Regeling vervallen per 23-08-2016

Notitie Beleidsregels uitvoering uitkeringen 2010

Geldend van 01-06-2010 t/m 22-08-2016

Intitulé

Notitie Beleidsregels uitvoering uitkeringen 2010

Artikel 1

1. InleidingIn de Wet werk en bijstand (WWB) is een groot aantal “kan” bepalingen opgenomen De gemeent heeft hierdoor de mogelijkheid eigen beleid voor de uitvoering te maken. De gemeente mag zelf uitmaken in hoeverre het eigen beleid daadwerkelijk in beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften worden vastgelegd. Het opstellen van deze regels is geen wettelijke verplichting. Door het vastleggen van regels en nadere voorschriften hoeft niet elk individueel besluit gemotiveerd te worden en kan worden verwezen naar de beleidsregels. Hiermee worden ook problemen in met name bezwaar- en beroepsprocedures voorkomen.

De gemeenteraad stelt de verordeningen vast terwijl het College van burgemeester en wethouders bevoegd is de beleidsregels en voorschriften voor de uitvoering vast te stellen. Zo is het ook geregeld in de gemeente Boxmeer.

Het kenmerk van een beleidsregel is dat deze na vaststelling door het College van burgemeester en wethouders gepubliceerd wordt, daardoor openbaar is en externe werking heeft. Het beschrijven van beleid en publicatie zijn de beste waarborg tegen een willekeurige toepassing van de wettelijke bepalingen.

Wijzigingen en/of aanpassingen van de uitvoeringsregels en beleidsregels kunnen dan ook via het College worden bijgesteld. Dit traject betekent tevens dat wijziging in beleid sneller gerealiseerd kan worden.

De huidige in gebruik zijnde beleidsregels zijn vastgelegd op basis van de Verordeningen 2004. In 2009 zijn deze verordeningen aangepast en zijn er nieuwe verordeningen opgesteld na wetswijzigingen vanuit de overheid.

Het betreft de Verordeningen:

• Toeslagen en verlagingen WWB 2009• Re-integratie WWB 2009• Afstemming WWB 2009• Toeslagen en verlagingen Wet WIJ• Werkleeraanbod Wet WIJ• Afstemming Wet WIJ• Handhaving WWB en Wet WIJ

De notitie “Beleidsregels uitvoering Uitkeringen 2010” is op deze verordeningen gebaseerd en vormt de basis voor de huidige uitvoering.

De beleidsregels zijn van toepassing op de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).2. Beleidsregels Verplichtingen2.1. InlichtingenplichtArtikel 17 WWB, artikel 13 IOAW/IOAZ geven aan dat belanghebbende mededeling dient te doen van alle feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op arbeidsinschakeling of recht op bijstand. Tot feiten en omstandigheden die “van invloed op de arbeidsinschakeling” en “recht op bijstand” rekent het College in ieder geval het verrichten van (onbetaald) werk en scholingsactiviteiten alsmede het veranderen van de gezinssamenstelling. Belanghebbende is verantwoordelijk voor het melden van wijzigingen in zijn/haar persoonlijke situatie of gezinsomstandigheden via het statusformulier en voor het melden van inkomsten via het inkomstenformulier.2.2. Algemeen geaccepteerde arbeidArtikel 9, lid 1 WWB en artikel 37 IOAW/IOAZ bepalen dat belanghebbende naar vermogen “algemeen geaccepteerde arbeid” dient te verkrijgen. Voor deze verplichting is mede van belang welke arbeid als “algemeen geaccepteerd” wordt geacht. Artikel 2 van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2009 geeft geen definitie van het begrip “algemeen geaccepteerde arbeid”.

Het College van burgemeester en wethouders definieert het begrip “algemeen geaccepteerde arbeid” als alle arbeid die maatschappelijk aanvaard is (zonder beperkende voorwaarden qua aard en omvang van het werk) en die niet indruist tegen de integriteit van de persoon, waarbij zover dit mogelijk is wordt aangesloten bij de opleiding, ervaring en capaciteiten van de belanghebbende.

Het College geeft de volgende regel als het gaat om de interpretatie van het begrip “indruisen tegen de integriteit”:• Er is sprake van indruisen tegen de integriteit van de persoon bij werk in de prostitutie. Van indruisen tegen de integriteit van de persoon kan ook sprake zijn als het werk indruist tegen zijn (geloofs)overtuiging.• Met indruisen tegen de integriteit van de persoon wordt niet bedoeld dat de belanghebbende werk mag weigeren dat hij onder zijn niveau vindt.

Voor wat betreft geloofsovertuiging is inmiddels jurisprudentie voorhanden die de denkrichting aangeeft. Duidelijk is dat niet ieder beroep op geloofsovertuiging hoeft te worden gehonoreerd. Er zal steeds moeten worden nagegaan of de geloofsovertuiging de aangeboden arbeid in de weg staat.2.3. Ontheffing verkrijgen algemeen geaccepteerde arbeidArtikel 9, lid 2 WWB en artikel 37a IOAW/IOAZ bepalen dat het College in individuele gevallen een tijdelijke ontheffing kan verlenen van de verplichting tot arbeidsinschakeling, als hiervoor dringende redenen aanwezig zijn.

Naar het oordeel van het College zijn er dringende redenen om een tijdelijke ontheffing van de verplichting naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen: • indien op grond van een onafhankelijk medisch onderzoek is vastgesteld dat belanghebbende arbeidsongeschikt is;• indien de combinatie van zorg voor kinderen dan wel mantelzorg en arbeid niet mogelijk is.

2.4. Ouder met verzorgende taak voor kinderen tot 12 jaar Artikel 9, lid 2 en lid 4 WWB en artikel 37a IOAW/IOAZ geven het College in individuele gevallen de bevoegdheid een tijdelijke ontheffing te verlenen van de verplichting gebruik te maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling dan wel de verplichting tot arbeidsinschakeling, als hiervoor dringende redenen aanwezig zijn.

Het College hanteert hierbij de volgende regel: Er wordt een afweging gemaakt tussen het belang van arbeidsinschakeling en de invulling die een alleenstaande ouder wenst te geven aan de zorgplicht. In deze afweging wordt betrokken: • vormt het belang van het (de) kind(eren) een beletsel om deel te nemen aan het arbeidsproces of aan scholing die voorbereid op deelname aan het arbeidsproces;• ontstaat er als gevolg van de verplichting om deel te nemen aan het arbeidsproces of aan scholing een onaanvaardbare psychische druk op de ouder die zijn weerslag heeft op het welzijn van het (de) kind(eren).• is er zorgvuldig onderzocht welke op maat gesneden ondersteuning deelname aan of voorbereiding op deelname aan het arbeidsproces mogelijk maakt.De alleenstaande ouder wordt tijdelijk ontheven van de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en gebruik te maken van een voorziening indien op grond van de genoemde criteria deelname aan scholing of deelname aan het arbeidsproces (nog) niet kan worden verlangd.

De ontheffing wordt verleend voor een periode van maximaal één jaar, waarna herbeoordeling plaatsvindt.2.5. Ouder met gedeelde verzorgende taak voor kinderen tot 12 jaarArtikel 9, lid 2 en lid 4 WWB en artikel 37a IOAW/IOAZ bepalen dat het College in individuele gevallen een tijdelijke ontheffing kan verlenen van de verplichting gebruik te maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling dan wel de verplichting tot arbeidsinschakeling, als hiervoor dringende redenen aanwezig zijn. Ook aan de ouder met een gedeeltelijk verzorgende taak of met een gedeelde verzorgende taak kunnen zorgtaken als dringende reden worden aangemerkt, om een vrijstelling te verlenen van de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of gebruik te maken van een voorziening. Deze vrijstelling wordt alleen gegeven voor het deel van de tijd dat er sprake is van deze zorgtaken.

Ook deze ontheffing wordt verleend voor een periode van maximaal één jaar, waarna herbeoordeling plaatsvindt.2.6. Alleenstaande ouders met de volledige zorg voor kinderen tot 5 jaar. Artikel 9 a WWB bepaalt dat het College in individuele gevallen een tijdelijke ontheffing kan verlenen van de arbeidsverplichtingen aan een alleenstaande ouder, die de volledige zorg heeft voor een ten laste komend kind tot vijf jaar. De ontheffing:• wordt eenmalig verleend;• wordt op verzoek van de alleenstaande ouder verleend;• geldt zolang het jongste kind van de alleenstaande ouder de leeftijd van vijf jaar nog niet heeft bereikt;• geldt gedurende ten hoogste zes jaar (ontheffingen die in een andere woonplaats(en) zijn benut tellen mee);• kan worden opgeschort van rechtswege of door het College, indien de periode van zes jaar nog niet geheel is benut.2.7. Naar vermogen trachtenArtikel 9, lid 1 WWB en artikel 37, lid 1 IOAW/IOAZ bepalen dat belanghebbende naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid dient te verkrijgen. Bij het bepalen of een belanghebbende naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid tracht te verkrijgen wordt door het College de volgende regel gehanteerd:• het wekelijks raadplegen van media (waaronder internet) en reageren op hierin vermeldde vacatures;• het tenminste éénmaal per 2 weken raadplegen van de vacaturedatabanken van het UWV WERKbedrijf en reageren op hierin vermeldde vacatures;• minimaal gemiddeld één concrete sollicitatie-activiteit per week verrichten;• het zich inschrijven bij uitzendbureaus en aanvaarden van door een uitzendbureau aangeboden werk;• het zich passend gedragen in sollicitatieprocedures (geen negatief gedrag vertonen);• het uitbrengen van verslag aan het UWV WERKbedrijf en het College omtrent de voortgang van het solliciteren;• het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;• het nalaten hetgeen de inschakeling in de arbeid belemmert;• ingaan op verwijzingen of suggesties naar een werkgever met werk, alsmede ingaan op verwijzingen voor noodzakelijke scholing.

2.8. Medewerkingplicht door belanghebbendeArtikel 9, lid 1 WWB, onder b verplicht de belanghebbende mee te weken aan een onderzoek naar zijn arbeidsinschakeling. Artikel 17, lid 2 WWB verplicht de belanghebbende medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet.

Voor een goede uitvoering van de wet acht het College het in ieder geval noodzakelijk dat belanghebbende verschijnt bij oproepen door het college, het UWV WERKbedrijf en alle partijen die in het kader van de arbeidsinschakeling een rol spelen. Hierbij valt te denken aan bijv. reïntegratiebedrijven, scholingsinstituten, werkgevers e.d.

2.9. Invulling verplichting arbeidsinschakeling Ter invulling van de arbeidsverplichting zoals vastgelegd in artikel 9, lid 1 WWB hanteert het College de volgende regels: • van belanghebbenden met een geschatte afstand tot de arbeidsmarkt van minder dan een ½ jaar kan worden verwacht dat deze zéér actief en zelfstandig activiteiten ontplooien richting arbeidsmarkt (zie hiervoor het gestelde onder 2.7 “Naar vermogen trachten”). • van belanghebbenden met een geschatte afstand tot de arbeidsmarkt van een ½ jaar tot 3 jaar blijft de verplichting om sollicitatie-activiteiten te ontplooien gehandhaafd, conform het gestelde onder 2.7.• belanghebbenden met een geschatte afstand tot de arbeidsmarkt van drie jaar of meer hebben een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Ook voor deze categorie geldt dat zij sollicitatie-activiteiten dienen te ontplooien en mee dienen te werken aan activiteiten die de zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen. Bij het toezien op de invulling van de sollicitatieverplichting wordt uiteraard rekening gehouden met het gegeven dat deze personen een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben. 3. Beleidsregels Reïntegratie3.1. Op eigen kracht werk aanvaardenDe meest essentiële taak van de gemeente ligt erin om een oordeel te vellen over wat voor een klant de meest geschikte vorm is van “algemeen geaccepteerde arbeid”, en hoe de weg hier naar toe georganiseerd wordt. In het belang van alle partijen dient gekeken te worden naar de persoonlijke omstandigheden en de motivatie van de belanghebbende. Maatwerk draagt immers in belangrijke mate bij aan duurzame uitstroom. Daarnaast is het ook belangrijk om het aanbod op de arbeidsmarkt in de gaten te houden. In situaties waarin de belanghebbende aangeeft, en dit naar het oordeel van de klantmanager verantwoord is, op eigen kracht reguliere arbeid te verwerven, wordt een periode van maximaal 6 maanden toegestaan om het doel te bereiken (artikel 3 Verordening Reïntegratie Wet werk en bijstand 2009). Op individuele gronden kan deze periode worden bekort. Verwacht wordt dat de belanghebbende zeer actief en zelfstandig activiteiten ontplooit richting arbeidsmarkt. De gemaakte afspraken worden vastgelegd in een trajectovereenkomst, danwel in een beschikking. Indien geen uitstroom heeft plaatsgevonden, neemt de gemeente de verantwoordelijkheid voor de reïntegratie over en spreekt met belanghebbende af op welke wijze belanghebbende in aanmerking kan komen voor ondersteuning. 3.2. Ondersteuning (aanbod van voorzieningen) gericht op de arbeidsinschakelingArtikel 2 van de Verordening Reïntegratie Wet werk en bijstand 2009 geeft aan dat het College, voor zover het College dit noodzakelijk acht, ondersteuning aanbiedt.

Het College hanteert voor het vaststellen van de noodzaak van de ondersteuning de volgende criteria: • ondersteuning wordt alleen noodzakelijk geacht als de belanghebbende met inzet van de ondersteuning in staat wordt geacht binnen drie jaar (zijnde de totale periode van “voortraject”, regulier traject via reïntegratiebedrijf inclusief nazorg) duurzame reguliere arbeid te verwerven (uitgezonderd sociale activering). Bij de bepaling of belanghebbende in staat is binnen 3 jaar reguliere arbeid te aanvaarden wordt betrokken: leeftijd, werkervaring, arbeidshandicap, woonsituatie, verslaving, justitieel verleden, houding, motivatie en realiteit beroepswens. • ondersteuning is in elk geval niet noodzakelijk als de belanghebbende zonder ondersteuning in staat wordt geacht op korte termijn (6 maanden) duurzame reguliere arbeid te verwerven. • ondersteuning wordt niet noodzakelijk geacht als door het beperkt aantal uren dat de belanghebbende beschikbaar is, de ondersteuning niet langer adequaat is.

Zaken die het College in de beoordeling van de noodzakelijkheid van ondersteuning verder mee laat wegen zijn: • heeft de belanghebbende aantoonbare inspanningen verricht met zijn huidige kwalificaties aan het werk te komen, zonder dat dit resultaat heeft gehad?• is de belanghebbende gemotiveerd nu aan het werk te gaan?• is er behoefte op de arbeidsmarkt aan personen met de beoogde kwalificatie?• maakt deze belanghebbende met deze kwalificatie een goede kans op de arbeidsmarkt gezien zijn overige persoonskenmerken?

Zeer bijzondere individuele omstandigheden worden door het College betrokken bij het vaststellen van de ondersteuning.

3.3. Weigeren voorziening (bieden van ondersteuning) In de Verordening Reïntegratie Wet werk en bijstand 2009 zijn geen nadere regels vastgelegd over wanneer het College na een vroegtijdige beëindiging van een voorziening geen nieuwe voorziening aanbied.

Door het College worden hieromtrent de volgende regel gehanteerd:• indien het aan een belanghebbende met een uitkering te wijten is dat een voorziening vroegtijdig is beëindigd, wordt geen nieuwe voorziening aangeboden gedurende de periode dat een maatregel wordt opgelegd.

3.4. Nadere regels voorzieningen (bieden van ondersteuning)Door het College worden de volgende aanvullende regels gehanteerd ten aanzien van het aanbieden of weigeren van voorzieningen: 3.4.1. ScholingCriteria die in de beoordeling van de noodzaak dienen mee te wegen: • is er een startkwalificatie aanwezig?• zijn er duale trajecten (in de beoogde richting) waarmee belanghebbende werk en leren kan combineren?• is er een kortere scholing (in de beoogde richting) waarmee belanghebbende al een start op de arbeidsmarkt kan maken?• is de scholingsduur korter dan twee jaar?• is het aannemelijk dat de belanghebbende in de beoogde richting jaren aan het werk wil blijven?• is het aannemelijk dat in de beoogde richting de komende jaren voldoende werk is?

Zeer bijzondere individuele omstandigheden worden door het College betrokken bij het vaststellen van de noodzakelijkheid van de voorziening.

Er is sprake van een startkwalificatie als:• men een diploma bezit van een vakopleiding, een basisberoepsopleiding, een middenkaderopleiding of een specialistenopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs; • men een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) bezit als bedoeld in artikel 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;• men een diploma voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) bezit als bedoeld in artikel 7 van de Wet op het voortgezet onderwijs.

3.4.2. Sociale activeringOnder sociale activering wordt verstaan het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten (waaronder vrijwilligerswerk) gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie Onder dit laatste wordt verstaan: deelname voor een langere periode aan georganiseerde maatschappelijke verbanden zoals: sportvereniging, welzijnswerk, ontwikkelingshulp, beroepsvereniging, religieuze organisatie, etc. Sociale activering is een voorziening ten behoeve van een belanghebbende die niet binnen 3 jaar in staat is regulier werk te verkrijgen. Activiteiten die ontplooid worden in het kader van zelfstandige maatschappelijke participatie dienen geen belemmering te vormen voor latere activiteiten gericht op werk. Bijv.: bij het starten van vrijwilligerswerk dient de tijdelijke aard van dit werk helder te zijn.

3.4.3. Noodzakelijke kosten De belanghebbende komt in aanmerking voor een vergoeding van kosten die noodzakelijk worden gemaakt in het kader van een accoord bevonden traject gericht op arbeidsinschakeling, indien dit kosten betreft van: a. vervoer;b. kinderopvangc. leermiddelen

Ad.a.- Binnen een enkele reisafstand van 10 km wordt iemand geacht te kunnen lopen of fietsen en komen reiskosten niet in aanmerking voor vergoeding.- De hoogte van de vergoeding van de reiskosten is gelijk aan het goedkoopste openbaar vervoertarief. Indien het niet mogelijk is om met het openbaar vervoer te reizen geldt een kilometervergoeding ter hoogte van de vergoeding die door de collectieve zorgverzekeraar wordt gehanteerd (deze koppeling geldt sedert 1 januari 2007). Voor het bepalen van het aantal kilometers wordt de kortste reisafstand volgens de online ANWB-routeplanner gehanteerd. - Voor het declareren van de reiskosten moet een correcte, overzichtelijke en ondertekende kilometerstaat worden overlegd. Gemaakte reiskosten dienen in het jaar waarop ze betrekking hebben, aangevraagd te worden tot maximaal 1 maart in het jaar daaropvolgend. - Teveel betaalde reiskosten worden verrekend met de WWB-uitkering dan wel teruggevorderd.

Ad.b.- Het bevorderen van de beschikbaarheid bestaat naast het informeren over de Wet kinderopvang, voor belanghebbenden waarvoor de gemeente verantwoordelijk is voor de reïntegratie, uit het vergoeden van de door de belanghebbende zelf geregelde particuliere kinderopvang in die gevallen waarbij het aanbod op basis van de Wet kinderopvang niet adequaat of toereikend is tot een maximum uurvergoeding te relateren aan de NIBUD-vergoedingentabel.

Ad.c. - Leermiddelen ten behoeve van een noodzakelijke scholing komen in aanmerking voor vergoeding na het overleggen van nota’s en voor zover deze leermiddelen niet worden vergoed door een voorliggende voorziening of gerekend kunnen worden tot de normale huisraad. - Ten aanzien van een computer geldt dat de belanghebbende geacht wordt gebruik te kunnen maken van voorzieningen die beschikbaar zijn bij het scholingsinstituut, UWV WERKbedrijf of bibliotheek. 3.4.4. Inzet vrijwilligerswerkVrijwilligerswerk is werk dat gedaan wordt voor een bepaald maatschappelijk of liefdadig doel. Het mag niet gaan om commerciële belangen (dus ook niet in een bedrijf van familie of vrienden). Voor het werk mag geen loon worden betaald. Vrijwilligerswerk kan worden ingezet in het kader van met name de voorziening sociale activering.

Indien een belanghebbende vrijwilligerswerk verricht buiten een traject tot arbeidstoeleiding om, is dit met behoud van uitkering toegestaan als de activiteiten van de belanghebbende het nakomen van de arbeidsverplichting niet belemmert. Deze verplichting wordt in ieder geval belemmerd: • als de belanghebbende zich alleen wil richten op werk in de richting van het vrijwilligerswerk. • als de belanghebbende meer dan 19 uur per week aan het vrijwilligerswerk besteedt.

3.5. Beëindiging van de voorzieningIn de verordening Reïntegratie Wet werk en bijstand 2009 zijn geen nadere regels gesteld voor die gevallen waarin het College een voorziening kan beëindigen. Het College hanteert hiervoor de volgende punten:

Een voorziening wordt beëindigd; • indien de belanghebbende die aan een voorziening deelneemt zijn verplichtingen niet nakomt waardoor de termijn waarbinnen de voorziening moest bijdragen aan arbeidsinschakeling niet langer haalbaar is;

3.6. Terugvorderen kosten van de voorzieningOp grond van artikel 5 van de verordening Reïntegratie Wet werk en bijstand 2009 kunnen de kosten van de voorziening geheel of gedeeltelijk van belanghebbende (niet zijnde een niet-uitkeringsgerechtigde) worden teruggevorderd indien niet wordt voldaan aan de verplichtingen.

Het College hanteert hierbij de volgende regel: Indien een belanghebbende die deelneemt aan een voorziening niet voldoet aan zijn verplichtingen, waardoor de voorziening verwijtbaar onsuccesvol moet worden beëindigd, worden de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel teruggevorderd tot een maximumbedrag van € 1.000 per voorziening. Deze gedeeltelijke schadeloosstelling is geen strafmaatregel en laat de mogelijkheid open de uitkering af te stemmen bij wijze van maatregel.4. Beleidsregels Maatregelen4.1. Maatregel en gehuwden/gezamenlijke huishouding Artikel 3, lid 1 van de Verordening Afstemming Wet werk en bijstand 2009 bepaalt dat de verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm. Dit betekent dat indien er sprake is van gehuwden dat de verlaging over de gehele gezinsbijstand wordt opgelegd dit ongeacht wiens gedrag leidde tot de verlaging.

Door het College wordt hierop de volgende aanvullende regel gegeven:Als er sprake is van een scheidingssituatie tijdens een lopende maatregel wordt de maatregel met de bijpassende normering toegepast op de uitkering van degene die het maatregelwaardig gedrag heeft getoond. De maatregel vervalt tevens als degene die het maatregelwaardig gedrag heeft getoond, komt te overlijden.4.2. HeroverwegingArtikel 18, lid 3 WWB geeft het College de opdracht om een besluit tot verlaging van de bijstand binnen een termijn van ten hoogste drie maanden te heroverwegen.

Door het College wordt aan deze verplichting de navolgende invulling gegeven: Alleen bij een maatregel van 3 maanden of langer, die is opgelegd wegens niet voldoen aan de opgelegde verplichtingen van artikel 9, lid 1 onder a en b WWB, wordt heroverwogen. In overige gevallen (bijv. fraude) niet. Een maatregel wordt immers opgelegd met als doel toekomstig gedrag te veranderen. Daarnaast is bij fraude niet het gedrag uitgangspunt van de maatregel doch de hoogte van de benadeling.

Bij zo’n herbeoordeling hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden opnieuw tegen het licht worden gehouden. Beoordeeld moet worden of het redelijk is dat de opgelegde maatregel wordt gecontinueerd. Daarbij wordt gekeken naar de omstandigheden waarin belanghebbende verkeert (deze kunnen immers zijn gewijzigd waardoor een matiging of beëindiging van de maatregel aan de orde is), maar bijvoorbeeld ook of de belanghebbende nu wel aan zijn verplichtingen voldoet (de maatregel beoogt immers een gedragsverandering te bewerkstelligen). Indien deze na 3 maanden voldoende merkbaar is, heeft de maatregel reeds op dat moment het beoogde effect.

Het resultaat van de heroverweging kan derhalve drieledig zijn: 1. De belanghebbende laat blijken zich inmiddels niet langer schuldig te maken aan de verwijtbare gedraging waarvoor de verlaging was opgelegd. In dat geval zal de verlaging worden herzien met ingang van het moment waarop van verder verwijtbaar gedrag geen sprake meer is.Beëindiging van de verlaging na 3 maanden vindt plaats als de belanghebbende aannemelijk maakt dat hij/zij zich voortaan aan de opgelegde verplichting zal houden. 2. Van voortzetting van de opgelegde maatregel zal sprake zijn als de belanghebbende zich ook ten tijde van de heroverweging nog steeds aan de verwijtbare gedraging schuldig maakt. Indien sprake is van recidive of belanghebbende geeft blijk zijn gedrag geenszins te hebben verbeterd kan dit leiden tot vaststelling van een hoger percentage. 3. Heroverweging kan ook leiden tot voortzetting met vaststelling van een lager percentage als de belanghebbende blijk geeft zijn gedrag enigszins, maar onvoldoende te hebben verbeterd.