Beheersverordening Kern Hoedekenskerke 2013

Geldend van 26-09-2013 t/m heden

Intitulé

Beheersverordening Kern Hoedekenskerke 2013

afbeelding binnen de regeling "Kern Hoedekenskerke 2013"

Borsele

beheersverordening

identificatie planstatus

identificatiecode: datum: status:

NL.IMRO.0654.BVHK2013-0002

06-02-2013 concept

conceptprojectnummer: 04-06-2013 ontwerp

0654.009159.00 05-09-2013 vastgesteld

04-06-2013 ontwerp

0654.009159.00 05-09-2013 vastgesteld

opdrachtleider:

ing. J.A. van Broekhoven

afbeelding binnen de regeling

Inhoudsopgave

Toelichting 5

Hoofdstuk 1 Inleiding 6

1.1 Aanleiding 6

1.2 Verordeningsgebied 6

1.3 Geldende bestemmingen 7

1.4 Doel 8

1.5 Leeswijzer 9

Hoofdstuk 2 De beheersverordening als instrument 10

2.1 Inleiding 10

2.2 De beheersverordening 10

2.3 Aanvullende ruimtelijke instrumenten 12

Hoofdstuk 3 De beheersverordening voor Hoedekenskerke 17

3.1 Inleiding 17

3.2 Waarom een beheersverordening voor Hoedekenskerke 17

3.3 Opzet beheersverordening Hoedekenskerke 17

Hoofdstuk 4 Onderzoek 21

4.1 Inleiding 21

4.2 Beleidsaspecten 21

4.3 Omgevingsaspecten 23

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke toetsing 31

5.1 Resultaten inspraak- overlegprocedure 31

Bijlagen bij toelichting 33

Bijlage 1 Plankaart Hoedekenskerke 2003 34

Bijlage 2 Lijst met afwijkend gebruik en bouwwerken 35

Bijlage 3 Bestaande bedrijfswoningen 36

Bijlage 4 Luchtfoto 37

Bijlage 5 Overlegreacties 39

Regels 41

Hoofdstuk 1 Inleidende regels 43

Artikel 1 Begrippen 43

Artikel 2 Wijze van meten 52

Hoofdstuk 2 Gebiedsregels 55

Artikel 3 Agrarisch 55

Artikel 4 Autoboxen 57

Artikel 5 Bedrijf 58

Artikel 6 Detailhandel 60

Artikel 7 Groen 62

Artikel 8 Horeca 64

Artikel 9 Kantoor 66

Artikel 10 Maatschappelijk 68

Artikel 11 Recreatie 70

Artikel 12 Schuur 72

Artikel 13 Sport 74

Artikel 14 Toeristische Spoorweg 76

Artikel 15 Verkeer 78

Artikel 16 Water 80

Artikel 18 Leiding - Riool 85

Artikel 19 Waarde - Archeologie - 1 87

Artikel 20 Waarde - Archeologie - 2 90

Artikel 21 Waterstaat - Waterkering 94

Hoofdstuk 3 Algemene regels 95

Artikel 22 Anti-dubbeltelregel 95

Artikel 23 Algemene bouwregels 96

Artikel 24 Algemene afwijkingsregels 97

Artikel 25 Algemene aanduidingsregels 98

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels 101

Artikel 26 Overgangsrecht 101

Artikel 27 Slotregel 102

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Borsele actualiseert alle (verouderde) bestemmingsplannen binnen haar grondgebied. Een belangrijke aanleiding voor deze actualisering vormt de per 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de daaruit voortkomende verplichting vanaf 1 januari 2010 alle nieuwe bestemmingsplannen digitaal beschikbaar te hebben.

Binnen de Wro vormt het bestemmingsplan het centraal normstellend instrument met binding voor zowel overheid als burger. Het plan moet eens in de 10 jaar worden opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente. Aan deze verplichting is een financiële prikkel gekoppeld. Op ingediende bouwaanvragen die gebaseerd zijn op een bestemmingsplan dat

ouder is dan 10 jaar, kunnen met ingang van 1 juli 2013 geen leges meer geheven worden door de gemeente.

Voor gebieden met een lage dynamiek, waar in de toekomst niet of nauwelijks wijzigingen te verwachten zijn, kan de gemeente een beheersverordening vaststellen in plaats van een bestemmingsplan. Hiervoor is in het onderhavige plangebied gekozen. In Hoofdstuk 3 De

beheersverordening voor Hoedekenskerke is de onderbouwing van de keuze voor de

beheersverordening beschreven.

1.2 Verordeningsgebied

Hoedekenskerke ligt in het zuidoosten van de gemeente Borsele. Het besluitgebied wordt

- globaal bepaald door de volgende begrenzing:

- de Nieuwe Veerweg aan de oostzijde;

- het terrein van de stoomtrein Goes-Borsele aan de zuidzijde;

- de Molenstraat en Zuiddeeweg aan de westzijde;

- de Molenstraat en Zuiddeeweg aan de westzijde;

- de Donkershoekstraat en de spoorlijn aan de noordzijde.

De ligging van het plangebied is globaal aangegeven op figuur 1.1.

de Donkershoekstraat en de spoorlijn aan de noordzijde.

afbeelding binnen de regeling Figuur 1.1. Ligging plangebied

1.3 Geldende bestemmingen

In het verordeningsgebied geldt het volgende bestemmingsplan.

bestemmingsplan

vastgesteld

(ged.) goedgekeurd

Kern Hoedekenskerke 2003

4 september 2003

16 maart 2004

In dit bestemmingsplan zijn de gronden aangewezen voor regulier in een kern voorkomende

bestemmingen zoals:

- Woondoeleinden;

- Maatschappelijke doeleinden;

- Kantoren;

- Horecadoeleinden;

- Bedrijfsdoeleinden

- Verkeer- en verblijfsdoeleinden;

- Groenvoorzieningen;

- Autoboxen en Schuur;

- Agrarische doeleinden;

- Recreatieve doeleinden;

- Water en Waterstaatsdoeleinden;

Enkele opvallende bestemmingen zijn Cultuurmonument, Molenbiotoop en de Toeristische Spoorlijn.

1.4 Doel

De beheersverordening omvat het gebied, zoals dat in paragraaf 1.2 is beschreven en heeft als doel het bieden van een actuele juridisch-planologische regeling voor het gebied. De voorliggende beheersverordening vervangt het in paragraaf 1.3 genoemde bestemmingsplan. Daarmee worden ook de bebouwings- en gebruikswijzigingen, die in afwijking van dit plan in de loop der jaren vooruitlopend op een bestemmingsplanherziening zijn toegestaan,

geformaliseerd.

De beheersverordening bestaat uit:

- een verbeelding;

- regels;

- een toelichting.

Verbeelding

een toelichting.

Verbeelding

Analoog (niet leidend)

Op de verbeelding, bestaande uit één kaartblad, zijn onder meer de besluitvlakken van de in het plan begrepen gronden aangegeven met bijbehorende verklaring, het zogenaamde renvooi. De verklaring legt een verbinding tussen de besluitvlakken, die op de verbeelding zijn

aangegeven, en de regels. De analoge verbeelding is niet juridisch bindend.

Digitaal

Nieuwe ruimtelijke plannen worden digitaal beschikbaar gesteld, zodat ze via internet te bekijken zijn. Dit is verplicht op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Op de gemeentelijke website en op www.ruimtelijkeplannen.nl kan de digitale beheersverordening worden bekeken. Bij raadpleging van de digitale beheersverordening wordt de gebruiker bij het aanklikken van de percelen op een beeldscherm vanzelf naar de relevante delen van de

beheersverordening "doorverwezen". De digitale verbeelding is juridisch leidend.

Regels

De regels bevatten de regeling inzake het gebruik van en de bebouwingsmogelijkheden op de gronden die in het plan zijn begrepen.

Toelichting

In de toelichting wordt de opzet van het plan beschreven en zijn de aan het plan ten grondslag liggende beleidskaders vermeld. Voorts worden de relevante onderzoeksresultaten vermeld. De toelichting van de beheersverordening biedt daarmee de motivering en onderbouwing van

de actualisering van het plan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting op de beheersverordening heeft de volgende opzet.

- Hoofdstuk 2 De beheersverordening als instrument beschrijft het instrument beheersverordening en de instrumenten die in aanvulling op de beheersverordening beschikbaar zijn voor het beheer van het verordeningsgebied Hoedekenskerke.

- Hoofdstuk 3 De beheersverordening voor Hoedekenskerke gaat over de onderbouwing van de keuze voor het instrument beheersverordening voor Hoedekenskerke de uitgangspunten waarop de beheersverordening is gebaseerd en de toelichting op de inhoud van de beheersverordening. Tevens is ingegaan op handhaving.

- Hoofdstuk 4 Onderzoek bevat het onderzoek naar de relevante beleidskaders en de toepasselijkheid daarvan op de beheersverordening en het onderzoek naar de omgevingsaspecten die bij de totstandkoming van de beheersverordening zijn betrokken en beoordeeld.

Hoofdstuk 2 De beheersverordening als instrument

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de beheersverordening als instrument. Ook wordt aandacht besteed aan de instrumenten waarmee - naast de beheersverordening - het ruimtelijk beheer van het verordeningsgebied kan worden ingevuld.

2.2 De beheersverordening

Noodzaak: actualiseringsverplichting Wro

Op basis van artikel 3.1 van de Wro dient de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast te stellen, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Deze regels kunnen tevens strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen.

Indien niet voor het verstrijken van de periode van tien jaar de raad onderscheidenlijk opnieuw een bestemmingsplan heeft vastgesteld dan wel een verlengingsbesluit heeft genomen, vervalt de bevoegdheid tot het invorderen van rechten ter zake van na dat tijdstip door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden met het

bestemmingsplan. Dit omvat onder andere het recht tot het invorderen van leges. De sanctie gaat in juli 2013 in, omdat gemeenten na inwerkingtreding van de nieuwe Wro vijf jaar de tijd hebben gekregen om hun juridisch-planologisch regime te actualiseren. Onverminderd de gevallen waarin bij of krachtens wettelijk voorschrift een bestemmingsplanis vereist, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1 voor die delen van het grondgebied van de gemeente waar geen ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien, in plaats van een bestemmingsplan een beheersverordening vaststellen waarin het beheer van dat gebied overeenkomstig het bestaande gebruik wordt geregeld. De kennisgeving van een besluit tot vaststelling van een beheersverordening geschiedt tevens langs elektronische weg.

Bestanddelen beheersverordening

De beheersverordening heeft betrekking op een gebied en bevat regels voor het beheer van dat gebied en voor het vastleggen van de bestaande situatie. De beheersverordening wordt digitaal opgesteld en sluit zodoende aan bij de digitale opzet van de instrumenten van de Wet ruimtelijke ordening. Hierdoor kent de beheersverordening de volgende bestanddelen.

- Een verbeelding met daarop aangegeven het gebied waarop de beheersverordening betrekking heeft, met een of meer objecten binnen het gebied, die op de verbeelding zijn aangeven als besluit(sub)vlak.

- Regels die gekoppeld zijn aan het gebied en/of de objecten en die kunnen gaan over gebruiken, bouwen, aanleggen en slopen, afwijken met een omgevingsvergunning en eventueel overgangsrecht.

De beheersverordening bevat tevens een toelichting waarin de gemaakte keuzen zijn onderbouwd.

De beheersverordening "Kern Hoedekenskerke 2013" bevat regels voor het gebruik, het bouwen en het afwijken met een omgevingsvergunning.

 Ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden zijn regels opgenomen overeenkomstig het archeologiebeleid van de gemeente Borsele.

- In Hoedekenskerke is een molen aanwezig. De molenbiotoop van deze molen ligt tot over het verordeningsgebied. Hiervoor is in deze beheersverordening voorzien in een regeling.

- De waterkeringen aan de oostzijde van het verordeningsgebied zijn voorzien van een beschermingszone.

- Er zijn geen regels nodig gebleken voor het slopen. Er wordt geen sloop nagestreefd of tegengegaan.

Inhoudelijk

Bestaand gebruik

Een beheersverordening is een beheerregeling voor het bestaand gebruik voor een gebied met een lage dynamiek waarin nauwelijks ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien binnen de planperiode van de beheersverordening (tien jaar). Indien zich binnen deze planperiode toch

veranderingen zullen voordoen is via een separaat juridisch planologisch spoor (zie paragraaf 2.3) maatwerk mogelijk. Het begrip 'bestaand' kan zowel 'eng' als 'ruim' worden uitgelegd.

Bestaand gebruik in 'enge zin'

Bij bestaand gebruik in 'enge zin' worden alleen de bestaande feitelijk aanwezige functies en bebouwing vastgelegd. Het gaat daarbij om gebruik en bouwen inclusief hetgeen dat op basis van verleende vergunningen is toegestaan, maar nog niet is gerealiseerd.

Bestaand gebruik in 'ruime zin'

Bij gebruik in 'ruime zin' wordt het vigerende bestemmingsplan als uitgangspunt genomen.Gebruik in 'ruime zin' kan weer worden onderscheiden in een beperkte en een brede variant.

- In de beperkte variant wordt uitgegaan van het bestaande gebruik met de bijbehorende bouwwerken en passend en vastgelegd in het bestemmingsplan waarin nog beperkte uitbreidingsmogelijkheden zijn die al dan niet zijn gerealiseerd. Het gaat dan bijvoorbeeld om de erfbebouwing en beperkte uitbreidingen van het hoofdgebouw.

- In de brede variant kunnen alle nog niet gerealiseerde gebruiks- en bouwmogelijkheden van een bestemmingsplan worden opgenomen.

Keuze beheersverordening "Kern Hoedekenskerke 2013"

Voor de voorliggende beheersverordening "Kern Hoedekenskerke 2013" geldt dat aangesloten is bij de ruime uitleg van bestaand gebruik. In het verordeningsgebied zijn derhalve naast het feitelijke bestaande toegestane gebruik ook onbenutte juridisch-planologische gebruiks- en bouwmogelijkheden uit de geldende bestemmingsplannen betrokken en vastgelegd.

Procedureel

De beheersverordening is een gemeentelijke verordening. Er staat tegen de vaststelling van een beheersverordening geen beroep open.

- Bij de voorbereiding van deze beheersverordening is door middel van een

toetsingsmoment aan iedereen de gelegenheid gegeven een reactie op de

beheersverordening in te dienen, voorafgaand aan de vaststelling.

De beheersverordening wordt digitaal vastgesteld tegelijk met de verordening op papier.Bij verschil in uitleg is de digitale versie beslissend.

2.3 Aanvullende ruimtelijke instrumenten

Beheersverordening en andere instrumenten

De beheersverordening is één van de beschikbare instrumenten voor het ruimtelijk beheer

van Hoedekenskerke en kan niet los worden gezien van de andere instrumenten die ook voor

het beheer kunnen worden benut. Het gaat daarbij om het volgende:

- het welstandstoezicht;

- het vergunningvrij bouwen;

- de planologische kruimelgevallen;

- omgevingsvergunning voor afwijken van de beheersverordening te voorzien van een ruimtelijke onderbouwing, ook wel de planologische omgevingsvergunning genoemd.

Welstandstoezicht

In het kader van het welstandstoezicht wordt het uiterlijk van een bouwwerk beoordeeld aan de hand van de zogenaamde redelijke eisen van welstand. Die eisen zijn voor Hoedekenskerke vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota.

Voor elk welstandsgebied is het gewenste welstandsniveau aangegeven. Het

welstandsniveau moet aansluiten bij het gehanteerde ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de gewenste ontwikkelingen. In Hoedekenskerke worden twee welstandsniveaus gebruikt:

- bijzonder welstandsgebied;

- regulier welstandsgebied.

afbeelding binnen de regeling Figuur 2.1. Welstandsgebieden (Beeldkwaliteitsnota Borsele, Januari 2013)

De Kerkstaat en omgeving, de historische dorpslinten en de Koningin Julianastraat zijn bijzonder welstandsgebied. Het beleid is er op gericht het bijzondere karakter te behouden en waar mogelijk te versterken. De overige linten en planmatige uitbreidingen zijn regulier welstandsgebied. Het beleid is er op gericht de bestaande basiskwaliteit te behouden

Het vergunningvrij bouwen

In bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn bouwactiviteiten opgenomen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen twee

categorieën van vergunningvrije activiteiten:

- de geheel vergunningvrije activiteiten uit artikel 2 van Bijlage II, die niet binnen een bestemmingsplan of beheersverordening hoeven te passen, zoals aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, zonnepanelen, vlaggenmasten, erfafscheidingen, nutsgebouwtjes, dakkapellen, antenne-installaties, straatmeubilair, containers voor huisvuil en installaties voor het regelen van het verkeer;

- de activiteiten uit artikel 3 van bijlage II, die alleen vergunningvrij zijn als zij passen binnen een bestemmingsplan of beheersverordening, zoals bouwwerken op het achtererf die hoger zijn dan 5.00 m, zwembaden bij woningen, openbare speeltoestellen en onder omstandigheden veranderingen aan bouwwerken.

Voor beide categorieën gelden de volgende uitzonderingen:

- vergunningvrij bouwen is niet toegestaan in een gebied dat wegens explosiegevaar of op grond van veiligheidsrisico's onbebouwd moet blijven;

- het aantal woningen mag niet worden veranderd door vergunningvrij bouwen;

- wanneer een gebied archeologische resten bevat is vergunningvrij bouwen over eenoppervlakte van meer dan 50 m2 niet toegestaan.

Voor de vergunningvrije activiteiten is logischerwijs geen procedure van toepassing. Deze kunnen zonder meer worden uitgevoerd.

Planologische kruimelgevallen

In bijlage II van het Bor zijn ook de zogenaamde planologische kruimelgevallen opgenomen.

Het gaat om zogenaamde bijbehorende bouwwerken, die groter zijn dan de

bouwvergunningvrije bouwwerken, infrastructurele en nutsvoorzieningen, antennes tot 40 m, duurzame energie-installaties, evenementen en gebruiksveranderingen tot maximaal 1.500 m2 binnen de bebouwde kom, inclusief inpandige bouwactiviteiten.

Het verordeningsgebied is grotendeels aangewezen als bebouwde kom, zie figuur 2.2. Voor de beheersverordening is ervan uitgegaan dat de grenzen van het bestaand bebouwd gebied overeenkomen met de grenzen voor de bebouwde kom, zoals bedoeld in bijlage II van hetBor.

afbeelding binnen de regeling Figuur 2.2. Bebouwd gebied (Geoloket provincie Zeeland, bestaand bebouwd gebied in licht groen)

Voor de activiteiten die via kruimelgevallenregeling mogelijk kunnen worden gemaakt geldt de reguliere voorbereidingsprocedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit betekent dat er een beslistermijn van 8 weken geldt na ontvangst van de aanvraag. Nadat de vergunning is verleend staat tegen de vergunning bezwaar en beroep open.

Omgevingsvergunning voor het afwijken van de beheersverordening

Voor – de op dit moment – onvoorziene ontwikkelingen, die niet met de voorgaande instrumenten zijn in te passen, biedt artikel 2.12 lid 1, onder a sub 3 van de Wabo de mogelijkheid van de beheersverordening af te wijken. Door middel van een goede ruimtelijke onderbouwing dient dan te worden aangetoond dat de beoogde ontwikkeling of activiteit niet

in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Mocht zich gedurende de looptijd van een plan zodoende een situatie voordoen die niet in de beheersverordening is in te passen, noch met voorgaande instrumenten kan worden toegestaan, zal deze situatie worden beoordeeld in het kader van de gevolgen die de betreffende ontwikkeling voor de ruimtelijke kwaliteit heeft. In dat geval geldt de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Deze procedure omvat een termijn waarin de ontwerpvergunning ter inzage wordt gelegd en een ieder zijn of haar zienswijze kan indienen. De procedure heeft een beloop van 6 maanden. Nadat de vergunning is verleend staat hiertegen direct beroep open. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om, naast de hiervoor genoemde omgevingsvergunning voor het afwijken van de beheersverordening, voor een nieuwe ontwikkeling een specifiek op

dat plan toegesneden bestemmingsplan op te stellen

Toepassing van de instrumenten in aanvulling op de beheersverordening

Bij het opstellen van de beheersverordening is rekening gehouden met de mate waarin bovengenoemde instrumenten kunnen worden ingezet in het verordeningsgebied. Gelet op de mogelijkheden die het vergunningvrij bouwen biedt en met name ook de planologische kruimelgevallen, is ervoor gekozen bepaalde bouw- en gebruiksmogelijkheden niet in de beheersverordening op te nemen. Bij deze keuze heeft de strekking van het instrument beheersverordening een belangrijke rol gespeeld. Zoals eerder al benoemd, is de beheersverordening bedoeld om de bestaande situatie te beheren. In paragraaf 3.3 is nader uiteengezet op welke wijze de bestaande situatie voor Hoedekenskerke is ingevuld. Op het moment dat zich een geval voordoet die niet als passend binnen de 'bestaande situatie' kan worden beschouwd, kunnen de eerder genoemde alternatieve instrumenten worden ingezet, om die eventueel mogelijk te maken of te reguleren.

Voorbeelden van activiteiten waarvan wordt verwacht dat deze in Hoedekenskerke wellicht zullen voorkomen, zijn:

- vergunningvrij bouwen van erfbebouwing;

- vergunningvrij bouwen van dakkapellen;

- vergunningvrij bouwen van algemene voorzieningen, zoals vuilcontainers, straatmeubilair,etc;

- gebruiksveranderingen via de kruimelgevallenregeling;

- niet vergunningvrije algemene voorzieningen via de kruimelgevallenregeling. Het vergunningvrij bouwen is een wettelijk recht. De gemeente kan hier geen invloed op uitoefenen. Dit is anders voor de activiteiten uit de kruimelgevallenregeling. Deze activiteiten moet de gemeente eerst goedkeuren alvorens deze kunnen worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 3 De beheersverordening voor Hoedekenskerke

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de toepassing van deze instrumenten op de beheersverordening voor Hoedekenskerke uiteengezet en worden de gemaakte keuzes inzichtelijk gemaakt. Tevens is een toelichting op de regeling opgenomen met aansluitend aandacht voor handhaving.

3.2 Waarom een beheersverordening voor Hoedekenskerke

Gebiedstype

Het verordeningsgebied "Kern Hoedekenskerke 2013" is een woonkern met verspreid enkele (agrarische) bedrijven en voorzieningen. Daarnaast is er ook een dagrecreatieve voorziening in de vorm van de eindpuntvoorziening stoomtrein Goes-Borsele.

Inzet beheersverordening

Het geldende bestemmingsplan voor de kern Hoedekenskerke is toe aan actualisatie. Een beheersverordening is een beheerregeling voor het bestaand gebruik voor een gebied met een lage dynamiek waarin geen ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien binnen de planperiode van de beheersverordening (tien jaar). Hierna wordt onderbouwd waarom sprake

is van een lage dynamiek van het verordeningsgebied.

Lage dynamiek

Het verordeningsgebied kan worden getypeerd als een gebied waar zich nauwelijks ontwikkelingen zullen voordoen. Bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen, bedrijven of andere functies zijn er niet. Uiteraard is wel sprake van mogelijk kleinschalige ontwikkelingen, zoals:

- wijzigingen in gebruik van vrijgekomen bedrijfspercelen/gebouwen (voor zover passend binnen het planologisch kader);

- verandering van (het uiterlijk van) hoofdgebouwen door bijvoorbeeld aanbouwen;

- beperkte nieuwbouw of aanpassingen van accommodaties;

- algehele nieuwbouw op bestaande percelen mogelijk; dit past binnen het reguliere' kader van een dergelijk gebied.

3.3 Opzet beheersverordening Hoedekenskerke

3.3.1 Algemeen

Uitgangspunten

De beheersverordening is gebaseerd op de volgende uitgangspunten.

- Behoud van het bestaand gebruik.

- Aansluiten op de geldende regelingen (zie paragraaf 1.3) binnen het verordeningsgebied.

- Goed beheren van de bestaande situatie.

Behoud van het bestaand gebruik

Ter plaatse zijn voornamelijk woningen, enkele agrarische bedrijven, enkele overige bedrijven en voorzieningen aanwezig. Deze functies worden als feitelijk bestaand gebruik aangemerkt. De geldende plankaart is als bijlage 1 opgenomen. Hiermee is de bestaande situatie reeds vastgelegd, die verder is bevestigd in de gebiedsregels en de verbeelding. Tevens is in bijlage 2 het huidige, van de geldende regeling afwijkende gebruik opgenomen.

Regeling sluit aan op regelingen in geldende bestemmingsplannen

Met de beheersverordening worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan voor Hoedekenskerke 2003 gecontinueerd.

Goed beheren van de bestaande situatie

Het beheer van de bestaande situatie vormt de basis van deze beheersverordening. Dit leidt ertoe dat de gemeente over een toetsingskader beschikt op basis waarvan omgevingsvergunningen kunnen worden verleend en handhaving kan plaatsvinden. De bestaande kwaliteit van het gebied wordt zo behouden.

Deze beheersverordening regelt dit uitgangspunt door te bepalen dat zowel qua gebruik als qua bouwen de bestaande situatie ook de toegestane situatie is. De bestaande situatie bestaat uit gebruik en bouwen.

- Het bestaande gebruik is in hoofdzaak een woongebied met verspreid enkele (agrarische) bedrijven en voorzieningen. Daarnaast is er ook een dagrecreatieve voorziening in de vorm van de eindpuntvoorziening stoomtrein Goes-Borsele.

- Het bouwen (bestaande bouwwerken) omvat bouwwerken die conform de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gebouwd (ofwel vergunningvrij, ofwel op basis van een vergunning), of nog legaal kunnen worden gebouwd (op grond van een nog niet benutte vergunning).

Bij de aanvraag om omgevingsvergunningen en in handhavingszaken kan de bestaande situatie door middel van de volgende bronnen worden geraadpleegd:

- plankaart van het bestemmingsplan Kern Hoedekenskerke 2003 (zie bijlage 1);

- overzicht gebruik verordeningsgebied (zie bijlage 2 );

- archief omgevings- en bouwvergunningen.

Plankaart Kern Hoedekenskerke 2003

Het bestemmingsplan Hoedekenskerke 2003 is gedetailleerd van opzet. Vanwege de lage dynamiek in het gebied geeft de plankaart van dit plan dan ook een getrouw beeld van de bestaande situatie. De kaart levert onder andere informatie over functies, bouwhoogten, bouwvlakken en rooilijnen.

Overzicht gebruik verordeningsgebied

In bijlage 2 is een overzicht opgenomen waarin het gebruik van het verordeningsgebied is weergegeven, voor zover dit afwijkt van de plankaart Kern Hoedekenskerke 2003. Het gaat om een lijst van bedrijven en functies. In bijlage 3 zijn de bestaande bedrijfswoningen

weergegeven. Deze informatie is ontleend aan de gemeentelijke Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG), de vergunningenadministratie en een veldinventarisatie. Aan de hand van

dit overzicht kan exact worden teruggevonden wat de bestaande situatie is

Archief vergunningen

Door middel van het gemeentelijk archief met verleende bouw- en omgevingsvergunningen is per geval de bestaande situatie inzichtelijk.

Luchtfoto

Een recente luchtfoto van het verordeningsgebied is als bijlage 4 toegevoegd, zodat inzicht bestaat in de feitelijke gebouwde situatie.

3.3.2 Opzet van de juridische regeling

Onderdelen en opzet van de regels

De beheersverordening bestaat uit de volgende onderdelen:

1. de verbeelding;

2. de regels (vier hoofdstukken).

Verbeelding

Op de verbeelding is in de ondergrond de bestaande situatie (bebouwing en kadastrale eigendomsgrenzen) weergegeven. Daarbij is gebruikgemaakt van een digitaal bestand. Op deze ondergrond zijn op basis van de bestaande situatie besluitvlakken getekend waarmee is aangegeven welke functie ter plaatse geldt. De besluitvlakken op de verbeelding corresponderen met afzonderlijke artikelen in hoofdstuk 2 (Gebiedsregels).

De regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken.

- Hoofdstuk 1 van de regels bevat inleidende bepalingen als begripsbepalingen (artikel 1) en regels voor de wijze van meten (artikel 2). Deze bepalingen zijn noodzakelijk voor een juiste interpretatie van de regels.

- In hoofdstuk 2 zijn de gebiedsregels ofwel de gebruiks- en bouwregels opgenomen. In deze bepalingen is het toelaatbare gebruik van gronden en bouwwerken aangegeven en zijn diverse bepalingen inzake het bouwen opgenomen. Deze bouwregels zijn niet van toepassing op de categorie zogeheten "vergunningvrije bouwwerken". Van een aantal bouwregels kan worden afgeweken. Deze afwijkingsbepalingen zijn eveneens opgenomen in de gebiedsregels.

- Hoofdstuk 3 omvat algemene bepalingen die voor het gehele gebied van toepassing zijn: de anti-dubbeltelregel en algemene gebruiksregels.

- De overgangs- en slotbepalingen zijn ondergebracht in hoofdstuk 4.

Gebiedsregels (Hoofdstuk 2)

Voor de verschillende bestaande functies zijn afzonderlijke gebiedsregels opgenomen, waarbij is aangesloten op de bestemmingsindeling van Kern Hoedekenskerke 2003:

- Agrarisch;

- Autoboxen;

- Bedrijf;

- Detailhandel;

- Groen;

- Horeca;

- Kantoor;

- Maatschappelijk;

- Recreatie;

- Schuur;

- Sport;

- Toeristische Spoorlijn

- Verkeer;

- Water;

- Wonen;

- Leiding - riool;

- Waarde - Archeologie (diverse);

- Waterkering en beschermingszone.

- Het bestaande gebruik mag worden voortgezet.

- In aanvulling op de bepaling inzake bestaand gebruik zijn voor de afzonderlijke gebruiksvormen bepalingen opgenomen waarmee de planologische ruimte uit de geldende bestemmingsregelingen, zo veel mogelijk is gecontinueerd. In deze beheersverordening wordt uitgegaan van bestaand gebruik in 'ruime zin'. Dit betekent dat beperkte flexibiliteit op basis van geldend planologisch regime binnen enkele functies

denkbaar is. Hiervoor hoeft (vaak) geen specifieke afwijkingsprocedure te worden gevolgd. Dit geldt voor:

1. het vervangen van bedrijven door andere bedrijven, voor zover dit past binnen het geldende regime van milieucategorisering.

2. de opvatting dat binnen de maatschappelijke voorzieningen diverse maatschappelijke functies denkbaar zijn;

3. verandering van sportvoorzieningen van aard/type.

- Voor de woningen, de agrarische functie en de groenvoorziening, water en verkeersontsluiting worden geen functionele veranderingen voorzien in het gebruik. De bestaande situaties worden gehandhaafd en door de beheersverordening bevestigd.

- Voor de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn, indien nodig, per functie bepalingen opgenomen omtrent de oppervlakte, goot- en bouwhoogte en eventueel afstanden. Deze bepalingen komen overeen met de bouwregels in de geldende regelingen voor Hoedekenskerke.

- De vrijstellingsbepalingen uit het vigerende bestemmingsplan zijn omgezet naar afwijkingsregels. Het betreft hier afwijkingen die zonder uitvoerig onderzoek kunnen worden toegepast. Bij iedere afwijking vinden wel een afweging en toetsing plaats, die zijn niet zo substantieel als bijvoorbeeld bij een wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in een bestemmingsplan. Hiermee worden de bestaande planologische mogelijkheden gecontinueerd.

- Wijzigingsbevoegdheden mogen in beheersverordeningen niet worden opgenomen en zijn dan ook niet opgenomen.

- De aanwezige gebruiksvormen zijn, voor zover niet passend binnen de regeling in de tabel in bijlage 2 vermeld. De bestaande bedrijfswoningen in bijlage 3.

- De gemeente beschikt over een handboek voor digitale bestemmingsplannen; daar waar mogelijk zijn de ruimtelijke regels vertaald naar deze beheersverordening en heeft afstemming op het geldend planologisch regime plaatsgevonden.De gemeente beschikt over een handboek voor digitale bestemmingsplannen; daar waar mogelijk zijn de ruimtelijke regels vertaald naar deze beheersverordening en heeft

afstemming op het geldend planologisch regime plaatsgevonden.

Algemene regels (Hoofdstuk 3)

In de algemene gebruiksregels zijn regels opgenomen die vergelijkbaar zijn met bepalingen uit een bestemmingsplan. Het betreft de anti-dubbeltelregel en algemene bouwregels en afwijkingsregels. Ook is voorzien in een regeling voor de molenbiotoop in algemene aanduidingsregels.

Overgangs- en slotregels (Hoofdstuk 4)

De overgangsregels regelen situaties die niet passen binnen de regeling uit hoofdstuk 2, maar wel kunnen blijven bestaan. De slotregel bevat de naam van de beheersverordening: "KernHoedekenskerke 2013".

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk vindt toetsing plaats aan beleids- en omgevingsaspecten. De conclusie is dat deze aspecten de totstandkoming van de beheersverordening niet in de weg staan.

4.2 Beleidsaspecten

In het kader van deze beheersverordening is getoetst welke beleidstukken op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau relevant zijn. Gelet op de uitgangspunten van deze beheersverordening, is uitsluitend stil gestaan bij beleid dat eventuele consequenties voor de beheersverordening kan of dient te hebben. Omdat de beheersverordening ziet op het beheer

van de bestaande situaties is een uitgebreidere toetsing niet noodzakelijk.

4.2.1 Rijksbeleid

Het rijksbeleid staat niet aan de beheersverordening in de weg.

4.2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsplan Zeeland 2012-2018

Analyse

De voorliggend beheersverordening legt de bestaande situatie vast.

Conclusie

In de beheersverordening wordt uitsluitend het bestaande gebruik en het planologische toegestane gebruik vastgelegd. De beheersverordening past daarmee binnen het provinciaal omgevingsbeleid.

Verordening Ruimte Zeeland (2012)

Analyse

Van belang is dat sprake is van een actualisering. Er worden geen nieuw functies gerealiseerd. Uitgangspunt van de Ruimtelijke Verordening Zeeland is dat bestaande juridisch-planologische rechten worden gerespecteerd. Met de voorliggende beheersverordening is daaraan invulling gegeven. Van belang zijn de artikelen:

- 2.1 Algemene regels voor duurzame verstedelijking. Hieraan wordt voldaan; er worden géén nieuwe functies mogelijk gemaakt.

- 2.2 Bedrijven en detailhandelsvoorzieningen. Het gebruik van de bestaande bedrijfs- en detailhandelspercelen is als zodanig bevestigd. Nieuwe bedrijfsfuncties en detailhandelsvoorzieningen worden niet mogelijk gemaakt. Voldaan wordt aan de Verordening Ruimte.

- 2.3 Wonen. Er worden geen nieuwe woningen toegestaan in de beheersverordening.

- 2.5 Recreatie. Dit artikel heeft betrekking op verblijfsrecreatie. Dat wordt in deze beheersverordening niet toegestaan. Nieuwvestiging is niet aan de orde. Voldaan wordt aan de Verordening Ruimte.

- 2.12 Bestaande natuur. Binnen het verordeningsgebied is langs de toeristische spoorlijn bestaande natuur aanwezig. In de regeling in de voorliggende verordening "Kern Hoedekenskerke 2013" wordt voorzien in behoud hiervan.

- 2.17 Landschap en Erfgoed. De dijk langs de Westerschelde is in de verordening Ruimte aangeduid als landschappelijk en cultuurhistorisch waardevol. Deze ligt evenwel net buiten het verordeningsgebied. Er is derhalve geen regeling voor nodig. De molenbiotoop is gehandhaafd.

Conclusie

De Verordening Ruimte Zeeland is op relevante onderdelen vertaald naar de regels in de beheersverordening voor de kern Hoedekenskerke.

4.2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Borsele 2009-2014

Analyse

De Structuurvisie Borsele 2009-2014 is opgesteld binnen de kaders van de Wro en is de opvolger van de Borsatlas 2003. De structuurvisie dient een tweeledig doel:

- de structuurvisie fungeert als een gemeentelijk structuurbeeld op hoofdlijnen dat in de praktijk kan dienen als “werkdocument” bij het nemen van ruimtelijke beslissingen;

- de structuurvisie biedt op grond van de Wro de mogelijkheid om kosten te verhalen bij beoogde en in de structuurvisie opgenomen ontwikkelingen.

In de structuurvisie is op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied zou moeten staan in 2014. Uitgangspunt hierbij is dat de structuurvisie voldoende ruimte moet bieden om nadere afwegingen te maken. Er zijn drie centrale beleidsdoelen voor het ruimtelijk beleid voor het grondgebied van degemeente Borsele geformuleerd:

- behoud en versterking van de fysieke en sociaal-maatschappelijke kwaliteiten van Borsele; uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen is dat ruimtelijke contrasten en de sociaal-maatschappelijke structuur in de gemeente worden behouden en versterkt, dan wel (beter) worden benut;

- inzichtelijk maken van toekomstige plannen met een ruimtelijke en/of

sociaalmaatschappelijke component; uitgangspunt hierbij is dat deze toekomstige plannen een positieve bijdrage leveren aan de leefbaarheid van de gemeente;

- streven naar een duurzame aanpak: bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt het aspect duurzaamheid meegewogen; het streven is om energie afhankelijkheid te verkleinen. Overlast zoals geluid en geur, wordt zoveel mogelijk beperkt ten opzichte van milieugevoelige functies. Daarnaast wordt de beschikbare ruimte zo zorgvuldig mogelijk gebruikt. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn tevens gericht op het vergroten van de

toekomstbestendigheid van het gebied, zowel economisch als sociaalmaatschappelijk als fysiek.

Conclusie

Voorliggende beheersverordening "Kern Hoedekenskerke 2013" legt alleen het bestaande gebruik vast. Er zijn momenteel geen actuele concrete initiatieven, waarmee het opstellen van een beheersverordening als passend wordt beschouwd. Het in de structuurvisie vastgelegde beleidskader vormt een toetsingskader voor eventuele ontwikkelingen. Ontwikkelingen, passend binnen de structuurvisie, zijn altijd door middel van separate juridisch planologische procedures mogelijk (zie paragraaf 2.3).

4.3 Omgevingsaspecten

In het kader van de beheersverordening heeft voor het verordeninggebied een scan plaatsgevonden van relevante omgevingsaspecten in het gebied. Dit onderzoek is beperkt van aard, omdat de beheersverordening gericht is op instandhouding van de bestaande situatie met de bestaande kwaliteit. Het onderzoek richt zich erop te bepalen of in het gebied vanuit het oogpunt van milieu, natuur, verkeer of water aanleiding bestaat tot het treffen van

maatregelen. Hiervoor is een toets uitgevoerd op het voldoen aan wet- en regelgeving.

4.3.1 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

Monumentenwet 1988.

Onderzoek en conclusie

Door burgemeester en wethouders van de gemeente Borsele is archeologiebeleid vastgesteld (d.d. 11 oktober 2011), waarmee invulling wordt gegeven aan de beleidsruimte die de Monumentenwet aan gemeenten biedt. Op basis van de beleidskaart, die bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting, kan worden bepaald of voor een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling op een specifieke locatie al dan niet archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in 8 categorieën, waarvan enkele categorieën bekende archeologische waardevolle gebieden omvatten en andere een bepaalde verwachtingswaarde op archeologische vondsten weergeven. Aan elke categorie, uitgezonderd categorie 1, is een, aan oppervlakte van grondverstoring gebonden, vrijstelling voor archeologisch onderzoek

gekoppeld. Bij alle categorieën, wederom uitgezonderd categorie 1, geldt in ieder geval dat geen onderzoek hoeft plaats te vinden indien de bodem niet dieper dan 40 cm wordt verstoord. De gehanteerde categorieën zijn:

a. categorie 1: archeologisch rijksmonument; hiervoor is altijd een monumentenvergunning nodig;

b. categorie 2: terrein van archeologische waarde; geen onderzoeksplicht indien minder dan 50 m2 wordt verstoord;

c. categorie 3: stads- en dorpskernen van een specifieke archeologische verwachting; geen onderzoeksplicht indien minder dan 50 m2 wordt verstoord;

d. categorie 4: hoge verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen

onderzoeksplicht indien minder dan 250 m2 wordt verstoord;

e. categorie 5: matige verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 500 m2 wordt verstoord;

f. categorie 6: lage verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen

onderzoeksplicht indien minder dan 2500 m2 wordt verstoord;

g. categorie 7: verwachting van maritieme vondsten; hiervoor is altijd overleg met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed nodig;

h. categorie 8: archeologische vondsten worden niet verwacht; geen onderzoeksplicht.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 4.1. Archeologische verwachtingswaarde (laag Walcheren)

In Hoedekenskerke zijn 3 categorieën van toepassing:

- categorie 4 (donkerpaars, hoge archeologische verwachtingswaarde);

- categorie 3 (paars, gewaardeerde stads-/dorpskern);

- categorie 2 (oranje / rood, terreinen van hoge archeologische waarde);

- Voor enkele delen is geen waarde op basis van onderzoek (categorie 8).

Voor deze relevante zones zijn de volgende besluitvlakken opgenomen:

categorie

besluitvlak

Categorie 2

Waarde - Archeologie - 1

Categorie 3

Waarde - Archeologie - 1

Categorie 4

Waarde - Archeologie - 2

- Voor de gewaardeerde stads-/ of dorpskernen en terreinen van hoge archeologische waarde geldt een Waarde - Archeologie – 1. Bij een bodemverstoring van meer dan 50 m2 en dieper dan 40 cm geldt een onderzoeksplicht.

- Voor de zone met een hoge archeologische verwachting geldt een Waarde – Archeologie – 2. In dit gebied is bij een bodemverstoring van meer dan 250 m2 en dieper dan 40 cm een onderzoeksplicht van toepassing.

- Voor die delen die vrijgesteld zijn van archeologisch onderzoek wordt gewezen op de wettelijke meldingsplicht voor archeologische waarden ex art. 53 van de Monumentenwet. Dit betekent dat bij het aantreffen van archeologische sporen en vondsten direct melding wordt gedaan bij het meldpunt archeologie van de SCEZ.

Cultuurhistorie

Toetsingskader

Monumentenwet 1988.

Wet modernisering monumentenzorg.

Onderzoek en conclusie

In het plangebied zijn de volgende cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig.

 Molenbiotoop van de molen 'De Koutermolen'. De Koutermolen is een voormalige korenmolen aan de Molenstraat in Hoedekenskerke. Het is een ronde stenen grondzeiler die in 1874 is gebouwd. In de molen werd tot in 1964 beroepsmatig gemalen, daarna raakte de molen in verval en deels onttakeld om als recreatiewoning te kunnen dienen. Vervolgens is de molen gerestaureerd en in 2007 overgedaan aan de lokale "Stichting De

Koutermolen Hoedekenskerke". De molen heeft een vlucht van 23,80 meter en de kap is gedekt met dakleer. De molen is maalvaardig.

- In het verordeningsgebied zijn drie rijksmonumenten aanwezig. Deze worden in de verordening niet langer specifiek van een regeling voorzien. Op rijksniveau is reeds voorzien in de bescherming hiervan in de Monumentenwet. De aanwezige cultuurhistorische waarden worden beschermd.

4.3.2 Bodem

Toetsingskader

Wet bodembescherming

Onderzoek en conclusie

In de Wet bodembescherming is bepaald dat bij functiewijzigingen onderzocht dient te worden of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Binnen het verordeningsgebied worden er geen functiewijzigingen mogelijk gemaakt waarbij rekening moet worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. Hierdoor is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Het aspect bodem staat de vaststelling van de beheersverordening niet in de weg.

4.3.3 Ecologie

Toetsingskader

Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998.

Onderzoek en conclusie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

afbeelding binnen de regeling Figuur 4.2. EHS-gebieden nabij het verordeningsgebied

Tegen het verordeningsgebied aan is een drietal EHS-gebieden gelegen. Het betreffen hier:

- Inlaag Hoedekenskerke;

- Dijken Zuid- Beveland;

- Hoedekenskerke.

Dit betreft agrarische beheersdijken en nieuwe natuur.

Aangezien het hier een beheersverordening betreft, zijn er geen ontwikkelingen voorzien die kunnen leiden tot aantasting of verstoring van beschermde dier- en plantensoorten of beschermde natuurgebieden. De Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur staan de uitvoering van dit plan dan ook niet in de weg.

4.3.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid buisleidingen, Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

Onderzoek en conclusie

Inrichtingen

Ten zuiden van het verordeningsgebied is één Bevi-inrichting aanwezig, het betreft een Varkenshouderij. Binnen deze inrichting is een propaantank met een inhoud van 18 m³ aanwezig. De inrichting is gelegen op meer dan 1000 meter afstand van het verordeningsgebied. De PR 10-6 risicocontour reikt niet tot het verordeningsgebied evenals het invloedsgebied van het Groepsrisico. Een nadere verantwoording is derhalve niet noodzakelijk.

In het noordwesten van het verordeningsgebied is de inrichting "Maatschap N.P. en K.D. Leendertse" gelegen. Deze inrichting beschikt over een propaan tank van 3 m³. Deze propaantank is dermate klein van omvang dat zowel de PR 10-6 risicocontour als het invloedsgebied van het groepsrisico niet buiten de eigen inrichtingsgrenzen vallen. Een nadere verantwoording is derhalve niet noodzakelijk.

Transport gevaarlijke stoffen

Ten zuiden en oosten van het verordeningsgebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de Westerschelde. Voor de Westerschelde is door Det Norske Veritas op 8 december 2011 een QRA opgesteld (Actualisatiestudie 2011 risico's transport gevaarlijke stoffen

Westerschelde en prognoses 2015 en 2030). Uit deze actualisatiestudie blijkt dat de PR 10-6 risicocontour in alle gevallen volledig op de vaarweg gelegen is, deze komt dus niet tot aan het verordeningsgebied. Tevens blijkt uit deze actualisatiestudie dat het groepsrisico de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Ter hoogte van het verordeningsgebied blijft deze dus ook onder de

oriëntatiewaarde. Binnen het verordeningsgebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, het groepsrisico zal derhalve niet toenemen en een nadere verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk. Binnen en in de nabije omgeving van het verordeningsgebied vindt verder geen vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, rails, of door leidingen plaats.Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beheersverordening.

4.3.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Grenswaarden uit de Wet milieubeheer en Besluit niet in betekenende mate (nibm)

Onderzoek en conclusie

De beheersverordening maakt geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het verordeningsgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkings- programma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Rijksweg A58. Hieruit

blijkt dat de concentratie NO2 maximaal 31,9 μg/m³ en de concentratie PM10 maximaal 25,6μg/m³ bedraagt. Het aantal overschrijdingsdagen van het 24 uurs gemiddelde bedraagt 18. Daarmee wordt op alle fronten voldaan aan de Wet Milieubeheer. Daarom is ter plaatse van het hele verordeningsgebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.3.6 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

Richtafstanden uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)

Onderzoek en conclusie

In het verordeningsgebied bevindt zich een beperkt aantal bedrijven. Dit betreft overwegend agrarische bedrijven. Vanuit het milieuspoor vindt afbakening ten opzichte van de omliggende functies plaats.

In het verordeningsgebied vinden verder geen ontwikkelingen plaats. Er worden dan ook geen hinder veroorzakende of hinder gevoelige functies mogelijk gemaakt. Een nader onderzoek naar milieuhinder van bedrijvigheid en horeca is niet noodzakelijk.

4.3.7 Water

Toetsingskader

Waterwet;

Watertoets;

Besluit ruimtelijke ordening.

Onderzoek en conclusie

Het verordeningsgebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen. Het waterschap hanteert een watertabel bij ruimtelijke plannen. Ook voor deze beheersverordening is deze opgesteld.

thema en water(beheer)doelstelling

uitwerking

Waterveiligheid

Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden

met de daarvoor benodigde ruimte.

De waterveiligheid zal niet veranderen ten opzichte van de

huidige situatie ten gevolge van de beheersverordening.

Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater)

Het plan biedt voldoende ruimte voor het

vasthouden, bergen en afvoeren van water.

Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om

inundatie vanuit oppervlaktewater in

maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met

de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme

weersituaties.

De beheersverordening maakt geen ontwikkelingen mogelijk.

Het verhard oppervlak zal eveneens niet toenemen ten

opzichte van de huidige situatie.

Grondwaterkwantiteit en verdroging

Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast

en -tekort. Rekening houden met de gevolgen

van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden

en benutten van infiltratiemogelijkheden.

Niet van toepassing.

Hemel- en afvalwater

(inclusief water op straat / overlast)

Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en

van de (gemeentelijke) rioleringen.

Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband

met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het

transportsysteem en het beperken van overstorten.

De beheersverordening zorgt niet voor een verandering in de

afvoer van hemel- en afvalwater ten opzichte van de huidige

situatie.

Volksgezondheid

(water gerelateerd)

Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen.

Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de

daarvoor benodigde ruimte.

Niet van toepassing.

Bodemdaling

Voorkomen van maatregelen die (extra)

maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.

De beheersverordening heeft geen effect op de eventuele

bodemdaling.

Oppervlaktewaterkwaliteit

Behoud / realisatie van goede

oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de

veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits

schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De beheersverordening heeft geen effect op de kwaliteit van

het oppervlaktewater, de kwaliteit zal niet verslechteren.

Grondwaterkwaliteit

Behoud / realisatie van een goede

grondwaterkwaliteit.

Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.

Geen negatieve beïnvloeding.

Natte natuur

Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en

natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.

De aanwezige natuurwaarden binnen/naast het

verordeningsgebied zullen niet (negatief) beïnvloedt worden

door de beheersverordening.

Onderhoud oppervlaktewater

Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden

worden. Rekening houden met obstakelvrije

onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande

(hout)beplanting.

De beheersverordening zorgt niet voor een belemmering van

de onderhoudsstroken.

Andere belangen waterbeheerder(s)

Relatie met eigendom waterbeheerder

Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de

werking van objecten (terreinen, milieuzonering)

van de waterbeheerder niet belemmeren.

De beheersverordening voorziet geen ruimtelijke ontwikkeling

in de directe nabijheid van objecten zoals hiernaast genoemd.

Scheepvaart en/of wegbeheer

Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige

vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij

Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap.

De beheersverordening heeft geen invloed op de (vaar)wegen

van het waterschap en of Rijkswaterstaat.

Conform de watertoetstabel blijkt dat het aspect water binnen de beheersverordening geen

belemmering vormt voor de beheersverordening.

4.3.8 Geluid

Toetsingskader

Wet geluidhinder (Wgh).

Onderzoek en conclusie

Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen, met uitzondering van 30km/h-wegen en woonerven, liggen geluidszones. Binnen deze geluidszones dient de geluidsbelasting op gevels van geluidgevoelige gebouwen binnen de in de Wgh gestelde eisen blijven. Er worden geen nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Onderzoek naar geluidhinder is niet aan de orde.

Spoorweglawaai

Voor de toeristische spoorlijn geldt het volgende. Volgens de Wgh zijn alleen die spoorwegen gezoneerd die zijn aangegeven op de kaart behorend bij het Besluit geluidhinder spoorwegen. De toeristische spoorlijn is niet op deze kaart opgenomen. Spoorweglawaai is derhalve niet aan de orde

Industrielawaai

Industrielawaai is niet aan de orde, gezien het ontbreken van een gezoneerd industrieterrein in of in de nabijheid van het verordeningsgebied.

4.3.9 Verkeer en parkeren

Ontsluiting autoverkeer

De kern wordt via de 's Gravenpoldersestraat verbonden met 's Gravenpolder en Goes. Via de Molenstraat zijn Kwadendamme en Baarland bereikbaar.

Langzaam verkeer

Er zijn enkele specifieke langzaamverkeersverbindingen in de kern aanwezig; voor het overige wordt het langzame verkeer gemengd afgewikkeld.

Openbaar vervoer

In het verordeningsgebied wordt beperkt openbaar vervoer aangeboden in de vorm van lijndiensten. De lijndiensten verbinden deze kern met Goes en omliggende kernen.

Parkeren

Parkeren geschiedt op parkeerstroken of parkeerplaatsen die langs de rijbaan en / of op eigen terrein zijn gesitueerd.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke toetsing

5.1 Resultaten inspraak- overlegprocedure

5.1.1 Inspraakreacties

Het ontwerp besluit en de ontwerp beheersverordening “Kern Hoedekenskerke 2013” waren in de periode van 13 juni tot en met 10 juli 2013 digitaal raadpleegbaar via www.borsele.nl. Daarnaast lagen de betreffende stukken ter inzage in het gemeentehuis in Heinkenszand.

Gedurende deze periode zijn er geen inspraakreacties ontvangen.

5.1.2 Overlegreacties

In het kader van overleg is de ontwerp beheersverordening toegezonden aan de Provincie Zeeland en het Waterschap Scheldestromen. Beide instanties hebben gereageerd.

Provincie Zeeland

Brief/e-mail van 3 juli 2013

Reactie

Met betrekking tot de molenbiotoop van de korenmolen is op de verbeelding alleen de vrijwaringszone met een straal van 100 meter rond de molen opgenomen. Verzocht wordt de verbeelding aan te passen zodat ook de zone met een straal van 400 meter rond de molen beschermd wordt.

Antwoord

De verbeelding wordt aangepast overeenkomstig het verzoek.

Waterschap Scheldestromen

Brief van 9 juli 2013

Reactie

1. Verzocht wordt de beschermingszone A van de primaire waterkering (Nieuwe Veerweg) te voorzien van de (dubbel)bestemming of vrijwaringszone.

2. Verzocht wordt om de afvalwatertransportleiding parallel aan de Waardweg te voorzien van de bestemming 'Leiding – Riool'.

Antwoord

1. Het is niet noodzakelijk om in een bestemmingsplan extra regels en/of zoneringen op te nemen die reeds elders zijn vastgelegd. Het is ook niet gebruikelijk. Zo worden bijvoorbeeld de regels uit de provinciale Wegenverordening niet in een bestemmingsplan opgenomen. Waar het om gaat is dat belangen in een regeling worden veilig gesteld. Het belang van het Waterschap is in de “Keur waterschap Scheldestromen” geborgd. In het

kader van deregulering is het niet gewenst zaken op twee plaatsen te regelen. De beheersverordening wordt derhalve op dit punt niet aangepast.

2. De beheersverordening wordt aangepast overeenkomstig het verzoek.

Bijlagen bij de toelichting

Bijlage 1 Plankaart Hoedekenskerke 2003

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 2 Lijst met afwijkend gebruik en bouwwerken

adres

functie / bouwwerk

strijd met bestemmingsplan Hoedekenskerke

2003

Vinningestraat 3

Hondentrimsalon

niet toegestaan binnen woondoeleinden

Vinningestraat 13

Wonen

niet toegestaan binnen Maatschappelijke

doeleinden en bouwoppervlak

Veerweg 1

Bouwen bijgebouw

gebouwd buiten het bouwvlak

Veerweg 3

Bouwen bijgebouw

gebouwd buiten het bouwvlak

Boeiertweg Van den Hooven

Paardenstal

gebouwd buiten het bouwvlak

Vinningestraat 2A

Wonen

erf van kantoor Havenstraat 20

Havenstraat 33

Zeecontainer

binnen agrarische bestemming buiten bouwvlak

Havenstraat 15

Wonen

Bedrijfsdoeleinden

Koningin Julianastraat 12

Wonen

Bedrijfsdoeleinden

Moolhoekstraat 1

Schoonheidssalon

Strijdig met de bestemming Wonen

Kerkstraat 16

Berging in gebruik als bedrijfsruimte voor

woningstoffeerder

Strijdig met de bestemming Wonen

Kerkstraat 28/30

Atelier

Strijdig met de bestemming Wonen

Boeiertweg 4

Hondentrimsalon

Strijdig met de bestemming Wonen

Molenstraat 44

Pedicure, Kapper

Strijdig met de bestemming Wonen

Oostendestraat 16

Administratief servicebureau

Strijdig met de bestemming Wonen

Molenstraat 56

Dienstverlening

Strijdig met de bestemming Agrarisch

Havenstraat 32

Bedrijfsactiviteit in schuur (> 40m2)

Strijdig met de bestemming Wonen

Kerkstraat 34

Stucadoorsbedrijf; Bedrijfsdoeleinden

Strijdig met de bestemming Wonen

Moolhoekstraat 1

Huidverzorging

Strijdig met de bestemming Wonen

Bijlage 3 Bestaande bedrijfswoningen

adres

Havenstraat 15 Hoedekenskerke

Havenstraat 33 Hoedekenskerk

Bijlage 4 Luchtfoto

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 5 Overlegreacties

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 verordening:

de beheersverordening "Kern Hoedekenskerke 2013" overeenkomstig de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0654.BVHK2013-0002 met bijbehorende bestanden.

1.2 beheersverordening:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan- of uitbouw:

een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat door haar indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van het hoofdgebouw.

1.4 achtererf:

gedeelte van het erf dat gelegen is achter de achtergevelrooilijn.

1.5 achtergevel:

de meest van de wegzijde afgekeerde gevel van een gebouw.

1.6 achtergevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.

1.7 achtergevelrooilijn:

denkbeeldige lijn die gelegen is op de helft van de afstand tussen de voorgevel van een hoofdgebouw en de achtergrens van het bouwperceel met een maximum van 15 meter achter de voorgevel.

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht ophet voortbrengen van producten door middel van het telen of veredelen van gewassen en/of het houden of fokken van dieren. Hieronder worden de volgende typen bedrijven begrepen:

a. grondgebonden agrarische bedrijven;

b. glastuinbouwbedrijven;

c. niet-grondgebonden agrarische bedrijven.

1.9 archeologisch deskundige:

de gemeentelijke archeoloog dan wel een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van archeologie.

1.10 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door de Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed (RCE) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.11 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op in dat gebied voorkomende archeologische sporen en relicten.

1.12 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten.

1.13 bebouwing:

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.15 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten.

1.16 bedrijfsvloeroppervlak:

de gezamenlijke vloeroppervlakte van verkoopruimten, magazijnen, bergingen, kantoren en verblijfsruimten en de overige voor de bedrijfsvoering benodigde vloeroppervlakte.

1.17 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke slechts bestemd is voor huisvesting van (het huishouden van) een persoon, wiens aanwezigheid daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein.

1.18 bedrijfs- en/of beroepsmatig gebruik van een woning:

het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of een daarbij behorende aanbouw, uitbouw of bijgebouw voor bedrijfs- en/of beroepsmatige activiteiten, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt.

1.19 beperkt kwetsbare objecten:

a. Verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen en woonwagens per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden.

b. Kantoorgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.

c. Hotels en restaurants, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.

d. Winkels, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.

e. Sporthallen, zwembaden en speeltuinen.

f. Kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zijn niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.

g. Bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.

h. Objecten die met de onder a. tot en met e. en g. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn.

i. Objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of

elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.20 besluit(sub)vlak:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge deze verordening regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.21 bestaand:

a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op moment van de vaststelling van de verordening; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;

b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de vaststelling van de verordening:

1. aanwezig zijn én bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gebouwd;

2. nog kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;

c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

d. bestaande goot- of bouwhoogte: goot- of bouwhoogtematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

e. onder bestemmingsplan en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt tevens verstaan voorgaande wet- en regelgeving die hiermee gelijk wordt gesteld.

1.22 bijgebouw:

een aan het hoofdgebouw gebouwd of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, functie, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.24 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.25 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.26 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.28 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.29 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.30 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor gebruik ter plaatse.

1.31 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij de baliefunctie een essentieel onderdeel vormt.

1.32 dunne mest:

mest die verpompbaar is en die bestaat uit faeces of urine van landbouwhuisdieren, al dan niet vermengd met mors-, spoel-, reinigings- of regenwater.

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 gemeentelijke kwaliteitscoördinator:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van stedenbouw dan wel architectuur.

1.35 geschakeld:

blok waarbij de hoofdgebouwen door middel van bijgebouwen en/of aan- en uitbouwen met elkaar zijn verbonden.

1.36 gestapeld:

een hoofdgebouw waarin meerdere woningen zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven, beneden dan wel naast elkaar zijn gesitueerd, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid gewaarborgd is.

1.37 grenswaarde:

grens, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico.

1.38 grondgebonden agrarische bedrijven:

a. akkerbouw, fruitteelt en tuinbouw, waaronder bloem- en boomkwekerij:

het telen (of veredelen) van gewassen in of op de open grond (de teelt onder afdekmateriaal daarbij inbegrepen);

b. veeteeltbedrijf:

een agrarisch bedrijf dat zich toelegt op het houden van vee, waarbij de weidegang van essentieel belang is;

c. paardenfokkerij:

het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en/of het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij, waarbij de weidegang van essentieel belang is;

d. grondgebonden aquacultuurbedrijf:

een agrarisch bedrijf dat zich toelegt op de teelt van (zout)watergebonden organismen en zouttolerante gewassen, waarbij de grond als productiefactor wordt gebruikt.

1.39 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.40 horecabedrijf:

een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide en al dan niet ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodaties.

1.41 kantoor(ruimte):

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig/bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord

wordt gestaan en geholpen, op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een hiermee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.42 kassen:

bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de teelt of veredeling van gewassen.

1.43 landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake landschap en natuur.

1.44 landschapswaarde:

de in het kader van dit plan aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur.

1.45 lint:

vrijwel aaneengesloten bebouwing waarbij een blok uit maximaal twee aaneengebouwde hoofdgebouwen bestaat.

1.46 logies met ontbijt:

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, ondergeschikt aan de (woon)bestemming.

1.47 lunchroom:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet alcoholische dranken.

1.48 maaiveld:

a. het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land;

b. de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.

1.49 maatschappelijke voorziening:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen.

1.50 mestbassin:

een reservoir bestemd en geschikt voor het bewaren van dunne mest, dat niet geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal.

1.51 milieudeskundige:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake milieu.

1.52 molendeskundige:

een door het college aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake molens.

1.53 natuurwaarde:

de in het kader van dit plan aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.54 niet-grondgebonden agrarische bedrijven:

a. intensieve veehouderij:

een niet aan de grond gebonden agrarisch bedrijf of bedrijfsonderdeel dat zich toelegt op het houden of mesten van melkvee en/of slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg zonder weidegang (zoals een kalvermesterij, kippenfarm, varkensfokkerij en –mesterij);

b. intensief tuinbouwbedrijf in gebouwen:

een agrarisch bedrijf gericht op het telen van gewassen in gebouwen, niet vervaardigd van glas of ander lichtdoorlatend materiaal, zoals een champignonkwekerij, witlofkwekerij.

c. niet–grondgebonden aquacultuurbedrijf:

een niet aan de grondgebonden bedrijf of bedrijfsonderdeel dat zich toelegt op teelt van (zout)watergebonden organismen en zouttolerante gewassen, waaronder begrepen vis, zagers, schaal- en schelpdieren en andere aquatische producten.

1.55 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut.

1.56 NEN:

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.57 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.58 peil:

a. de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 meter bedraagt;

b. bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;

c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein.

1.59 samenhangend straat- en bebouwingsbeeld:

a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;

b. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;

c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

d. de cultuurhistorische samenhang van de omgeving.

1.60 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die deel uitmaakt van deze regels.

1.61 tuin-/erfafscheiding:

bouwwerk geen gebouw zijnde, ter afbakening van eigendommen.

1.62 voorerf:

gedeelte van het erf dat gelegen is voor de voorgevellijn.

1.63 voorgevel:

de meest naar de wegzijde gekeerde gevel van een gebouw.

1.64 voorgevellijn:

denkbeeldige of op de kaart aangegeven lijn die strak langs de voorgevel van een hoofdgebouw loopt tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.

1.65 vrijstaand:

een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander gebouw.

1.66 Wabo:

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening.

1.67 Waterbassin:

een reservoir bestemd en geschikt voor het opslaan van water ten behoeve van het agrarische bedrijf.

1.68 Wed:

de Wet op de economische delicten, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening.

1.69 weg:

weg als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde inwerkingtreding van deze verordening.

1.70 Wgh-inrichtingen:

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.71 woning:

een gebouw, dat dient voor de huisvesting van personen.

1.72 Wro:

de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 afstanden

van bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:

vanaf het dichtst bij de bouwperceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de bouwperceelsgrens.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het

gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat.

2.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 het bebouwde oppervlak:

van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald.

2.10 het bewoonbaar vloeroppervlak:

binnen de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en verwarmingslichamen; vloeroppervlak waarboven minder dan 1,5 meter hoogte aanwezig is,

wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

Hoofdstuk 2 Gebiedsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

a. de in het besluitvlak Agrarisch gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;

b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

3.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

3.2.1 Besluitvlak Agrarisch

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:

a. de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven;

b. tijdelijke kweektunnels;

c. verhardingen, wegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van het besluitvlak.

3.2.2 Bewoning

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1:

a. per bedrijf is niet meer dan 1 bedrijfswoning: toegestaan;

b. toevoeging van een nieuwe bedrijfswoning: is niet toegestaan.

3.2.3 Verboden gebruik

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is niet toegestaan:

a. het aanleggen van een mestbassin (mestzak of foliebassin) of een waterbassin;

b. het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en specie.

3.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

3.3.1 Toelaatbare bebouwing

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen, ten behoeve van het besluitvlak, waarbij de volgende bepalingen gelden.

3.3.2 Bedrijfsgebouwen

a. bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van een besluitsubvlak 'agrarisch-bouwvlak';

b. de goothoogte van een bedrijfsgebouw bedraagt niet meer dan bestaand;

c. de afstand tussen vrijstaande gebouwen bedraagt minimaal 5 meter.

3.3.3 Bedrijfswoning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen

a. bedrijfswoningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van een besluitsubvlak 'agrarisch - bouwvlak';

b. het bewoonbaar vloeroppervlak van een bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen bedraagt max. 200 m², de inhoud bedraagt maximaal 750 m³;

c. bij iedere bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 40 m²;

d. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 6 meter en de totale hoogte maximaal 10 meter;

e. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 3,25 meter en de totale hoogte maximaal 7 meter;

f. bij toepassing van hellende dakvlakken bedraagt de dakhelling minimaal 30o.

3.3.4 Bouwwerken geen gebouw zijnde

a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van een besluitsubvlak 'agrarisch - bouwvlak' ;

b. in afwijking van het bepaalde in lid a mogen buiten het besluitsubvlak 'agrarisch - bouwvlak' bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd dan wel wordenn aangelegd, met uitzondering van silo's, mestplaten, teeltondersteunende voorzieningen, bassins ten behoeve van aquacultuur;

c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 2 meter;

d. in afwijking van het bepaalde in lid c bedraagt de bouwhoogte van:

1. een silo, geen mestsilo zijnde, maximaal 10 meter;

2. teeltondersteunende voorzieningen maximaal 4,5 meter;

3. een bassin ten behoeve van aquacultuur maximaal 1,5 meter;

4. een open hangar maximaal 10 meter, met dien verstande dat de goothoogte maximaal 7 meter bedraagt.

Artikel 4 Autoboxen

4.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

a. de in het besluitvlak Autoboxen gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;

b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

4.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

4.2.1 Besluitvlak Autoboxen

In aanvulling op het bepaalde in lid 4.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor boxen ten behoeve van huishoudelijke berg- en werkruimte en als stalling van voertuigen.

4.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

4.3.1 Toelaatbare bebouwing

In aanvulling op het bepaalde in lid 4.1 is het toegestaan om gebouwen te bouwen, met inachtneming van de volgende bepalingen.

4.3.2 Gebouwen

Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

a. de breedte van een autobox bedraagt maximaal 3 meter;

b. de goothoogte en bouwhoogte van een autobox bedraagt niet meer dan bestaand;

c. indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling minimaal 30 graden.

4.4 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

4.4.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van lid 4.1 en lid 4.3.2 ,sub b voor:

a. de afwijking van de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 1 m;

4.4.2 Vergunningvereiste

De in lid 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

4.4.3 Procedureregel

a. bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke kwaliteitscoördinator.

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

a. de in de besluitvlak Bedrijf gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;

b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

5.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

5.2.1 Besluitvlak bedrijf

In aanvulling op het bepaalde in lid 5.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:

a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten voor zover die voorkomen in categorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

b. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan, met uitzondering van bestaande bedrijfswoningen;

c. verhardingen, wegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van het besluitvlak;

d. het uitoefenen van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit bij ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten, is niet toegestaan.

5.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

5.3.1 Toelaatbare bebouwing

In aanvulling op het bepaalde in lid 5.1 is het toegestaan om bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen, ten behoeve van het besluitvlak, met in achtneming van de volgende bepalingen.

5.3.2 Bedrijfsgebouwen

Bedrijfsgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

a. de afstand van een gebouw tot de voorste perceelsgrens van het bouwperceel bedraagt niet minder dan bestaand ;

b. de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel bedraagt niet meer dan bestaand;

c. de goot - en bouwhoogtehoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan bestaand;

d. de afstand tussen vrijstaande gebouwen bedraagt minimaal 5 meter.

5.3.3 Bedrijfswoningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bedrijfswoningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

a. de afstand van een bedrijfswoning tot de voorste perceelsgrens van het bouwperceel bedraagt niet minder dan bestaand;

b. het bewoonbaar vloeroppervlak van een bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen bedraagt maximaal 200 m², de inhoud bedraagt maximaal 750 m³;

c. bij iedere bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 40 m²;

d. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 6 meter en de totale hoogte maximaal 10 meter;

e. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 3,25 meter en de totale hoogte maximaal 7 meter;

f. bij toepassing van hellende dakvlakken bedraagt de dakhelling minimaal 30o.

5.3.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter;

b. in afwijking van het bepaalde onder lid 5.3.4, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuinof erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn, alsmede binnen 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevellijn, maximaal 1 meter.

5.4 Afwijken ten aanzien van het GEBRUIK

5.4.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

a. lid 5.1 en 5.2.1 sub a voor de uitoefening van een bedrijfsactiviteit die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is genoemd, mits deze activiteit naar haar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een krachtens lid 5.2.1, sub a ter plaatse toegelaten categorie bedrijfsactiviteiten.

5.4.2 Procedureregel

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning in lid 5.4.1 dient een milieudeskundige te worden gehoord, met betrekking tot de vraag of aan de in het desbetreffende lid genoemde criterium voor het verlenen van afwijken bij omgevingsvergunning is voldaan.

5.5 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

5.5.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

a. lid 5.3.2 sub c mits deze maat met maximaal 1 meter zal worden overschreden;

b. lid 5.3.2 sub d tot een kortere afstand tussen vrijstaande gebouwen;

c. lid 5.3.3 sub d, mits deze maat met maximaal 1 meter zal worden overschreden

d. lid 5.3.4 sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

5.5.2 Vergunningvereiste

de in lid 5.5.1 sub a , b, c en d genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 6 Detailhandel

6.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

a. de in het besluitvlak Detailhandel gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;

b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

6.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

6.2.1 Besluitvlak Detailhandel

In aanvulling op het bepaalde in lid 6.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:

a. detailhandelsbedrijven;

b. verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige

voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

6.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

6.3.1 Toelaatbare bebouwing

In aanvulling op het bepaalde in lid 6.1 is het toegestaan om gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen ten behoeve van het besluitvlak, met in achtneming van de volgende bepalingen:

6.3.2 Gebouwen

a. de afstand van een gebouw tot de voorste perceelsgrens van het bouwperceel bedraagt niet minder dan bestaand ;

b. de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel bedraagt niet meer dan bestaand;

c. de goot - en bouwhoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan bestaand;

d. de breedte van een hoofdgebouw zal minimaal 4,8 meter bedragen;

e. bij toepassing van hellende dakvlakken, bedraagt de dakhelling minimaal 30°;

f. de achtergevel mag maximaal op de helft van de afstand tussen de voorgevel van de hoofdgebouwen en de achtergrens van het bouwperceel zijn gelegen met een maximum afstand van 15 meter.

6.3.3 Aan- en uitbouwen

a. de bebouwde oppervlakte van het achtererf mag maximaal 50% bedragen met een maximum van 40 m²;

b. in afwijking van het bepaalde onder lid 6.3.3 sub a mag voor achtererven groter dan 80 m² dit maximum worden overschreden met 10% van het verschil in grootte, zulks met een absoluut maximum van 90 m²;

c. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal maximaal 3,25 meter en de bouwhoogte maximaal 7 meter bedragen. Indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling minimaal 30°.

6.3.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter;

b. in afwijking van het bepaalde onder lid 6.3.4, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuinof erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn, alsmede binnen 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevellijn, maximaal 1 meter.

6.4 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

6.4.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

a. lid 6.3.2, sub c mits deze maat met maximaal 1 meter zal worden overschreden;

b. lid 6.3.4, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

6.4.2 Vergunningvereiste

e in lid 6.4.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 7 Groen

7.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

a. de in het besluitvlak Groen gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;

b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

7.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

7.2.1 Besluitvlak Groen

In aanvulling op het bepaalde in lid 7.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:

a. plantsoen, bermstroken, bermsloten, waterpartijen, paden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, geluidwerende voorzieningen en andere tot de bestemming

behorende groen- en recreatieve voorzieningen.

7.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

7.3.1 Toelaatbare bebouwing

In aanvulling op het bepaalde in lid 7.1 is het toegestaan om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen ten behoeve van het besluitvlak, met in achtneming van de volgende bepalingen:

7.3.2 Gebouwen

Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

a. de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 20 m²;

b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter;

c. de afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 5 meter.

7.3.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal:

a. antennes: 5 meter;

b. speeltoestellen: 6 meter;

c. ballenvangers: 6 meter;

d. openbare nutsvoorzieningen: 3,5 meter;

e. lichtmasten en overige masten: 8 meter;

f. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 2 meter.

7.4 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

7.4.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

a. lid 7.3.3 sub a tot een hoogte van maximaal 10 meter;

7.4.2 Vergunningvereiste

De in lid 7.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 8 Horeca

8.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

a. de in het besluitvlak Horeca gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;

b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

8.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

8.2.1 Besluitvlak Horeca

In aanvulling op het bepaalde in lid 8.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:

a. horecabedrijven als bedoeld in categorie 2 van de als bijlage bij deze regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten;

b. verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, terrassen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

8.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

8.3.1 Toelaatbare bebouwing

In aanvulling op het bepaalde in lid 8.1 is het toegestaan om gebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen, ten behoeve van het besluitvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:

8.3.2 Gebouwen

Met betrekking tot het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a. de afstand van een gebouw tot de voorste perceelsgrens van het bouwperceel bedraagt niet minder dan bestaand ;

b. de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel bedraagt niet meer dan bestaand;

c. de goot - en bouwhoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan bestaand;

d. de breedte van een gebouw zal minimaal 4,8 meter bedragen;

e. bij toepassing van hellende dakvlakken, bedraagt de dakhelling minimaal 30°;

f. de achtergevel mag maximaal op de helft van de afstand tussen de voorgevel van de hoofdgebouwen en de achtergrens van het bouwperceel zijn gelegen met een maximum afstand van 15 meter.

8.3.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

a. de bebouwde oppervlakte van het achtererf mag maximaal 50% bedragen met een maximum van 40 m²;

b. in afwijking van het bepaalde onder 8.3.3, sub a mag voor achtererven groter dan 80 m² dit maximum worden overschreden met 10% van het verschil in grootte, zulks met een absoluut maximum van 90 m²;

c. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal maximaal 3,25 meter en de bouwhoogte maximaal 7 meter bedragen. Indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling minimaal 30°.

8.3.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter;

b. in afwijking van het bepaalde onder lid 8.3.4, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuinof erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn, alsmede binnen 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevellijn, maximaal 1 meter.

8.4 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

8.4.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

a. lid 8.3.2, sub c mits deze maat met maximaal 1 meter zal worden overschreden;

b. lid 8.3.4, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

8.4.2 Vergunningvereiste

De in lid 8.4.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 9 Kantoor

9.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

a. de in het besluitvlak Kantoor gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;

b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

9.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

9.2.1 Besluitvlak Kantoor

In aanvulling op het bepaalde in lid 9.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:

a. kantoren;

b. verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming;

9.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

9.3.1 Toelaatbare bebouwing

In aanvulling op het bepaalde in lid 9.1 is het toegestaan om gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen ten behoeve van het besluitvlak, met in achtneming van de volgende bepalingen:

9.3.2 Gebouwen

a. de afstand van een gebouw tot de voorste perceelsgrens van het bouwperceel bedraagt niet minder dan bestaand ;

b. de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel bedraagt niet meer dan bestaand;

c. de goot - en bouwhoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan bestaand;

d. de breedte van een hoofdgebouw zal minimaal 4,8 meter bedragen;

e. bij toepassing van hellende dakvlakken, bedraagt de dakhelling minimaal 30°;

f. de achtergevel mag maximaal op de helft van de afstand tussen de voorgevel van de hoofdgebouwen en de achtergrens van het bouwperceel zijn gelegen met een maximum afstand van 15 meter.

9.3.3 Aan- en uitbouwen

a. de bebouwde oppervlakte van het achtererf mag maximaal 50% bedragen met een

maximum van 40 m²;

b. in afwijking van het bepaalde onder lid 9.3.3, sub a mag voor achtererven groter dan 80 m² dit maximum worden overschreden met 10% van het verschil in grootte, zulks met een absoluut maximum van 90 m²;

c. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal maximaal 3,25 meter en de bouwhoogte maximaal 7 meter bedragen. Indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling minimaal 30°.

9.3.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter;

b. in afwijking van het bepaalde onder lid 9.3.4, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuinof erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn, alsmede binnen 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevellijn, maximaal 1 meter.

9.4 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

9.4.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

a. lid 9.3.2, sub c mits deze maat met maximaal 1 meter zal worden overschreden;

b. lid 9.3.4, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

9.4.2 Vergunningvereiste

De in lid 9.4.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

a. de in het besluitvlak Maatschappelijk gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;

b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

10.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

10.2.1 Besluitvlak Maatschappelijk

In aanvulling op het bepaalde in lid 10.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:

a. educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, alsmede voor voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;

b. ondergeschikte detailhandels- en/of horeca activiteiten uitsluitend ten dienste van de maatschappelijke voorzieningen;

c. een begraafplaats ter plaatse van de bestaande begraafplaats;

d. verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

10.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

10.3.1 Toelaatbare bebouwing

In aanvulling op het bepaalde in lid 10.1 is het toegestaan om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen, ten behoeve van het besluitvlak waarbij de volgende bepalingen gelden:

10.3.2 Gebouwen

Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

a. de afstand van een gebouw tot de voorste perceelsgrens van het bouwperceel bedraagt niet minder dan bestaand ;

b. de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel bedraagt niet meer dan bestaand;

c. de goot - en bouwhoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan bestaand;

d. de afstand tussen vrijstaande gebouwen bedraagt minimaal 5 meter.

10.3.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij gebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal voor:

1. antennes: 5 meter;

2. speeltoestellen: 4 meter;

3. openbare nutsvoorzieningen: 3,5 meter;

4. lichtmasten en overige masten: 8 meter;

5. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 2 meter.

10.4 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

10.4.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

a. lid 10.3.2, sub c mits deze maat met maximaal 1 meter zal worden overschreden;

b. lid 10.3.2, sub d voor een kortere afstand tussen vrijstaande gebouwen;

c. lid 10.3.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

10.4.2 Vergunningvereiste

De in lid 10.4.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

10.4.3 Procedureregel

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.4.1, sub b winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke kwaliteitscoördinator.

Artikel 11 Recreatie

11.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

a. de in het besluitvlak Recreatie gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;

b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

11.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

11.2.1 Besluitvlak Recreatie

In aanvulling op het bepaalde in lid 11.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:

a. recreatieve voorzieningen;

b. dagrecreatie;

c. ondergeschikte detailhandels- en/of horeca activiteiten uitsluitend ten dienste van deze voorzieningen;

d. verhardingen, wegen, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming;

11.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

11.3.1 Toelaatbare bebouwing

In aanvulling op het bepaalde in lid 11.1 is het toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen, ten behoeve van het besluitvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:

11.3.2 Gebouwen

Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

a. de afstand van een gebouw tot de voorste perceelsgrens van het bouwperceel bedraagt niet minder dan bestaand ;

b. de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel bedraagt niet meer dan bestaand;

c. de goot - en bouwhoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan bestaand;

d. de afstand tussen vrijstaande gebouwen bedraagt minimaal 5 meter.

11.3.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal:

1. antennes: 5 meter;

2. speeltoestellen: 6 meter;

3. openbare nutsvoorzieningen: 3,5 meter;

4. lichtmasten en overige masten: 15 meter;

5. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 2 meter.

11.4 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

11.4.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

a. lid 11.3.2, sub c mits deze maat met maximaal 1 meter zal worden overschreden;

b. lid 11.3.3, sub a onder 1,2,3, en 5 tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

11.4.2 Vergunningvereiste

De in lid 11.4.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 12 Schuur

12.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

a. de in het besluitvlak Schuur gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;

b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

12.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

12.2.1 Besluitvlak Schuur

In aanvulling op het bepaalde in lid 12.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor schuren en andere opstallen ten dienste van opslag, berging, stalling en dierenverblijf.

12.2.2 Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

a. het uitoefenen van detailhandel;

b. het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten;

c. opslag van gevaarlijke stoffen.

12.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

12.3.1 Toelaatbare bebouwing

In aanvulling op het bepaalde in lid 12.1 is het toegestaan om gebouwen te bouwen ten behoeve van het besluitvlak, met in achtneming van de volgende bepalingen:

12.3.2 Gebouwen

Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

a. de afstand van een gebouw tot de voorste perceelsgrens van het bouwperceel bedraagt niet minder dan bestaand ;

b. de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel bedraagt niet meer dan bestaand;

c. de goot - en bouwhoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan bestaand;

d. indien een dakhelling wordt toegepast, bedraagt de helling minimaal 300.

12.4 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

12.4.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

a. lid 12.3.2 sub c, mits deze maat met maximaal 1 meter zal worden overschreden.

12.4.2 Vergunningvereiste

De in lid 12.4.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

12.4.3 Procedureregel

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.4.1, sub a winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke kwaliteitscoördinator.

Artikel 13 Sport

13.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

a. de in het besluitvlak Sport gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;

b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

13.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

13.2.1 Besluitvlak Sport

In aanvulling op het bepaalde in lid 13.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:

a. het uitoefenen van sportactiviteiten;

b. ondergeschikte detailhandels- en/of horeca activiteiten uitsluitend ten dienste van de sportactiviteiten;

c. verhardingen, wegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

13.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

13.3.1 Toelaatbare bebouwing

In aanvulling op het bepaalde in lid 13.1 is het toegestaan om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen, ten behoeve van het besluitvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:

13.3.2 Gebouwen

Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

a. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van een besluitsubvlak 'sport - bouwvlak';

b. de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel bedraagt niet meer dan bestaand;

c. de goot - en bouwhoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan 3,5 meter respectievelijk 4,5 meter;

d. de afstand tussen vrijstaande gebouwen bedraagt minimaal 5 meter.

13.3.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal:

1. antennes: 5 meter;

2. speeltoestellen: 6 meter;

3. openbare nutsvoorzieningen: 3,5 meter;

4. lichtmasten en overige masten: 15 meter;

5. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 2 meter;

6. tribunes: 5 meter.

13.4 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

13.4.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

a. lid 13.3.2, sub c mits deze maat met maximaal 1 meter zal worden overschreden;

b. lid 13.3.3, sub a onder 1,2,3,5 en 6 tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

13.4.2 Vergunningvereiste

De in lid 13.4.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 14 Toeristische Spoorweg

14.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

a. de in het besluitvlak Toeristische Spoorweg gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;

b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

14.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

14.2.1 Besluitvlak Toeristische Spoorweg

In aanvulling op het bepaalde in lid 14.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:

a. het in stand houden en exploiteren van een cultuurhistorische recreatieve spoorlijn met de daarbij behorende additionele voorzieningen, ondergeschikte detailhandels- en/of horeca activiteiten uitsluitend ten dienste van de bestemming, verkeers- en verblijfsdoeleinden,

alsmede de bescherming van de cultuurhistorische, landschapswaarden en/of natuurwaarden;

14.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

14.3.1 Toelaatbare bebouwing

In aanvulling op het bepaalde in lid 14.1 is het toegestaan om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen, ten behoeve van het besluitvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen.

14.3.2 Gebouwen

Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

a. de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 15 m²;

b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 8 meter.

14.3.3 Bouwwerken, geen gebouwen

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m.

14.4 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

14.4.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

a. lid 14.3.2 sub b, mits deze maat met maximaal 1 meter zal worden overschreden;

b. lid 14.3.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

14.4.2 Vergunningvereiste

De in lid 14.4.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

14.4.3 Procedureregel

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 14.4.1, sub a en b winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke kwaliteitscoördinator.

14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

14.5.1 Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a. het vernietigen van voor het gebied kenmerkende bodemvegetatie door het afbranden van beplanting of restanten hiervan dan wel door toepassing van biociden;

b. het ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning is vereist;

c. het omzetten van grasland in bouwland;

d. het planten of verwijderen van houtgewas;

e. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

f. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

g. het aanleggen van drainage;

h. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten.

14.5.2 Uitzonderingsregel

Het in lid 14.5.1 bepaalde geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden, die:

a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van de

beheersverordening;

c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.

14.5.3 Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

Werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden als bedoeld onder 14.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien hierdoor, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de functie van de gronden ten behoeve van de landschappelijke en natuurwaarde niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het

herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 15 Verkeer

15.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

a. de in het besluitvlak Verkeer gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;

b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

15.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

15.2.1 Besluitvlak Verkeer

In aanvulling op het bepaalde in lid 15.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:

a. verhardingen, wegen, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen,

speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, markten, horecaterrassen, vent- en standplaatsen en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut;

15.3 Aanvulling aanzien van het BOUWEN

15.3.1 Toelaatbare bebouwing

In aanvulling op het bepaalde in lid 15.1 is het toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen, ten behoeve van het besluitvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:

15.3.2 Gebouwen

Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

a. de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 15 m²;

b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter;

c. indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling minimaal 30°.

15.3.3 Bouwwerken, geen gebouwen

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal:

1. antennes: 5 meter;

2. speeltoestellen: 4 meter;

3. openbare nutsvoorzieningen: 3,5 meter;

4. lichtmasten en overige masten: 8 meter;

5. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 2 meter.

15.4 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

15.4.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

a. lid 15.3.2 sub b, mits deze maat met maximaal 1 meter zal worden overschreden;

b. lid 15.3.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

15.4.2 Vergunningvereiste

De in lid 15.4.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

15.4.3 Procedureregel

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 15.4.1, sub a en b winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke kwaliteitscoördinator.

Artikel 16 Water

16.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

a. de in het besluitvlak Water gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;

b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

16.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

16.2.1 Besluitvlak Water

In aanvulling op het bepaalde in lid 16.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:

a. Waterpartijen en (primaire) waterlopen, zoals sloten, watergangen, singels, taluds, bermstroken, oevers, bruggen, steigers, ondergeschikte groenvoorzieningen en andere tot de bestemming behorende watervoorzieningen.

16.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

16.3.1 Toelaatbare bebouwing

In aanvulling op het bepaalde in lid 16.1 is het toegestaan om bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

16.4 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

16.4.1 afwijken middels omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 16.3.1 voor een hogere

hoogte, met in achtneming van de volgende bepalingen:

a. de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 10m.

16.4.2 vergunningvereiste

De in lid 16.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. de samenhang in het bebouwingsbeeld;

b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 17 Wonen

17.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

a. de in het besluitvlak Wonen gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;

b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

17.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

17.2.1 Besluitvlak Wonen

In aanvulling op het bepaalde in lid 17.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:

a. de huisvesting van personen;

b. tuinen, erven, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming;

17.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

17.3.1 Toelaatbare bebouwing

In aanvulling op het bepaalde in lid 17.1 is het toegestaan om hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen waarbij de volgende voorwaarden gelden:

17.3.2 Hoofdgebouwen

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a. het bestaande woningtype mag niet wijzigen;

b. de afstand van een gebouw tot de voorste perceelsgrens van het bouwperceel bedraagt niet minder dan bestaand;

c. de breedte van een hoofdgebouw – een aangebouwd bijgebouw, aan- en uitbouw als genoemd in lid 17.3.1 -aan en uitbouwen en bijgebouwen niet meegerekend- zal minimaal bedragen per woningtype:

1. aaneengebouwd 4.80 meter;

2. geschakeld 6 meter;

3. lint 5 meter;

4. twee aaneen 5 meter;

5. vrijstaand 6 meter.

d. de afstand tussen de hoofdgebouwen en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal minimaal bedragen per woningtype:

1. aaneengebouwd: niet van toepassing;

2. geschakeld: 3 meter( aan één zijde);

3. gestapeld: nader in te vullen;

4. lint: 0,5 meter (aan één zijde);

5. patio: niet van toepassing;

6. twee aaneen: 3 meter (aan één zijde);

7. vrijstaand: 3 meter;

e. de goot - en bouwhoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan bestaand;

f. bij toepassing van hellende dakvlakken bedraagt de dakhelling minimaal 30°;

17.3.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

a. de bebouwde oppervlakte van het achtererf mag maximaal 50% bedragen met een maximum van 40 m²;

b. in afwijking van het bepaalde in lid 17.3.3 sub a mag voor achtererven groter dan 80 m² dit maximum worden verhoogd met 10% van het verschil in grootte, zulks met een absoluut maximum van 90 m²;

c. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 3,25 meter en de bouwhoogte maximaal 7 meter bedragen. Indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling minimaal 30°;

d. de afstand tussen aan- en uitbouwen en bijgebouwen, die (deels) gebouwd worden vóór de achtergevelrooilijn, en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal minimaal bedragen per woningtype:

1. vrijstaand 3 meter;

2. twee aaneen niet van toepassing

3. aaneengebouwd niet van toepassing

e. aan- en uitbouwen en bijgebouwen moeten minimaal 6 meter achter de voorgevellijn worden gebouwd;

f. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen een kap hebben.

17.3.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter;

b. in afwijking van het onder lid 17.3.4, sub a bepaalde bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn, alsmede binnen 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevellijn, maximaal 1 meter.

17.4 Afwijken ten aanzien van het GEBRUIK

17.4.1 Afwijken m.b.t. de uitoefening van detailhandel, beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 24.1.1:

a. voor de uitoefening van de detailhandel in, beroepsmatig en/of bedrijfsmatig gebruik van de woning en/of bij de woning behorende aan- uit- en bijgebouwen, met dien verstande dat bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt.

Dit betekent onder meer dat:

1. de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit;

2. het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn. Dat wil zeggen dat van de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen gezamenlijk maximaal 40 m² ten behoeve van detailhandel, beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn;

3. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

5. er geen verkeersaantrekkende activiteiten plaatsvinden die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.

17.4.2 Afwijken m.b.t. logies met ontbijt

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 24.1.1:

a. voor het gebruik van een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen voor logies met ontbijt, met dien verstande dat het bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt.

Dit betekent onder meer dat:

1. de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit;

2. de logies met ontbijt een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn. Dat wil zeggen dat van de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen gezamenlijk maximaal 40 m² ten behoeve van de logies met ontbijt in gebruik mag zijn;

3. de logies met ontbijt mag niet in een vrijstaand bijgebouw worden gerealiseerd;

4. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het aanbieden van logies met ontbijt die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

5. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6. er geen verkeersaantrekkende activiteiten plaatsvinden die kunnen leiden tot een

nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.

17.5 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

17.5.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

a. lid 17.3.2, sub d voor een kortere afstand tot minimaal 1 meter van de zijdelingse bouwperceelsgrens;

b. lid 17.3.2 sub e, mits deze maat met maximaal 1 meter zal worden overschreden;

c. lid 17.3.4, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

17.5.2 Vergunningvereiste

De in lid 17.5.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

17.5.3 Procedureregel

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 17.5.1, sub a, b en winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een gemeentelijke kwaliteitscoördinator.

Artikel 18 Leiding - Riool

18.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

a. De in het besluitvlak 'Leiding - Riool' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.

b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

18.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

18.2.1 Besluitvlak 'Leiding'

In aanvulling op het bepaalde in lid 18.1 is het toegestaan gronden en gebouwen mede te gebruiken voor de bescherming en veiligstelling van de leidingfunctie van de leidingen, met dien verstande dat de regels van het besluitvlak 'Leiding - Riool' prevaleren boven de regels

die gelden ingevolge de andere daar voorkomende besluitvlakken.

18.3 Aanvullingen ten aanzien van het BOUWEN

18.3.1 Toelaatbare bebouwing

In aanvulling op het bepaalde in lid 18.1 is het toegestaan om bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen.

18.3.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

a. de hoogte van andere bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 m.

18.3.3 Verboden bebouwing

Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar aanwezige functie(s) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.

18.4 Afwijken ten aanzien van het GEBRUIK n.v.t.

18.5 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

18.5.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 18.3.3 voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken van de voor deze gronden andere aldaar geldende besluit(sub)vlakken, indien en voor zover het leidingbelang hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.

18.5.2 Procedureregel

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 18.5.1 melden burgemeester en wethouders schriftelijk het bouwplan bij de leidingbeheerder.

18.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerkzijnde, of van werkzaamheden

18.6.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met een besluitvlak 'Leiding - Riool' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:18.6.1

a. het aanbrengen van diepwortelende en/of hoog opgroeiende beplantingen en bomen;

b. het rooien van van diepwortelende en/of hoog opgroeiende beplantingen en bomen;

c. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere

oppervlakteverhardingen;

d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;

e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

f. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;

g. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in lid 18.2.1 is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

h. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

18.6.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 18.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een

omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 18.3 bedoeld;

b. normaal onderhoud en beheer betreffen;

c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;

d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

18.6.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 18.6.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.

18.6.4 Advisering

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 18.6.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder(s) of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 18.6.3 wordt voldaan.

Artikel 19 Waarde - Archeologie - 1

19.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

a. de in het besluitvlak Waarde - Archeologie - 1 gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;

b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

19.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

19.2.1 Besluitvlak Waarde - Archeologie - 1

De voor "Waarde - Archeologie - 1" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende besluitvlakken, mede aangewezen voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat het besluitvlak "Waarde - Archeologie - 1" prevaleert boven de andere aldaar geldende

besluitvlakken.

19.2.2 Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

a. het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en grondspecie.

19.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

19.3.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen worden gebouwd:

a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten dienste van het in lid 19.1 en 19.2 genoemde besluitvlak;

b. bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende besluitvlakken, uitsluitend onder voorwaarde van het bepaalde in lid 19.3.2 en 19.3.3.

19.3.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

19.3.3 Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)

Met betrekking tot het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemmingen gelden, met inachtneming van de voor de betreffende bestemming(en) geldende (bouw)regels, de volgende regels:

a. reeds bestaande bouwwerken mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;

b. er mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid als wordt voldaan aan tenminste één van de volgende voorwaarden:

1. de oppervlakte van de bodemverstoring is niet groter dan 50 m²;

2. de bodem wordt tot maximaal 40 cm onder maaiveld geroerd.

19.4 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

19.4.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

a. lid 19.3.2, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;

b. lid 19.3.3, sub b voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte van de bodemverstoring groter is of de bodem dieper geroerd wordt dan de aangegeven maximale maat, indien:

1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van een archeologisch deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken gronden niet nodig is; of

2. op basis van archeologisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport, is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

19.4.2 Procedureregel

Burgemeester en wethouders winnen ter beoordeling van het rapport, zoals bedoeld in lid 19.4.1, sub b, onder 2 schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

19.4.3 Verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning

Voor zover het oprichten van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is als bedoeld in lid 19.4.1, sub b, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende

voorschriften verbinden:

a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;

c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

19.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

19.5.1 Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a. het ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning is vereist;

b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 40 cm;

c. het omzetten van grasland in bouwland;

d. het planten of verwijderen van houtgewas;

e. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

f. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

g. het aanleggen van drainage;

h. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten.

19.5.2 Uitzonderingsregel

Het in lid 19.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

a. werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;

b. werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;

c. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op locaties die niet groter zijn dan 50 m2 of werken en werkzaamheden waarbij de bodem tot maximaal 40 cm onder maaiveld wordt geroerd.

19.5.3 Werken of werkzaamheden slechts onder voorwaarden toelaatbaar

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 19.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en

b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:

1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

2. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

19.5.4 Procedureregel

Burgemeester en wethouders winnen met betrekking tot het bepaalde in lid 19.5.3 schriftelijk advies in bij een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.

19.5.5 Verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning

Voor zover de in artikel 19.5.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften verbinden:

a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;

c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 20 Waarde - Archeologie - 2

20.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

a. de in het besluitvlak Waarde - Archeologie - 2 gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;

b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

20.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

20.2.1 Besluitvlak Waarde - Archeologie - 2

De voor "Waarde - Archeologie - 2" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende besluitvlakken, mede aangewezen voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat het besluitvlak "Waarde - Archeologie - 2" prevaleert boven de andere aldaar geldende

besluitvlakken.

20.2.2 Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

a. het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en grondspecie.

20.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

20.3.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen worden gebouwd:

a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten dienste van het in lid 20.1 en 20.2 genoemde besluitvlak;

b. bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende besluitvlakken, uitsluitend onder voorwaarde van het bepaalde in lid 20.3.2 en 20.3.3.

20.3.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

20.3.3 Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) Met betrekking tot het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemmingen gelden, met inachtneming van de voor de betreffende bestemming(en) geldende (bouw)regels, de volgende regels:

a. reeds bestaande bouwwerken mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;

b. er mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid als wordt voldaan aan tenminste één van de volgende voorwaarden:

1. de oppervlakte van de bodemverstoring is niet groter dan 250 m²;

2. de bodem wordt tot maximaal 40 cm onder maaiveld geroerd.

20.4 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

20.4.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

a. lid 20.3.2, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;

b. lid 20.3.3, sub b tot voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte van de bodemverstoring groter is of de bodem dieper geroerd wordt dan de aangegeven maximale maat, indien:

1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van een archeologisch deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken gronden niet nodig is; of

2. op basis van archeologisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport, is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

20.4.2 Procedureregel

Burgemeester en wethouders winnen ter beoordeling van het rapport, zoals bedoeld in lid 20.4.1, sub b, onder 2 schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

20.4.3 Verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning

Voor zover het oprichten van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is als bedoeld in lid 20.4.1, sub b, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende

voorschriften verbinden:

a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;

c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

20.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

20.5.1 Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a. het ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning is vereist;

b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 40 cm;

c. het omzetten van grasland in bouwland;

d. het planten of verwijderen van houtgewas;

e. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

f. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

g. het aanleggen van drainage;

h. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten.

20.5.2 Uitzonderingsregel

Het in lid 20.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

a. werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;

b. werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;

c. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op locaties die niet groter zijn dan 250 m2 of werken en werkzaamheden waarbij de bodem tot maximaal 40 cm onder maaiveld wordt geroerd.

2 of werken en werkzaamheden waarbij de bodem tot maximaal 40 cm onder maaiveld wordt geroerd.

20.5.3 Werken of werkzaamheden slechts onder voorwaarden toelaatbaar

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 20.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en

b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:

1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

2. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

20.5.4 Procedureregel

Burgemeester en wethouders winnen met betrekking tot het bepaalde in lid 20.5.3 schriftelijk advies in bij een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.

20.5.5 Verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning

Voor zover de in artikel 20.5.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften verbinden:

a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;

c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 21 Waterstaat - Waterkering

21.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

a. de in het besluitvlak Waterstaat - Waterkering gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;

b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

21.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

21.2.1 Besluitvlak Waterstaat - Waterkering

In aanvulling op het bepaalde in lid 21.1 is het toegestaan gronden en gebouwen behalve voor de andere aldaar geldende besluitvlakken, mede te gebruiken voor de waterkering en de waterbeheersing.

21.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

21.3.1 Toelaatbare bebouwing

In aanvulling op het bepaalde in lid 21.1 is het toegestaan om bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen ten behoeve van het besluitsubvlak, met in achtneming van de volgende bepalingen:

a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

21.3.2 Verboden bebouwing

Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.

21.4 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

21.4.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

a. lid 21.3.2 voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken van de voor deze gronden andere aldaar geldende besluitvlak(en), mits de waterstaatswaarden van de gronden hierdoor niet onevenredig worden geschaad;

b. lid 21.3.1 sub a tot een hoogte van maximaal 10 meter;

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 22 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 23 Algemene bouwregels

23.1 Plaatsbepaling en vormgeving bouwwerken

23.1.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de regels vervat in Hoofdstuk 2 Gebiedsregels, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a. de plaatsing van hoofdgebouwen, bijgebouwen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;

b. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;

c. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

23.1.2 Procedureregel

De in lid 23.1.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en gronden in verband met calamiteiten.

23.2 Bestaande afstanden en andere maten

23.2.1 Bestaande afstanden

Indien afstanden op de datum van de inwerkingtreding van dit plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 Gebiedsregels is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangenomen.

23.2.2 Bestaande maten en hoeveelheden

In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantal en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de dag van de inwerkingtreding van dit plan meer of minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 Gebiedsregels is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.

Artikel 24 Algemene afwijkingsregels

24.1 Afwijkingsbevoegdheid

24.1.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de regels in dit plan voor:

a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter;

b. het overschrijden van de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens door:

1. erkers, balkons en bordessen tot maximaal 1 meter;

2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3,25 meter zal bedragen;

c. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bebouwingsgrens met maximaal 3 meter toelaatbaar;

d. het oprichten van antennes en masten tot een bouwhoogte van 15 meter.

24.1.2 Vergunningvereiste

De in lid 24.1.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend indien:

a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;

b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken nietonevenredig worden aangetast;

c. dit niet leidt tot wijziging van het op de verbeelding aangegeven besluitvlak.

Artikel 25 Algemene aanduidingsregels

25.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop

25.1.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

a. de in het besluitvlak Vrijwaringszone - molenbiotoop gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;

b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde lokatie.

25.1.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

a. Besluitvlak vrijwaringszone - molenbiotoop

In aanvulling op het bepaalde in lid 25.1.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor het beschermen van de functie van de in dit gebied voorkomende molen als werktuig en van zijn waarde als landschapsbepalend element.

25.1.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

a. Toelaatbare bebouwing

In aanvulling op het bepaalde in lid 25.1.1 mogen bouwwerken worden gebouwd die zijn toegestaan op grond van de andere voor deze gronden van toepassing zijnde gebiedsregels.

b Hoogte

a. binnen 100 meter vanaf de molen mag geen bebouwing, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek worden opgericht;

1. MAXIMALE BOUWHOOGTE = (0,013 X AFSTAND TOT MOLEN) + (0,2 X ASKOPHOOGTE VAN MOLEN) waarbij

. alle maten in meters worden uitgedrukt;

. de hoogte van het geplande bouwwerk en de askophoogte biede dienen te worden bepaald ten opzichte van hetzelfde peil.

25.1.4 Vergunningvereiste

Het is verboden om binnen 100 meter vanaf de molen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a. het beplanten met bomen, heesters en andere hoog opgaande beplanting;

b. ophogen van gronden.

a Uitzonderingsregel

Het in lid 25.1.4 onder a vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

a werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die de normale werkzaamheden betreffen;

b. werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die op het tijdstip van de vaststelling van dit plan in uitvoering zijn.

b Toelaatbaarheid

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 25.1.4 onder a zijn slechts toelaatbaar indien geen afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de molen als werktuig en als beeldbepalend alement.

Advies

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een molendeskundige omtrent de mogelijke gevolgen voor de windvang van de molen en de waarde van de molen als landschapsbepalend element.

25.1.5 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN

a afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

a. lid 25.1.3 onder b tot een hogere bouwhoogte van niet meer dan 10m;

b. bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld onder lid a winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een molendeskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning de windvang voor de molen en/of de waarde van de molen als landschapsbepalend element niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 26 Overgangsrecht

26.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van de behersverordening, mag, mits deze afwijkng naar aard en omvang niet wordt vergroot:

- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

- na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;

- b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;

- c. lid 26.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tjidstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.

26.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet:

b. het is verboden het met de beheersverordening strijdig gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met de beheersverordening strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

c. Indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van de beheersverordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

d. lid 26.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan.

Artikel 27 Slotregels

Deze regels worden aangehaald als: Regels van de beheersverordening "Kern Hoedekenskerke 2013".