Regeling vervallen per 13-07-2016

Beleidsregels Bijzondere bijstand en Minimabeleid - Algemene bepalingen 2015

Geldend van 01-10-2015 t/m 12-07-2016

Intitulé

Beleidsregels Bijzondere bijstand en Minimabeleid - Algemene bepalingen 2015

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

1. Begripsbepaling

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Participatiewet;

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxmeer;

    • c.

      bijzondere bijstand: bijstand als bedoeld in artikel 35 lid 1 van de wet;

    • d.

      minimabeleid: de onderdelen van het gemeentelijk beleid die onder de wet vallen;

    • e.

      draagkracht: dat deel van inkomen en vermogen waaruit de aanvrager zelf de bijzondere kosten kan voldoen.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Participatiewet;

  • 3.

    Waar bijzondere bijstand staat in deze beleidsregels wordt tevens begrepen het minimabeleid.

2. Bijzondere bijstand onder de Participatiewet

Verstrekken van bijzondere bijstand is geregeld in artikel 35, eerste lid, van de wet. Op grond van dit artikel heeft het college enige ruimte om eigen beleid vast te stellen. Daar waar dit mogelijk is voorzien deze beleidsregels.

3. Bijzondere bijstand is maatwerk

Het verstrekken van bijzondere bijstand is maatwerk. Het college houdt rekening met de individuele omstandigheden van de aanvrager bij het bepalen van het recht op en de hoogte van bijzondere bijstand. Dit met toepassing van de wet en de eigen beleidsregels. In uitzonderingsgevallen kan afgeweken worden van de beleidsregels als door bijzondere omstandigheden de gevolgen voor aanvrager onevenredig zwaar zijn (artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht).

HOOFDSTUK 2 RECHT OP BIJZONDERE BIJSTAND

1. Algemene voorwaarden

  • 1.

    Voor het recht op bijzondere bijstand gelden de algemene voorwaarden voor bijstand zoals bepaald in paragraaf 2.2 van de wet. Dit betekent dat de algemene voorwaarden voor het recht op bijstand onverkort van toepassing zijn op bijzondere bijstand. Deze algemene voorwaarden zijn opgenomen in de artikelen 11 tot en met 16 van de wet.

  • 2.

    Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de aanvrager toereikend en passend te zijn (artikel 15 van de wet). Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorzieningen als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Het college beoordeelt bij iedere aanvraag of er sprake is van een voorliggende voorziening. Als er sprake is van een voorliggende voorziening dan blijft het verdere onderzoek naar het recht op bijzondere bijstand achterwege.

  • 3.

    Het college bepaalt hoe hoog het inkomen mag zijn om voor bijzondere bijstand in aanmerking te komen. De inkomensgrens voor bijzondere bijstand is 115% van de geldende bijstandsnorm.

  • 4.

    Hieruit volgt direct dat voor de verlening van bijzondere bijstand het geen vereiste is dat men algemene bijstand krachtens de Participatiewet ontvangt. Ook degene die uit een andere bron beschikt over een minimaal inkomen kan een beroep op bijzondere bijstand doen.

2. De aanvraag

Volgens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is het college verplicht om bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand, de volgende vragen in dwingende volgorde te doorlopen. Het college toetst bij iedere aanvraag:

  • a.

    doen de kosten zich voor?

  • b.

    zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

  • c.

    vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?

  • d.

    kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm?

Bij de beoordeling van sub a, b en c geldt een gebonden bevoegdheid. Indien aan deze drie voorwaarden is voldaan dan bestaat er in beginsel recht op bijzondere bijstand. Bij sub d is het gemeentelijk beleid van toepassing (zie hoofdstuk 3).

3. Moment van indienen

1.Aanvraag bijzondere bijstand

Bijzondere bijstand kan in principe niet met terugwerkende kracht worden verstrekt. Echter kan er in de aard van de bijzondere omstandigheden, waardoor het recht op bijzondere bijstand is ontstaan, besloten liggen dat een aanvraag indienen voordat de kosten opkomen niet (goed) mogelijk is. Vasthouden aan het verbod op bijstandsverlening met terugwerkende kracht, zou in die gevallen betekenen dat de functie van de bijzondere bijstand wordt uitgehold /dat de regel zijn doel voorbijschiet. Het college gaat daar als volgt mee om:

  • a.

    Aanvragen voor bijzondere bijstand kunnen tot 1 maart van het volgend kalenderjaar, waarin de kosten gemaakt zijn, worden ingediend.

  • b.

    Hiervan kan worden afgeweken indien er bijzondere omstandigheden aan de orde zijn die naar het oordeel van het college een later tijdstip legitimeren.

De volgende bijzondere omstandigheden gelden als voorbeeld waarbij het verlenen van bijstand met terugwerkende kracht is gerechtvaardigd.

Voorbeelden:

  • -

    De belanghebbende, die een aanvraag indient, is door de gemeente op onjuiste wijze of onvoldoende voorgelicht.

  • -

    De gemeente heeft anderszins onjuist gehandeld, bijvoorbeeld door eerst gegevens op te vragen en daarna pas een aanvraag in te nemen.

  • -

    De belanghebbende heeft door ziekte niet direct een aanvraag in kunnen dienen. Hij zal deze omstandigheid overigens wel in voldoende mate aannemelijk moeten maken. Duurt de ziekte langer dan enkele weken dan mag van hem verwacht worden dat hij een derde namens hem een aanvraag laat indienen.

  • -

    De belanghebbende heeft eerst getracht een beroep te doen op een voorliggende voorziening bijvoorbeeld bij een ziektekostenverzekeraar als het gaat om medische kosten.

2. Aanvraag Tegemoetkoming Maatschappelijke participatie

Voor de Tegemoetkoming Maatschappelijke participatie kan eenmaal per kalenderjaar een aanvraag worden ingediend, tot uiterlijk 1 maart van het volgend kalenderjaar, waarin de kosten gemaakt zijn.

4. Administratieve drempel

Voor kosten lager dan € 50 geldt een administratieve drempel. Een maal per jaar wordt een aanvraag ingenomen voor zogenaamde kruimelbedragen. Van 1 december van het jaar waarin de kosten zijn gemaakt tot uiterlijk 1 maart van het volgend kalenderjaar, kan men een eenmalig een aanvraag indienen voor kruimelbedragen.

HOOFDSTUK 3 BEPALINGEN OVER DRAAGKRACHT

1.Uitgangspunt draagkracht

De volledige beleidsvrijheid ten aanzien van de vaststelling van draagkracht is ook in de Participatiewet van toepassing. Draagkracht is dat deel van het inkomen en vermogen dat belanghebbende zelf dient aan te wenden om de bijzondere kosten uit te voldoen. Het college stelt hiervoor draagkrachtcriteria op. Er zijn twee componenten van belang:

  • -

    welke middelen (inkomen en vermogen) worden in aanmerking genomen; en

  • -

    welk deel van deze in aanmerking te nemen middelen wordt als draagkracht gezien.

2. Inkomen

Het inkomen is gelijk aan (de som van) alle netto inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken voor zover deze meer bedragen dan de bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.

Bij het inkomen wordt uitgegaan van het actueel inkomen dat vervolgens wordt omgerekend naar een jaarinkomen.

In aanmerking te nemen inkomen

  • 1.

    Bij de vaststelling van het inkomen worden inkomensbestanddelen die bij de verlening van algemene bijstand niet tot de middelen worden gerekend, ook niet tot het inkomen gerekend bij de bijzondere bijstand.

  • 2.

    Bij het verstrekken van bijzondere bijstand wordt geen rekening gehouden met buitengewone uitgaven.

  • 3.

    Bij de vaststelling van de hoogte van het inkomen wordt de pensioenvrijlating (artikel 33 lid 5 van de wet) ook bij bijzondere bijstand gedeeltelijk buiten beschouwing gelaten.

  • 4.

    Bij de vaststelling van de hoogte van het inkomen wordt de individuele inkomenstoeslag (artikel 36 van de wet) en de individuele studietoeslag (artikel 36 b van de wet) niet tot het inkomen gerekend.

  • 5.

    Bij de vaststelling van de hoogte van het inkomen wordt rekening gehouden met de kostendelersnorm. Voor bijzondere bijstand is de geldende bijstandsnorm het uitgangspunt. Dit geldt ook voor niet-uitkeringsgerechtigden.

3. Vermogen

De wettelijke vermogensvrijlating geldt als uitgangspunt bij de beoordeling van het recht op algemene bijstand. Uitgangspunt is dat de aanvrager die beschikt over vermogen, dit ook inzet om extra kosten op te vangen. Aangesloten wordt bij de vermogensgrenzen genoemd in de wet (artikel 34). Het vermogen boven die grenzen wordt betrokken bij de draagkracht berekening.

In aanmerking te nemen vermogen

1. Het vermogen wordt op dezelfde wijze vastgesteld als bij de algemene bijstand.

2. In afwijking van lid 1 wordt in onderstaande specifieke situaties het vermogen als volgt vastgesteld:

  • a.

    spaargeld, opgebouwd tijdens de periode waarin periodieke bijzondere bijstand wordt ontvangen, wordt wel als vermogen in aanmerking genomen;

  • b.

    indien men over een eigen woning beschikt kan bijzondere bijstand om niet worden verstrekt als belanghebbende voldoet aan het gestelde in art. 34 lid 2 van de wet onder de voorwaarde dat:

  • o

    belanghebbende zelf de woning bewoont, en;

  • o

    in aanmerking te nemen middelen op bank- en/of girorekeningen, dan wel contant ontbreken, en;

  • o

    de te verstrekken bijzondere bijstand over de draagkrachtperiode niet meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

4.Draagkracht berekenen

De draagkracht wordt uitgedrukt in een percentage. Hiermee wordt aangegeven welk deel van het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen als draagkracht wordt gezien. Er wordt in dit verband gesproken van draagkrachtpercentage. Bij de berekening wordt altijd uitgegaan van inkomen inclusief vakantiegeld.

Draagkracht berekenen uit inkomen

  • 1.

    Bij een inkomen tot 115% van de geldende bijstandsnorm is er geen draagkracht;

  • 2.

    Bij een inkomen van 115% - 150% van de geldende bijstandsnorm: een draagkracht van 35% over het deel van het inkomen hoger dan 115% en lager dan 150% (een draagkracht van 50% is van toepassing bij geldleningen voor duurzame gebruiksgoederen, geldleningen wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid en geldleningen voor schulden);

  • 3.

    Bij een inkomen boven de 150% van de geldende bijstandsnorm: een draagkracht van 100% over het deel van het inkomen hoger dan 150%.

  • 4.

    In afwijking van lid 2 en 3 geldt voor kosten bewindvoering en curatele een draagkracht van 100% over het deel van het inkomen hoger dan 115% van de geldende bijstandsnorm.

  • 5.

    In afwijking van lid 1 t/m 3 geldt voor een woonkostentoeslag een draagkracht van 100% over het deel van het inkomen hoger dan 100% van de geldende bijstandsnorm.

  • 6.

    Indien er sprake is van toelating tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) wordt de belanghebbende geacht niet over draagkracht te beschikken gedurende de looptijd van de sanering.

Draagkracht berekenen uit vermogen

  • 1.

    Bij een vermogen boven de vrij te laten grens: een draagkracht van 100%.

  • 2.

    Spaargelden opgebouwd tijdens de periode waarin periodiek bijzondere bijstand wordt ontvangen, worden als vermogen gerekend.

Draagkracht toepassen

  • 1.

    De draagkrachtperiode is 12 maanden voor incidentele en periodieke bijzondere bijstand en wordt vastgesteld voor een kalenderjaar.

  • 2.

    Bij incidentele bijzondere bijstand wordt de draagkracht ineens verrekend met de vergoeding.

  • 3.

    Bij periodieke bijzondere bijstand wordt de draagkracht per maand verrekend.

  • 4.

    Als de periodieke bijzondere bijstand niet een volledig kalenderjaar betreft, dan wordt de draagkracht per maand maal het aantal maanden dat bijstand wordt verstrekt verrekend. 

  • 5.

    Bij periodieke bijzondere bijstand wordt de draagkrachtperiode herzien en opnieuw vastgesteld conform het heronderzoeksplan.

Wijziging draagkracht tijdens bijstandsverlening

  • 1.

    De draagkracht wordt binnen de vastgestelde periode herzien indien wijziging van een omstandigheid (zoals gezinssamenstelling of inkomen) daartoe aanleiding geeft.

  • 2.

    Een aanpassing van de draagkracht vindt plaats als het inkomen meer dan 15% is gestegen.

  • 3.

    Belanghebbenden zijn verplicht op grond van artikel 17 lid 1 van de wet, uit eigen beweging wijzigingen in het inkomen of vermogen door te geven.

Hoofdstuk 4 Hoogte en vorm van de bijstand

1. Hoogte noodzakelijke kosten

De hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand wordt (individueel) bepaald door de hoogte van de noodzakelijke kosten. Daarbij geldt als uitgangspunt dat, wanneer ter zake van bepaalde kosten meerdere (adequate) voorzieningen mogelijk zijn, voor de goedkoopste voorziening moet worden gekozen. Daarom kan worden volstaan met een vergoeding ter hoogte van de goedkoopst adequate voorziening en:

  • 1.

    Gelden de richtlijnen van het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) als uitgangspunt.

  • 2.

    Wordt uitgegaan van de goedkoopste, adequate voorziening in de gevallen waarin de prijzengids niet voorziet.

  • 3.

    Kan het college kosten, die als algemeen gebruikelijk worden beschouwd, in mindering brengen op de te verstrekken bijzondere bijstand.

2. Berekening hoogte bijzondere bijstand

Indien het recht op bijzondere bijstand vaststaat wordt de hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand berekend aan de hand van de hoogte van de voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking komende kosten op basis van nota’s e.d. waarop de draagkracht van belanghebbende in mindering wordt gebracht.

De berekening van de bijzondere bijstand verloopt volgens onderstaande stappen:

  • 1.

    Bepaling van de hoogte van de voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking komende kosten aan de hand van nota’s en dergelijke;

  • 2.

    Bepaling van de draagkrachtperiode;

  • 3.

    Bepaling van de ruimte in het inkomen over de draagkrachtperiode;

  • 4.

    Bepaling van de ruimte in het vermogen over de draagkrachtperiode;

  • 5.

    Bepaling van de draagkracht in euro's door het draagkrachtpercentage(s) toe te passen op de uitkomst van stappen 3 en 4;

  • 6.

    Hoogte bijzondere bijstand is: stap 1 minus stap 5.

3. Vorm van de bijstand

Bij toekenning van bijzondere bijstand dient het college te bepalen wat de

vorm is waarin de bijstand wordt verleend. Dit kan zijn bijstand om niet, dus zonder terugbetalingsverplichting, in de vorm van een geldlening of in de vorm van borgtocht. Bijzondere bijstand wordt in principe om niet verstrekt zoals geregeld in artikel 48 van de wet met uitzondering van:

  • 1.

    Bijstand ten behoeve van duurzame gebruiksgoederen. Voor dergelijke kosten wordt men geacht te reserveren of een regeling te treffen om gespreid te betalen. Daarom is de voorkeursvolgorde bij het verlenen van bijzondere bijstand voor deze kosten, borgtocht, geldlening, om niet.

  • 2.

    Indien men drie jaar of langer een minimaal inkomen heeft en daardoor in aanmerking komt voor de regeling duurzame gebruiksgoederen wordt de bijstand om niet verstrekt.

4. Bestedingsverplichting

Aan bijzondere bijstand is een bestedingsverplichting verbonden (artikel 55 van de wet). Dit houdt in dat de bijzondere bijstand daadwerkelijk moet worden aangewend voor het doel waarvoor zij is verstrekt.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

1. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als:

Beleidsregels Bijzondere bijstand en Minimabeleid - Algemene bepalingen 2015

2. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking per 1 oktober 2015.

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 1 september 2015.

De secretaris, De burgemeester,

Drs. Ir. H.P.M. van der Loo K.W.T. van Soest