10. Waardering mantelzorgers

Artikel 10.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1. De jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat uit een jaarlijkse activiteit.

  • 2. Het college kan nadere regels over de invulling van deze activiteit vaststellen.

Hoofdstuk 11. Klachten en medezeggenschap

Artikel 11.1 Klachtregeling

  • 1. De Regeling interne klachtenprocedure gemeente Borne is van toepassing voor inwoners die klachten hebben met betrekking tot het gedrag van een persoon die bij de gemeente werkt.

  • 2. Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 3. Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 11.2 Medezeggenschap

  • 1. Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2. Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 11.3 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 12. Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 12.1 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal periodiek geëvalueerd. Het college rapporteert over de bevindingen aan de gemeenteraad.

Artikel 12.2 Geen bepalingen

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 12.3 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 12.4 Overgangsbepalingen

  • 1. Een cliënt, die op grond van de Verordening Jeugd en Wmo Gemeente Borne geen eigen bijdrage is opgelegd, behoudt dit recht tot 1 juli 2021;

  • 2. Vanaf 1 juli 2021 betaalt deze cliënt de eigen bijdrage overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.1 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Borne 2021;

  • 3. Een cliënt, die op grond van de Verordening Jeugd en Wmo Gemeente Borne een persoonsgebonden budget voor inzet van het sociaal netwerk van € 20,50 per uur ontvangt, blijft dit bedrag ontvangen tot 1 juli 2021;

  • 4. Vanaf 1 juli 2021 ontvangt deze cliënt een persoonsgebonden budget voor inzet van het sociaal netwerk, dat gebaseerd is op 125 procent van het laatst vastgestelde minimum uurloon zoals bepaald in artikel 5.6, derde lid, sub c, onder 3 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Borne 2021;

  • 5. Een cliënt, die op grond van de Verordening Jeugd en Wmo Gemeente Borne een persoonsgebonden budget voor inzet van een professional van 90 procent van het gecontracteerde tarief zorg in natura, blijft dit percentage ontvangen tot 1 juli 2021;

  • 6. Vanaf 1 juli 2021 ontvangt deze cliënt een persoonsgebonden budget voor inzet van een professional of een ZZP-er 80 procent van het gecontracteerde tarief zorg in natura zoals bepaald in artikel 5.6, derde lid, sub c, onder 1 en 2 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Borne 2021;

  • 7. Een cliënt, die op grond van de Verordening Jeugd en Wmo Gemeente Borne een financiële tegemoetkoming ontvangt voor het gebruik van een taxi of eigen auto ontvangt, blijft dit bedrag behouden tot 1 juli 2021;

  • 8. Vanaf 1 juli 2021 ontvangt deze cliënt een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een taxi of eigen auto, dat gebaseerd is op maximaal € 0,19 per kilometer voor maximaal 1500 kilometer per kalenderjaar.

Artikel 12.5 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening Jeugd en Wmo Gemeente Borne wordt ingetrokken bij het inwerkingtreden van deze verordening.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening Jeugd en Wmo Gemeente Borne, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Jeugd en Wmo Gemeente Borne en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld conform deze verordening.

  • 4. Het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van de Verordening Jeugd en Wmo Gemeente Borne, gebeurt op grond van de Verordening Jeugd en Wmo Gemeente Borne die daarvoor zijn geldigheid behoudt.

  • 5. Van lid 4 kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 12.6 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2021.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Borne 2021.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van Borne,

gehouden op 15 december 2020,

griffier

voorzitter

TOELICHTING OP DE VERORDENING

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: de wet.

De wet schrijft in de artikelen 2.1.3, artikel 2.1.4 eerste, tweede, derde, vierde en zesde lid en artikel 2.1.4a eerste, tweede, derde, vijfde en zesde lid, 2.1.4b tweede lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid voor waarvoor de gemeenteraad bij verordening in ieder geval regels opstelt. Deze staan in de overwegingen bij de verordening genoemd.

Op 14 juli 2016 trad in Nederland het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap in werking. Het doel van dit verdrag is het versterken van de positie van mensen met een beperking. In het VN-verdrag staat wat de overheid moet doen om de positie van mensen met een beperking te verbeteren op alle terreinen die voor hen, net als voor ieder ander, belangrijk zijn. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om werk, onderwijs, openbaar vervoer, cultuur, sport en andere vrijetijdsbesteding. In de overwegingen is eveneens opgenomen dat inwoners met een beperking voldoende in staat moeten zijn mee te doen aan een inclusieve samenleving.

Met de wet wordt beoogd passende ondersteuning te bieden aan mensen in de eigen leefomgeving door het sociale netwerk of met behulp van gemeentelijke voorzieningen in de nabijheid beter te benutten. Hiervoor is het belangrijk dat mensen met beperkingen zoveel mogelijk in staat worden gesteld op gelijke voet te participeren en deel te nemen aan het dagelijkse leven. Gemeenten hebben de opdracht de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving. In de beleidsregels wordt dit verder uitgewerkt.

Daarbij is het belangrijk dat gemeenten de komende jaren zich inspannen om de mogelijkheden van het combineren van informele hulp en professionele ondersteuning te verbeteren en het demedicaliseren van de geboden hulp en ondersteuning. Niet de aandoening, beperking of indicatie, maar het welbevinden van mensen dient centraal te staan. Uitgaan van wat iemand nog wel kan en wil in plaats van de beperkingen die hij ondervindt.

Daarnaast heeft de wet tot doel om de betrokkenheid van mensen bij elkaar te vergroten. Het naar elkaar omzien in plaats van direct een beroep te doen op de overheid. Er zal daarbij een groter beroep worden gedaan op het sociale netwerk van mensen en daar waar mogelijk ook op vrijwilligers. Een dergelijke benaderingswijze vraagt om een cultuuromslag: niet alleen bij inwoners, maar ook van professionals en gemeenten.

Ook wordt van gemeenten verwacht, door een groter beroep te doen op de eigen mogelijkheden van mensen en hun sociale netwerk en door gebruikmaking van algemene voorzieningen, voorliggend aan maatwerkvoorzieningen, de kosten te beheersen. Door meer algemene voorzieningen te creëren kan duurdere maatwerkvoorzieningen worden vermeden.

Een dergelijke verschuiving naar een meer en soberder voorzieningenniveau zal voor een deel van de mensen een verandering betekenen ten opzichte van wat zij gewend waren.

Gemeente Borne kiest er nadrukkelijk om deze lijn zoals hiervoor is beschreven, uit te voeren. De gemeente spant zich daarbij in om een ondersteuningsaanbod te realiseren, waarbij zowel de inhoud, de beschikbaarheid, de reikwijdte en de kosten van voorzieningen in samenhang worden afgewogen.

Artikelsgewijs

Hier worden enkel de artikelen toegelicht die nadere uitleg behoeven.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

In hoofdstuk 1 wordt uitgelegd wat er verstaan wordt onder de begrippen die gebruikt worden in deze verordening.

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Lid 1 onder b. algemeen gebruikelijke voorziening:

Bij de beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de cliënt, draait het om het beantwoorden van de vraag of de cliënt ook over de voorziening kon beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Bij die beoordeling kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, een aantal criteria een rol spelen, zoals:

  • de voorziening niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking;

  • daadwerkelijk beschikbaar is;

  • een passende bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid en participatie, en;

  • financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimum niveau.

Lid 1 onder c. andere voorziening:

Een andere voorziening is een voorziening die de cliënt kan ontvangen op grond van een andere wet dan de Wmo 2015, bijvoorbeeld de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg.

Lid 1 onder o. hoofdverblijf:

Omdat er bij het begrip ingezetene wordt gesproken over hoofdverblijf, is hier verduidelijkt wat hier onder wordt verstaan.

Lid 1 onder p. hulpvraag:

De hulpvraag is de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet. Als iemand met behoefte aan maatschappelijke ondersteuning zich tot het college wendt, is het van belang dat het college allereerst onderzoekt wat de hulpvraag van betrokkene is. Wanneer de betrokkene zich voor het eerst meldt, is in veel gevallen niet op voorhand duidelijk of en in welke vorm het college in actie moet komen. Een zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet is noodzakelijk.

Lid 1 onder r. ingezetene:

Een ingezetene van Nederland kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening (artikel 1.2.1 van de wet) en het college beslist op een aanvraag van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening (artikel 2.3.5 van de wet). Uit de Memorie van Toelichting volgt dat een ingezetene zich voor een maatwerkvoorziening moet wenden tot het college van de gemeente waar hij woont. De term 'wonen' is niet verder uitgelegd. Uit de jurisprudentie bij de Wmo 2007 (CRvB 22-09-2010, nr. 09/1743 WMO ) volgt dat het gaat om de feitelijke verblijfplaats. De inschrijving in de Basisregistratie Personen vormt daarbij een belangrijke aanwijzing, maar is niet doorslaggevend.

Lid 1 onder s. melding:

Eenieder kan zich melden bij zijn gemeente met een hulpvraag. Door het melden maakt de cliënt de hulpvraag aan het college kenbaar. In vervolg op deze melding doet het college in samenspraak met de cliënt zo spoedig mogelijk onderzoek. Als een ingezetene alleen informeert naar bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een algemene voorziening of kenbaar maakt gebruik te willen maken van een algemene voorziening, is er geen aanleiding om een onderzoek in te stellen.

Lid onder t. persoonlijk plan:

In het plan kan de cliënt – al dan niet samen met zijn persoonlijke netwerk – de hulpvraag nader beschrijven en ook aangeven welke mogelijkheden of oplossingen hij zelf voor ogen heeft. Die informatie kan het college meenemen bij zijn onderzoek. Het opstellen van een persoonlijk plan kan de eigen regie en de betrokkenheid van het sociale netwerk van cliënten versterken.

Het aantal definities van artikel 1.1 is beperkt omdat de wet (in artikel 1.1.1) al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening.

Hoofdstuk 2. Vormen van maatschappelijke ondersteuning

Artikel 2.1 Vormen van maatschappelijke ondersteuning

De algemene voorzieningen zijn voorliggend aan maatwerkvoorzieningen. Daar waar mogelijk is, gaat de gemeente algemene voorzieningen organiseren.

Hoofdstuk 3. Toegang maatschappelijke ondersteuning

Dit hoofdstuk bevat de regels voor de procedure die voorafgaat aan de eventuele aanvraag voor een maatwerkvoorziening. Deze procedure start op het moment dat de cliënt de gemeente om hulp vraagt. Dit is de melding en de aanleiding voor de gemeente om onderzoek te doen. Het onderzoek vormt de kern van de procedure in de Wmo 2015. De uitkomst van het onderzoek kan zijn dat er oplossingen zijn voor de hulpvraag waar de cliënt geen maatwerkvoorziening van de gemeente voor nodig heeft. Als de cliënt zich daarin kan vinden, stopt op dat moment de procedure. Het is echter ook mogelijk dat de cliënt na het onderzoek een aanvraag voor een maatwerkvoorziening doet. De regels die van belang zijn voor de melding en aanvraag- fase zijn opgenomen in het volgende hoofdstuk.

Artikel 3.1 Melding

De cliënt doet een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, de hulpvraag. De melding is niet gebonden aan een vorm of locatie. De melding kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan. De melding kan door of namens de cliënt worden gedaan, wat betekent dat ook iemand uit de omgeving van de cliënt als vertegenwoordiger kan optreden.

In lid 2 is voor de volledigheid nog vermeld dat het college de ontvangst bevestigt, al blijkt dit ook uit artikel 2.3.2 lid 1 van de wet. Uit de Memorie van Toelichting blijkt bovendien dat het college het tijdstip van de melding moet registreren. Uit wet noch toelichting blijkt dat de bevestiging van de ontvangst van de melding schriftelijk moet. Vanwege de registratie en zorgvuldigheid kiest de gemeente hier wel voor.

Artikel 3.5 Onderzoek

Het onderzoek vormt de kern van de procedure. De wet beschrijft in artikel 2.3.2 lid 4 wat er tijdens het onderzoek aan bod moeten komen.

Artikel 3.6 Gesprek

Het gesprek wordt in de wet niet expliciet genoemd, maar impliciet wordt er vanuit gegaan dat persoonlijk contact tussen gemeente en cliënt plaatsvindt. In artikel 3.5 wordt benadrukt dat een gesprek deel uitmaakt van het onderzoek en dat de omgeving van de cliënt daar zoveel mogelijk bij betrokken wordt. Om het onderzoek goed uit te voeren heeft het college de nodige deskundigheid in huis. Soms kan het echter ook nodig zijn om een extern advies op te vragen. Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht geeft regels over (externe) advisering.

Artikel 3.7 Gespreksverslag

In lid 7 is bepaald dat de weergave van het onderzoek ook een verslag van het gesprek bevat. Dit kan een beknopte weergave zijn van wat er besproken is. In de wet is bepaald dat het college de cliënt de uitkomsten van het onderzoek schriftelijk moet verstrekken.

Artikel 3.8 Extern deskundigenonderzoek

In artikel 3.8 van deze verordening is concreet aangegeven dat het mogelijk is om extern advies in te winnen als dit nodig is voor het onderzoek. Afhankelijk van de situatie en welke deskundigheid vereist is, beslist het college welke adviesinstantie eventueel ingeschakeld wordt.

Hoofdstuk 4. Procedurele bepalingen

Artikel 4.1 Aanvraag

Lid 1

Deze verordening bepaalt dat een aanvraag om een maatwerkvoorziening (hulp op maat) schriftelijk kan worden ingediend bij het college.

Lid 3

Deze bepaling regelt dat het college nadere regels kan vaststellen met betrekking tot de aanvraagprocedure.

Artikel 4.2 Besluit

Lid 1

Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning. Een maatwerkvoorziening wordt altijd toegekend (of afgewezen) op basis van een beschikking. Deze verleningsbeschikking zal gebaseerd zijn op het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en de ingediende aanvraag.

Lid 2

Deze bepaling regelt dat van een cliënt wordt verwacht dat hij binnen 3 maanden zijn indicatie ‘verzilvert’ door zich te melden bij de Wmo-aanbieder. Of, als het bijvoorbeeld om hulp uit het sociale netwerk, het persoonsgebonden budget binnen 3 maanden gaat inzetten voor de aangewezen maatschappelijke ondersteuning. Dit om te voorkomen dat een indicatie veroudert en de situatie dusdanig is gewijzigd, dat eigenlijk een nieuwe indicatie nodig is. Voldoet een cliënt niet aan deze voorwaarde, dan kan dat een grond opleveren om de aanspraak op de maatschappelijke ondersteuning in te trekken. Er wordt dan niet voldaan aan de voorwaarden van de maatwerkvoorziening (zie artikel 7.1, derde lid onder e).

Artikel 4.3 Inhoud en geldigheidsduur beschikking

Bij het al dan niet toekennen van maatschappelijke ondersteuning, of het tussentijds wijzigen van de rechten en plichten rondom een maatwerkvoorziening, zal het college een schriftelijke beschikking afgeven. Hiertegen kan de cliënt bezwaar en beroep indienen. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en geldt in beginsel voor alle beschikkingen.

De cliënt moet met de beschikking de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. In dit artikel zijn essentialia opgenomen die in ieder geval in de beschikking moet worden opgenomen.

Hoofdstuk 5 Afweging en voorwaarden maatwerkvoorzieningen

Artikel 5.1 Criteria maatwerkvoorzieningen

In dit artikel zijn de algemene criteria beschreven die gelden om een maatwerkvoorziening te kunnen krijgen. Allereerst moet duidelijk zijn dat sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie of, bij een cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, van problemen bij het zich handhaven in de samenleving. Daarnaast moet duidelijk zijn dat oplossingen die de cliënt zelf kan inzetten om zijn zelfredzaamheid en participatie te verbeteren, zoals eigen kracht, gebruikelijke hulp en algemeen gebruikelijke voorzieningen, niet toereikend zijn om de beperkingen te compenseren.

Per 1 januari 2020 is het bepaalde onder e. opgenomen in de wet. De strekking daarvan is dat er geen compensatieplicht geldt voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard algemeen gebruikelijk zijn (TK 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 147-148). Deze wettelijke bepaling is gecodificeerd op basis van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie ook begripsbepaling in de verordening). Dat wil zeggen dat het college niet gehouden is een maatwerkvoorziening te verstrekken als de cliënt zijn beperkingen kan oplossen dan wel verminderen met een zaak of een dienst die voor de cliënt als algemeen gebruikelijk is te beschouwen (vergelijk CRVB:2018:2182, CRVB: 2018:1250). De bepaling heeft dan ook als doel te voorkomen dat een zaak of een dienst in de vorm van een maatwerkvoorziening wordt verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de cliënt, aannemelijk is dat hij daarover zou (hebben kunnen) beschikken als deze:

  • 1.

    normaal in de handel verkrijgbaar is; en

  • 1.

    niet specifiek is bedoeld voor mensen met beperkingen; en

  • 2.

    niet substantieel duurder is dan vergelijkbare producten; en

  • 3.

    de zaak of dienst voor de persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk kan worden geacht.

De persoon als de cliënt

Deze vraag is ter beoordeling aan het college. Namelijk of er op het moment van de aanvraag sprake is van een dienst of zaak die naar geldende maatschappelijke opvattingen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de cliënt (als aanvrager) behoort. Hierbij is het inkomen in principe niet van belang (RBARN: 2012:XBX8032 en CRVB: 2018: 1250). Bij de structurele kosten van bijvoorbeeld een boodschappendienst kan nog steeds worden gesproken van een algemeen gebruikelijke dienst die voorliggend is op het verstrekken van een maatwerkvoorziening. Dat geldt ook voor personen met een inkomen op het sociaal minimum (bijv. CRVB:2018:2182 en CRVB:2018:3093).

Op basis van lid 3 kan het college nadere regels stellen. Het college kan bijvoorbeeld uitwerken welke regels gelden voor de beoordeling van de vraag of sprake is van eigen kracht of gebruikelijke hulp.

Artikel 5.3 Voorwaarden en weigeringsgronden

Lid 1

Voorzieningen die het college op grond van deze verordening verstrekt, moeten zowel compenserend als de goedkoopste voorziening zijn. Met het begrip compenserend wordt bedoeld: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat ze de voorziening meer compenserend maken, komen in principe niet voor vergoeding in aanmerking. De bruikbaarheid van een voorziening wordt niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald, maar is ook afhankelijk van de gebruiker. Ook is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau, wordt aangesloten bij een verantwoord niveau, maar ook niet meer dan dat. Als de cliënt een compenserende voorziening wenst die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening kan het college daarvoor een persoonsgebonden budget verstrekken ter hoogte van de goedkoopst compenserende voorziening. De cliënt kan er dan voor kiezen om de extra kosten van de duurdere voorziening zelf te betalen.

Lid 2

Het college verstrekt geen voorzieningen die niet veilig zijn of nadelige gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de cliënt.

Lid 3 onder a

Uit de wet blijkt niet dat andere wetten voorliggend zijn of dat de aanspraak op een andere wettelijke regeling kan leiden tot een afwijzing van de aanvraag op grond van de Wmo. Wel is in de wet geregeld dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, wordt afgestemd op andere wetten (artikel 2.3.5 lid 5 van de wet). Ook verstrekt het college alleen een maatwerkvoorziening als de cliënt niet op eigen kracht in staat is tot zelfredzaamheid en participatie of kan voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang (artikel 2.3.5. lid 3 en 4 van de wet).

Het te gelde maken van aanspraken op grond van andere wettelijke regelingen wordt bij het toepassen van deze verordening gezien als een vorm van eigen kracht. Vandaar dat in deze bepaling expliciet is geregeld dat het college geen maatwerkvoorziening toekent voor zover een andere wettelijke regeling in de ondersteuningsbehoefte kan voorzien.

De Wmo 2007 kende in tegenstelling tot de Wmo 2015 wél een bepaling waarin was vastgelegd dat geen beroep op de Wmo open stond voor zover een voorziening op grond van een andere wet mogelijk is. Uit jurisprudentie die daarover is ontstaan volgt dat het college alleen rekening kan houden met een voorziening op grond van een andere wet (een voorliggende voorziening) als de cliënt daar echt aanspraak op heeft.

Er is geen sprake van een voorliggende voorziening als de voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling is afgewezen (CRVB 03-08-2011, nr. 11/517 WMO) of als vaststaat dat cliënt daarvoor niet in aanmerking komt (CRVB 19-04-2010, nr. 09/1082 WMO).

Lid 3 onder b en c

Hier wordt gedoeld op de situatie dat de cliënt een voorziening realiseert of aankoopt en daarna pas een beroep op de gemeente doet. Als de voorziening is gerealiseerd voor de melding, dan bestaan er feitelijk geen beperkingen meer die het college moet compenseren. Er wordt alleen een uitzondering gemaakt als er sprake was van een acute noodsituatie, waardoor cliënt niet in staat was om eerst contact te zoeken met de gemeente. Is de voorziening na de melding, maar voor de aanvraag of het besluit daarop gerealiseerd, dan kan het college de voorziening weigeren als de noodzaak, adequaatheid en passendheid van die voorziening en de gemaakte kosten achteraf niet meer beoordeeld kan worden. Dat is alleen anders als tevoren contact is gezocht met het college en het college expliciet toestemming heeft gegeven voor de aankoop/realisering van de gevraagde voorziening.

Lid 3 onder d

Het college kan de aanvraag afwijzen als het gaat om een voorziening die al eerder is verstrekt en de cliënt verweten kan worden dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onoplettendheid. Dus niet als de cliënt geen schuld treft. Hier speelt de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt een rol. Als bijvoorbeeld in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht, heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico moet in de opstalverzekering gedekt worden. Als vervolgens brand uitbreekt en blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Lid 3 onder e

De maatwerkvoorziening is gericht op een individuele cliënt. Voor het treffen van voorzieningen die gericht zijn op meerdere ingezetenen, zijn de algemene maatregelen en algemene voorzieningen geschikte instrumenten.

Lid 3 onder f

Van een cliënt mag verwacht worden dat hij bij verhuizingen of de aanschaf van voorzieningen rekening houdt met zijn beperkingen. Doet hij dat niet, dan kan het college een voorziening om die reden afwijzen. Bijvoorbeeld als een cliënt gaat verhuizen en het gelet op zijn medische situatie op dat moment voorzienbaar is dat hij beperkingen gaat ondervinden bij het normale gebruik van de woning. Deze bepaling biedt dan een grond om geen woonvoorziening toe te kennen. De Wmo 2015 geeft ten aanzien van de voorzienbaarheid niet meer ruimte dan onder de Wmo 2007. Er mag nog steeds niet van een cliënt gevraagd worden dat hij reserveert of andere maatregelen treft om te voorkomen dat toekomstige onzekere gebeurtenissen in zijn gezondheidstoestand als gevolg van het ouder worden, leiden tot een beroep op de Wmo (CRVB 22-08-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2603).

Lid 4 onder a

Het college kan in beginsel slechts een maatwerkvoorziening toekennen als deze langdurig noodzakelijk is. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerkend is in beide situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap, op het moment van de aanvraag onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de cliënt. Hierbij is de prognose dus van groot belang. Zegt de prognose dat de cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen kan functioneren, dan mag het college van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt een belangrijke rol bij het antwoord op de vraag of al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor bepaalde voorzieningen in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Cliënt kan dan meestal een beroep doen op hulpmiddelen via de zorgverzekeraar in het kader van de Zorgverzekeringswet. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig verschilt per situatie. Het is, afhankelijk van de situatie, wel mogelijk om kortdurend huishoudelijke ondersteuning of begeleiding in te zetten.

Lid 4 onder b

Dit lid is opgenomen om te bepalen dat alleen personen die ingezetene zijn van de gemeente Borne en daar dus hoofdverblijf hebben, in aanmerking kunnen komen voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie.

Lid 5

De te verstrekken maatwerkvoorziening voor vervoer is voldoende passend als deze de cliënt in staat stelt tot lokale verplaatsingen (CRVB 27-6-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1961 en CRVB 27-6-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1972). Het college hoeft dus geen rekening te houden met een bovenregionale vervoersbehoefte(CRVB 9-5-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1487). Op basis van jurisprudentie kan het college in principe volstaan met een voorziening of een combinatie van voorzieningen, waarmee een cliënt 1.500 tot 2.000 kilometer per jaar kan reizen (CRVB 29-02-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7463, CRVB 06-06-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7705, Rechtbank Noord-Nederland 25-7-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:3496). Als de cliënt een hogere vervoersbehoefte heeft, dan is het aan de cliënt om dit aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aan te tonen.

Lid 6 onder a

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen of als de ondervonden problemen te wijten zijn aan achterstallig onderhoud of aan de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als de cliënt goede pogingen heeft ondernomen om de gebreken door de verhuurder weg te laten nemen. Een uitzondering is ook mogelijk als er gelet op de gezondheidstoestand van de cliënt geen zicht is op opheffing van de gebreken binnen een redelijkerwijs aanvaardbaar tijdsbestek.

Lid 6 onder b

Het college treft alleen een voorziening in of aan een woning waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft. Dit betekent dat als de cliënt over meerdere woningen beschikt, er maar één woning wordt aangepast. Dit kan alleen anders zijn als sprake is van co-ouderschap. In dat geval kan een cliënt twee hoofdverblijven hebben, namelijk in de woning van zowel moeder als vader.

Lid 6 onder c

Op basis van deze bepaling hoeft het college geen woningen aan te passen aan de beperkingen van een tijdelijk verblijvende bewoner. Hierbij kan gedacht worden aan het verblijf in hotels/pensions, tweede woningen, vakantie‐ en recreatiewoningen. Wel moet de gemeente in deze situaties voldoen aan haar compensatieplicht. Dit kan door het bieden van een alternatieve oplossing, zoals een verhuiskostenvergoeding. Het categorisch uitsluiten van aanpassingen in woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning, is toegestaan volgens rechtbankuitspraken (ECLI:NL:RBARN:2008:BH0126 en ECLI:NL:RBROE:2010:BM6304).

Lid 6 onder e

Als er in de verlaten woning geen problemen bij de zelfredzaamheid werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men dus verhuisd naar een ongeschikte woning. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden. Er wordt een uitzondering gemaakt als een belangrijke reden voor de verhuizing aanwezig is. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders. De beoordeling of sprake is van een belangrijke reden is afhankelijk van een weging van alle feiten en omstandigheden die van belang zijn. Er is alleen sprake van een belangrijke reden die aanleiding vormt voor toewijzing van de voorziening als de cliënt geen in redelijkheid van hem te vragen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen (CRVB 21-05-2012, nr. 11/5321 WMO). Dit heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld onder de Wmo 2007 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW6810). Bij de beoordeling of er sprake is van een belangrijke reden, is dus van belang of de cliënt mogelijkheden had om zelf voor een oplossing te zorgen.

Lid 6 onder f

Er worden geen voorzieningen verstrekt die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Lid 7

Op grond van de Wmo 2015 ligt de verantwoordelijkheid voor maatschappelijke opvang en beschermd wonen bij alle gemeenten. De gemeente Borne heeft de gemeente Enschede gemandateerd voor de uitvoering van deze taken. Op basis van lid 7 kan de gemeente Enschede hierbij het door hen vastgestelde beleid hanteren.

Artikel 5.4 Regels voor een persoonsgebonden budget

Lid 1

Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een persoonsgebonden budget verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, is het college hier zelfs toe verplicht. Als de cliënt in aanmerking wil komen voor een persoonsgebonden budget moet hij op grond van deze verordening een pgb-plan opstellen. In lid 1 van deze bepaling is aangegeven welke onderdelen in ieder geval opgenomen moeten zijn in dat pgb-plan. Een aantal zaken volgt rechtstreeks uit de wet. De Wmo 2015 noemt in artikel 2.3.6. namelijk een aantal criteria om in aanmerking te kunnen komen voor een persoonsgebonden budget. Deze criteria komen terug in het budgetplan en het college kan op deze manier toetsen of aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan.

Lid 2 en lid 3

In lid 2 is een aantal kostenposten genoemd die niet uit het persoonsgebonden budget gefinancierd mogen worden. Het persoonsgebonden budget is enkel en alleen bedoeld voor financiering van de noodzakelijke voorziening. Het persoonsgebonden budget bevat om die reden ook geen vrij besteedbaar deel (lid 3).

Artikel 5.5 Onderscheid formele en informele hulp

Voor de bepaling van het pgb-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp. Voor formele hulp geldt het hogere pgb-tarief en voor informele hulp geldt het lagere tarief op basis van het wettelijk minimumloon. Dit sluit aan bij de systematiek die binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt gehanteerd.

Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. De hulp wordt dan verleend door een zorgaanbieder of door een zelfstandige hulpverlener (ZZP-er). Hierop geldt één (belangrijke) uitzondering en dat is wanneer de hulpverlener een bloed- of aanverwant is in de 1e of 2e graad (o.a. ouders, broers, zussen en kinderen). Bij hulpverlening door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad, is altijd sprake van informele hulp. Ook al gaat het om een hulpverlener die voldoet aan de criteria genoemd in lid 2 van deze bepaling; dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als informele hulp. De achtergrond daarvan is dat ook familieleden met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende pgb-tarief.

Informele hulp is alle hulp die geboden wordt door bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad, of door personen die niet beroeps of bedrijfsmatig ondersteuning verlenen. In de praktijk gaat het dan meestal om personen uit het sociale netwerk.

Bloedverwanten

Bloedverwantschap ontstaat door:

  • geboorte;

  • afstamming van dezelfde voorvader;

  • erkenning;

  • gerechtelijke vaststelling van het vaderschap;

  • adoptie.

Bloedverwanten zijn in de:

Eerste graad:

  • (adoptie)ouders;

  • (adoptie)kinderen.

Tweede graad:

• grootouders;

• kleinkinderen;

• broers en zussen.

Artikel 5.6 Hoogte persoonsgebonden budget

In de verordening moet in ieder geval worden bepaald hoe de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn (artikel 2.1.3 lid 2b van de wet). In de Memorie van toelichting is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het persoonsgebonden budget niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39). Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het persoonsgebonden budget. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners.

Lid 3 onder a

In deze bepaling is het tarief vastgelegd voor een zaak, bijvoorbeeld een scootmobiel of woningaanpassing. Het maximale tarief wordt bepaald aan de hand van de zorg in natura-tarieven. Als de cliënt aangeeft dat de voorziening voor een lager tarief ingekocht kan worden, mag uitgegaan worden van dit lagere tarief. Als de gemeente voor de betreffende zaak geen overeenkomst heeft met een leverancier, wordt de hoogte van het persoonsgebonden budget op offertebasis bepaald.

Lid 3 onder b

Het persoonsgebonden budget voor vervoer wordt afgeleid van de natura-voorziening die hiervoor beschikbaar is, namelijk het collectief vervoer.

Lid 3 onder c

In deze bepaling is het tarief vastgelegd voor formele hulp, zoals volgt uit artikel 10. Het tarief wordt bepaald aan de hand van de zorg in natura-tarieven, tenzij uit het pgb-plan blijkt dat de hulp voor een lager tarief ingekocht kan worden. Dan mag uitgegaan worden van dit lagere tarief.

Lid 3 onder c

Bij het inzetten van een persoonsgebonden budget voor informele hulp, kan sprake zijn van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. Voor beide type overeenkomsten geldt sinds 1 januari 2018 de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml). In deze bepaling is dan ook geregeld dat het informeel pgb-tarief wordt vastgesteld op het wettelijk minimumloon. De cliënt kan daarmee altijd aan zijn arbeidsrechtelijke verplichtingen voldoen. Omdat het bij informele hulp vrijwel altijd gaat om hulp uit het sociale netwerk, waarbij de hulp op de eerste plaats voortvloeit uit de affectieve relatie, achten we een tarief op basis van het wettelijk minimumloon ook passend.

Twee maal per jaar op 1 januari respectievelijk 1 juli stelt het Rijk de hoogte van het minimum uurloon vast. Bij het afgeven van een beschikking voor pgb-informele hulp (sociaal netwerk) wordt gerekend met een percentage dat 25 procent hoger ligt dan dit minimum uurloon.

Door het hanteren van dit percentage wordt voorkomen dat gedurende de looptijd van een beschikking (max. 5 jaar) het pgb-tarief onder het minimum uurloon komt. Dit is dan ook de reden om het pgb-tarief niet tussentijds te indexeren. Pas bij het afgeven van een nieuwe beschikking wordt dit tarief opnieuw vastgesteld op 125 procent van het dan geldende minimum uurloon.

Lid 3 onder d

In deze bepaling is in feite een minimum vastgelegd voor de hoogte van het persoonsgebonden budget in individuele gevallen. Een aanvraag voor een persoonsgebonden budget kan geweigerd worden voor zover de kosten van het persoonsgebonden budget hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). Tegelijkertijd moet het persoonsgebonden budget toereikend moet zijn om de zorg en ondersteuning in te kopen (artikel 2.3.6 lid 1 van de wet). Het college moet daarom in ieder individueel geval toetsen of met het vastgestelde tarief inderdaad de benodigde voorziening kan worden ingekocht. Blijkt dat niet zo te zijn, dan moet de hoogte van het persoonsgebonden budget voor die individuele situatie worden aangepast. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de aangewezen voorziening bij ten minste één aanbieder moet kunnen worden ingekocht. Dit uitgangspunt sluit aan bij jurisprudentie over de hoogte van het persoonsgebonden budget (CRVB 19-09-2012, nr. 10/3482 WMO en Rechtbank Overijssel 20-02-2017, nr. 16/1676 AK/ZWO).

Lid 4

Op basis van deze bepaling kan het college nadere regels vaststellen over de hoogte van het persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 6. Bijdrage in de kosten

De gemeente mag van cliënten een bijdrage in de kosten vragen voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen. In dit hoofdstuk zijn de regels over deze bijdrage in de kosten opgenomen.

Artikel 6.1 Hoogte bijdrage in de kosten

Lid 3

Het college vraagt een bijdrage in de kosten aan de cliënt, zolang hij gebruik maakt van de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 7. Herziening, intrekking, misbruik en niet-gebruik van een maatwerkvoorziening

Artikel 2.1.3 van de wet verplicht de gemeente om bij verordening regels vast te stellen in verband met de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. In dit hoofdstuk wordt hier uitvoering aan gegeven.

Artikel 7.1 Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van een maatwerkvoorziening

Om niet-gebruik, misbruik en oneigenlijk gebruik van een maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget te voorkomen is het allereerst van belang dat de cliënt op de hoogte is van zijn rechten en plichten. Op basis van dit artikel wordt de cliënt hier op een begrijpelijke manier over geïnformeerd.

Het college heeft vervolgens de mogelijkheid om periodiek te onderzoeken of er aanleiding is om de beslissing om een maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget te verstrekken te heroverwegen (artikel 2.3.9 van de wet). Als hier aanleiding toe is, kan het college op grond van artikel 2.3.10 van de wet de beslissing vervolgens herzien of intrekken. Als het college een beslissing intrekt omdat de cliënt opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, dan kan het college overgaan tot het vorderen van geldswaarde van de ten onrechte ontvangen maatwerkvoorziening in natura of persoonsgebonden budget (artikel 2.4.1 lid 1 van de wet).

Artikel 7.2 Verrekening

Verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering is alleen mogelijk wanneer de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien (artikel 4:93 lid 1 Awb). Deze voorziening is getroffen in artikel 3.3 lid 3 van het uitvoeringsbesluit. Dat artikel geeft het college de bevoegdheid tot het verrekenen van een vordering op grond van de Wmo 2015 met vorderingen op grond van de Wmo (2007) of de Participatiewet. De verrekeningsbevoegdheid in het uitvoeringsbesluit beperkt zich (waarschijnlijk) tot de bijdrage in de kosten en is in het bijzonder opgenomen om de bijdrage voor opvang te kunnen verrekenen met een bijstandsuitkering. Om ook andere vorderingen op grond van de Wmo 2015 te kunnen verrekenen, bijvoorbeeld in het geval van een terug te vorderen persoonsgebonden budget, is de bepaling in dit artikel opgenomen.

Hoofdstuk 8. Afstemming met andere voorzieningen

In artikel 2.3.5 lid 5 Wmo 2015 is bepaald dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, wordt afgestemd op enige andere wetten.

De bepalingen in dit hoofdstuk hebben tot doel om algemene afspraken te maken over de afstemming met andere voorzieningen binnen het sociaal domein om een integrale dienstverlening aan de cliënt te bevorderen.

Artikel 8.1 Afstemming met gezondheidszorg

Dit artikel regelt de afstemming met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor de zorg die valt onder de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg (Wlz). In de Wmo 2015 is wettelijk geregeld dat de gemeentelijke taak op grond van de Wmo ophoudt als de cliënt aanspraak maakt op Wlz-zorg. Het gaat hier dus om elkaar uitsluitende systemen. Op basis van lid 2 ondersteunt het college de cliënt richting het CIZ voor de aanvraag van een Wlz-indicatie.

Artikel 8.2 Veilig thuis

Veilig Thuis (het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling) is beschikbaar voor hulp en advies voor alle inwoners, niet alleen aan professionals. Hoogwaardige specialistische kennis is nodig bij complexe situaties van huiselijk geweld. Veilig Thuis kan in geval van nood of spoedeisende gevallen passende hulp inschakelen. In het kader hiervan maakt het college afspraken over de toegang tot algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen.

Artikel 8.3 Afstemming met jeugdhulp

Bepaalde voorzieningen, waaronder in ieder geval begeleiding, vallen na het 18e jaar niet meer onder de Jeugdwet, maar onder de Wmo. De gemeente is verantwoordelijk voor een warme overdracht na het 18e jaar. Daarbij is van belang dat tijdig, minimaal een half jaar tevoren, bekeken wordt wat er gaat veranderen na het 18e jaar. Zodat de continuïteit van zorg geborgd is. Soms kan gezin ook te maken hebben met zowel ondersteuning vanuit de Wmo als vanuit de Jeugdwet. Ook in die gevallen is een goede afstemming tussen de voorzieningen gewenst.

Artikel 8.4. Afstemmingen met voorzieningen werk en inkomen

Soms zijn er bij cliënten die maatschappelijke ondersteuning nodig hebben, ook belemmeringen op het gebied van werk en/of inkomen. Dit kan de effectiviteit van ondersteuning vanuit de Wmo in de weg staan. Het is daarom van belang dit soort problematiek tijdig te signaleren en cliënten naar de juiste voorzieningen te leiden.

Hoofdstuk 9. Waarborgen verhouding prijs en kwaliteit

De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen ligt bij de gemeente en de aanbieders. De gemeente moet in de verordening regelen welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, waaronder eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten (artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de wet). Ook is de gemeente verplicht om in de verordening regels te stellen die een goede verhouding waarborgen tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening (artikel 2.6.6 van de wet). In dit hoofdstuk wordt hier invulling aan gegeven.

Artikel 9.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

De gemeente moet in de verordening bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan de aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel (artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de wet)..

De regering heeft benadrukt dat de kwaliteitseisen die de wet zelf stelt aan aanbieders (in de artikelen 3.1 e.v. van de wet) daarbij uitgangspunt zijn (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 135). De eis dat een voorziening van goede kwaliteit moet zijn, biedt veel ruimte voor gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.

In lid 1 zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Op grond van lid 2 kan het college dit verder uitwerken door nadere regels te stellen. Het in lid 3 genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1 lid 1 van de wet.

Artikel 9.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Lid 1

In dit artikel wordt geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde, ofwel een vaste prijs vaststelt, ofwel een reële prijs vaststelt die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde of die geldt als ondergrens voor de vaste prijs. In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Als het college een vaste prijs vaststelt, dan zal het tarief voor de inschrijvers gelijk zijn aan de vaste prijs.

Lid 2

Bij het vaststellen van de prijs moet het college rekening houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht. Het college moet ook rekening houden met de continuïteit in de hulpverlening, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. De invulling van de continuïteit van de hulpverleningsrelatie in financiële zin is nieuw voor de gemeente. De aanbieder die de opdracht gegund krijgt moet overleggen met de aanbieder die de opdracht tot dan toe had uitgevoerd over de overname van personeel. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt als de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.

Lid 3

Het college moet de vaste prijs of de reële prijs voor diensten minimaal baseren op de in dit artikel genoemde kostprijselementen.

Lid 4

Hierin is een bepaling opgenomen over de prijs-kwaliteitverhouding van andere voorzieningen dan diensten, bijvoorbeeld hulpmiddelen. Artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit is hierop niet van toepassing.

Artikel 9.3 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

De aanbieder moet bij de toezichthoudend ambtenaar onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. Onder 'calamiteit' wordt verstaan een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid. Onder 'geweld bij de verstrekking van een voorziening' wordt verstaan seksueel binnendringen van het lichaam van of ontucht met een cliënt en lichamelijk en geestelijk geweld jegens een cliënt, door een beroepskracht dan wel door een andere cliënt met wie de cliënt gedurende het etmaal of een dagdeel in een accommodatie van een aanbieder verblijft.

Het college een of meerdere toezichthouders aanwijzen die toezicht houden op de naleving van de wet (artikel 6.1 van de wet). In aanvulling hierop regelt dit artikel dat het college een regeling opstelt over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Hoofdstuk 10. Waardering mantelzorgers

De gemeenteraad moet bepalen op welke manier het college zorgt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. In dit hoofdstuk wordt hier invulling aan gegeven.

Artikel 10.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

In deze bepaling staat wat de jaarlijkse waardering is die de gemeente geeft aan mantelzorgers. Het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente (zie artikel 2.1.6 van de wet). Die mantelzorgers hoeven zelf dus niet in de gemeente te wonen. Verder is het begrip ‘cliënten’ breder dan alleen personen gebruik maken van Wmo-ondersteuning. Het kan ook gaan om personen die zich ooit gemeld hebben, maar waar geen Wmo-voorziening is uitgekomen. Wellicht mede dankzij de inzet van de mantelzorger. Ook die mantelzorgers kunnen in aanmerking komen voor een jaarlijkse blijk van waardering. De gemeente kiest ervoor om de jaarlijkse blijk van waardering te doen in de vorm van een jaarlijkse activiteit. Het college kan voor de verdere invulling van deze activiteit nadere regels stellen.

Hoofdstuk 11. Klachten en medezeggenschap

Dit hoofdstuk bevat een verplichting voor de aanbieders om te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten en voor de medezeggenschap van cliënten. Ook wordt er invulling gegeven aan de manier waarop ingezetenen, waaronder cliënten en hun vertegenwoordigers, inspraak hebben in de uitvoering van de wet door de gemeente.

Artikel 11.1 Klachtregeling

In lid 1 is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Op grond van de wet (artikel 2.1.3 lid 2 onder e) is het verplicht in de verordening te bepalen voor welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist.

In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58) staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of een gebrek aan deskundigheid. Daarvoor staat de klachtenprocedure van de gemeente open. Is de cliënt echter niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan moet hij zich in beginsel tot die aanbieder wenden.

Artikel 11.2 Medezeggenschap bij aanbieders

In de verordening moet staan voor welke voorzieningen een regeling vereist is voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn (zie artikel 2.1.3 lid 2 onder f van de wet). Dit is uitgewerkt in lid 1 van deze bepaling.

In lid 2 staan een aantal instrumenten die het college kan inzetten om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 11.3 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Dit artikel geeft uitvoering aan de verplichting in artikel 2.1.3 lid 3 van de wet om in de verordening te bepalen op welke manier ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de wet. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Inbreng van cliënten en hun vertegenwoordigers wordt echter extra aangestipt. Zij weten door hun ervaring immers als geen ander welke drempels er zijn en hoe deze weggenomen kunnen worden. Daarom is het van belang dat zij al vanaf het begin van de beleidsontwikkeling volledig worden betrokken. Daarbij moet onder andere gelet worden op de diversiteit van de doelgroep.

Met lid 3 wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

Hoofdstuk 12. Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 12.2 Geen bepalingen

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om in alle niet voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken.

Artikel 12.3 Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen kan het college ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening (niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen). Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken cliënt. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule betreft een uitzondering en geen regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 12.4 Overgangsbepalingen

Er wordt een overgangstermijn van zes maanden aan deze huidige cliëntengroep geboden om te voorkomen dat zij als gevolg van het gewijzigde beleid ineens met een forse teruggang van financiële tegemoetkomingen/verlaging pgb-tarieven of met eigen bijdragen worden geconfronteerd. Een gewenningsperiode, als overgang van zes maanden is op basis van jurisprudentie zorgvuldig te noemen.

Artikel 12.5 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht geregeld. In lid 2 is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten en plichten doorlopen, totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. Op basis van lid 3 worden aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld. Op basis van lid 4 wordt op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening Jeugd en Wmo Gemeente Borne beslist op basis van die verordening. Op basis van lid 5 kan hier echter van worden afgeweken als het voor de cliënt voordeliger is om op basis van deze verordening te beslissen.

Artikel 12.6 Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening en legt vast hoe de verordening wordt aangehaald.