Regeling vervallen per 10-07-2013

Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012

Geldend van 12-02-2013 t/m 09-07-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012

Gemeente Boxmeer

Onderwerp:

Vaststelling van de Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012.

Nummer:

6h.

De Raad van de gemeente Boxmeer;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 4 december 2012;

gelet op artikel 147, eerste lid van de gemeentewet en de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

gelet op de artikelen 7, 8 en 10, tweede lid van de Wet werk en bijstand en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

overwegende dat intrekking van de Wet investeren in jongeren en wijziging van de Wet werk en bijstand per 1 januari 2012 het noodzakelijk maakt om de verordening die zijn grondslag vindt in laatstgenoemde wet aan te passen;

overwegende dat met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling van belanghebbenden, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Wet werk en bijstand te regelen;

B E S L U I T :

vast te stellen:

Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012

Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      de IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      ondersteuning: het geheel van activiteiten, al dan niet onderdeel uitmakend van een re-integratietraject, dat bijdraagt aan inschakeling in de arbeid;

    • e.

      duurzame uitstroom: gedurende een dusdanige periode verzekeringsplichtige reguliere arbeid verrichten waardoor wordt voldaan aan het gestelde in de artikelen 17, 17a, 17b en 17c van de Werkloosheidswet. Met reguliere arbeid wordt gelijkgesteld het verrichten van arbeid als zelfstandige in een rechtmatig gevestigd, levensvatbaar beroep of bedrijf, mits gedurende een periode van 3 jaar geen beroep wordt gedaan op een uitkering voor levensonderhoud ingevolge het Bijstandsbesluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004. Niet als duurzame uitstroom wordt beschouwd, het verrichten van gesubsidieerde arbeid;

    • f.

      Re-integratietraject: een met belanghebbende overeengekomen, dan wel door het College aan hem opgelegd geheel van activiteiten of voorzieningen gericht op het verkrijgen van betaalde arbeid;

    • g.

      Plan van aanpak: de ondersteuning en de verplichtingen die als bijlage bij een besluit tot toekenning van algemene bijstand voor een jongere zijn opgenomen, zoals bedoeld in artikel 44, vierde lid van de wet;

    • h.

      Participatieplaats: tijdelijke, onbeloonde en additionele werkzaamheden die met behoud van uitkering kunnen worden verricht door belanghebbenden, zijnde uitkeringsgerechtigden, die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt.

    • i.

      college: het College van burgemeester en wethouders;

Hoofdstuk 2 – Beleid en financiën

Artikel 2. Opdracht aan het College van burgemeester en wethouders

  • 1. Het college biedt ondersteuning aan belanghebbenden tot 65 jaar, aan Anw-ers, aan niet-uitkeringsgerechtigden, alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid WWB, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid WWB is van overeenkomstige toepassing. In verband met de samenwerking van de 5 gemeenten in het Land van Cuijk kan het college afzien van het begrip eigen inwoners.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt bij het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in het arbeidsproces binnen een redelijke termijn.

  • 3. Geen recht op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van belanghebbende.

Artikel 3. Budget- en subsidieplafonds

  • 1. Het college kan bij uitvoeringsbesluit een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Hoofdstuk 3 – De vorm van de ondersteuning

Artikel 4. Ondersteuning en voorzieningen

  • 1.

    De ondersteuning is afgestemd op de mogelijkheden van belanghebbende en kan bestaan uit verschillende vormen die tot inschakeling in de arbeid leiden indien algemeen geaccepteerde arbeid niet voorhanden is en sollicitaties tot onvoldoende resultaat hebben geleid.

  • 2.

    De ondersteuning dient bij te dragen tot een spoedige terugkeer naar de reguliere arbeidsmarkt en kan onder meer bestaan uit de volgende activiteiten:

    • a.

      het aanbieden van scholing welke gericht dient te zijn op het behalen van een startkwalificatie arbeidsmarkt en/of gericht dient te zijn op uitstroom naar de reguliere arbeidsmarkt;

    • b.

      het aanbieden van de mogelijkheid tot werken met behoud van uitkering door middel van stageplaatsen of leerwerkplaatsen voor een periode van maximaal 3 maanden, welke éénmalig met maximaal 3 maanden kan worden verlengd. Alvorens tot verlenging overgegaan kan worden dient op basis van een evaluatie de noodzaak hiervan vastgesteld te zijn;

    • c.

      het aanbieden van een gesubsidieerde arbeidsplaats, waarbij de te verstrekken loonkostensubsidie maximaal voor 6 maanden wordt toegekend; met de mogelijkheid van een éénmalige verlenging van maximaal 6 maanden.

    Alvorens tot verlenging overgegaan kan worden dient op basis van een evaluatie de noodzaak hiervan vastgesteld te zijn.

    De hoogte van de loonkostensubsidie bedraagt maximaal 50% van de netto loonkosten. Indien de omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven kan de loonkostensubsidie verhoogd worden. De subsidie kan echter nooit meer bedragen dan de van toepassing zijnde uitkeringsnorm als bedoeld in artikel 20 en 21 van de WWB, en artikel 5 IOAW/IOAZ.

    • d.

      het aanbieden van sociale activering;

    • e.

      het aanbieden van overige vergoedingen die kunnen bijdragen aan de arbeidsinschakeling dan wel aan een terugkeer naar de reguliere arbeidsmarkt en die niet door de werkgever worden vergoed (waaronder kinderopvang en reiskosten);

    • f.

      het bieden van nazorg: activiteiten die er op gericht zijn uitstroom te continueren ten einde hier een duurzaam karakter aan te geven;

    • g.

      het aanbieden van activiteiten in het kader van schuldhulpverlening indien de schulden een belemmering vormen voor de arbeidsinschakeling;

    • h.

      het aanbieden van een detacheringsbaan gedurende een periode van maximaal 6 maanden, als onderdeel van een traject gericht op inschakeling met als doelstelling het opdoen van vaardigheden die nodig zijn om betaalde arbeid te verrichten. De periode van 6 maanden kan éénmalig met maximaal 6 maanden verlengd worden. Alvorens tot verlenging overgegaan kan worden dient op basis van een evaluatie de noodzaak hiervan vastgesteld te zijn;

    • i.

      het toepassen van de vrijlatingbepaling als bedoeld in artikel 31, tweede lid onder n van de WWB voor zover de aanvaarding van deeltijdarbeid naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling;

    • j.

      het toepassen van de vrijlatingbepaling als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder r van de WWB voor zover de aanvaarding van deeltijdarbeid naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Participatieplaats, Premie, Scholing:

    • a.

      Het college kan, ter uitvoering van artikel 7 eerste lid onderdeel a van de WWB en artikel 38a IOAW en IOAZ, aan een belanghebbende, zijnde een uitkeringsgerechtigde, die vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt een Participatieplaats aanbieden gedurende maximaal twee jaar.

    • b.

      Het college verstrekt aan belanghebbende, zijnde uitkeringsgerechtigde, die onbeloonde additionele werkzaamheden verricht, conform artikel 10a, zesde lid van de WWB en conform artikel 38a IOAW en IOAZ een premie van telkens € 300,-- per half jaar. Deze premie kan gedurende een periode van maximaal 2 jaar verstrekt worden.

    • c.

      Het recht op deze premie wordt elke 6 maanden beoordeeld.

    • d.

      De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande 6 maanden heeft geschonden.

    • e.

      Onverminderd het gestelde in sub b van dit lid komen ook personen als bedoeld in artikel 7, derde lid van de WWB voor een premie in aanmerking indien zij aan alle voorwaarden voldoen.

    • f.

      Voor zover de belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

      Het college betrekt bij deze beoordeling:

      • ·

        het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additionele werkzaamheden uitvoert;

      • ·

        de scholingswens van de belanghebbende.

  • 4.

    Premie duurzame uitstroom: Het college kan aan belanghebbende die gedurende een periode van 3 jaar uitkering heeft ontvangen éénmalig een premie verstrekken indien er sprake is van duurzame uitstroom. De hoogte van de premie is gelijk aan 50% van het in artikel 31 lid 2 onder j van de WWB genoemde bedrag en artikel 8 lid 2 IOAW/IOAZ.

Hoofdstuk 4 – Verplichtingen aan het recht op ondersteuning

Artikel 5. Verplichtingen

  • 1. De belanghebbende doet op verzoek van het college of onverwijld uit eigen beweging, mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed zijn op het recht op ondersteuning.

  • 2. Indien het recht op ondersteuning naar mening van het college bestaat, verbindt het college hier, op belanghebbende nader afgestemde, verplichtingen aan. Deze verplichtingen worden in een beschikking dan wel trajectplan opgenomen.

  • 3. Indien het college van oordeel is dat een gesubsidieerde arbeidsplaats bijdraagt aan de inschakeling in de arbeid, kan aan de toe te kennen loonkostensubsidie de verplichting verbonden worden dat de werkgever belanghebbende in vaste dienst neemt.

Hoofdstuk 5 - Overige bepalingen

Artikel 6. Overgangsbepalingen

Ten behoeve van belanghebbenden die op de datum van inwerkingtreding van de Wetwerk en bijstand, 1 januari 2004, werkzaam zijn op een gesubsidieerde arbeidsplaatsop grond van de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) dan wel het Besluit In- enDoorstroombanen (ID-banen), wordt deze gesubsidieerde arbeidsplaats op grond vanvoornoemde regelgeving gecontinueerd en de aan de werkgever verleende subsidiegehandhaafd op het niveau van 2003.

Artikel 7. Onvoorziene omstandigheden en harheidsclausule

  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012.

Artikel 9. Inwerkingtreding

  • 1.

    De Verordening Re-integratie WWB, IOAW en IOAZ 2011 (vastgesteld in de vergadering van 1 maart 2012) en de Verordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren (vastgesteld in de vergadering van 10 december 2009), vervallen bij inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2012.

Ondertekening

Aldus besloten door de Raad van de gemeente Boxmeer
in zijn openbare vergadering van 24 januari 2013.
De Raad voornoemd,
de griffier,
A.W.J.M. Cornelissen CMC
de voorzitter,
K.W.T. van Soest

I-SZ 2012 721 GET Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012.pdf

Toelichting bij de Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012

Algemene toelichting

Met de re-integratieverordening geeft de gemeenteraad inhoudelijk invulling aan het uitgangspunt “werk boven uitkering”. De verordening regelt de aanspraak op het aanbod van voorzieningen dat er op gericht is te komen tot inschakeling in de arbeid. Uiteindelijk doel is duurzame uitstroom naar reguliere arbeid.

De re-integratieverordening geeft de kaders aan waarbinnen het re-integratiebeleid van de gemeente vorm wordt gegeven. Gekozen is voor een zogenaamde kaderstellende verordening waarbij het re-integratiebeleid bepaald wordt, de aanspraak op de ondersteuning, de inzet van de voorzieningen en de rechten en plichten van belanghebbende.

Per 1 januari 2012 is de ‘Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden’ in werking getreden. Gevolg hiervan is o.a. dat de Wet investeren in jongeren is ingetrokken. Personen jonger dan 27 vallen weer onder de WWB, zij het met een apart regime. Daarmee komt de verordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren (de re-integratieverordening gebaseerd op de WIJ) te vervallen.

Ingrijpende beleidsmatige wijzigingen zijn voor 2012 niet beoogd. Verantwoordelijk hiervoor was de op handen zijnde implementatie Wet Werken naar Vermogen per

1 januari 2013. Door de val van het kabinet Rutte is de Wet Werken naar Vermogen controversieel verklaard. Welke consequenties dit heeft voor de re-integratie op de korte termijn is onduidelijk. Aangenomen mag worden dat hierover in 2013 (voorbereiding op de Participatiewet) meer duidelijkheid komt met een gewijzigde Re-integratieverordening tot gevolg.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de gebruikte begrippen in de WWB, de IOAW, de IOAZ, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Suwi) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 2. Opdracht aan het college

In het eerste lid is de opdracht aan het college vorm gegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. In de WWB is in artikel 10, derde lid WWB aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, wordt aangegeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten. In verband met de samenwerking van de 5 gemeenten in het Land van Cuijk kan het college gebruik maken van de mogelijkheid af te zien van het begrip eigen inwoners.

Het college wenst, gelet op de ontwikkelingen van het participatiebudget, uitdrukkelijk geen activiteiten/trajecten te financieren voor personen die een voldoende uitgangspositie op de arbeidsmarkt hebben en/of personen die leven in een gezinssituatie waar een inkomen aanwezig is hoger dan de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm.

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. Met name in de uitvoering, komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

Artikel 3. Budget- en subsidieplafonds

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Zie ook artikel 3 van deze verordening. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen.

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond ingebouwd wordt; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken. Het college zal hier terughoudend mee zijn, omdat het perspectief van de belanghebbende voorop moet staan.

Een budgetplafond geldt voor de uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt ( art. 4:27 lid 1 Awb).

Artikel 4. Ondersteuning en voorzieningen

Dit artikel geeft het kader aan waarlangs de arbeidsinschakeling vorm kan worden gegeven. Uitgangspunt hierbij is dat belanghebbende, waarvan de aanspraak op een voorziening geëffectueerd wordt, allereerst gedurende een bepaalde periode op eigen kracht probeert terug te keren naar de reguliere arbeidsmarkt.

Het aanbieden van gesubsidieerde arbeid kan zowel in de profit als non-profitsector aan de orde zijn. Belanghebbende komt in dienst van het bedrijf of de instelling waar de gesubsidieerde arbeidsplaats wordt gerealiseerd.

Een gesubsidieerde arbeidsplaats dient een vooropgezet tijdelijk karakter te hebben. Doelstelling is om de belanghebbende gedurende een beperkte periode werkervaring op te laten doen waarna doorstroom naar de reguliere arbeidsmarkt dient plaats te vinden.

Het aanbieden van een gesubsidieerde arbeidsplaats, geschiedt in eerste instantie voor een periode van maximaal 6 maanden.

Indien uit een evaluatie blijkt dat verlenging noodzakelijk is, kan deze termijn éénmalig met een periode van 6 maanden worden verlengd. Voor de verlenging is de evaluatie dus een noodzakelijke voorwaarde.

De gesubsidieerde arbeidsplaats, kan gerealiseerd worden door middel van een aanstelling dan wel het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij een reguliere werkgever, bij een re-integratiebedrijf dan wel bij de gemeente. Indien de aanstelling dan wel de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd vervalt de loonkostensubsidie met ingang van de datum van beëindiging van de aanstelling onderscheidenlijk de arbeidsovereenkomst. Indien de aanstelling of arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden dan wel via een juridische procedure wordt ontbonden, kan de loonkostensubsidie geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

De hoogte van de loonkostensubsidie bedraagt maximaal 50% van de netto loonkosten.

In bijzondere gevallen kan dit verhoogd worden. Dit dient wel vanwege omstandigheden van de belanghebbende het geval te zijn. Alleen een verzoek van een werkgever is hiervoor niet voldoende.

De WWB biedt de mogelijkheid om aan personen een dienstverband aan te bieden teneinde op detacheringsbasis werkervaring op te doen. Het dienstverband (voor bepaalde tijd) is gericht op de bevordering van de arbeidsinschakeling van uitkeringsgerechtigden waarbij het werkgeverschap is opgedragen aan een private rechtspersoon die de uitkeringsgerechtigde in dienst neemt en vervolgens detacheert bij een inlener. Door de detachering mogen geen bestaande reguliere arbeidsplaatsen worden verdrongen.

In de WWB is een nieuwe voorziening geschapen voor alleenstaande ouders, te weten de verlengde vrijlating. Tegenover afschaffing van de vrijlating van de (aan de zorg gerelateerde) inkomensafhankelijke combinatiekorting staat een nieuwe vrijlating van 12,5% van de arbeidsinkomsten (tot maximaal € 120,33 per maand; bedrag per 1 juli 2012) per maand voor een maximale periode van 30 maanden. Een en ander onder voorwaarde dat de zesmaandenperiode van de ‘reguliere’ inkomensvrijlating is verstreken, dat de ouder de volledige zorg heeft van een ten laste komend kind tot 12 jaar en dat de arbeid bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

Artikel 4, lid 3 Participatieplaats, Premie en Scholing

Tengevolge van de invoering van de Wet stimulering arbeidsparticipatie (STAP) per 1 januari 2009 isaan het bestaande re-integratie-instrumentarium de zogeheten Participatieplaats toegevoegd. Participatieplaatsen zijn tijdelijke, onbeloonde en additionele werkzaamheden die met behoud van uitkering kunnen worden verricht door uitkeringsgerechtigden die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt.

Hierbij moet sprake zijn van re-integratie. De toenadering tot de arbeidsmarkt staat voorop; de uitkeringsgerechtigde moet baat hebben bij het opdoen van werkervaring of tijd nodig hebben om te wennen aan werkgerelateerde aspecten, zoals regelmaat.

Voorts moet het gaan om een additionele functie. Dat wil zeggen een speciaal gecreëerde functie of een al bestaande functie die een uitkeringsgerechtigde alleen met speciale begeleiding kan verrichten.

Een participatieplaats kan maximaal 2 jaar worden aangeboden. Omdat het niet de bedoeling is dat uitkeringsgerechtigden onnodig lang op een dergelijke plaats zitten, en zo snel als mogelijk op een ander traject of regulier werk ingezet moeten kunnen worden, wordt in deze verordening geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid voor een verdere verlenging dan de vermelde twee jaar.

Omdat het belangrijk is dat de uitkeringsgerechtigde er financieel op vooruit gaat als een langer durende inspanning wordt gevraagd is, in artikel 10a van de WWB en artikel 38a IOAW en IOAZ, geregeld dat men na 6 maanden op een participatieplaats en vervolgens iedere 6 maanden recht heeft op een premie.

Artikel 8 van de WWB en artikel 35 IOAW/IOAZ verlangt van de Raad dat zij regels stelt met betrekking tot de hoogte van deze premie, alsmede de eventuele inzet van scholing of opleiding, indien er sprake is van een persoon die algemene bijstand ontvangt en die in het kader van een door het college aangeboden voorziening onbeloonde arbeid verricht.

Gekozen is voor een premie van € 300,-- per half jaar. Omdat de wetgever heeft gesteld dat het bedrag van de premie in relatie tot de armoedeval bezien moet worden, is duidelijk dat de premie niet te hoog mag worden. Voorts moet bedacht worden dat de premie eens per half jaar verstrekt moet worden. Door een bedrag van € 300,-- per half jaar aan te houden, loopt het totaal bedrag (uitgaande van maximaal 2 jaar is dit € 1.200,--) niet teveel uit de pas met het bedrag van de uitstroompremie.

Artikel 4, lid 4 Premie duurzame uitstroom

Deze bepaling heeft betrekking op de mogelijkheid om bij duurzame uitstroom een premie te verstrekken aan belanghebbenden. Er is voor gekozen om een eventuele premie te koppelen aan de uitkeringsduur. Ditom te voorkomen datbelanghebbenden die slechts een beperkte periode een bijstandsuitkering hebben genoten ook hiervoor in aanmerking komen. Niet valt in te zien dat een belanghebbende die na een paar maanden uitkering een (nieuwe) baan vindt, hiervoor extra “beloond” zou moeten worden.

De premie is bedoeld om diegenen te stimuleren die reeds langere tijd op een uitkering zijn aangewezen en waarbij dus sprake is van een grote tot zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt. Zij zullen over het algemeen een grotere inspanning moeten leveren om weer op de arbeidsmarkt terug te keren.

Ook voor de categorie alleenstaande ouders met kinderen onder de 12 jaar geldt dat zij extra inspanningen moeten leveren om reguliere arbeid te verkrijgen. Vandaar dat ook deze groep in aanmerking kan komen voor de uitstroompremie.

De hoogte van de premie is bepaald op 50% van het in artikel 31, lid 2, sub j van de WWB en artikel 8, lid 2 IOAW/IOAZ vermelde bedrag (per 1 juli 2012 geldt een bedrag van € 2.292,00 per kalenderjaar).

Artikel 5. Verplichtingen

Alle rechten en plichten welke aan een re-integratietraject zijn verbonden worden in een beschikking dan wel een trajectplan opgenomen. Op deze wijze is voor alle partijen duidelijk welke afspraken zijn gemaakt en welke inspanningen (zowel door de gemeente als door belanghebbende) worden verricht.

Artikel 6. Overgangsbepalingen

Dit artikel voorziet in een overgangsregeling voor personen die nog een (gesubsidieerde) arbeidsplaats hebben op grond van de Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) dan wel de In- en Doorstroombanen (ID-banen).

Artikel 7. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Dit artikel behelst een hardheidsclausule en maakt het mogelijk om, indien de toepassing van de verordening tot onbillijkheden leidt, af te wijken van hetgeen in de verordening is vastgelegd. Voorts mandateert dit artikel de bevoegdheid aan het college om een besluit te nemen in gevallen waarin deze verordening niet voorziet.

Artikelen 8 en 9

Deze artikelen spreken voor zich.