Verordening Jeugdhulp gemeente Borsele 2021

Geldend van 05-01-2021 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2021

Intitulé

Verordening Jeugdhulp gemeente Borsele 2021

De raad van Borsele heeft besloten

de Verordening jeugdhulp gemeente Borsele 2021 vast te stellen;

de Verordening jeugdhulp gemeente Borsele 2015 in te trekken met ingang van de datum dat de Verordening jeugdhulp gemeente Borsele 2021 in werking treedt.

Overwegende dat:

in de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente is belegd. Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Daarbij is het noodzakelijk om regels vast te stellen,

  • over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene voorzieningen;

  • over de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • over afstemming van een aanvraag om jeugdhulp met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen, schuldhulpverlening;

  • over de wijze waarop ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij de uitvoering van de jeugdwet;

  • over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de jeugdwet;

  • onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

  • en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan.

het bovenstaande volgt uit de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid van de Jeugdwet. De Jeugdwet biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet ook op andere onderwerpen bij Verordening regels te stellen. Deze Verordening maakt hier spaarzaam gebruik van.

Eenduidigheid in de Oosterschelderegio.

Deze Verordening is van kracht voor de gemeente Borsele. Deze zelfde Verordening is vastgesteld door de gemeenteraden van alle gemeenten in de Oosterschelderegio.

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze Verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • aanvraag: een schriftelijk verzoek van een jeugdige of zijn ouders aan het college om een besluit te nemen over een individuele voorziening jeugdhulp;

  • algemene of vrij toegankelijke voorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders;

  • andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen of schuldhulpverlening;

  • budgethouder: de persoon die een pgb ontvangt op grond van de Jeugdwet;

  • college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borsele;

  • gebruikelijke hulp: de normale, dagelijkse hulp en zorg die ouders en/of wettelijke verzorgers geacht worden aan hun kinderen te bieden. Het college gaat hierbij uit van de actuele richtlijn gebruikelijke zorg van het CIZ, zie bijlage A bij deze verordening;

  • gemeentelijk toegangsteam jeugd: medewerkers die onder het gezag van het college uitvoering geven aan de gemeentelijke taken van de jeugdwet;

  • hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouder aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;

  • individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid van deze Verordening;

  • ondersteuningsplan: een document, dat samen met de ouders en jeugdige wordt opgesteld, waarin de problematiek van de jeugdige beschreven staat en de manier waarop deze problematiek aangepakt gaat worden;

  • pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • wet: Jeugdwet.

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

  • 1. De volgende algemene of vrij toegankelijke voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      Informatie en advies

    • b.

      Lichte vormen van opvoedingsondersteuning

    • c.

      Kort ambulante ondersteuning

    • d.

      Ondersteuning op locatie in het onderwijs

    • e.

      Groepstrainingen

    • f.

      Jongerenwerk

  • 2. De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar;

    • Persoonlijke verzorging

    • Dagbehandeling

    • Vervoersvoorziening

    • Jeugdhulp verblijf (inclusief en exclusief behandeling)

    • Jeugdhulp ambulant

    • Jeugdhulp crisis

    • Jeugdreclassering

    • Jeugdbescherming

    • Activiteiten in preventief justitieel kader

    • Maatwerkarrangementen jeugdwet

    • Kindergeneeskunde

    • Jeugd-ggz

  • 3. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de vormen van jeugdhulp en de uitwerking daarvan.

Artikel 3. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, voor zover de jeugdhulpaanbieder door de gemeente gecontracteerd is en de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2. Het college maakt afspraken met de huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, als bedoeld in artikel 2.6 eerste lid, onderdeel e van de wet en in lid 1 van dit artikel, plaatsvindt.

  • 3. Wanneer een jeugdige of zijn ouders zich bij een aanbieder meldt met een verwijzing van een medisch verwijzer, dan meldt de aanbieder dit voordat hij de jeugdhulp start, bij de gemeentelijke toegang.

  • 4. Tussen de aanbieder en de gemeentelijke toegang is afstemming met betrekking tot:

    • a.

      het woonplaatsbeginsel,

    • b.

      contract met de jeugdhulpaanbieder,

    • c.

      de productcategorie en/of productcode,

    • d.

      de eenheid/frequentie,

    • e.

      leeftijd van de jeugdige,

    • f.

      de relatie met reeds toegewezen jeugdhulp,

    • g.

      de termijn voor jeugdhulp en evaluatiemoment(en).

  • 5. De jeugdhulpaanbieder kan namens en met toestemming van de jeugdige of zijn ouders eenmalig een met redenen omklede verlenging van de verstrekte voorziening in natura aanvragen bij het college.

  • 6. Het college legt de inzet van de betreffende jeugdhulp door een jeugdhulpaanbieder na een verwijzing genoemd in het eerste lid van dit artikel vast in een beschikking als bedoeld in artikel 8, wanneer de jeugdige of zijn ouders daarom verzoeken.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

  • 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Tevens draagt het college zorg voor de inzet van jeugdhulp die de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI) of de selectiefunctionaris van de JJI nodig acht bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing.

  • 2. Hiervoor verleent het college geen beschikking.

Artikel 5. Toegang jeugdhulp via het college

  • 1. De voorzieningen die worden geregeld in deze Verordening zijn toegankelijk voor jeugdigen en hun gezin die, conform de Jeugdwet, onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Borsele vallen.

  • 2. Voor jeugdigen of hun ouders met een hulpvraag zijn algemene voorzieningen vrij toegankelijk.

  • 3. Jeugdigen of ouders met een hulpvraag kunnen bij het college een schriftelijke aanvraag indienen om een besluit te nemen voor een individuele voorziening.

  • 4. Het college informeert de jeugdige of zijn ouders dat deze zich bij een aanvraag voor een voorziening kosteloos kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner.

  • 5. Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, binnen 8 weken vast in een beschikking.

  • 6. Wanneer de veiligheid van de jeugdige in het geding is, kan een jeugdhulpaanbieder de hulpverlening starten zonder zorgtoewijzing. De aanbieder dient de eerstvolgende werkdag alsnog bij de gemeentelijke toegang te melden dat er jeugdhulp gestart is zodat er een aanvraag gedaan kan worden.

  • 7. Het college stelt nadere regels vast met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Het college geeft daarbij aan op welke wijze het jeugdigen en ouders informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.

Artikel 6. Criteria voor individuele voorziening (maatwerkvoorziening)

  • 1. In het onderzoek naar een maatwerkvoorziening is aandacht voor:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de jeugdige en zijn ouders, de veiligheid en ontwikkeling van de jeugdige en de gezinssituatie;

    • b.

      de vraag of sprake is van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen, en zo ja:

      • I.

        welke problemen of stoornissen dat zijn;

      • II.

        welke ondersteuning, hulp en zorg naar aard en omvang nodig zijn voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

      • III.

        of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en de personen die tot hun sociale omgeving behoren toereikend zijn om zelf de nodige ondersteuning, hulp en zorg te kunnen bieden, en

      • IV.

        voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, de mogelijkheden om met de inzet van een algemene, andere voorziening of individuele voorziening te voorzien in de nodige ondersteuning, hulp en zorg.

  • 2. Jeugdigen of ouders kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag:

    • a.

      Binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

      • I.

        Gebruikelijke hulp van ouders en hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

      • II.

        Bovengebruikelijke hulp van ouders voor zover zij beschikbaar en in staat zijn de noodzakelijke hulp te bieden, dit geen overbelasting oplevert en er ook geen financiële problemen in het gezin ontstaan als de hulp door de ouder wordt geboden;

      • III.

        Het aanspreken van een aanvullende verzekering als die is afgesloten.

    • b.

      Door gebruik te maken van een algemene voorziening, of;

    • c.

      Door gebruik te maken van een andere voorziening.

  • 3. Voor dat deel van de problematiek dat de jeugdige of zijn ouders binnen de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen kunnen oplossen, hoeft geen individuele voorziening te worden verstrekt.

  • 4. Als een individuele voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate en tijdig beschikbare voorziening.

  • 5. Het college kent geen voorziening toe als het gaat om kosten die gemaakt zijn vóór de aanvraag. Gaat het om hulp die na de aanvraag en vóór de datum van het besluit is ingezet, dan verstrekt het college hier enkel een voorziening voor als het daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven of de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de algemene criteria, zoals genoemd in het eerste lid, waaronder de Beleidsregel gebruikelijke hulp of ter bepaling van specifieke criteria voor bepaalde individuele voorzieningen.

Artikel 7. Afstemming met andere voorzieningen

  • 1. Afstemming met gezondheidszorg

    • a.

      het college maakt afspraken met de huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, als bedoeld in artikel 2.6 eerste lid, onderdeel e van de wet en artikel 3 van deze Verordening, plaatsvindt;

    • b.

      het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) hoe de continuïteit van zorg te garanderen voor jeugdigen die jeugdhulp ontvangen en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen, en hoe te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijk kader;

    • c.

      het college draagt er zorg voor dat de jeugdige of zijn ouders ondersteund worden richting het CIZ, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg.

  • 2. Afstemming met gecertificeerde instellingen

    • a.

      het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over de samenwerking bij de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering en inzet van het preventief justitieel kader met betrekking tot:

      • i.

        de aanmelding dat een maatregel is geïnitieerd;

      • ii.

        het inzetten van de hulp door de gecertificeerde instelling;

      • iii.

        het afronden van de hulp door de gecertificeerde instelling en de overdracht naar het lokale veld;

      • iv.

        afronden van inzet op basis van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering naar inzet vanuit het preventief justitieel kader;

      • v.

        eventuele verlenging van de inzet vanuit het preventief justitieel kader.

    • b.

      het college en de gecertificeerde instellingen leggen de afspraken vast in een protocol.

  • 3. Afstemming met het justitiedomein

    • a.

      het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering;

    • b.

      het college en de betrokken instellingen leggen de afspraken vast in samenwerkingsafspraken.

  • 4. Afstemming met voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerplicht

    • a.

      het college zorgt ervoor dat alle locaties voor kinderopvang, primair en voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs een contactpersoon hebben bij de gemeentelijke toegang;

    • b.

      het college draagt zorg voor een goede afstemming tussen de in lid 1 genoemde contactpersonen en de leerplichtambtenaren;

    • c.

      afspraken over de afstemming van jeugdhulpvoorzieningen, onderwijszorg en leerplichtzaken worden vastgelegd in het ondersteuningsplan van de jeugdige of zijn ouders.

  • 5. Afstemming met Veilig Thuis

    Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over de toegang naar algemene en individuele voorzieningen.

  • 6. Afstemming met Wmo-voorzieningen

    • a.

      het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze Verordening en voorzieningen voor jeugdigen dan wel ouders op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • b.

      het college draagt zorg voor continuïteit van zorg onder zijn verantwoordelijkheid wanneer de jeugdige de leeftijd van 18 jaar bereikt.

  • 7. Afstemming met voorzieningen werk en inkomen

    Het college draagt zorg dat de gemeentelijke toegang, jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig jeugdigen en hun ouders helpen bij de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen – zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, re-integratievoorzieningen en armoedevoorzieningen – te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen.

Artikel 8. Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura wordt verleend of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven dat en hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Binnen 3 maanden na dagtekening van de beschikking moet men zich melden bij de beoogde jeugdhulpverlener, danwel moet een aanvang zijn gemaakt met de zorg, die bekostigd is uit het PGB, anders vervalt het recht op jeugdhulp, tenzij anders is bepaald in de beschikking.

  • 3. Bij het verlenen van een voorziening in natura wordt in de beschikking voor zover van toepassing vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat de omvang en het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      Wat de ingangsdatum en de duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt;

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant (kunnen) zijn.

  • 4. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking voor zover van toepassing vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe dit is bepaald;

    • d.

      welke voorwaarden aan het pgb zijn verbonden;

    • e.

      voor welke periode het pgb wordt verstrekt;

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het budget.

  • 5. In het geval dat een pgb wordt toegekend, maakt het budgetplan onderdeel uit van de beschikking.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de te naamstelling en inhoud van de beschikking.

Artikel 9. Regels voor persoonsgebonden budget

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet en legt dit vast in een beschikking bedoeld als in artikel 8 van deze Verordening.

  • 2. Als een jeugdige of zijn ouders in aanmerking wenst te komen voor een pgb, dient hij daartoe een budgetplan in volgens een door het college vastgesteld format. In het budgetplan is in ieder geval opgenomen:

    • a.

      de motivering waarom het natura-aanbod van de gemeente niet passend en gewenst is;

    • b.

      de voorgenomen uitvoerder van de individuele voorzieningen en de wijze waarop de jeugdhulp georganiseerd wordt;

    • c.

      op welke wijze de kwaliteit van de jeugdhulp gewaarborgd is;

    • d.

      de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in eenheden en tarief.

  • 3. De persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt kan de jeugdhulp, betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, mits deze persoon:

    • a.

      meerderjarig is, en

    • b.

      veilige, doelmatige en cliëntgerichtheid jeugdhulp verleent, die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of zijn ouders, en

    • c.

      heeft aangegeven dat de zorg aan de jeugdige of ouders voor hem niet tot overbelasting leidt.

  • 4. Onder personen van het sociaal netwerk wordt verstaan:

    • familie van de jeugdige of zijn ouders tot en met bloed- of aanverwantschap in de derde graad;

    • andere betrokkenen bij het gezin, zoals vrienden, buren, studenten, collega’s.

  • 5. Een persoonsgebonden budget dient door de jeugdige of zijn ouders binnen drie maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen over de aan een pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 10. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1. Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als Zelfstandigen zonder personeel, die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of

    • c.

      personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van Jeugdhulp.

  • 2. Indien de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, is er altijd sprake van informele hulp.

  • 3. Indien de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in lid 1 onder a, b of c, is er sprake van informele hulp

Artikel 11. De hoogte van het persoonsgebonden budget

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor formele hulp bedraagt ten hoogste 75% van het tarief voor de meest goedkoop adequate individuele voorziening van zorg in natura, tenzij op basis van het door de jeugdige of zijn ouders ingediende budgetplan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief ingekocht kan worden.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college een hoger persoonsgebonden budget toekennen wanneer het hier genoemde tarief niet toereikend is om de bij de hulpvraag passende jeugdhulp in te kopen. Het persoonsgebonden budget dat het college toekent, bedraagt maximaal 100% van de goedkoopst adequate individuele voorziening in natura.

  • 3. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor dienstverlening kan opgebouwd zijn uit verschillende kostencomponenten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie en verzekeringen. De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

    • a.

      kosten voor bemiddeling

    • b.

      kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers

    • c.

      kosten voor het voeren van een pgb-adminstratie

    • d.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb

    • e.

      kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering

    • f.

      reiskosten van de hulpverlener.

  • 4. De hoogte van een pgb voor informele hulp bedraagt het minimumuurloon, inclusief vakantietoeslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag voor een persoon van 22 jaar.

  • 5. In afwijking van het bepaalde onder lid 4, bedraagt de hoogte van het pgb voor logeren binnen het sociaal netwerk, 75% van het tarief voor weekend/netwerkpleegzorg.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de hoogte van de tarieven.

Artikel 12. Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke Cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 13. Voorkoming en bestrijding van ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

  • 1. Het college informeert de jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze Verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 3. Het college kan een besluit, aangaande een individuele voorziening of pgb beëindigen, wijzigen, herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, of

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of persoonsgebonden budget zijn aangewezen, of

    • c.

      de individuele voorziening of het persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten, of

    • d.

      de jeugdige langer dan 2 maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of Zorgverzekeringswet, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het persoonsgebonden budget, of

    • f.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 4. Als het college een besluit op grond van het tweede en/of derde lid heeft herzien of ingetrokken, kan het college de geldswaarde vorderen van de te veel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het teveel of ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.

Artikel 14. Onderzoek naar recht- en doelmatigheid individuele voorzieningen en pgb’s

  • 1. Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van individuele voorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan.

  • 2. Het college kan toezichthouders aanwijzen die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de wet waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van de wet.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen over de bevoegdheden van de toezichthouder(s).

Artikel 15. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van de persoon aan wie het pgb is verstrekt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de Jeugdwet.

  • 2. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 16, derde lid, onder d.

  • 3. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Artikel 16. Vertrouwenspersoon

  • 1. Het college zorgt ervoor dat de jeugdige, zijn ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2. Het college wijst de jeugdige, zijn ouders of pleegouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 17. Inspraak en medezeggenschap

  • 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de inspraakverordening van de gemeente Borsele of krachtens de in artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over Verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 18. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per vier jaar geëvalueerd.

Artikel 19. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen van deze Verordening indien toepassing van de Verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 20. Intrekking oude Verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening jeugdhulp gemeente Borsele 2015 wordt ingetrokken.

  • 2. Een jeugdige of ouders houdt(en) recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Borsele 2015 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening jeugdhulp gemeente Borsele 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze Verordening, worden afgehandeld krachtens deze Verordening.

  • 4. Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Borsele 2015 geschiedt op grond van deze Verordening, die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.

Artikel 21. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze Verordening treedt in werking op 1 januari 2021.

Deze Verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp gemeente Borsele 2021.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Borsele, gehouden op 3 december 2020.

Toelichting

Deze zelfde verordening wordt in de 7 gemeenten van de Oosterschelderegio aan de gemeenteraden voorgelegd. In de gemeenten in de Oosterschelderegio, vinden we het belangrijk dat jongeren zoveel mogelijk gezond, kansrijk en veilig kunnen opgroeien, wij noemen dit kwaliteit van leven. Het is de taak van de gemeente om haar burgers hierbij te ondersteunen.

Algemeen

Volgens de Jeugdwet heeft de gemeente de plicht een jeugdhulpvoorziening te treffen als de jeugdige of ouders dit nodig hebben wanneer een jeugdige problemen heeft met het opgroeien, de zelfredzaamheid of deelname aan de maatschappij. De aard en omvang van deze ‘voorzieningenplicht’ wordt in beginsel door het college bepaald (maatwerk). Jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

Deze Verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet eveneens dient vast te stellen. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

In de Verordening wordt veel gesproken over ‘jeugdige’, ‘ouder’ en ‘jeugdhulp’. Voor de volledigheid beschrijven we hieronder wat de Jeugdwet onder deze begrippen verstaat.

Een jeugdige is volgens de jeugdwet een jongere tot 18 jaar. Hierop zijn uitzonderingen mogelijk. In het kader van strafrecht geldt de 18-jaar grens niet. Ook kan er voor gekozen worden om jeugdhulp door te laten lopen tot een jongere maximaal 23 jaar is, mits de zorg voor het achttiende jaar is begonnen en binnen een halfjaar na beëindiging van de jeugdzorg wordt opgepakt.

De jeugdwet verstaat onder ouder de gezaghebbende ouder, adoptieouder, stiefouder of een ander die een jeugdige verzorgt en opvoedt alsof deze hoort bij zijn gezin. Pleegouders vallen hier niet onder.

Als er in de Verordening of nadere regels staat ‘de jeugdige of zijn ouders’, bedoelen we

  • -

    de jeugdige van 16 jaar of ouder (die zelfstandig jeugdhulp kan aanvragen en altijd de aanvraag mee moet ondertekenen), of

  • -

    de jeugdige met een of beide ouders als het gaat om een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar, (een jeugdige tussen de 12 en 16 jaar moet altijd betrokken zijn bij de aanvraag voor jeugdhulp), of

  • -

    de ouder(s) die namens de jeugdige jonger dan 12 jaar jeugdhulp kunnen aanvragen.

Waar in de Verordening wordt gesproken over ‘zijn’, wordt ook ‘haar’ bedoeld.

In artikel 1.1 van de Jeugdwet, is jeugdhulp gedefinieerd als:

  • 1e

    ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen;

  • 2e

    het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en

  • 3e

    het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze Verordening. Deze wettelijke definities zijn daarom niet nogmaals opgenomen in de Verordening. Omdat er soms verwarring is over wat er onder een aanvraag wordt verstaan, wordt deze hieronder wel toegelicht.

Aanvraag: De definitie van de aanvraag is ontleend aan de definitie van de aanvraag uit de Algemene wet bestuursrecht, waarin staat (artikel 1:3). Onder aanvraag wordt verstaan een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen’. Uit artikel 4:1 blijkt dat een aanvraag schriftelijk moet worden ingediend en dat er verder (artikel 4:2) minimaal in moet staan: de naam en het adres van de aanvrager, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd. Een aanvraag moet schriftelijk (mag ook digitaal) ingediend zijn.

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

De systematiek van de Jeugdwet (inclusief de Memorie van Toelichting) kent drie soorten voorzieningen:

  • -

    algemene of vrij toegankelijke (ook wel overige voorzieningen genoemd),

  • -

    individuele voorzieningen,

  • -

    andere voorzieningen.

Algemene (of vrij toegankelijke) en individuele voorzieningen vallen onder de Jeugdwet. Andere voorzieningen niet.

Op grond van de Jeugdwet is de gemeente verplicht bij Verordening regels te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene of vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen. Los van deze verplichting vindt de gemeente het belangrijk dat voor iedereen duidelijk is wat het gemeentelijke aanbod aan jeugdhulpvoorzieningen is. Ook vindt de gemeente het belangrijk dat op voorhand duidelijk is welke soort voorzieningen alleen toegankelijk zijn na een besluit van de gemeente (de ‘individuele voorzieningen’) en welke in beginsel vrij toegankelijk zijn voor iedereen waarvoor ze bedoeld zijn (de ‘algemene of vrij toegankelijke voorzieningen’).

Onder lid 1 in dit artikel staan de vrij toegankelijke voorzieningen opgesomd. Een jeugdige of zijn ouder(s) hoeven dus geen verwijzing te vragen bij de gemeente om hier gebruik van te maken. Zij kunnen rechtstreeks contact opnemen met de betreffende organisatie.

Onder lid 2 staan de vormen van jeugdhulpverlening waarvoor een verwijzing nodig is. Deze opsomming is gebaseerd op de productcodes die landelijk gehanteerd worden. Per product staat steeds een korte omschrijving met enkele voorbeelden. Er zijn meestal meerdere aanbieders voor een bepaalde vorm van jeugdhulp zodat ouders en jeugdige kunnen kiezen voor een aanbieder die het beste bij hen past. De hulp kan variëren van licht en kortdurend tot zeer intensief. Meestal blijft een jeugdige gewoon thuis wonen en gaat hij naar de locatie van de aanbieder voor de hulp. Soms komt de hulpverlener thuis of op school. En in uitzonderlijke gevallen gaat de jeugdige (een tijdje) ergens anders wonen, bijvoorbeeld in een pleeggezin of in instelling voor jeugdhulp. Hulp kan ook gericht zijn op de ouders, bijvoorbeeld om hen te helpen hoe ze om kunnen gaan met problematiek van hun kind. De hulpverlening is bijna altijd vrijwillig, behalve wanneer er een kinderrechter aan te pas komt (jeugdbescherming of jeugdreclassering). Welke vorm van hulp er het beste is, wordt bepaald aan de hand van de problematiek en de specifieke situatie van jeugdige en ouders. Wie er een verwijzing kan geven en hoe het onderzoek gebeurt staat beschreven in artikel 3, 4 en 5 en in de nadere regels jeugdhulp van de gemeente.

Overzicht individuele voorzieningen Jeugdhulp

Persoonlijke verzorging

Gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL), zoals aankleden, eten, naar toilet gaan.

Dagbehandeling

Dagbesteding, observatie, individuele en groepsbehandeling voor jeugdigen, zowel thuis, op het kinderdagverblijf, op school als op de locatie van de zorgaanbieder.

Vervoersdiensten

Vervoer naar een locatie voor jeugdhulp.

Jeugdhulp verblijf (met en zonder behandeling

Bijvoorbeeld pleegzorg, wonen in een gezinshuis, wonen en/of behandeling in een instelling, logeeropvang ter ontlasting van de ouders, wonen met begeleiding.

Jeugdhulp ambulant

Vormen van jeugdhulp en opvoedondersteuning thuis of op locatie bij de aanbieder, zoals begeleiding, behandeling van ernstige enkelvoudige dyslexie, groepstrainingen, groepen voor ouders en casusregie.

Jeugdhulp crisis

Jeugdhulp, die met spoed ingezet kan worden als er een crisis is of dreigt en de veiligheid in het geding is. Zowel ambulante hulp als een (kortdurende) spoedopname is mogelijk.

Jeugdreclassering

Wanneer een jongere in aanraking is geweest met politie en/of justitie en is voorgeleid, kan de rechter oordelen dat de jongere, na zijn straf, begeleiding nodig heeft bij zijn terugkeer in de maatschappij en om recidive te voorkomen. Jeugdreclassering wordt uitgevoerd door de gecertificeerde instellingen.

Jeugdbescherming

Uitvoering van een maatregel, opgelegd door de kinderrechter, na onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. Het doel het opheffen van een bedreiging voor de veilige ontwikkeling van een kind. Zo kan de kinderrechter besluiten dat een jeugdige onder toezicht of voogdij moet worden geplaatst. Is de situatie kritiek, dan kan de rechter een kind onmiddellijk uit huis plaatsen.

Activiteiten in preventief justitieel kader

Soms dreigt een onveilige situatie voor een jeugdige maar probeert men deze af te wenden door tijdelijke en intensieve hulpverlening, gericht op herstel van eigen kracht in het gezin. Hiermee probeert men verplichte hulpverlening, opgelegd door de kinderrechter te voorkomen.

Maatwerkarrangementen

Bijvoorbeeld consult en advies om een arrangement op maat te maken.

Kindergeneeskunde

Bijvoorbeeld behandeling of consult op een polikliniek bij psychische of gedragsproblemen.

Jeugd-ggz

Voor kinderen met een psychische aandoening (regulier) tot een ernstige psychische stoornis (specialistisch).

Artikel 3. Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt dat de medische verwijzers (dit zijn de huisarts, de jeugdarts en de medische specialist) een verwijzing kunnen geven voor jeugdhulp. Met zo’n verwijzing kan de jeugdige zonder tussenkomst van de gemeente aankloppen bij jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft gecontracteerd. Het staat dan echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp er precies nodig is. Dit beoordeelt de jeugdhulpaanbieder zelf op basis van zijn professionele autonomie. Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Hierin staat dat de aanbieder voor hij ‘een verzoek tot toewijzing’ doet, bij de gemeente meldt dat er sprake is van een verwijzing. Voorts wordt in afstemming tussen de aanbieder en de gemeente de termijn van de jeugdhulp en evaluatiemoment bepaald.

De afspraken tussen gemeente en medische verwijzers zijn wenselijk om er voor te zorgen dat de gemeente zicht heeft op de omvang van de jeugdhulp. Ook kan de gemeente soms adviseren om een andere oplossing in te zetten, zoals vrij toegankelijke vormen van jeugdhulp, een jeugdige en zijn ouders te ondersteunen. En de gemeente heeft vaak meer zicht op andere hulpverlening die er in een gezin is, bijvoorbeeld vanuit de Wmo en de Participatiewet. Om de integrale benadering rond het kind en het principe van één gezin – één plan, met name bij multiproblematiek te waarborgen, is het belangrijk dat medisch verwijzers en de gemeentelijke toegang goed op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling die zij voor een jeugdige doen. De gemeente wil niet dat er nieuwe ‘verkokering’ komt, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij Verordening heeft gesteld, zoals welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 2).

Wanneer jeugdhulp tot stand komt via een verwijzing door een medisch verwijzer zal het college alleen een beschikking voor jeugdhulp afgeven wanneer ouders daarom vragen.

Artikel 4. Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere toegang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de justitiële jeugdinrichting. Wanneer langs deze weg een vorm van niet-vrij toegankelijke hulp wordt ingezet, geeft de gemeente geen beschikking af.

Een gecertificeerde instelling voert een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uit. In Zeeland zijn dit Stichting Intervence, het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en Briedis Jeugdbeschermers. Zij zijn verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente moet op haar beurt de jeugdhulp inzetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht.

Artikel 5. Toegang jeugdhulp via het college

Een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder kan binnenkomen bij het college. De beslissing op de aanvraag door het college over welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt tot stand op basis van het onderzoek dat het college in samenspraak met die jeugdige en zijn ouders wordt uitgevoerd. Veelal zal op basis van een of meerdere gesprekken tussen een door de gemeente ingezette deskundige en de jeugdige en zijn ouders gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een algemene voorziening is of een individuele voorziening. Is het laatste het geval dan neemt het college een besluit tot verstrekking van de voorziening en worden de jeugdige en zijn ouders doorverwezen naar een jeugdhulpaanbieder die in staat is om de betreffende problematiek aan te pakken.

De beschrijving van de wijze waarop het onderzoek zal plaatsvinden, is opgenomen in de nadere regels.

Lid1 1

Dit vloeit voort uit het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet. Volledigheidshalve is het hier nog een keer opgenomen.

Lid 6

De mogelijkheid om te starten zonder zorgtoewijzing, betreft nadrukkelijk crisissituaties, die slechts een beperkt aantal keer per jaar voorkomen en alleen om aanbieders die vallen onder Perceel 4 van het programma van eisen Inkooporganisatie jeugdhulp Zeeland (Time-out voorzieningen) kunnen hier een beroep op doen.

Artikel 6. Criteria individuele voorziening

In het sociaal domein wordt meestal gesproken over ‘eigen kracht’. In de Jeugdwet wordt dit ‘de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen’ genoemd. Dit begrip wordt in dit artikel lid 1 verder verduidelijkt. Dit maakt duidelijk dat jeugdhulp pas aan de orde is, wanneer de jeugdige of zijn ouders niet zelf, eventueel met hulp van het sociale netwerk de problematiek ten aanzien de jeugdige kunnen oplossen.

In deze Verordening wordt gesproken over ‘gebruikelijke hulp’. Hulp is ruimer dan alleen zorg. Ook in de rechtspraak en in de literatuur wordt gesproken over gebruikelijke hulp. De Jeugdwet heeft welbewust gebroken met de verzamelterm ‘zorg’, ook al komt het als hulpsoort nog wel voor.

Ook wanneer van de ouders meer inzet gevraagd wordt dan gebruikelijk is bij het opvoeden en verzorgen van een jeugdige van vergelijkbare leeftijd, is dit niet zonder meer een reden om jeugdhulp in te zetten. Eerst moet gekeken worden of ouders deze ‘bovengebruikelijke hulp’ kunnen bieden zonder dat zij overbelast raken of er financiële problemen ontstaan. Ook zal onderzocht moeten worden of de ouders een aanvullende verzekering hebben afgesloten die de jeugdhulp eventueel vergoedt. Ouders kunnen echter niet verplicht worden om een dergelijke verzekering af te sluiten. De kanttekening die hierbij geldt is dat het bij het verstrekken van een individuele voorzieningen altijd op maatwerk aankomt.

Lid 2, onder b en c

Algemene of vrij toegankelijke voorzieningen

Dit zijn voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, soms gratis maar soms ook tegen betaling, gebruik van kan maken. Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn, maar ook diensten zonder winstoogmerk. De bedoeling is dat er steeds meer algemene voorzieningen komen zodat inwoners minder een beroep doen op (duurdere) maatwerkvoorzieningen.

Andere voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving

Voorliggend op de jeugdwet is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wmo, Participatiewet, Schuldhulpverlening, Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet of passend onderwijs. Hieronder vallen ook een collectieve voorzieningen zoals collectief vervoer en leerlingenvervoer.

Lid 5 is opgenomen om te voorkomen dat jeugdhulpaanbieders al vast beginnen met hulp voor er een toewijzing is van de gemeente. In bepaalde gevallen kan het wel nodig zijn dat de hulp alvast ingezet kan worden voordat de hele procedure rond is. Dan is schriftelijke toestemming van de gemeente aan de aanbieder, bijvoorbeeld via een e-mail van een bevoegde persoon bij de gemeente, nodig om te zorgen dat de aanbieder er op kan vertrouwen dat hij zijn inzet kan declareren. Deze tekst gaat niet over spoedeisende hulp, zoals beschreven in artikel 5, lid 6 en dat apart is ingekocht in perceel 4.

Artikel 7. Afstemming met andere voorzieningen

Gemeenten hebben de opdracht gekregen om in het sociaal domein te komen tot de – door het Rijk beoogde – integrale uitvoering ‘over de wetten heen’ (een gezin, een plan, een regisseur). Daarom zal de gemeente zich moeten inzetten voor een goede afstemming tussen de inzet van voorzieningen op grond van de jeugdhulp en voorzieningen uit andere domeinen.

Artikel 8. Inhoud beschikking

Eerste lid

Bij het al dan niet toekennen van jeugdhulp, of het tussentijds wijzigen van de rechten en plichten rondom een jeugdhulpvoorziening, zal het college een schriftelijke beschikking afgeven. Hiertegen staan voor de jeugdige of zijn ouders rechtsmiddelen open. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daaropvolgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. Uitzonderingen zijn onder meer beschikkingen die inhouden dat gesloten jeugdhulp nodig is of een door de gecertificeerde instelling genomen besluit tot verlening.

Derde lid

Bij het inzetten van jeugdhulp, moet er sprake zijn van noodzakelijkheid. Daarom moet degene aan wie de hulp verstrekt wordt, zich ook zo snel mogelijk doch uiterlijk binnen drie maanden melden bij de aanbieder van de jeugdhulp of het pgb aanwenden voor de hulp. Zo niet dan vervalt de jeugdhulp. Mocht door redenen die buiten de invloedsfeer van ouders/jeugdige liggen, deze termijn overschreden worden en er daardoor een voor de jeugdige onwenselijke situatie ontstaan, dan kan de gemeente hiervan afwijken.

Vierde lid, onderdeel c

In Zeeland werken we met hoofdaannemers die zelf onderaannemers inzetten om de jeugdhulp uit te voeren. In de beschikking zal daarom opgenomen worden:

  • -

    door welke hoofdaannemer de hulp wordt uitgevoerd, en

  • -

    binnen welke termijn de hoofdaannemer kenbaar maakt welke aanbieder onder onderaannemerschap de jeugdhulp feitelijk zal uitvoeren.

Artikel 9. Regels voor persoonsgebonden budget

Eerste lid

Artikel 9, lid 1 verwijst naar het centrale pgb-artikel in Jeugdwet, zodat de Verordening een compleet beeld geeft van de rechten en plichten van de ouders. Als aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan, hebben jeugdige of ouders het recht de individuele voorziening in de vorm van een pgb te krijgen. Belangrijke voorwaarde die in de Jeugdwet staat, is dat de betrokkenen hun belangen goed kunnen beoordelen en de taken die behoren bij een pgb op verantwoordelijke wijze kunnen uitvoeren. Ook dient men te motiveren waarom Zorg in natura niet voldoet. Als hieraan niet voldaan wordt, kan het college het pgb weigeren. Dit is verder uitgewerkt in de nadere regels.

Tweede lid

Het budgetplan moet niet verward worden met het ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan wordt door een medewerker van de gemeentelijke toegang of door de betrokken zorgaanbieder opgesteld tijdens het onderzoek en in samenspraak met jeugdige of zijn ouders en geeft onder meer aan welke individuele voorziening ingezet moet worden en welk resultaat hiermee behaald moet worden. Het budgetplan wordt vervolgens door de jeugdige of ouders (of een vertegenwoordiger) zelf opgesteld als zij willen kiezen voor een pgb en wordt inhoudelijk getoetst door de gemeente.

In het budgetplan moet onder meer staan aan welke doelen er wordt gewerkt, hoe die doelen worden bereikt en hoe ze geëvalueerd worden. Dit kan dan verder besproken worden in het gesprek tussen ouder en een medewerker van de toegang. Het budgetplan geeft ook een overzicht van zorgmomenten. Hierin kan ook aangegeven worden welke hulp bovengebruikelijk is. In het budgetplan moet ook staan hoe de kwaliteit van de hulp gewaarborgd is. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan zorgverleners die in het bezit zijn van bepaalde certificaten die van toepassing zijn voor de te verlenen hulp of beschikken over een SKJ-registratie. Ook is het beschikken over een VOG een vereiste.

Zonder deugdelijk budgetplan kan er geen pgb worden verschaft.

Derde lid

De GGZ-instellingen hebben gezamenlijk als kwaliteitseis geformuleerd dat er een professionele relatie tussen zorgverlener en cliënt moet zijn. GGZ-behandeling kan niet uitgevoerd worden door een persoon uit het sociale netwerk omdat niet voldaan kan worden aan deze kwaliteitseis.

Vijfde lid

Als binnen drie maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is gestart, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Er zijn echter situaties denkbaar, waarin het intrekken nadelig zou zijn voor de jeugdige, vandaar dat hier een kan-bepaling is gekozen.

Artikel 11. De hoogte van het persoonsgebonden budget

In de Verordening moet in ieder geval worden bepaald op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld (artikel 2.9 onderdeel c van de Jeugdwet). Daarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. Een pgb kan nooit duurder zijn dan de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura. Als de jeugdige of zijn ouders met een pgb een jeugdhulpaanbieder willen contracteren die een hoger tarief per eenheid jeugdhulp vraagt dan wordt vergoed, is dit mogelijk. De meerkosten boven het vergoede tarief worden dan door de jeugdige of zijn ouders zelf betaald. Dit wordt vastgelegd in het budgetplan.

De gemeente wil dat geld voor jeugdhulp ook zo veel mogelijk rechtstreeks aan de hulp aan de jeugdige of zijn ouders zelf toekomt. Daarom komen kosten die hier niet direct mee te maken hebben, zoals genoemd in dit artikel lid 3, a-f niet voor vergoeding uit het pgb in aanmerking. Daarnaast is een voorwaarde dat de betrokkenen hun belangen zelf goed kunnen beoordelen en de taken die behoren bij een pgb op verantwoordelijke wijze kunnen uitvoeren. Ook daarom worden de kosten voor bijvoorbeeld het voeren van een administratie, voor tussenpersonen en voor het beheer van het pgb niet vergoed.

Wanneer het logeren plaats vindt binnen het sociaal netwerk wordt aansluiting gezocht voor de vergoeding bij die van weekend/netwerkpleegzorg. Het gaat in beide gevallen om hulp vanuit het sociaal netwerk en een lichtere vorm van ondersteuning. We passen hierop wel het kortingspercentage toe voor het pgb, omdat er geen formele organisatie is die het logeren begeleidt. Aangezien de SVB bij een pgb voor het informeel netwerk het tarief omrekent in uren, moet in de zorgovereenkomst opgenomen worden dat het gaat om 2 uren begeleiding op basis van verblijf.

Artikel 12. Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Er moet gewaarborgd zijn dat er een goede verhouding is tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 van de Jeugdwet). Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering, worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 13. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

Deze bepaling betreft een uitwerking van artikel 2.9, aanhef en onder d, van de jeugdwet, waarin is bepaald dat in de Verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Aan het ‘bestrijden’ van ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en pgb’s gaat als het goed is echter een poging dit te voorkomen vooraf. Duidelijke informatie over enerzijds de rechten en plichten van de jeugdige en ouders en anderzijds de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik spelen hierbij een belangrijke rol. Daarom is in het eerste lid een informatieplicht voor het college opgenomen.

Het tweede en derde lid zijn waar het betreft pgb’s in hoofdzaak een herhaling van de regeling zoals deze is neergelegd in de artikelen 8.1.2 en 8.1.4 van de wet. Deze is hier echter uitgebreid naar individuele voorzieningen (in natura).

Derde lid, onder d

Dit is bedoeld om Jeugdwet, Wlz en Zvw goed op elkaar aan te laten sluiten, zodat een jeugdige niet tussen wal en schip valt. De Wlz en Zvw zijn voorliggend op de Jeugdwet, maar er kan toch in bepaalde situaties een samenloop ontstaan met de Jeugdwet.

Artikel 14. Onderzoek naar recht- en doelmatigheid individuele voorzieningen en pgb’s

Op grond van artikel 2.9 onderdeel d van de Jeugdwet moeten in de Verordening regels worden gesteld over de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening in natura of een persoonsgebonden budget alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Gemeenten zijn in het kader van de Jeugdwet (net als bij de Wmo 2015) verantwoordelijk voor rechtmatige toekenning van de jeugdhulp. Daarom is het wenselijk dat ze, net als bij de Wmo 2015, een toezichthouder rechtmatigheid aanstellen, alhoewel dit niet in de Jeugdwet is vastgelegd. Met dit artikel ontstaat hiermee een grondslag.

Artikel 15. Opschorting betaling uit het pgb

Met deze regeling wordt uitvoering gegeven aan artikel 2.9, aanhef en onderdeel d, van de Jeugdwet, in combinatie met artikel 8b, vierde lid, aanhef en onder f, van de Regeling Jeugdwet, en wordt beoogd misbruik en oneigenlijk gebruik van pgb’s te bestrijden. In bepaalde gevallen is (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument dan beëindiging of weigering (op grond van artikel 8b, vierde lid, van de Regeling Jeugdwet) of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit (op grond van artikel 8.1.4 van de Jeugdwet). Middels opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningbeschikking.

Om deze redenen is de mogelijkheid voor het college om de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) te verzoeken over te gaan tot opschorting aan de Verordening toegevoegd. Het college kan een verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:

  • 1.

    de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, of

  • 2.

    de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van het pgb, of

  • 3.

    de jeugdige of zijn ouders het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het bestemd is.

Van de onder 2 genoemde omstandigheid is ook sprake als de jeugdige of diens ouders niet langer voldoende in staat zijn op eigen kracht, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van een vertegenwoordiger, de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, en als niet langer is gewaarborgd dat de hulpverlening veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt uitgevoerd.

Uiteraard moet het college het verzoek goed motiveren en – met inachtneming van de daarvoor geldende regels – de SVB van voldoende informatie voorzien op grond waarvan de SVB over kan gaan tot deugdelijke besluitvorming ten aanzien van het al dan niet nemen van een besluit tot opschorting.

Verder kan er voor ten hoogste dertien weken worden opgeschort. Hierbij is aansluiting gezocht bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de Wlz.

Op grond van het tweede lid kan het college de SVB gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 16, derde lid, onder d. Deze bepaling is toegevoegd omdat het voor kan komen dat een jeugdige tijdelijk geen gebruik van een individuele voorziening of pgb kan maken door (tijdelijke) opname in een instelling. In dat geval kan het praktischer zijn de individuele voorziening of het pgb tijdelijk op te schorten. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van dit verzoek. Zie artikel 6:3 van de Awb: voorbereiding op eventueel intrekken of herzien.

Artikel 16. Vertrouwenspersoon

In artikel 2.6 lid 1 onderdeel f van de Jeugdwet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze vóór 2015 al werkzaam was binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.

De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij Verordening een regeling op te stellen. Dit artikel is toch in de Verordening opgenomen vanwege het belang om in de Verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. In paragraaf 4.1 van het Besluit Jeugdwet is een nadere uitwerking gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.

Namens alle gemeenten verricht het Rijk vanaf 2018 de landelijke inkoop en financiering van de Stichting Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ).

Artikel 17. Inspraak en medezeggenschap

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.10 van de Jeugdwet in samenhang met artikel 2.1.3 lid 3 van de Wmo 2015. Op grond van die bepalingen moet in de Verordening worden geregeld hoe ingezetenen, waaronder in ieder geval jeugdigen en ouders, worden betrokken bij de vormgeving van het jeugdbeleid.

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de wet.

In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde Inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.

Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

Artikel 18. Evaluatie

Dit artikel sluit aan op Artikel 213a van de Gemeentewet. Dit luidt als volgt: ‘Het college verricht periodiek onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het door hem gevoerde bestuur. De raad stelt bij Verordening regels hierover.’

In aansluiting bij de beleidscyclus, zoals vastgelegd in de Verordening, wordt het jeugdbeleid eenmaal per 4 jaar geëvalueerd. Het college zendt het evaluatieverslag na vaststelling daarvan naar de gemeenteraad, die op basis van het evaluatieverslag kan beoordelen of de Verordening doeltreffend is en wat de effecten van het werken met de Verordening in de praktijk zijn.

Deze evaluatie is niet hetzelfde als de evaluatie die op centraal (rijks)niveau (zie artikel 12.2 van de Jeugdwet) zal plaatsvinden, maar kan wel de daarin verzamelde gegevens benutten. Zo nodig worden aanpassingen in de Verordening doorgevoerd. Hierdoor wordt gewaarborgd dat de regels van de gemeente passend blijven en aansluiten bij ontwikkelingen die zich lokaal, regionaal of landelijk kunnen voordoen.

Artikel 19. Hardheidsclausule

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders kan afwijken van de bepalingen van deze Verordening (en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen). Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken jeugdige of zijn ouders.

Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de Verordening wordt afgeweken.

Artikel 20. Intrekking oude Verordening en overgangsrecht

Dit artikel bevat overgangsrecht en regelt welke Verordening in een aantal situaties van toepassing is op het moment dat de nieuw Verordening in werking treedt. In het tweede lid is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten doorlopen, totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden.

Bijlage A. Beleidsregels gebruikelijke hulp

Voor het bepalen van wat gebruikelijke hulp baseert het college zich op de beleidsregels indicatiestelling Wlz 2020:

Een veilige woonomgeving = gebruikelijke zorg

Het door ouders bieden van een veilige thuis omgeving is gebruikelijke zorg. Dit betekent dat

  • -

    De lichamelijke en sociale veiligheid van het kind is gewaarborgd, en

  • -

    Er een bij de leeftijd van het kind passend opvoedkundig klimaat is, en

  • -

    Het kind de verzorging, begeleiding en stimulans krijgt die nodig is bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

Permanent toezicht = geen gebruikelijke zorg

Permanent toezicht in de zin van actieve observatie valt niet onder gebruikelijke zorg.

24 uur per dag zorg in de nabijheid = gebruikelijke zorg afhankelijk van leeftijd en zorgbehoefte

Kinderen die een blijvende behoefte hebben aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid, kunnen nog zijn aangewezen op (gebruikelijke) zorg van ouders, zo nodig ondersteund door zorg vanuit de Jeugdwet of de Zorgverzekeringswet.

Vanaf ongeveer 8 jaar spreken we (bij kinderen die voldoen aan de toegangscriteria van de Wlz) niet meer van gebruikelijke zorg.

Kinderen tot ongeveer 8 jaar hebben nog zorg in de nabijheid nodig. Daarbij houden we de volgende richtlijnen aan:

Kinderen van 5 tot ongeveer 8 jaar hebben overdag nog voortdurend begeleiding en aansturing nodig, maar zijn steeds meer zelfstandig in de zelfzorg en motoriek. Overdag hebben zij veelal op geplande momenten hulp of enige overname van zelfzorg nodig. Er is geen sprake meer van gebruikelijke zorg als er:

  • 1.

    Intensief toezicht (maar geen actieve observatie) nodig is in verband met blijvende ernstige ontwikkelingsachterstand in combinatie met (geobjectiveerde) ernstige gedragsproblemen, of

  • 2.

    Een blijvende noodzaak is voor (volledige) overname van de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL34) in combinatie met blijvende beperkingen in de sociale redzaamheid en cognitief functioneren, of

  • 3.

    Er sprake is van een blijvend laag cognitief ontwikkelingsperspectief, in combinatie met beperkingen op meerdere terreinen, zoals bewegen en verplaatsen, ADL, gedrag.

Kinderen van 3 tot ongeveer 5 jaar hebben overdag voortdurend begeleiding, toezicht en overname van zelfzorg nodig. ’s Nachts hebben zij soms nog begeleiding en overname van zelfzorg nodig. Er is geen sprake meer van gebruikelijke zorg als is vastgesteld dat het gaat om een kind met ernstige meervoudig complexe handicaps (MCG), ook wel genoemd ernstige meervoudige beperkingen (EMB). MCG/EMB kinderen hebben een ernstige verstandelijke beperking met een blijvend zeer laag ontwikkelingsperspectief en een motorische beperking. Meestal is ook sprake van zintuiglijke problemen (waaronder prikkelverwerkingsstoornissen) en/of somatische aandoeningen (zoals epilepsie, reflux, slikproblemen, luchtweginfecties et cetera).

Kinderen van 0 tot ongeveer 3 jaar hebben voortdurend begeleiding, toezicht en volledige overname van zelfzorg nodig.

Beleidsregels gebruikelijke hulp ten aanzien van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind. Dit overzicht geldt als leidraad om objectief in te schatten wat van ouders zelf verwacht mag worden in de hulp en ondersteuning van een jeugdige en hierover met hen het gesprek aan te gaan.

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • Hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

  • Ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • Zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijvoorbeeld de ouder kan de was ophangen in een andere kamer);

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • Kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • Ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

  • Hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • Hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • Zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • Kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur per week;

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijvoorbeeld het kind kan buitenspelen in de directe omgeving van de woning als de ouder thuis is);

  • Hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • Zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • Hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrijetijdsbesteding gaan;

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • Kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • Kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • Kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • Hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • Hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bijvoorbeeld huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • Hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.