Nadere regels jeugdhulp Gemeente Borsele 2021

Geldend van 05-01-2021 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2021

Intitulé

Nadere regels jeugdhulp Gemeente Borsele 2021

Burgemeester en wethouders van Borsele;

De verordening jeugdhulp gemeente Borsele 2021 regelt de belangrijkste zaken rond jeugdhulpvoorzieningen. In die verordening heeft de gemeenteraad het college van B&W de bevoegdheid gegeven om voor bepaalde onderdelen nadere regels te stellen, namelijk met betrekking:

  • ten aanzien van de vormen van jeugdhulp en de uitwerking daarvan (artikel 2, lid 3);

  • tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening (artikel 5, lid 4);

  • tot de verdere uitwerking van de algemene criteria, zoals genoemd in het eerste lid van artikel 6, of ter bepaling van specifieke criteria voor bepaalde maatwerkvoorzieningen (artikel 6, lid 4);

  • tot de te naamstelling en inhoud van de beschikking (artikel 8, lid 6);

  • tot de aan een persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden en verplichtingen (artikel 9, lid 6);

  • tot de hoogte van de tarieven van een persoonsgeboden budget (artikel 11, lid 5);

  • tot de bevoegdheden van de toezichthouder(s) (artikel 14, lid 3);

  • tot de wijze waarop betreffende de jeugdhulp cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen inspraak en medezeggenschap kunnen hebben en waarop periodiek overleg met ingezeten wordt georganiseerd (artikel 17, lid 4).

Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, de verordening jeugdhulp of de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Begrippen die al in de Jeugdwet, verordening jeugdhulp of Awb zijn toegelicht worden hier niet opnieuw uitgelegd.

Zoals ook geldt voor de Verordening jeugdhulp 2021, zijn ook deze Nadere regels jeugdhulp in zeven gemeenten in de Oosterschelderegio eenduidig vastgesteld.

Besluit vast te stellen:

Nadere regels jeugdhulp gemeente Borsele 2021

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen en begripsbepalingen

De Verordening jeugdhulp Borsele 2021 regelt de belangrijkste zaken rond jeugdhulpvoorzieningen. In de Verordening heeft de gemeenteraad het college van B&W de bevoegdheid gegeven om voor bepaalde onderdelen Nadere regels te stellen, namelijk met betrekking tot:

  • -

    ten aanzien van de vormen van jeugdhulp en de uitwerking daarvan (artikel 2, lid 3);

  • -

    de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening (artikel 5, lid 4);

  • -

    de verdere uitwerking van de algemene criteria, zoals genoemd in het eerste lid van artikel 6, of ter bepaling van specifieke criteria voor bepaalde maatwerkvoorzieningen (artikel 6, lid 4);

  • -

    met betrekking tot de te naamstelling en inhoud van de beschikking (artikel 8, lid 6);

  • -

    de aan een persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden en verplichtingen (artikel 9, lid 6);

  • -

    de hoogte van de tarieven van een persoonsgebonden budget (artikel 11, lid 5);

  • -

    de bevoegdheden van de toezichthouder(s) (artikel 14, lid 3);

  • -

    de wijze waarop betreffende de jeugdhulp cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen inspraak en medezeggenschap kunnen hebben en waarop periodiek overleg met ingezeten wordt georganiseerd (artikel 17, lid 4).

Alle begrippen die in deze Nadere regels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, de Verordening jeugdhulp of de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Begrippen die al in de Jeugdwet, Verordening jeugdhulp of Awb zijn toegelicht worden hier niet opnieuw uitgelegd.

Zoals ook geldt voor de Verordening jeugdhulp 2021, zijn ook deze Nadere regels jeugdhulp in de zeven gemeenten in de Oosterschelderegio eenduidig vastgesteld.

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze Nadere regels wordt verstaan onder:

  • -

    Gesprek: het gesprek dat plaatsvindt wanneer een jeugdige of zijn ouders een aanvraag voor jeugdhulp doen, waarbij een deskundige van het gemeentelijk toegangsteam jeugd namens het college, met degene die jeugdhulp vraagt zijn gehele situatie bespreekt ten aanzien van de ondervonden problemen en de gevolgen daarvan en de gewenste resultaten van de te kiezen oplossingen;

  • -

    Verordening: Verordening jeugdhulp gemeente Borsele 2021.

Hoofdstuk 2 Algemene of vrij toegankelijke voorzieningen

Algemene voorzieningen die kinderen, ouders en netwerken ondersteunen zijn gericht op:

  • het versterken en stimuleren van informele netwerken en het elkaar helpen tussen ouders;

  • het faciliteren dat ouders de ondersteuning aan hun kind kunnen blijven bieden;

  • ondersteuning van het kind bij participatie/het leren van sociale vaardigheden;

  • ondersteuning van ouders en kinderen die een groter risico lopen, bijvoorbeeld kinderen met ouder(s) die psychiatrische problemen hebben.

Hoofdstuk 3 Nadere regels voor het aanvragen van een individuele voorziening

In dit hoofdstuk is, in aanvulling op artikel 5 uit de Verordening, uitgewerkt hoe de procedure verloopt als er een mogelijke ondersteuningsvraag is en wat de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening zijn.

Artikel 3.1 Start van de aanvraagprocedure

  • 1. Wanneer een jeugdige en/of zijn ouders behoefte hebben aan ondersteuning zoals bedoeld in artikel 2.3 van de jeugdwet, kan de jeugdige of zijn ouders zich rechtstreeks wenden tot een vrij toegankelijke jeugdhulpvoorziening, zoals vermeld in artikel 2.1 van de Verordening, of zich met een aanvraag voor jeugdhulp wenden tot het gemeentelijk toegangsteam jeugd.

  • 2. Indien na een korte verkenning van de vraag blijkt dat de jeugdige of zijn ouders met de gegeven informatie en advies het ondervonden probleem zelf op kunnen lossen, stopt de aanvraagprocedure en wordt geen informatie bewaard over de jeugdige of zijn ouders.

  • 3. Indien verdere vraagverheldering of verdieping nodig is, volgt een afspraak met de jeugdconsulent van het gemeentelijk toegangsteam jeugd. In dat geval stuurt de gemeente binnen vijf dagen nadat de aanvraag is gedaan een bevestiging dat de aanvraag is ontvangen.

    • a.

      in deze ontvangstbevestiging staat hoe de aanvraagprocedure verder zal verlopen, welke informatie daarvoor nodig is en wat de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders zijn.

    • b.

      naast het hiervoor, onder a genoemde, krijgen de jeugdige of zijn ouders informatie over:

      • i.

        de mogelijkheid van onafhankelijke cliëntondersteuning die gratis inzetbaar is;

      • ii.

        de mogelijkheid van het indienen van een persoonlijk plan/ familiegroepsplan, uiterlijk binnen zeven dagen na de start van de aanvraagprocedure;

      • iii.

        de identificatieplicht;

      • iv.

        de verwerking van persoonsgegevens;

      • v.

        een eventuele wachttijd;

      • vi.

        de mogelijkheid om een persoonsgebonden budget aan te vragen.

Artikel 3.2 Het gesprek

  • 1. Na de aanvraag volgt een afspraak voor een gesprek tussen de jeugdige of zijn ouders en de jeugdconsulent.

  • 2. Bij het gesprek kan een onafhankelijke cliëntondersteuner aanwezig zijn.

  • 3. Voor zover daartoe aanleiding is, komen in dat gesprek ook de andere levensdomeinen, aan de orde.

Artikel 3.3 Onderzoek

  • 1. Ten behoeve van het onderzoek verschaffen de jeugdige of zijn ouders het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 2. Het college kan, met instemming van de jeugdige of zijn ouders, informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts, en met deze in gesprek gaan over de problemen en de meest aangewezen hulp.

  • 3. Als de jeugdige of zijn ouders een familiegroepsplan hebben opgesteld, betrekt de jeugdconsulent dat bij het onderzoek.

  • 4. In het onderzoek is er aandacht voor:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de jeugdige en zijn ouders, de veiligheid en ontwikkeling van de jeugdige en de gezinssituatie;

    • b.

      de vraag of sprake is van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen, en zo ja:

      • I.

        welke problemen of stoornissen dat zijn;

      • II.

        welke ondersteuning, hulp en zorg naar aard en omvang nodig zijn voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

      • III.

        of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en de personen die tot hun sociale omgeving behoren toereikend zijn om zelf de nodige ondersteuning, hulp en zorg te kunnen bieden, en

      • IV.

        voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, de mogelijkheden om met de inzet van een algemene, andere voorziening of individuele voorziening te voorzien in de nodige ondersteuning, hulp en zorg;

    • c.

      indien er sprake is van meerdere problemen binnen het gezin, is een systeemanalyse van de problematiek en een overzicht van de verschillende voorzieningen die al in het gezin getroffen zijn, noodzakelijk. Beoordeeld wordt, zoveel mogelijk met de jeugdige en de ouders samen, welke problematiek als eerste aangepakt moet worden en hoe de toekenning van een individuele jeugdhulpvoorziening zo goed mogelijk kan worden afgestemd op andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

    • d.

      beoordeeld wordt hoe bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp zo goed mogelijk rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

  • 5. De bevindingen uit het onderzoek worden vastgelegd in een verslag. De jeugdige of zijn ouders krijgen de mogelijkheid om binnen twee weken op het verslag te reageren door middel van het aanleveren van correcties en/of aanvullingen. Onjuistheden en feiten worden aangepast, opmerkingen en meningen komen niet in de plaats, maar worden aan het verslag toegevoegd.

  • 6. Een door de ouders ondertekend verslag kan gelden als een aanvraag.

  • 7. Indien de aanvraag niet is ondertekend, krijgen de jeugdige en/of zijn ouders tot drie weken na het opstellen van het verslag de tijd om de aanvraag alsnog te ondertekenen. Indien zij dan alsnog niet ondertekenen, kan het college de aanvraag buiten behandeling stellen.

Artikel 3.4 Ondersteuningsplan

  • 1. Het ondersteuningsplan bevat:

    • a.

      het verslag van het onderzoek met de ondersteuningsnoodzaak van de jeugdige of zijn ouders en de beoogde doelen/resultaten waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het principe van één gezin, één plan;

    • b.

      een beperkt aantal specifiek beschreven resultaten, die meetbaar zijn en binnen afzienbare tijd haalbaar;

    • c.

      afspraken over het moment en de wijze waarop de resultaten van de jeugdhulp met de jeugdige of zijn ouders, het gemeentelijke toegangsteam en de jeugdhulpaanbieder geëvalueerd worden.

  • 2. De jeugdhulpaanbieder biedt hulp en ondersteuning op basis van dit plan.

Artikel 3.5 Procedure bij hoog-complexe problematiek

Indien er sprake is van hoog-complexe problematiek, verloopt de toewijzing van jeugdhulp via een centrale toeleiding tot hoog-complexe, specialistische jeugdhulp.

Artikel 3.6 Procedure bij vermoeden van ernstige enkelvoudige dyslexie (EED)

  • 1. Indien er een vermoeden is van EED, is de school de verwijzer. De school verwijst, in overleg met de ouders, rechtstreeks naar een aanbieder die dyslexie behandeling kan geven.

  • 2. De school, de aanbieder en de gemeente handelen hierin zoals beschreven in het geldende factsheet dyslexie Zeeland.

Artikel 3.7 Te naamstelling beschikking

  • 1. In principe komt de beschikking op naam te staan van de jeugdige voor wie de hulp bedoeld is.

  • 2. Is er sprake van hulp aan meerdere kinderen in een gezin dan krijgt ieder kind voor wie individuele doelen zijn vastgesteld een eigen beschikking.

  • 3. In bepaalde gevallen kan een beschikking op naam van de ouders gesteld worden:

    • a.

      Wanneer de problematiek eerder bij ouders ligt dan bij kinderen,

    • b.

      Wanneer de problematiek systeemgericht is en de doelen op niveau van het gezin worden gesteld.

Artikel 3.8 Verlenging maatwerkvoorzieningen

Op een aanvraag voor verlenging van een verstrekte voorziening besluit de gemeente binnen een redelijke termijn van 8 weken.

Hoofdstuk 4 Toetsingskader voor individuele voorzieningen

Het beoordelingskader en de toegangscriteria voor aanspraken op individuele voorzieningen worden bepaald door de Jeugdwet en de Verordening jeugdhulp. Dit hoofdstuk bevat de verdere uitwerking van de algemene criteria voor een individuele voorziening, zoals genoemd in artikel 6 van de Verordening. Daarnaast geldt dat sprake moet zijn van maatwerk.

Artikel 4.1 Toetsingskader eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen

  • 1. Voor het beoordelen van de eigen kracht van ouders onderzoekt de gemeente welk deel van de noodzakelijke hulp onder gebruikelijke hulp valt en welk deel van de hulp bovengebruikelijk is.

  • 2. Voor het deel van de hulp dat onder gebruikelijke hulp valt, hoeft geen individuele voorziening te worden verstrekt.

  • 3. Voor wat betreft het deel van de bovengebruikelijke hulp onderzoekt de gemeente, in samenspraak met de ouders vervolgens, in hoeverre

    • a.

      de ouder(s), eventueel met hulp van het sociale netwerk, in staat zijn de noodzakelijke hulp te bieden;

    • b.

      de ouder(s), eventueel met behulp van het sociale netwerk beschikbaar zijn om de noodzakelijke hulp te bieden;

    • c.

      de ouder(s) de hulp kunnen bieden zonder dat zij overbelast raken;

    • d.

      de ouder(s) de hulp zelf kunnen bieden zonder dat er financiële problemen ontstaan in het gezin. Voor dit deel van het onderzoek past de gemeente de normen van het persoonlijk budgetadvies van het Nibud toe.

  • 4. Indien het antwoord op een van de criteria zoals hiervoor genoemd onder lid 3 a t/m d bevestigend is, beschik(ken) de ouder(s) over voldoende eigen kracht. Voor dat deel van de problematiek waarvoor de jeugdige en/of zijn ouders over voldoende eigen kracht beschikken, wordt geen individuele voorziening verstrekt.

  • 5. Indien de eigen kracht onvoldoende is, wordt onderzocht of en hoe de jeugdige en/of zijn ouders de eigen kracht, eventueel met behulp van het sociale netwerk zodanig kunnen vergroten dat in de toekomst minder of geen ondersteuning nodig is. Afspraken hierover worden vastgelegd in de beschikking.

  • 6. Voor het deel van de hulp waarvoor de jeugdige en/of zijn ouders niet over voldoende eigen kracht beschikken, moet verder getoetst worden op de criteria zoals genoemd in de Verordening (artikel 6) om te beslissen of er wel of geen individuele voorziening toegekend moet worden.

Artikel 4.2 Inkoopkader individuele voorzieningen

Indien na het beoordelen van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouders, zoals beschreven in artikel 4.1 van deze Nadere regels, blijkt dat een individuele voorziening nodig is, dient beoordeeld te worden welk type voorziening nodig is, met welke intensiteit en voor welke duur. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de beschrijvingen van de producten zoals opgenomen in de perceelomschrijving van de Inkooporganisatie Jeugd. Dit biedt het kader voor welke problematiek welk product van toepassing is.

Hoofdstuk 5 Nadere regels met betrekking tot vervoer

Dit hoofdstuk bevat in aanvulling op de criteria zoals beschreven in artikel 6 van de Verordening de specifieke criteria voor het toekennen van vervoer als individuele vervoersvoorziening in het kader van de Jeugdwet.

Artikel 5.1 Aanvraag

  • 1. Jeugdigen en ouders kunnen een schriftelijke aanvraag indienen voor een vervoersvoorziening dan wel een vergoeding, indien zij in aanmerking willen komen voor een individuele vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 2 lid 2 van de Verordening jeugdhulp.

  • 2. De aanvraag voor een vervoersvoorziening dan wel een vergoeding wordt zo mogelijk samen gedaan met de aanvraag voor een individuele voorziening jeugdhulp.

  • 3. Het college kan een formulier aanmerken als aanvraag als de zorgaanbieder in overleg met de jeugdige of zijn ouders dat op het formulier hebben aangegeven en het formulier is voorzien van een dagtekening, van de naam, Burgerservicenummer en geboortedatum van de jeugdige.

Artikel 5.2 Criteria vervoersvoorziening/vergoeding

  • 1. Een vervoersvoorziening wordt toegekend wanneer:

    • a.

      het gaat om een vervoersvraag voor een jeugdige die een indicatie heeft voor een individuele voorziening jeugdhulp, en waarbij een zodanig langdurig, langer dan 3 maanden en/of intensieve, twee of meer keer per week hulptraject is geïndiceerd, en

    • b.

      er is sprake van een medische noodzaak dan wel een beperking in de zelfredzaamheid, en

    • c.

      het voor de jeugdige of zijn ouders niet mogelijk is om op eigen (financiële) kracht en eigen verantwoordelijkheid (al dan niet gedeeltelijk en/of met behulp van het eigen netwerk) het vervoer te organiseren, en

    • d.

      er geen andere regeling/voorziening is waarvan de jeugdige gebruik kan maken voor het vervoer naar de jeugdhulpvoorziening, en

    • e.

      er geen passende jeugdhulpvoorziening op kortere afstand beschikbaar is, en

    • f.

      de minimale afstand tot de jeugdhulpvoorziening meer dan 6 kilometer bedraagt; alles daaronder wordt gezien als gebruikelijke hulp en wordt van ouders verwacht dat zij dit zelf regelen.

Artikel 5.3 Toekenning vervoersvoorziening/vergoeding

  • 1. Het college bepaalt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van de verstrekking dan wel de uitbetaling van de vergoeding, alsmede de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening dan wel vergoeding.

  • 2. Het college kan bij de afwegingen over de toekenning van een vervoersvraag de mogelijkheden betrekken die er voor een jeugdige zijn om zelfstandig te leren reizen.

Artikel 5.4 Passende vervoersvoorziening

  • 1.

    Als aan de criteria onder 5.2 is voldaan bepaalt het college in overleg met de ouders welke (combinatie van) vervoersvoorziening(en) het meest passend is.

  • 2.

    De volgende vormen worden onderscheiden op volgorde van afweging:

    • a.

      een vergoeding voor openbaar vervoer (op basis van 2de klas) indien de jeugdige zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kan maken;

    • b.

      een vergoeding voor openbaar vervoer (op basis van 2de klas) met begeleiding indien door de ouders wordt aangetoond dat de jeugdige niet in staat is om zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken of indien de jeugdige zelf kan leren reizen met openbaar vervoer;

    • c.

      aansluiting bij reeds bestaande vervoersbewegingen in het kader van de Wmo en/of leerlingenvervoer binnen (aanvullende) afspraken met het betreffende vervoersbedrijf voor zover dit mogelijk blijkt na onderzoek van de gemeente;

    • d.

      kilometervergoeding indien de ouders of iemand uit het sociaal netwerk de jeugdige zelf vervoeren of laten vervoeren, op basis van een vastgesteld tarief: € 0,19 per km, van toepassing op het aantal km bij meer dan 6 km enkele reis;

    • e.

      vervoer dat de zorgaanbieder regelt;

    • f.

      aangepast vervoer (taxivervoer) indien voorgaande mogelijkheden niet tot de opties behoren.

Hoofstuk 6 Nadere regels voor een persoonsgebonden budget (pgb)

Dit hoofdstuk bevat nadere voorwaarden en verplichtingen die verbonden zijn aan het ontvangen van een pgb, ter aanvulling op gestelde in artikel 9, 10 en 11 van de Verordening.

Artikel 6.1 Pgb-vaardigheid

  • 1. Degene die het pgb gaat beheren, dient aan onderstaande criteria a tot en met j te voldoen:

    • a.

      een goed overzicht hebben van de eigen situatie, dan wel die van de zorgvrager, en een duidelijk beeld van de zorgvraag. Zelf kunnen aangeven welke zorg er nodig is;

    • b.

      weten welke regels er horen bij een pgb, of weten waar men die regels (online) kan vinden;

    • c.

      een overzichtelijke pgb-administratie bijhouden en weten welk deel van het pgb al uitgegeven is. Deze administratie moet eventueel ook overlegd kunnen worden als de gemeente, in het kader van verantwoording, daarom vraagt;

    • d.

      communicatievaardig zijn: tijdig en op eigen initiatief kunnen communiceren met de gemeente, de Sociale Verzekeringsbank en zorgverleners;

    • e.

      zelfstandig kunnen handelen en onafhankelijk voor zorgverleners kiezen;

    • f.

      zelf afspraken maken en deze afspraken bijhouden en verantwoorden aan de gemeente;

    • g.

      beoordelen en beargumenteren of de zorg uit het pgb passend is;

    • h.

      de inzet van zorgverleners kunnen coördineren, waardoor de zorg door kan gaan, ook bij verlof en ziekte;

    • i.

      als werk- of opdrachtgever de zorgverleners aan sturen en aanspreken op hun functioneren;

    • j.

      voldoende juridische kennis hebben over het werk- of opdrachtgeverschap, of te weten waar deze kennis te vinden.

Artikel 6.2 Budgetplan

  • 1. Aanvullend op de Verordening jeugdhulp, artikel 9, beschrijft de pgb-houder in het budgetplan ook:

    • a.

      hoe de in te kopen hulp, een oplossing biedt voor de ontwikkeldoelen van de jeugdige en/of ouder;

    • b.

      wat de doelen van de hulp zijn, welke activiteiten er plaats vinden en wanneer er evaluatiemomenten van de hulp zijn;

    • c.

      de activiteiten dienen aan de doelen verbonden te zijn en inzichtelijk moet zijn wie wat in die activiteiten kan doen (gezin, sociaal netwerk, school, algemene voorziening) en voor welke activiteiten een individuele voorziening nodig is;

    • d.

      deze activiteiten worden vervolgens in uren per week uitgedrukt;

    • e.

      als de activiteiten een relatie hebben met een behandeling, dan moet duidelijk omschreven zijn hoe de inzet van professionele ondersteuning en sociaal netwerk gecombineerd zijn.

Artikel 6.3 Kwaliteitscriteria

  • 1. Voor professionele aanbieders van jeugdhulp die betaald worden uit een pgb, gelden onderstaande kwaliteitseisen:

    • a.

      professionele (formele) aanbieders van jeugdhulp (zie artikel 10 van de Verordening jeugdhulp) die in Nederland gevestigd zijn, en betaald worden uit een pgb, dienen aan de eisen te voldoen zoals beschreven in het kwaliteitskader Jeugd (toepassing verantwoorde werktoedeling in de praktijk);

    • b.

      indien de professionele aanbieder van jeugdhulp die betaald wordt uit een pgb, niet in Nederland gevestigd is, dient de pgb-houder in het budgetplan aan te tonen hoe een vergelijkbare kwaliteitstandaard bereikt wordt, als beschreven in het kwaliteitskader Jeugd;

    • c.

      bij de beoordeling van het budgetplan, controleert de gemeente of de aanbieder bekend is bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Is dit niet het geval, dan meldt de gemeente deze aanbieder bij de inspectie aan.

  • 2. Voor informele hulpverleners, niet zijnde bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad, gelden onderstaande kwaliteitseisen:

    • a.

      de hulpverlener werkt planmatig, volgens het familiegroepsplan, hulpverleningsplan of plan van aanpak;

    • b.

      de hulpverlener beschikt aantoonbaar over de benodigde vaardigheden om de hulp zoals omschreven in het budgetplan, op veilige, doelmatige en cliëntgerichte manier te verlenen;

    • c.

      de hulpverlener beschikt over een geldig VOG;

    • d.

      de hulpverlener heeft een meldplicht bij een calamiteit en voldoet aan de meldplicht geweld bij de verlening van jeugdhulp;

    • e.

      de hulpverlener heeft de verplichting om een vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen.

  • 3. Voor informele hulpverleners die een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad zijn, gelden onderstaande kwaliteitseisen:

    • a.

      de informele hulpverlener toont aan planmatig te werken, volgens het familiegroepsplan, hulpverleningsplan of plan van aanpak;

    • b.

      De informele hulpverlener beschikt aantoonbaar over de benodigde vaardigheden om de hulp zoals omschreven in het budgetplan, op veilige, doelmatige en cliëntgerichte manier te verlenen.

  • 4. Jeugdhulp waarop het landelijk kwaliteitskader van toepassing is en die alleen uitgevoerd kan worden door een geregistreerde hulpverlener (SKJ of BIG) kan niet door sociaal netwerk uitgevoerd worden.

Artikel 6.4 Pgb beheerd door een ander dan de jeugdige of zijn ouders

  • 1. Indien de jeugdige of zijn ouders zelf niet in staat zijn om het pgb te beheren, mogen zij hierbij hulp vragen van hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp.

  • 2. Indien de jeugdige of zijn ouders het pgb laten beheren door iemand uit het sociaal netwerk of door een gemachtigde, niet zijnde advocaat, gelden de volgende aanvullende voorwaarden::

    • a.

      er mag geen sprake zijn van een verstoorde relatie tussen de jeugdige en zijn ouders en degene die hulp biedt bij het beheer van het pgb;

    • b.

      er mag geen vermoeden zijn van manipulatie van de jeugdige of zijn ouders door degene die hulp biedt bij het beheer van het pgb;

    • c.

      degene die hulp biedt bij het beheer van het pgb dient te beschikken over een vaste woon/verblijfplaats;

    • d.

      degene die hulp biedt bij het beheer van het pgb, uitgezonderd een gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, mag zelf niet de hulp uitvoeren met behulp van het pgb-budget.

Artikel 6.5 Weigeringsgronden

  • 1. Het college kan een pgb kan weigeren,

    • a.

      Voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de natura voorziening, of

    • b.

      als het college het pgb eerder heeft ingetrokken of herzien omdat sprake is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverstrekking, niet voldaan is aan de voorwaarden van het pgb of het pgb niet werd gebruikt of voor een ander doel dan waarvoor het bestemd was.

    • c.

      als er niet voldaan wordt aan de voorwaarden, zoals die gesteld zijn in hoofdstuk 6, Nadere regels voor een persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 7 De overgang van 18-/18+

Dit hoofdstuk gaat in op de overgang bij het bereiken van meerderjarigheid.

Artikel 7.1

  • 1. Jeugdhulp eindigt bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar.

  • 2. Om een goede overgang van jeugdhulp naar een voorziening in het volwassen domein te realiseren, zijn aanbieders van jeugdhulp verplicht om contact op te nemen met de gemeentelijk toegang wanneer hun cliënten 17 jaar oud worden en het de verwachting is dat zij na hun 18de nog steeds ondersteuning nodig hebben.

  • 3. Pleegzorg en verblijf in een gezinshuis loopt door tot 21 jaar. Hierbij blijft artikel 2 echter ook van toepassing.

  • 4. Het college kan besluiten om de jeugdhulp door te laten lopen na het 18de jaar tot maximaal 23 jaar, wanneer

    • a.

      het jeugdhulp betreft zoals beschreven in de 1e categorie van de definitie van jeugdhulp in art. 1.1. van de Jeugdwet; en

    • b.

      indien er na het 18de levensjaar aantoonbaar geen opvolgende financiering beschikbaar is vanuit bijvoorbeeld de Wet langdurige Zorg, de Wmo, de Zorgverzekeringswet of vanuit justitie; en

    • c.

      voldaan wordt aan een van de volgende voorwaarden:

      • i.

        de jeugdige kreeg al voor zijn 18de levensjaar hulp en de gemeente vindt dat voortzetting nodig is;

      • ii.

        er is voor het bereiken van de 18de leeftijd bepaald dat jeugdhulp nodig is;

      • iii.

        na beëindiging van de jeugdhulp (die was begonnen voor het 18de levensjaar) stelt de gemeente binnen een termijn van half jaar vast dat hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is.

    • 4.

      Wanneer de jongere jeugdhulp ontvangt in het kader van straffen en maatregelen, of van reclasseringstoezicht is voortzetting tot het 23ste levensjaar op aanwijzen van justitie verplicht.

Hoofdstuk 8 Intrekking, inwerkingtreding en overgangsrecht

Dit artikel gaat in op de intrekking van de oude Nadere regels en de inwerkingtreding van deze regels.

Artikel 8.1 Intrekking oude Nadere regels jeugdhulp en overgangsrecht

  • 1. De Nadere regels jeugdhulp gemeente Borsele 2017 wordt ingetrokken.

  • 2. Een jeugdige of ouders houdt(en) recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Nadere regels jeugdhulp gemeente Borsele 2017 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Nadere regels jeugdhulp gemeente Borsele 2017 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze Nadere regels, worden afgehandeld krachtens deze Nadere regels.

  • 4. Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Nadere regels jeugdhulp gemeente Borsele 2017 geschiedt op grond van deze Nadere regels, die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.

Artikel 8.2 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze Nadere regels jeugdhulp treedt in werking op 1 januari 2021.

Deze Nadere regels jeugdhulp wordt aangehaald als: Nadere regels jeugdhulp gemeente Borsele 2021.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borsele op 3 november 2020.

Toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Algemene toelichting

Deze Nadere regels bieden een uitwerking van specifieke bepalingen in de Verordening. Soms gaat het om een ‘kan-bepaling‘ in de Verordening. Niet in al deze gevallen is al gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.

Hoofdstuk 2 Algemene (vrij toegankelijke voorzieningen)

  • 1.

    Algemene voorzieningen zijn o.a. preventief van aard en erop gericht dat kinderen mee kunnen (blijven) doen in de gemeenschap of om een grotere ondersteunings- en zorgbehoefte te voorkomen (preventie). Verder zijn deze voorzieningen een alternatief voor of een aanvulling op specialistische zorg en staan in verbinding met de andere algemene voorzieningen in de gemeente of preventie welke geboden wordt door specialistische zorgaanbieders. Dit zijn voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, soms gratis maar soms ook tegen betaling, gebruik van kan maken. Tenslotte zijn deze voorzieningen ook beschikbaar om toezicht of zorgtaken over te nemen, bijv. voor ouders die moeten gaan werken of ontlast willen worden, denk aan kinderdagverblijven, naschoolse opvang of sportverenigingen en scouting, etc.. Ook kinderen die bijvoorbeeld erg druk zijn of veel aandacht vragen kunnen op die manier in een andere omgeving ontwikkelen en geeft het de ouders/verzorgers een moment van rust.

Hoofdstuk 3 Nadere regels voor het aanvragen van een individuele voorziening

Artikel 3.1 Start van de aanvraagprocedure

De Jeugdwet kent, in tegenstelling tot de Wmo 2015, geen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afwijkende aanvraagprocedure. Daarom geldt de Awb als overkoepelende wetgeving ook voor aanvragen van jeugdhulp. Volgens de Awb is een aanvraag een schriftelijk verzoek (dit kan ook digitaal zijn) van jeugdige of zijn ouders aan de gemeente (het college) om jeugdhulp.

Lid 2: afronden aanvraag zonder verder onderzoek

Soms blijkt in een eerste gesprek dat verdere hulp niet nodig is omdat de jeugdige of zijn ouders zelf verder kunnen met de gegeven informatie of advies. In dat geval hoeft geen informatie opgeslagen te worden en stopt de aanvraagprocedure. Als er wel verder onderzoek nodig is en er een vervolgafspraak gemaakt wordt, is dus de aanvraagprocedure gestart bij het eerste schriftelijke contact dat er geweest is.

Beslistermijn volgens de Awb:

Voor wat betreft de beslistermijn is hier geen aparte regel opgenomen omdat dit in de Awb geregeld is. Het college besluit binnen een redelijke termijn, maar in ieder geval binnen 8 weken op de ingediende aanvraag om een jeugdhulpvoorziening. Wat een redelijke termijn is, hangt mede af van de situatie van de jeugdige en de soort hulpvraag. Zo treft het college een sneller een voorziening wanneer er sprake is van spoed.

Artikel 3.2 Het gesprek

Lid 1: uitnodiging voor het gesprek

Het gesprek is het uitgangspunt voor het onderzoek naar de situatie van de jeugdige of zijn ouders. Het gesprek vindt zo snel mogelijk plaats, aangezien een erop volgend onderzoek en besluit (zie 3.3) binnen acht weken na de aanvraag dient te zijn afgerond.

Lid 3: andere domeinen

Conform de AVG mag gevraagd worden naar informatie uit andere domeinen als dit een duidelijk doel heeft. Het is dus van belang dat de jeugdconsulent met de cliënt bespreekt waarom hiernaar gevraagd wordt en vastlegt waarom dit gebeurt. Als blijkt dat de informatie niet relevant is, mag deze niet vastgelegd worden.

Artikel 3.3 Het onderzoek

Lid 4: ad c

Wanneer er meerdere problemen spelen in een gezin en er eventueel ook al meerdere voorzieningen zijn is het van belang dat de regie over de in te zetten ondersteuning niet verloren raakt. In eerste instantie ligt de regie uiteraard bij de jeugdige of de ouders zelf maar soms blijkt dat zij moeite hebben om dit overzicht te bewaren. Voorzieningen kunnen ook tegen elkaar inwerken. Daarom is het belangrijk om duidelijke prioriteiten te stellen en samen met het gezin te bepalen welke problematiek het eerst moet worden opgelost.

Indien er binnen het gezin ook problemen spelen betreffende de andere domeinen, zal de jeugdconsulent één en ander voorleggen en bespreken met de consulenten Wmo en Participatiewet, altijd voor zover de privacy dat toelaat en in overleg met de cliënt. Ook kan de jeugdconsulent de casus inbrengen in het desbetreffende Multidisciplinair team.

Artikel 3.5 Procedure bij hoog-complexe problematiek

Hoog-complexe problematiek betekent dat er hulpvragen zijn in het gezin die verschillende sectoren betreffen, waarbij het kind zelf forse problemen heeft en er problemen zijn tussen de jeugdige en zijn/haar systeem (gezin, ouders). Meestal betreffen de problemen minstens drie levensdomeinen uit de Zelfredzaamheidsmatrix voor Jeugd. Voor deze problematiek is brede en integrale samenwerking nodig tussen aanbieders van verschillende arrangementen, die het jeugddomein overstijgen. De problematiek vraagt om individueel maatwerk, intensieve behandeling, vaak gecombineerd met begeleiding. Voor deze problematiek is bij de inkoop een apart perceel beschreven, zie Perceel 1 in het perceeloverzicht van de Inkooporganisatie Jeugd Zeeland www.inkoopjeugdhulpzeeland.nl.

Artikel 3.6 Procedure bij een vermoeden van ernstige enkelvoudige dyslexie (EED)

In het factsheet dyslexie staan de afspraken over de taken van de betrokken partijen (dyslexie-aanbieders, onderwijs en gemeenten) met als doel om eenduidig te werken en daarmee de doelmatigheid te vergroten. Het gaat om afspraken over de samenwerking tussen gemeenten – onderwijs - dyslexieaanbieders, doelgroep, trajectduur, kwaliteit, administratie, etc. De factsheet is te vinden op www.inkoopjeugdhulpzeeland.nl. Belangrijk hierbij is dat, voordat een dyslexie behandeling kan starten, de school een aantal stappen gezet moet hebben. In de factsheet staat ook wat van de ouders verwacht wordt om de behandeling te laten slagen. In de factsheet staat onder meer dat:

  • EED wordt alleen vergoed aan kinderen in de leeftijd van 7 tot en met 12 jaar. Het gaat hier om kinderen die starten op de basisschool en voor wie het haalbaar is om het traject gedurende de basisschool af te ronden of hooguit in de beginfase van het voortgezet onderwijs (tot de herfstvakantie in het eerste leerjaar).

  • De gemeente vergoedt alleen EED; dit betreft de behandeling en geen andere vormen van dyslexiezorg.

  • Als een ouder zich meldt bij een dyslexie-aanbieder of gemeente met een verwijzing van de huisarts, dan zal deze contact leggen met het onderwijs en zal het afgesproken verwijzingsproces doorlopen worden.

Artikel 3.7 Te naamstelling beschikking

Wanneer beide ouders het gezag hebben en één van hen weigert toestemming te geven voor de start van de jeugdhulp, bijvoorbeeld als er sprake is van een escalerende echtscheiding (als een jeugdige jonger is dan 16 jaar), kan deze niet starten. Het is in bepaalde gevallen, zoals wanneer het gaat om opvoedondersteuning, wel mogelijk om de beschikking op naam van één van beide ouders te stellen. De hulp richt zich dan eerder op de ouder en niet op het kind.

Artikel 3.8 Verlenging

Een verlenging van een verstrekte voorziening, uitbreiding van zorg of een aanvraag voor aanvullende/andere jeugdhulp in natura en/of pgb wordt gezien als een aanvraag. Het is daarom aan te raden dat een verlenging uiterlijk 8 weken voor het eind van het aflopen van de voorziening wordt aangevraagd. Indien de verlenging later wordt aangevraagd is dat geen reden voor de gemeente om de aanvraag niet in behandeling te nemen of om deze af te wijzen. Er kan dan echter niet gegarandeerd worden dat de verlenging, bij positief besluit, naadloos aansluit op de voorziening die afloopt.

Hoofdstuk 4 Toetsingskader voor individuele voorzieningen

4.1 Eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen

Lid 1 Eigen kracht

De kern van de Jeugdwet is dat ouders in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor het gezond en veilig opgroeien van hun kinderen. Ouders behoren in beginsel hun minderjarige kinderen te verzorgen, op te voeden en toezicht over hen te houden, ook al is er sprake van een kind met een ziekte, aandoening of beperking. Hebben ouders zelf mogelijkheden om de problemen het hoofd te bieden, dan is een voorziening niet nodig. In het sociaal domein wordt in dit verband vaak gesproken over ‘eigen kracht’. Binnen de Jeugdwet komt dit begrip niet voor maar wordt gesproken over de ‘eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen’.

Lid 2 Gebruikelijke hulp

Bij de toetsing van het probleemoplossend vermogen, maakt de gemeentelijke toegang een inschatting of de benodigde hulp valt onder gebruikelijke hulp. Kort gezegd: als de hulp die een jeugdige nodig heeft, onder gebruikelijke hulp valt, wordt er geen individuele voorziening toegekend. Als er meer dan gebruikelijke hulp nodig is, kan dit aanleiding zijn om een individuele voorziening toe te passen. De richtlijn voor het bepalen van gebruikelijke hulp is vastgelegd in de Verordening. De gemeente gaat hierbij uit van de richtlijn gebruikelijke zorg van het CIZ (zie bijlage bij de Verordening jeugdhulp: beleidsregel gebruikelijke hulp).

Er moet altijd een individuele afweging van de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen gemaakt worden, waarbij de persoonlijke situatie van ouders en kind gewogen worden. Er zijn bijzondere omstandigheden denkbaar, waarbij ouders niet in staat zijn om de gebruikelijke hulp te bieden. Wanneer ook de inzet van het sociale netwerk onvoldoende ondersteuning biedt, zal verder onderzocht moeten worden, conform artikel 6 van de Verordening, of een individuele voorziening toegekend moet worden om te voorzien in gebruikelijke hulp.

Lid 3 Bovengebruikelijke hulp

Er is sprake van bovengebruikelijke hulp wanneer de noodzakelijk hulp en ondersteuning (in vergelijking tot kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel) structureel wordt overschreden. Maar ook wanneer er sprake is van bovengebruikelijke hulp, moet nog steeds getoetst worden of ouders voldoende eigen probleemoplossend vermogen hebben om deze hulp zelf te bieden. Dit gebeurt aan de hand van de vragen die bij a-c gesteld worden.

  • -

    Ad a en b: Inzet sociaal netwerk

    Ook bij het bieden van bovengebruikelijke hulp mag van ouders verwacht worden dat zij, waar mogelijk, hun sociale netwerk inschakelen. Als personen uit het sociale netwerk van de jeugdige of zijn ouder(s) kunnen bijdragen aan het verminderen of oplossen van de problematiek, wordt dit ook gezien als het aanspreken van ‘de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen’. Hulp vanuit het sociale netwerk kan niet worden verplicht maar het college mag wel met ouders hierover in gesprek gaan en ouders vragen te verkennen wat de mogelijkheden zijn. Maar wil het netwerk dit niet leveren of alleen tegen betaling, dan kan het college niet volhouden dat sprake is van voldoende eigen kracht. Dit naar analogie met de jurisprudentie onder de Wmo 2015 (zie o.a. ECLI:NL:CRVB:2017:17), waaruit volgt dat mantelzorg niet kan worden afgedwongen. Bij ouders ligt dit anders, omdat zij wettelijk verplicht zijn om hun kind te verzorgen en op te voeden (artikel 1:247 BW).

  • -

    Ad c: Overbelasting

    De zorg voor een kind met een beperking of aandoening kan zo zwaar worden dat van overbelasting sprake is of overbelasting dreigt, of er nu sprake is van gebruikelijke of bovengebruikelijke hulp die ouders leveren. Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Naast de aard en ernst van de overbelasting wordt ook onderzocht of deze komt doordat er sprake is draagkrachtvermindering bij de ouder(s) zelf en/of dat deze gevolg is van de ernst van de ziekte van het kind (draaglastverhoging).

    Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die de ouder(s) biedt(en). Bij overbelasting door een dienstverband van te veel uren of als gevolg van spanningen op het werk, zal de oplossing in de eerste plaats gezocht moeten worden in minder uren gaan werken of aanpak van de spanningen op het werk. Steeds zal daarom in het indicatiebesluit worden aangegeven dat, wanneer de overbelasting bijvoorbeeld door het herinrichten van het huiselijk leven en/of werk kan worden teruggedrongen, dit dan ook van de ouder(s), wordt verwacht. Wanneer de geldigheidsduur van het indicatiebesluit verlopen is en een herindicatie wordt aangevraagd, zal worden gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen.

  • -

    Ad d: Financiële gevolgen

    Ondanks het gegeven dat de Jeugdwet nadrukkelijk geen inkomensvoorziening is voor ouders, kunnen de financiële consequenties voor ouders en het gezin wel meegewogen worden bij het bepalen of de benodigde hulp valt binnen de ‘eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen’. (Dit valt af te leiden uit de uitspraak van de CRvB ECLI:NL:CRVB: 2019:2362.) Zo kan het zijn dat een ouder zelf graag de zorg voor zijn kind wil bieden maar dan minder uren kan werken. In dat geval moet beoordeeld worden of de hiermee gepaarde teruggang in het inkomen nog redelijk is en moet onderzocht worden of ouders de gevolgen van een terugval in inkomen op kunnen lossen binnen de bestaande woon- en leefsituatie.

    Omgekeerd zal ook meegewogen moeten worden, of een ouder juist meer uren zou willen (en kunnen) werken, om in het noodzakelijk inkomen van het gezin te voorzien.

    Voor toetsing in hoeverre een teruggang in het inkomen nog redelijk is, kan gebruik gemaakt worden van het persoonlijk budgetadvies van het Nibud. De rechtbank Rotterdam heeft in een uitspraak van juni 2019 geaccepteerd dat de gemeente hiervoor de NIBUD-normen toepast (ECLI:NL:RBROT:2019:52).

Lid 5 Herstel of vergroten eigen kracht

Eigen kracht is geen statisch begrip. Als de jeugdige of zijn ouders op het moment van de aanvraag niet zelf zijn probleem kan (kunnen) oplossen, mag wel van hen gevraagd worden hoe zij de eigen kracht zodanig kunnen vergroten dat in de toekomst minder of geen ondersteuning nodig is. Indien er bijvoorbeeld sprake is van overbelasting, kan gezocht worden naar manieren om de overbelasting terug te dringen. Of als ouders over onvoldoende kennis en vaardigheden beschikken om te gaan met de problematiek van kind, dan kan bijvoorbeeld gezocht worden naar een (groeps)training of lotgenotencontact om hieraan te werken.

Lid 6 Verder onderzoek

In de Jeugdwet en in de Verordening, artikel 6, staan de criteria opgenomen voor dit verdere onderzoek. Gekeken moet worden:

  • -

    of er een aanvullende verzekering van de ouders is, die een oplossing kan bieden;

  • -

    of een algemene voorziening of een andere voorzieningen een oplossing kan bieden;

  • -

    wat de goedkoopst adequate individuele voorziening is;

  • -

    of er sprake is van vergoeding met terugwerkende kracht.

Algemene voorzieningen

Dit zijn voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, soms gratis maar soms ook tegen betaling, gebruik van kan maken. Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn, maar ook diensten zonder winstoogmerk. De bedoeling is dat er steeds meer algemene voorzieningen komen zodat inwoners minder een beroep doen op (duurdere) maatwerkvoorzieningen.

Andere voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving

Voorliggend op de jeugdwet is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wmo, Participatiewet, Schuldhulpverlening, Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet of passend onderwijs. Hieronder vallen ook een collectieve voorzieningen zoals collectief vervoer en leerlingenvervoer.

Artikel 4.2 Inkoopkader individuele voorzieningen

Met het inkoopkader wordt bedoeld de inkoopdocumenten van de Inkooporganisatie Jeugd Zeeland voor de inkoop 2020, waaronder het programma van eisen en de perceelindeling. Deze documenten zijn te vinden op de website www.inkoopjeugdhulpzeeland.nl.

Hoofdstuk 5 Nadere regels met betrekking tot vervoer

Een aanvraag voor een vervoersvoorziening in het kader van de jeugdhulp volgt in de basis dezelfde afwegingsprocedure als een andere individuele voorziening voor jeugdhulp. Er zijn daarnaast echter een aantal specifieke criteria van toepassing. Om het geheel overzichtelijk te houden staat daarom hier de gehele procedure beschreven.

Artikel 5.2 Criteria vervoersvoorziening/vergoeding

Lid 1, ad a:

Dat het gaat om een vervoersvraag voor een jeugdige die een indicatie heeft voor een individuele voorziening jeugdhulp betekent in principe dat vervoer voor de jeugdige zelf wordt toegekend en niet voor ouders, waarbij een zodanig langdurig, langer dan 3 maanden en/of intensieve, twee of meer keer per week hulptraject is geïndiceerd.

Lid 1, ad c: Eigen kracht jeugdige en/of ouders

Bij de beoordeling van de eigen kracht geldt hetzelfde toetsingskader als beschreven in deze Nadere regels, hoofdstuk 3, artikel 3.1, lid 1 tot en met 3. Zo moet onder meer gekeken worden naar de mate van belastbaarheid. Overbelasting kan aanleiding zijn om vervoer (tijdelijk) toe te kennen.

Lid 1, ad e:

Bij de beoordeling van een aanvraag voor een vervoersvoorziening, wordt naar het totaal van de jeugdhulpaanvraag gekeken en geldt ook het criterium van goedkoopst adequaat zoals beschreven in de Verordening jeugdhulp. Als bijvoorbeeld ouders kiezen voor een jeugdhulpvoorziening die zover weg gelegen is dat er daardoor vervoer geregeld moet worden, kan van ouders gevraagd worden een andere voorziening te kiezen die dichterbij is en ook passend is, wanneer daardoor geen vervoer nodig is.

Lid 1, ad f: minimale afstand

De minimale afstand van 6 km in deze Nadere regels komt overeen met de Verordening leerlingenvervoer, waarin ook deze afstand als een van de criteria benoemd.

Artikel 5.3 Toekenning

Lid 2

Het is belangrijk dat iedere jeugdige met een beperking zoveel mogelijk leert zelfstandig te zijn. Hier hoort ook zelfstandig reizen bij. Zelfstandig reizen geeft jongeren zelfvertrouwen en meer vrijheid. En voorkomt dat ze de rest van hun leven afhankelijk blijven van speciaal vervoer. Niet alle jongeren kunnen dat leren, maar sommige wel. Voor jongeren die met speciaal vervoer reizen naar school, werk of een jeugdhulpaanbieder zijn verschillende trainingen en ondersteuningsmogelijkheden. Hierbij wordt vaak gebruik gemaakt van een opgeleide vrijwilliger. Daarom zal bij een aanvraag naar vervoer altijd onderzocht worden in hoeverre de jeugdige op termijn, eventueel met inzet van een specifieke training, wel zelfstandig kan reizen. Als het de inschatting is dat een dergelijke ontwikkeling mogelijk is, zal de toekenning van het vervoer hierop aangepast worden.

Hoofdstuk 6 Nadere regels voor een pgb

Artikel 6.1 Pgb vaardigheid

Artikel 9, lid 1 van de Verordening jeugdhulp gemeente Borsele 2021 verwijst naar de Jeugdwet, artikel 8.1.1, waarin als voorwaarde voor het verkrijgen van een pgb gesteld wordt dat de jeugdige of zijn ouders in staat zijn de aan een pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren. Dit is belangrijk om te voorkomen dat de jeugdige of zijn ouders in de problemen komen, bijvoorbeeld doordat zij niet goed weten welke zorg er nodig is, hoe zij goede afspraken kunnen maken met een zorgverlener of hoe zij de financiële kant moeten regelen. Taalvaardigheid, zoals het begrijpen van voorschriften en regels, het kunnen invullen van formulieren en digitale vaardigheid, zoals om kunnen gaan met de computer en e-mail en informatie internet vinden zijn van groot belang.

Om de pgb vaardigheid te toetsen, wordt aangesloten bij de criteria die het ministerie van VWS en Per Saldo hiervoor hebben opgesteld (zie: https://www.pgb.nl/pgb/keuze-pgb/ben-je-pgb-vaardig/).

Indien iemand niet aan deze criteria kan voldoen, en het beheer ook niet door iemand anders gedaan kan worden (zie hiervoor artikel 5.4 voor de voorwaarden) is Zorg in natura een betere oplossing en kan de pgb-aanvraag afgewezen worden.

Artikel 6.2 Budgetplan

Het budgetplan vormt de basis voor de evaluatie met de budgethouder. Daarom is het belangrijk dat hierin de activiteiten en goed beschreven zijn.

Artikel 6.3 Kwaliteitscriteria

Lid 1, formele aanbieders van jeugdhulp

Formele aanbieders moeten voldoen aan het wettelijke kwaliteitskader Jeugd (toepassing verantwoorde werktoedeling in de praktijk) zie www.skjeugd.nl. Met een pgb worden vaak ZZP-ers ingehuurd. Zolang zij als een professionele aanbieder beschouwd worden, en dus vallen onder het professionele tarief, geldt ook voor hen de verantwoorde werktoedeling. Bij jeugdprofessionals die in dienst zijn van een jeugdhulpaanbieder, is de werkgever verantwoordelijk voor de uitvoering van de verantwoorde werktoedeling. Bij een ZZP-er is er geen werkgever. Daarom ligt in dat geval de verantwoordelijkheid bij de opdrachtgever (budgethouder van het pgb) om in het budgetplan aan te tonen dat de norm van verantwoorde werktoedeling wordt gehanteerd.

Lid 1, ad c: nieuwe aanbieders

Het college toetst de kwaliteit van de jeugdhulp geboden door professionals niet zelf. De landelijke inspecties (onder meer Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd) zorgen voor toetsing van de kwaliteit van jeugdhulp. In de landelijke afspraken is vastgelegd dat gemeenten aanbieders van jeugdhulp melden bij het Inspectieloket Sociaal Domein en Jeugd, als deze hier nog niet bekend zijn.

Lid 2, informele hulpverleners

Het college heeft als taak om bij de pgb-aanvraag te beoordelen of de in te kopen jeugdhulp van de juiste kwaliteit is. Dat houdt in dat het college moet vaststellen of de hulp die verleend zal worden een passende oplossing biedt voor de hulpvraag van de jeugdige. Het gaat hier vooral om een toets op de doelmatigheid: gaat de in te zetten jeugdhulp een oplossing bieden voor de ontwikkeldoelen van de jeugdige of ouder.

Ook de hulp van een informele hulpverlener die door middel van een pgb betaald wordt, moet aan minimale kwaliteitseisen voldoen. De landelijke inspecties controleren de niet-professionele hulpverleners (veelal sociaal netwerk). Daarom legt de gemeente voor deze groep aparte eisen vast.

Artikel 6.4 Pgb beheerd door een ander dan de jeugdige of zijn ouders

Indien de jeugdige of zijn ouders zelf niet in staat zijn om het pgb te beheren, mag dit ook gedaan worden door bijvoorbeeld iemand uit het sociale netwerk. De vertegenwoordiger kan ook een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp zijn. Het is aan het college om daar in iedere individuele situatie een oordeel over te vellen (TK 2013-2014, 33983. nr. 3, p. 23). Om misbruik te voorkomen, stelt het college hieraan een aantal eisen.

Artikel 6.5 Weigeringsgronden

Het pgb dat het college biedt, moet voor een jeugdige of zijn ouders toereikend zijn om de vastgestelde jeugdhulp ook werkelijk te kunnen inkopen. Als de door de jeugdige en/of zijn ouders voorgestelde aanbod duurder is dan het goedkoopst adequate aanbod van zorg in natura, kan het college het pgb weigeren voor dat gedeelte dat duurder is. Jeugdigen of hun ouders kunnen zelf bijbetalen als het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.