Regeling vervallen per 07-05-2022

Nadere regels jeugdhulp gemeente Boxtel 2021

Geldend van 07-04-2021 t/m 06-05-2022 met terugwerkende kracht vanaf 01-04-2021

Intitulé

Nadere regels jeugdhulp gemeente Boxtel 2021

Datum: versie 24 maart 2021

Inleiding

De gemeenteraad van Boxtel heeft op 1 februari 2021 de Verordening Sociaal Domein 2021 gemeente Boxtel vastgesteld. De Verordening en deze Nadere regels geven de kaders voor de uitvoering van de Jeugdwet voor de gemeente Boxtel. Sinds 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de Jeugdwet. De Nadere regels 2020 zijn als vertrekpunt gebruikt. Voor 2020 was de opzet en de inhoud van de Nadere regels op diverse onderdelen (fors) aangepast en gewijzigd. De nadere regels 2021 zijn aangepast op onderdelen. Deze aanpassingen hebben te maken met:

  • de verordening Sociaal Domein 2021 (enkele wijzigingen voor de Jeugdwet);

  • landelijke en regionale wijzigingen en/of aanvullingen:

    • -

      we hebben punten verwerkt vanuit de regionale notitie reikwijdte van de Jeugdwet;

    • -

      de nieuwe werkwijze tussen zorgaanbieders en wijkteams;

    • -

      het werken met een productenboek jeugdhulp per 2021 binnen de regio Noordoost-Brabant;

  • lokale input vanuit de wijkteams (op basis van de Nadere regels 2020):

    • -

      de wijkteams hebben behoeften aan meer handvatten en uitgangspunten verwerkt in beleid;

  • waar mogelijk criteria verscherpt voor het inzetten van jeugdhulp.

Leeswijzer

De inhoudsopgave van de Verordening is de basis voor de indeling van deze Nadere regels. Per hoofdstuk wordt aangegeven waar de relatie met de Verordening Sociaal Domein 2021 van toepassing is. In deze Nadere regels zijn de volgende hoofdstukken van de Verordening verder uitgewerkt:

  • hoofdstuk 2: de toegang;

  • hoofdstuk 4: gezond en veilig opgroeien;

  • hoofdstuk 6: de vormen van hulp.

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 De Toegang

1.1 De eerste melding bij de gemeente

1.2 Integrale intake

1.3 Verwijzing door derden en spoed

Hoofdstuk 2 Gezond en veilig opgroeien

2.1 Inleiding

2.2 Uitgangspunten bij het bieden van hulp

2.3 Algemene voorzieningen

2.4 Individuele voorzieningen

2.5 Gebruikelijke hulp en bovengebruikelijke hulp

2.6 Eigen kracht

2.7 Onderzoek naar eigen kracht van ouders/verzorgers

2.8 Onderscheid formele en informele hulp

Hoofdstuk 3 Overgang 18+

3.1 Jeugdhulp na 18e levensjaar

3.2 Procedure jeugdhulp na 18e levensjaar

3.3 Verlengde pleegzorg

Hoofdstuk 4 De vormen van jeugdhulp

4.1 Vormen van hulp

4.2 Persoonsgebonden budget

4.3 Persoonsgebonden budget (PGB) in geval van een verwijzingsbesluit van een arts of gecertificeerde instelling

4.4 Aanvullende criteria PGB (PGB)

4.5 Aanvullende criteria vaktherapie

4.6 Vervoer

Hoofdstuk 5 Begripsbepalingen

Hoofdstuk 6 Ingangsdatum, intrekking oude regeling en citeertitel

Bijlagen

Bijlage 1 Richtlijnen gebruikelijk zorg van ouders voor kinderen met een normale ontwikkeling

Bijlage 2 Richtlijn bij (dreigende) overbelasting van partner, ouder, volwassen kind en/of andere huisgenoten

Bijlage 3 Factsheet ‘10 punten PGB-vaardigheid’

Bijlage 4 Hoogte PGB-tarieven per hulpvorm

Bijlage 5 PGB-motivatieplan

Hoofdstuk 1 De toegang

Dit hoofdstuk heeft betrekking op de verdere uitwerkingen van hoofdstuk 2 ‘De toegang’ van de verordening Sociaal Domein gemeente Boxtel 2021.

1.1 De eerste melding bij de gemeente

De jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) die een hulpvraag hebben (op het gebied van de Jeugdwet) kunnen een melding doen bij de gemeente. Zij kunnen deze melding schriftelijk, mondeling, telefonisch of digitaal doen bij het WegWijs. De melding wordt doorgeleid naar het Wijkteam. Deze melding is nog niet meteen een aanvraag. Op basis van een eerste uitvraag wordt de problematiek geïnventariseerd en wordt bepaald of een integrale intake nodig is. Mogelijk worden de jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorg(ers) verwezen naar een andere instantie wanneer de vraag daar thuishoort.

In het contact bij de eerste melding wordt bij de Quick Scan (een soort vragenlijst) ook informatie gegeven over onafhankelijke cliëntondersteuning.

Het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet regelt welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor de jeugdhulp. Het huidige woonplaatsbeginsel loopt tot en met 31 december 2021. De verwachting is dat het woonplaatsbeginsel per 1 januari 2022 wijzigt.

1.2 Integrale intake

Wanneer de melding wordt doorgeleid voor een intake dan wordt een gesprek gepland. Het persoonlijk gesprek kan bij de jeugdige en of zijn ouder(s) thuis zijn (huisbezoek), als zij dit willen of als dat van belang is voor de hulpvraag. Zij kunnen alle vragen stellen in één gesprek aan één jeugdconsulent van het wijkteam. De verdere dienstverlening is gebaseerd op het principe één gezin, één plan, één regisseur. We werken binnen de driehoek jeugdige/gezin, Wijkteam en zorgaanbieder.

Van het gesprek maakt de jeugdige en of zijn ouder(s) een plan van aanpak. De jeugdconsulent kan, wanneer nodig, daar bij helpen. Het resultaat van het gesprek is een verwijzing, het opmaken van een aanvraag of een combinatie hiervan.

Een MDO (multidisciplinair overleg) kan plaatsvinden met jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) en hierbij kan ook een gedragswetenschapper aansluiten of bijvoorbeeld betrokkenen vanuit het (in)formeel netwerk.

Wanneer er een aanvraag wordt gedaan voor de inzet van specialistische jeugdhulp zijn er twee vormen waarop jeugdhulp ingezet kan worden. Dit zijn:

  • 1.

    zorg in natura (ZIN);

  • 2.

    of in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB).

Een nadere toelichting hierop staat in hoofdstuk 4.

1.3 Verwijzing door derden en spoed

De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden:

• Via de gemeente:

Een hulpvraag van een jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorg(ers) komt binnen bij het Wijkteam. De beslissing welke zorg een jeugdige of zijn ouder(s) precies nodig hebben, komt vervolgens tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouder(s). In een gesprek tussen de jeugdige, zijn ouder(s) en de jeugdconsulent van het Wijkteam wordt gekeken wat de jeugdige en zijn ouder(s) eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen om het probleem op te lossen. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, wordt eerst gekeken of een algemene of voorliggende voorziening voldoende is. Als dat niet het geval is kan er een individuele voorziening ingezet worden.

• Via de gecertificeerde instellingen, rechter, justitiële jeugdinrichting (JJI) of het Openbaar Ministerie (OM):

Jeugdhulp kan ook worden ingezet op initiatief van een gecertificeerde instelling. Gecertificeerde instellingen voeren de kinderbeschermingsmaatregelen (voogdij en ondertoezichtstelling) en jeugdreclassering uit (artikel 3.2 Jeugdwet). In het kader van de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering kan de gecertificeerde instelling bepalen dat jeugdhulp nodig is (artikel 3.5, eerste lid Jeugdwet). Bij jeugdreclassering is het niet alleen de gecertificeerde instelling die deze bevoegdheid heeft, maar kunnen ook andere instanties besluiten dat jeugdhulp nodig is. Deze andere instanties zijn de rechter, de officier van justitie, de directeur en/of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting (JJI).

• Na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts:

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. In de praktijk zullen de huisarts, medisch specialist of jeugdarts vaak niet bepalen welke specifieke vorm van hulp nodig is, maar verwijzen hiervoor naar de zorgaanbieder. In de praktijk is het de aanbieder die beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur).

De gemeente hanteert hierbij dat verwijzing plaatsvindt naar het aanbod van één van de gecontracteerde aanbieders Zorg in Natura binnen de regio Noordoost Brabant. De zorgaanbieder dient zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van zijn contract, en met de regels die daarover zijn neergelegd in de Verordening en deze Nadere regels.

Ten behoeve van een sluitende aanpak zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop wordt samengewerkt tussen de huisartsen en het Wijkteam van de gemeente.

De vraag kan gesteld worden of de gemeente jeugdhulp moet vergoeden als een huisarts verwijst naar een niet-gecontracteerde aanbieder voor zorg in natura. Wanneer de gemeente soortgelijke passende jeugdhulp kan bieden door de inzet van een aanbieder die wél is gecontracteerd, dan hoeft de gemeente de inzet van een aanbieder die geen contract met de gemeente heeft, niet te vergoeden.

Hoofdstuk 2 Gezond en veilig opgroeien

Dit hoofdstuk heeft betrekking op de verdere uitwerkingen van hoofdstuk 4 ‘Gezond en veilig opgroeien’ van de Verordening.

2.1Inleiding

Bedoeling Jeugdwet

De Jeugdwet legt de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente. Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van een jeugdige allereerst bij de ouder(s)/verzorger(s) en de jeugdige zelf ligt. We gaan dus uit van de eigen kracht en zelfredzaamheid van de jeugdige en zijn ouder(s)/verzorger(s). De hulp is erop gericht dat de jeugdige in de eigen leefomgeving kan blijven. Dat betekent dat oplossingen uit eigen kracht en het eigen netwerk worden gestimuleerd. Jeugdigen en hun ouder(s) zoeken eerst samen met hun sociale netwerk naar oplossingen voor de hulpvraag. Wanneer iemand aanvullende hulpvragen heeft, onderzoekt de jeugdconsulent samen met de jeugdige en/of ouder(s)/verzorger(s)welke oplossingen passend zijn.

Wanneer er ondersteuning nodig is vanuit een individuele voorziening, draagt het Wijkteam zorg voor een zorgvuldig toeleidingsproces naar een passende individuele voorziening. Het college geeft deze bevoegdheid in de praktijk aan het Wijkteam. Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) is hét beroepsregister voor jeugdprofessionals in Nederland. De jeugdconsulenten in Boxtel zijn SKJ-geregistreerd en werken volgens de richtlijnen.

2.2 Uitgangspunten bij het bieden van hulp

2.2.1 De uitgangspunten van de Jeugdwet zijn:

  • Voorkomen van een vraag om jeugdhulp en uitgaan van eigen verantwoordelijkheid en eigen mogelijkheden van jeugdigen en hun ouder(s)/verzorger(s), met inzet van hun sociale netwerk;

  • Het opvoedkundig klimaat te versterken in gezinnen, wijken, scholen en in voorzieningen als kinderopvang en peuterspeelzalen;

  • Eerder de juiste hulp op maat bieden om jeugdigen en gezinnen zo snel mogelijk, zo dichtbij mogelijk en zo effectief mogelijk te helpen met aandacht voor de (kosten)effectiviteit van de geboden hulp;

  • Integrale hulp bieden aan gezinnen volgens het uitgangspunt één gezin, één plan, één regisseur;

  • Meer ruimte voor professionals om de juiste hulp te bieden door vermindering van regeldruk.

2.2.2 In de Jeugdwet genoemde resultaten

  • a.

    Het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van een jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouder(s)/verzorger(s) of adoptie gerelateerde problemen.

  • b.

    Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke beperking, een chronisch psychisch probleem of psychosociaal probleem.

  • c.

    Het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke beperking of een somatisch of psychiatrische aandoening of beperking.

2.3 Algemene voorzieningen

2.3.1 Algemeen

Wanneer blijkt dat jeugdigen en/of hun ouder(s) niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kunnen komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde ’algemene voorzieningen’ zijn die de problemen die jeugdigen en zijn ouder(s)/verzorger(s) ervaren (gedeeltelijk) kunnen oplossen. In dit onderdeel wordt dieper ingegaan op welke diensten er onder algemene voorzieningen vallen, welke algemene voorzieningen voor jeugdigen en/of ouder(s) er zijn in andere wetten.

2.3.2 Algemene voorzieningen vrij toegankelijk voor iedere jeugdige en/of ouder(s)

Algemene voorziening is een breed begrip. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, gebruik van kan maken. Algemene voorzieningen zijn dus vrij toegankelijk. Het kunnen commerciële diensten zijn, maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals sportclubs of jeugdactiviteiten in de buurt. Ook maatschappelijk werk, schuldhulpverlening, GGD, Welzijnswerk en Jongerenwerk behoren tot de algemene voorzieningen.

In elke individuele situatie moet worden beoordeeld of een algemene voorziening passend en toereikend is. Als dit zo is, komen jeugdigen en zijn ouder(s)/verzorger(s) niet in aanmerking voor een individuele voorziening. Dit geldt indien de algemene voorziening:

  • daadwerkelijk beschikbaar is voor de jeugdige en/of de ouder(s);

  • passend en toereikend is voor de jeugdige en/of de ouder(s);

  • financieel gedragen kan worden door het gezin. Het college beoordeelt of het gezin in redelijkheid de algemene voorziening kan betalen. Het is vervolgens aan de ouder(s)/verzorger(s) om dit te weerleggen. De ouder(s)/verzorger(s) moeten aannemelijk maken dat de algemene voorziening financieel niet gedragen kan worden. Mogelijk komen ouder(s)/verzorger(s) in aanmerking voor bijzondere bijstand of een Minima regeling.

Er moet in elke individuele situatie worden beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Als dat niet het geval is wordt alsnog een (aanvullende) individuele jeugdhulpvoorziening geboden. Als jeugdigen en/of hun ouder(s) geen gebruik wensen te maken van een beschikbare voorliggende voorziening leidt dat niet automatisch tot het verlenen van een individuele voorziening.

Inzet basishulp

De jeugdconsulenten van het Wijkteam kunnen ook zélf lichte ondersteuning verlenen (basishulp). Met gerichte inzet kunnen zij wellicht in een korte periode zoveel betekenen dat daarmee de inzet van een individuele voorziening voorkomen of beperkt kan worden. Per situatie wordt bekeken wat wenselijk en mogelijk is.

2.3.3 Algemene voorzieningen voor jeugdige en/of ouder(s) uit andere wetten

Indien een jeugdige en zijn ouder(s) recht heeft op zorg of ondersteuning op grond van een andere wet, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of de Onderwijswetten, zijn deze voorliggend op de Jeugdwet en zal het college voor deze zorg geen voorziening treffen op basis van de Jeugdwet.

  • 1.

    Wmo

    • a.

      Ondersteuning, wonen/verblijf en persoonlijke verzorging voor jeugdigen vanaf 18 jaar valt onder de Wmo, indien het doel is het bevorderen van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

    • b.

      De hulpmiddelen, rolstoelen voor jeugdigen vallen altijd onder de Wmo. Hetzelfde geldt voor de woningaanpassingen voor jeugdigen onder de 18 jaar, die thuis blijven wonen.

    • c.

      De gemeente is verantwoordelijk voor zowel de uitvoering van de Jeugdwet als de Wmo en zorgt ervoor dat jeugdigen die zowel vóór als ná hun 18e verjaardag hulp nodig hebben, geen last hebben van de overgang naar een ander wettelijk kader. Zie hoofdstuk 3 voor de overgang naar 18+.

  • 2.

    Wet Langdurige Zorg (Wlz), Zorgverzekeringswet (Zvw) en Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI)

    • a.

      Jeugdigen die gebruik kunnen maken van voorzieningen in het kader van deze genoemde wetten, maken geen aanspraak op jeugdhulp in het kader van de Jeugdwet.

    • b.

      Ouder(s)/verzorger(s) en jeugdigen die een aanvraag voor jeugdhulp doen, worden verwezen naar de instantie waar een aanvraag voor een voorziening op basis van de voornoemde wetten kan worden behandeld.

    • c.

      Indien een vraag wordt ingediend voor het vergoeden van behandelingen (na gebruik van de aanvullende verzekering) is de vergoeding vanuit de gemeente gelijk aan het maximum bedrag dat opgenomen is in het productenboek.

  • 3.

    (Passend) onderwijs

    • a.

      Begeleiding van kinderen met leerproblemen is de verantwoordelijkheid van school. Er zijn ook mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Hulp die nodig is om onderwijsdoelen te behalen valt niet onder de Jeugdwet, maar moet door het onderwijs geboden worden. Een school voorziet in het kader van passend onderwijs in begeleiding van leerlingen tijdens het onderwijs. We verstaan onder deze begeleiding:

      • het ondersteunen en aanbrengen van structuur of het voeren van regie;

      • ondersteuning bij praktische vaardigheden en handelingen voor zelfredzaamheid;

      • oefenen met het aanbrengen van structuur, of het voeren van regie en/of het uitvoeren van handelingen die de zelfredzaamheid tot doel hebben.

    • b.

      Op hoofdlijnen maken we het volgende onderscheid:

      • i.

        Extra ondersteuning die als eerste is gericht op het volgen van onderwijs of het leerproces, is de verantwoordelijkheid van de school;

      • ii.

        Is extra ondersteuning ook op andere gebieden nodig, dan kan de gemeente verantwoordelijk zijn. Alleen in uitzonderlijke situaties; als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouder(s) kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet Passend Onderwijs niet voldoende zijn kan begeleiding worden geïndiceerd vanuit de Jeugdwet. Deze ondersteuning wordt maximaal drie uur per week per kind ingezet. De ondersteuning moet gericht zijn op de sociaal emotionele ontwikkeling en niet op het didactische onderdeel.

    • c.

      Als er geen sprake is van een ontheffing van de leerplicht, is in eerste instantie het onderwijs aan zet om passende ondersteuning te bieden.

    • d.

      In het geval de jeugdige gebruik maakt van het speciaal onderwijs, is het ondersteuningspakket dat samenhangt met de toelatingsverklaring van het Samenwerkingsverband voorliggend.

  • 4.

    Kinderopvang en buitenschoolse opvang

    • a.

      Kinderopvang en buitenschoolse opvang is de verantwoordelijkheid van ouder(s), werkgever en overheid. Het leren omgaan van leidsters van de kinderopvang met kind met een beperking is de verantwoordelijkheid van ouder(s) en de kinderopvang/buitenschoolse opvang.

    • b.

      Indien er sprake is van lichamelijke en/of psychische problematiek bij (een van) de ouder(s) en er is géén recht op kinderopvangtoeslag, kan gebruik gemaakt worden van de regeling Sociaal Medische Indicatie (SMI).

    • c.

      Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind zodanige extra (specialistische) begeleiding nodig heeft die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouder(s) kan worden verwacht, kan begeleiding worden toegekend vanuit de Jeugdwet.

  • 5.

    Als een voorliggende voorziening zoals genoemd in 1 t/m 4 passend en toereikend is, wordt geen individuele voorziening ingezet. In elke individuele situatie wordt beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend is. Als de jeugdige en/of de ouders geen gebruik wensen te maken van een beschikbare voorziening, leidt dat niet automatisch tot het inzetten van een individuele voorziening.

2.4 Individuele voorzieningen

2.4.1 In de Jeugdwet genoemde doelgroepen

In de Jeugdwet worden de volgende groepen genoemd als in aanmerking komend voor individuele voorzieningen:

  • a.

    jeugdigen en zijn ouder(s)/verzorger(s) die kampen met psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking, opvoedingsproblemen of adoptie gerelateerde problemen;

  • b.

    jeugdigen met somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke beperkingen, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem;

  • c.

    jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking.

Niet alle problemen zijn in de buurt en/of via de inzet van het eigen netwerk, informele zorg of overige voorzieningen op te lossen. Soms hebben jeugdigen specifieke, specialistische en/of intensieve ondersteuning nodig. Het gaat dan om voorzieningen die vaak bovenlokaal, regionaal of soms zelfs landelijk zijn georganiseerd, zoals crisisopvang, pleegzorg en jeugdbescherming. Ook als deze ‘zwaardere’ vormen van hulp nodig zijn, blijft het uitgangspunt van nabijheid overeind.

2.4.2 Criteria individuele voorzieningen

Jeugdigen en/of ouder(s) kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover zij geen andere oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag:

  • a.

    binnen hun eigen mogelijkheden, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

    • gebruikelijke hulp van ouder(s)/verzorger(s) en hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

      • -

        hiervoor verwijzen wij naar §2.5, §2.6 en §2.7 in de Nadere regels.

    • het aanspreken van een aanvullende verzekering die is afgesloten;

      • -

        hiervoor verwijzen wij naar §4.5 in deze Nadere regels.

  • b.

    door gebruik te maken van een algemene voorziening;

    • hiervoor verwijzen wij naar §2.3 in deze Nadere regels.

  • c.

    door gebruik te maken van een andere voorziening die een passende oplossing biedt;

    • hiervoor verwijzen wij naar §2.3 in deze Nadere regels.

  • d.

    er wordt geen jeugdhulp ingezet als ouders niet ook aan de ouderproblematiek werken;

    • hiervoor verwijzen wij naar §2.5.

2.5 Afbakening jeugdhulp of volwassen hulp voor ouders/verzorger(s)

Opvoedondersteuning valt onder de Jeugdwet. We onderzoeken of er sprake

is van opvoedproblematiek of dat ouders problemen hebben waardoor zij niet in staat zijn om goed op te voeden. Belangrijke veroorzakende factoren zijn onder andere:

  • psychische, psychiatrische of verslavingsproblematiek;

  • verstandelijke beperking;

  • schulden;

  • problematiek als gevolg van echtscheiding.

Als uit het onderzoek naar voren komt dat de problematiek te maken heeft met deze factoren dan is de voorwaarde voor de inzet van jeugdhulp dat ouders/verzorger(s) ook aan de problematiek werken. Tenzij de veiligheid van kind(eren) in het gevaar is.

2.5 Gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp

2.5.1 Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse hulp die ouder(s) en/of andere huisgenoten vanuit eigen kracht elkaar onderling kunnen bieden. Ouder(s)/verzorger(s) moeten de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen verzorgen, opvoeden en toezicht op hen houden. Ook al is er sprake van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking. Het betreft hulp op het gebied van persoonlijke verzorging, begeleiding en verblijf. Voorbeelden van gebruikelijke hulp zijn onder andere:

  • aansturen tot het maken van huiswerk en het bieden van ondersteuning bij het huiswerk;

  • oefenen van vaardigheden, zoals oefenen met lezen bij dyslexie of oefenen met pictogrammen;

  • uitvoeren van oefeningen met jeugdige die door een arts of paramedici (bijvoorbeeld fysiotherapeut, ergotherapeut of logopedist) geadviseerd zijn;

  • oefenen om met geld om te gaan;

  • aanleren van huishoudelijke vaardigheden;

  • toedienen van medicatie bij het ontbijt en het naar bed gaan van een jeugdige;

  • aanreiken van spullen of speelgoed na afloop van de maaltijd of na een drinkmoment bij een jeugdige met een lichamelijke beperking.

De bovenstaande opsomming is niet limitatief.

We verwijzen naar bijlage 1 voor een nadere toelichting op de ‘Richtlijnen gebruikelijk zorg van ouder(s)/verzorger(s) voor kinderen met een normale ontwikkeling per leeftijd’.

2.5.2 Bovengebruikelijke hulp

Er is sprake van bovengebruikelijke hulp, als de voor de jeugdige noodzakelijke hulp chronisch meer is dan de noodzakelijke hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd redelijkerwijs nodig heeft, voor wat betreft aard, frequentie en benodigde tijd.

Het onderzoek in het kader van bovengebruikelijke hulp richt zich op twee aspecten:

  • Wat mag redelijkerwijs van de ouder(s)/verzorger(s) en/of huisgenoot verwacht worden?

  • Is die ouder/verzorgerhuisgenoot hiertoe ook daadwerkelijk in staat; Is de ouder/verzorger/huisgenoot beschikbaar? Raakt de ouder/verzorger/huisgenoot niet overbelast? Kunnen er grote financiële problemen ontstaan, doordat de hulp wordt geboden?

2.6 Eigen kracht

Van ouders/verzorgers en huisgenoten wordt verwacht dat zij ondersteunen bij de activiteiten die de jeugdige niet kan uitvoeren. De omvang en inhoud van de ondersteuning bij de jeugdige is afhankelijk van de sociale relatie. Hoe intiemer de relatie, hoe meer hulp verwacht mag worden. Dit is veelal het geval bij 1e of 2e-graads bloedverwanten van de jeugdige. Wanneer de hulpvraag groter is dan de gebruikelijke hulp, kan hulp en ondersteuning worden ingezet. Dit is echter pas het geval als de benodigde bovengebruikelijke hulp de eigen draagkracht overstijgt. Voor de hulp die ouder(s)/verzorger(s) verlenen, hoeft de gemeente niet altijd jeugdhulp in te zetten. Uit de parlementaire geschiedenis van de Jeugdwet blijkt dat een voorziening niet nodig is als de jeugdige en zijn ouder(s) zelf mogelijkheden hebben om de problemen op te lossen of het hoofd te bieden, een voorziening niet nodig is. Dit wordt eigen kracht genoemd. Dit geldt ook als met de eigen kracht bovengebruikelijke hulp geleverd moet worden. De financiële situatie van een gezin kan ook onderdeel zijn van het onderzoek naar de eigen kracht. Dit zo blijkt uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 juli 2019 (zie §2.7).

2.7 Onderzoek naar eigen kracht van ouders/verzorgers

Bij het onderzoek naar de vraag of jeugdhulp nodig is, moet het Wijkteam onder meer onderzoeken in hoeverre de jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) het probleem op ‘eigen kracht’ kunnen oplossen.

‘Eigen kracht’ kan verschillende zaken inhouden, zoals:

  • 1.

    het aanspreken van een aanvullende verzekering;

  • 2.

    het inzetten van vrijwilligers of mensen uit het sociale netwerk;

  • 3.

    mogelijkheden van de ouder zelf. Ouders moeten gemotiveerd aangeven waarom en waardoor ze vast lopen aan de hand van voorbeelden. Bovengebruikelijke hulp kan in beginsel van ouder(s)/verzorger(s) worden verwacht (zie §2.5).

Vier punten om onderzoek te doen naar eigen kracht zijn:

  • is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden;

  • is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden;

  • levert het bieden van de hulp door de ouder geen overbelasting op;

  • ontstaan er geen financiële problemen in het gezin als de hulp door de ouder wordt geboden (aansluiten bij de NIBUD-normen ECLI:NL:RBROT:2019:52).

De volgende punten zijn van belang bij het onderzoek naar de factoren van de eigen kracht bij ouders:

  • de behoefte en de mogelijkheden van de jeugdige;

  • de voor de jeugdige benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan;

  • de mogelijkheden, de draagkracht en belastbaarheid van ouders/het netwerk (bijlage 2);

  • de samenstelling van het gezin en de woonsituatie;

  • bij gescheiden ouders, zijn beide ouders met gezag verantwoordelijk voor het bieden van ondersteuning;

  • het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen. De mogelijkheid om over een inkomen te beschikken is van belang bij de vraag of sprake is van voldoende eigen probleemoplossend vermogen.

2.7.1 Chronische en niet-chronische situaties

  • 1.

    Er is sprake van bovengebruikelijke hulp bij chronische situaties. Bij chronische situaties gaat het om langdurige hulp waarbij naar verwachting de hulp langer dan drie maanden nodig zal zijn.

  • 2.

    Er is geen sprake van bovengebruikelijke hulp bij niet-chronische situaties. Bij niet-chronische situaties gaat het om kortdurende hulp waarbij er uitzicht is op herstel van de situatie van de jeugdige en zijn ouder(s)/verzorger(s) en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige en de zijn ouder(s)/verzorger(s). Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

2.7.2 Overbelasting ouder(s)

Wanneer de ouder(s) overbelast zijn of dreigen te raken wordt van hen geen gebruikelijke hulp verwacht. Totdat deze (dreigende) overbelasting is opgeheven kan een individuele voorziening worden ingezet. Hierbij wordt rekening gehouden met:

  • a.

    de (dreigende) overbelasting dient te worden opgeheven door de gebruikelijke hulp als bedoeld in §1.4.1 aan de jeugdige tijdelijk te laten uitvoeren door een jeugdhulpaanbieder;

  • b.

    gebruikelijke hulp wel van deze ouder(s)/verzorger(s) wordt verwacht indien de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door het uitvoeren van maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp om, uitgezonderd maatschappelijke activiteiten in de vorm van scholing of beroepsmatige activiteiten(werk).

2.8 Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het persoonsgebonden budget uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het persoonsgebonden budget uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of

    • c.

      personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp (Stichting Kwaliteitsregister Jeugd).

  • 2.

    Van informele hulp is sprake, indien

    • a.

      de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, of

    • b.

      de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in lid 1 onder a tot en met c.

Hoofdstuk 3 Overgang 18+

Dit hoofdstuk heeft betrekking op de verdere uitwerkingen van hoofdstuk 4 van de Verordening.

3.1 Jeugdhulp na 18e levensjaar

De Jeugdwet geeft in artikel 1.1 onder de definitie ‘jeugdige’ aan dat jeugdhulp soms ook mogelijk is tot de leeftijd van 23 jaar (verlengde jeugdhulp). Dit kan voorkomen als:

  • de hulp niet onder een ander wettelijk kader valt, bijvoorbeeld: Wet langdurige zorg, Zorgverzekeringswet of Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • de hulp al voor het 18e levensjaar is begonnen en er een verleningsbesluit is genomen voor het 18e levensjaar;

  • na het afsluiten van jeugdhulp binnen een half jaar blijkt dat opnieuw jeugdhulp nodig is;

  • de cliënt het ermee eens is;

  • wanneer de jeugdhulp wordt geboden in het kader van straffen en maatregelen of van reclasseringstoezicht. De kinderrechter kan een machtiging gesloten jeugdhulp verlengen. Dit kan tot maximaal zes maanden na de 18e verjaardag.

3.2 Procedure jeugdhulp na 18e levensjaar

De zorgaanbieder die de ondersteuning voor het 18e jaar levert stelt vroegtijdig (minimaal 12 maanden voor de 18e verjaardag) een (toekomst)plan op waarin de doorloop van ondersteuning na het 18e levensjaar centraal staat. Het opstellen van het (toekomst)plan gebeurt samen met de jeugdige en/of ouder(s)/verzorger(s) en samen met een eventuele aanbieder die na het 18e levensjaar wordt ingezet. Op het moment dat een jeugdige 16,5 jaar of ouder is, beschrijft de jeugdhulpaanbieder in het plan hoe en wie de volgende zaken heeft geregeld voor de jeugdige als deze de leeftijd van 18 jaar bereikt:

  • (i)

    huisvesting;

  • (ii)

    financiën;

  • (iii)

    werk en/of onderwijs, en indien nodig;

  • (iv)

    zorg en ondersteuning.

In het plan wordt bekeken of ondersteuning die na het 18e levensjaar wordt ingezet gefinancierd kan worden uit de Wet maatschappelijke ondersteuning, Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg. Als de zorgbehoefte van een 18-jarige jeugdige niet onder een van deze wetten valt, dan kan de verlengde Jeugdwet worden ingezet (zie §2.1).

3.3 Verlengde pleegzorg

  • 1.

    Een pleegzorgrelatie kan alleen eindigen voor het 21e levensjaar wanneer pleegkinderen dit zelf willen.

  • 2.

    Pleegzorg als vorm van verlengde jeugdhulp, zoals beschreven in de Jeugdwet, blijft mogelijk vanaf 21 jaar tot 23 jaar. Pleegkinderen kunnen tot een half jaar na hun 21e verjaardag een beroep doen op verlengde jeugdhulp.

  • 3.

    Verlengde jeugdhulp eindigt als er geen hulpvraag meer is, het pleegkind geen hulp meer wil, of het pleegkind 23 jaar is.

Hoofdstuk 4 De vormen van jeugdhulp

Dit hoofdstuk heeft betrekking op de verdere uitwerkingen van hoofdstuk 6 ‘De vormen van hulp’ van de verordening Sociaal Domein 2021.

4.1 Vormen van hulp

In de verordening Sociaal Domein 2021 in hoofdstuk 4 ‘Gezond en veilig opgroeien’ zijn de individuele voorzieningen opgesomd. Een beschrijving van deze individuele voorzieningen met daarbij de vereiste kwalificaties van de jeugdhulp(verleners) is opgenomen in het Productenboek Inkoop Gespecialiseerde Jeugdhulp Regio Noordoost Brabant 2021. Specialistische jeugdhulp kan worden ingezet via zorg in natura of een persoonsgebonden budget.

4.2 Persoonsgebonden budget (PGB)

Een PGB kan een geschikt instrument zijn voor de jeugdige en of zijn ouder(s) wanneer zij eigen regie willen én kunnen nemen.

4.2.1 Voorwaarden PGB

Het college kan slechts een PGB verlenen als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • A.

    De jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s) zijn naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat tot een redelijke waardering van de belangen. Of ze zijn met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat de aan een PGB verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

  • B.

    De jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s) stellen zich gemotiveerd op het standpunt dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een zorgaanbieder, niet passend achten.

  • C.

    Naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s) van het PGB-budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.

  • D.

    Het PGB bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst passende beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

A: Bekwaamheid van de aanvrager

Om na te gaan of de aanvrager op verantwoorde wijze om kan gaan met een PGB wordt de bekwaamheid beoordeeld. De beoordelingscriteria zijn:

  • 1.

    Is de budgethouder in staat, danwel een vertegenwoordiger uit zijn sociale netwerk, of een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, de eigen situatie en de situatie van de jeugdige te overzien en zelf de benodigde hulp te kiezen, te regelen en aan te sturen?

  • 2.

    Is de budgethouder goed op de hoogte van de rechten en plichten die horen bij het beheer van een PGB en kan hij hiermee omgaan?

  • 3.

    Is de budgethouder in staat de opdrachtgeverstaak op zich te nemen, zoals een aanbieder uitzoeken, sollicitatiegesprekken voeren, contracten afsluiten, facturen afhandelen, bewaken van de kwaliteit en de voortgang van de hulp?

Van overwegende bezwaren is sprake als er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een PGB. De situaties waarbij het risico groot is dat het PGB niet besteedt wordt aan het daarvoor bestemde doel zijn:

  • de belanghebbende is handelingsonbekwaam;

  • de belanghebbende heeft als gevolg van dementie, een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie;

  • er is eerder misbruik gemaakt van het PGB;

  • er is eerder sprake geweest van fraude.

Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een PGB niet gewenst is. In deze situaties kan een PGB worden geweigerd. Andersom kan het zo zijn dat een budgethouder zélf niet of onvoldoende bekwaam is, maar er mensen in zijn omgeving zijn die hem of haar dusdanig kunnen helpen en bijstaan dat er toch een PGB verstrekt kan worden. Om een PGB af te wijzen op overwegende bezwaren, moet voldoende feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.

Wij verwijzen naar bijlage 3 voor de factsheet van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport waarin tien punten zijn opgenomen over de PGB-vaardigheden.

B: Motivering dat zorg in natura niet passend is

Uit de argumentatie moet blijken dat de jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s) zich voldoende hebben georiënteerd op de mogelijkheden voor zorg in natura. Dit dient opgenomen te worden in het PGB-motivatieplan.

C: Waarborgen kwaliteit

De jeugdhulp is veilig, doeltreffend en cliëntgericht. Professionele jeugdhulpaanbieders die uit een persoonsgebonden budget worden betaald, moeten daarnaast voldoen aan de eisen die bij Jeugdwet aan de aanbieders van jeugdhulp in natura worden gesteld. De verdere uitwerking van de kwaliteitsvereisten voor formele en informele hulp voor inzet van PGB zijn uitgewerkt in §4.4.

D: Hoogte PGB

  • 1.

    In de verordening Sociaal Domein 2021 zijn de kaders omschreven in §6.4.4 als het gaat om de hoogte en tariefdifferentiatie voor het PGB voor de inzet van specialistische jeugdhulp.

  • 2.

    Een PGB als bedoeld §6.4.4 van de verordening Sociaal Domein 2021 wordt berekend op basis van de zorg in natura tarieven als opgenomen in het Productenboek Inkoop Gespecialiseerde Jeugdhulp Regio Noordoost Brabant 2021.

4.4.2 Voorwaarden PGB-motivatieplan

De aanvrager stelt een PGB-motivatieplan op. In dit PGB-motivatieplan is opgenomen:

  • a.

    de motivatie waarom de beschikbare hulp in natura van de gemeente niet passend is;

  • b.

    de beoogde uitvoerder van de individuele voorziening en de wijze waarop de hulp georganiseerd wordt;

  • c.

    op welke wijze de kwaliteit van de hulp is gewaarborgd;

  • d.

    de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in het aantal eenheden en het tarief.

Ouder(s)/verzorger(s) en de jeugdige stellen samen met de jeugdconsulent van het Wijkteam het PGB-motivatieplan op. In het PGB-motivatieplan van de jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s) kunnen zij de wens uitspreken om hun sociale netwerk in te willen zetten. Net als de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de “gebruikelijke hulp” overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en doelmatiger is dan zorg in natura.

Als een PGB wordt aangevraagd is voor gemeente van belang dat slechts een PGB wordt verstrekt als is gewaarborgd dat de in te kopen hulp veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt. Ook bij het beoordelen van de kwaliteit van de ondersteuning uit het sociale netwerk wordt door de jeugdconsulent bekeken of deze in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het PGB wordt verstrekt.

In bijlage 5 is het PGB-motivatieplan opgenomen.

4.3 PGB in geval van een verwijzingsbesluit van een arts of gecertificeerde instelling

Bij de inzet van jeugdhulp door een arts of gecertificeerde instelling kan gekozen worden voor inzet in de vorm van een PGB. De arts of gecertificeerde instelling dient daarom, evenals de gemeente, de mogelijkheid om te kiezen voor de verstrekking van een PGB te bespreken met jeugdigen en zijn ouder(s)/verzorger(s). Wanneer jeugdigen en zijn ouder(s)/verzorger(s) voor een PGB willen kiezen, moeten zij een aanvraag indienen bij de gemeente. Het Wijkteam zorgt voor de verdere behandeling van de aanvraag. Hiervoor verwijzen wij naar 4.2.1 met betrekking tot de voorwaarden voor de inzet van een PGB.

4.4 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget (PGB)

Wij verwijzen hiervoor naar §6.4 van de Verordening.

Algemene PGB-criteria:

  • a.

    De regie van het PGB mag niet worden neergelegd bij de PGB-hulpverlener.

  • b.

    De aanvrager van het PGB mag als vertegenwoordiger het PGB niet aan zichzelf uitkeren als de PGB-hulpverlener.

  • c.

    De PGB-hulpverlener zorgt voor verslaglegging van de resultaten en is bereid deze op verzoek van het college te tonen.

  • d.

    De PGB-hulpverlener biedt ondersteuning die voldoet aan de eisen van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en aan de criteria van de verantwoorde werktoedeling.

  • e.

    De PGB-hulpverlener kan de grenzen van het eigen kunnen en bevoegdheden inschatten en aangeven wanneer specialistische ondersteuning gewenst is.

  • f.

    Een PGB mag worden geweigerd als het PGB beheerd gaat worden door degene die de hulp ook zelf gaat bieden. We willen voorkomen dat personen (uit het sociaal netwerk) enerzijds hulp verlenen en anderzijds zijn eigen handelen moeten controleren. Het is van belang dat personen de beheerstaken met voldoende afstand en kritisch kunnen uitvoeren.

  • g.

    Wanneer er signalen zijn dat de regels over het recht, de hoogte en voorwaarden voor het verkrijgen en het besteden van een pgb niet worden nageleefd gaan wij hierover in gesprek met degene die het pgb beheert. Wij verwijzen hiervoor naar §6.4.1.4 van de verordening Sociaal Domein 2021.

  • 1.

    PGB voorwaarden formele hulp:

    • a.

      De PGB-hulpverlener moet geregistreerd staan in het Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) of in het register voor Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG).

    • b.

      De PGB-hulpverlener verleent verantwoorde hulp, waaronder wordt verstaan hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of ouder(s).

    • c.

      De PGB-hulpverlener organiseert zich op zodanige wijze, voorziet zich kwalitatief en kwantitatief zodanig van personeel en materieel en draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling.

    • d.

      De PGB-hulpverlener neemt bij zijn werkzaamheden de rol van een goed hulpverlener in acht en handelt daarbij in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor die hulpverlener geldende professionele standaard zoals genoemd in artikel 4.1.1. Jeugdwet.

    • e.

      De PGB-hulpverlener voldoet aan de voor hem van toepassing zijnde minimumeisen zoals vastgelegd in het Productenboek Inkoop Gespecialiseerde Jeugdhulp Regio Noordoost Brabant 2021.

    • f.

      De kwaliteit van de voorziening moet voldoende zijn om de gestelde doelen te kunnen realiseren. De geleverde voorziening wordt afgestemd met de persoonlijke situatie van de aanvrager en eventuele andere vormen van hulp/zorg in het gezin.

    • g.

      De PGB-hulpverlener heeft een kwaliteitssysteem (ISO of HKZ) of in het geval van zelfstandige zonder personeel (zzp) wordt er gewerkt aan kwaliteitsverbetering (zoals bijscholing).

    • h.

      De PGB-hulpverlener beschikt over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor natuurlijke personen die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip, waarop de PGB-hulpverlener voor de instelling ging werken of als zelfstandige zonder personeel. De PGB-hulpverlener is bereid deze op verzoek van het college te tonen.

    • i.

      De PGB-hulpverlener is aangemeld bij het Inspectieloket Sociaal Domein. Zodra de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) in werking is getreden, is de hulpverlener aangemeld bij Inspectie Gezondheid en Jeugd.

    • j.

      De PGB-hulpverlener is bekend met en maakt indien nodig gebruik van de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

    • k.

      De PGB-hulpverlener doet melding van iedere calamiteit of geweld die bij de verlening van jeugdhulp of bij de uitvoering ervan plaatsvindt.

    • l.

      De PGB-hulpverlener houdt een klachtensysteem bij en neemt, indien nodig, aantoonbaar passende maatregelen.

    • m.

      De PGB-hulpverlener handelt volgens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).

    • n.

      Onderaannemerschap is niet toegestaan.

  • 2.

    PGB voorwaarden informele hulp:

    • a.

      Er is sprake van een langdurige, omvangrijke en frequente ondersteuningsvraag, en in alle redelijkheid en billijkheid kan niet verwacht worden dat dit binnen de eigen mogelijkheden wordt opgelost.

    • b.

      De kwaliteit van de hulp die de PGB-hulpverlener biedt, is passend en toereikend gelet op de problematiek en ontwikkelingsdoelen van de jeugdige.

    • c.

      Bij de PGB-hulpverlener geen sprake is van dreigende overbelasting.

    • d.

      Als het college dit nodig acht in het kader van de veiligheid van de hulpverlening, kan hij bepalen dat de PGB-hulpverlener beschikt over een VOG (Verklaring Omtrent Gedrag) die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop deze PGB-hulpverlener is gestart met het bieden van de hulpverlening.

  • 3.

    De jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) aan wie een persoonsgebonden budget wordt toegekend kunnen alleen jeugdhulp betrekken van personen die tot het sociale netwerk behoren voor begeleiding of persoonlijke verzorging. Een PGB inzetten voor behandeling door het sociaal netwerk is niet mogelijk. De jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) dragen de verantwoordelijkheid voor het bewaken van de kwaliteit van de jeugdhulp die zij betrekken van personen die tot het sociale netwerk behoren.

4.5 Aanvullende criteria vaktherapie

Vaktherapie wordt uitgevoerd door een vaktherapeut. Vaktherapie is een behandelvorm voor mensen met psychiatrische stoornissen en psychosociale problematiek. Binnen de vaktherapie zien we de volgende behandelvormen: beeldende therapie, danstherapie, dramatherapie, muziektherapie, speltherapie en psychomotorische therapie.

Vaktherapeuten kunnen in een eigen praktijk of binnen een instelling werkzaam zijn. Vaktherapie kan bij complexe of meervoudige problematiek als onderdeel van een multidisciplinaire behandeling worden aangeboden aan individuele jeugdigen, groepen en/of gezinnen. Vaktherapie wordt niet gezien als een op zichzelf staande behandeling. In een situatie waarin vaktherapie geen onderdeel vormt van een behandeling, komt behandeling door een vaktherapeut slechts voor vergoeding in aanmerking indien een beroep op de aanvullende verzekering voor de jeugdige niet mogelijk is. Daar waar de verzekering de mogelijkheid biedt de jeugdige te verzekeren voor vaktherapie wordt van het gezin verwacht dit voor de jeugdige te regelen. Verder geldt het volgende:

  • De zorgverzekering is voorliggend op de Jeugdwet. Als vaktherapie wordt ingezet vanuit de Jeugdwet, dan moet het een bijdragen leveren aan de jeugdhulp en is geen alternatief beschikbaar.

  • Voor Vaktherapeuten is registratie in het Register Vaktherapie verplicht.

  • We vergoeden maximaal 20 uur voor de inzet van vaktherapie. Ouder-kindsessies vallen binnen het maximum van 20 uur. Bij vaktherapie wordt een harde grens gehanteerd qua maximum aantal sessies. Vanwege het feit dat binnen het terrein van vaktherapie deels nog onduidelijkheden zijn, qua effectiviteit en plaats binnen het gehele veld van jeugdhulpverlening. We zien het als een “lichte” vorm en daarom is een afgebakend aantal sessies van toepassing.

  • De behandelaar van een zorgaanbieder of jeugdconsulent van het Wijkteam dient advies te geven voor vaktherapie als onderdeel van de totale behandeling.

  • Wanneer ouder(s)/verzorger(s) niet aanvullende verzekerd zijn, dan is de vergoeding maximaal 20 uur. Wanneer ouder(s)/verzorger(s) wel aanvullend verzekerd zijn dan moet het bedrag via de zorgverzekering dat wordt vergoed worden afgetrokken.

  • Paardentherapie is geen vaktherapie en ook geen specialistische jeugdhulp. Paardentherapie vergoeden wij niet vanuit de Jeugdwet. Paardentherapie wordt door het zorginstituut niet als zorg gezien die vergoedt wordt vanuit de Zorgverzekeringswet, omdat de effectiviteit van deze therapie nog onvoldoende is vast komen te staan.

4.6 Vervoersvoorziening in het kader van de Jeugdwet

Vanuit het oogpunt van demedicaliseren, normaliseren en benutten van eigen kracht is het inzetten van vervoer in de basis de verantwoordelijkheid van ouders/verzorgers/netwerk. Dit wordt gezien als gebruikelijke hulp. Indien uit onderzoek blijkt dat ouders/verzorgers/netwerk niet in staat zijn zelf het vervoer te organiseren, kan men in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening op grond van de Jeugdwet. Daar waar vervoer integraal onderdeel uitmaakt van de jeugdhulpvoorziening is dit opgenomen in het Productenboek Inkoop Gespecialiseerde Jeugdhulp Regio Noordoost Brabant 2021.

  • 1.

    Uitgangspunt is dat ouders in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor vervoer van de jeugdige van en naar de jeugdhulpaanbieder.

  • 2.

    De gemeente moet in elke individuele situatie een afweging maken of daadwerkelijk sprake is van gebruikelijke hulp waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden en eigen mogelijkheden van de jeugdige en/of zijn ouders. Hierbij wordt een aantal keer rijden (heen en terug) per week als gebruikelijke hulp beschouwd. De gemeente houdt hierbij rekening met eigen kracht.

  • 3.

    Een vervoersvoorziening wordt alleen verstrekt ten behoeve van het vervoer van jeugdigen (geen familie e.d.). Het vervoer wordt ingezet van en naar de locatie waar de jeugdhulp plaatsvindt.

  • 4.

    Vervoer kan in geval van bovengebruikelijke hulp ingezet worden in natura. Vergoeding kan bij uitzonderingen plaatsvinden voor het gedeelte van het vervoer dat beschouwd wordt als boven gebruikelijk. De vergoeding bedraagt € 0,19 per kilometer.

  • 5.

    Het toekennen van een vervoersvoorziening geschiedt alleen aan de jeugdige wanneer aantoonbaar is gemaakt dat er een noodzaak bestaat tot het inzetten van deze voorziening en dat bij gebrek aan deze voorziening de toegang tot jeugdhulp wordt onthouden.

  • 6.

    De noodzaak van een vervoersvoorziening wordt aannemelijk gemaakt, indien:

    • a.

      sprake is van een vervoersprobleem; en

    • b.

      aantoonbaar is gebleken dat op eigen kracht of met hulp van ouders of andere personen uit de naaste omgeving geen oplossing voor het vervoersprobleem kan worden gevonden; en

    • c.

      geen oplossing gevonden kan worden voor het vervoersprobleem door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening; en

    • d.

      vervoer geen onderdeel uitmaakt van het tarief jeugdhulp, zoals vastgelegd in het productenboek Jeugdhulp en contractafspraak met betreffende aanbieder; en

    • e.

      sprake is van een medische noodzaak (niet zijnde ziekenvervoer vanuit de Zorgverzekeringswet), omdat de jeugdige indien gebruik gemaakt wordt van het openbaar vervoer of eigen vervoer, een beperking heeft met lopen, instappen of staan of indien er sprake is van desoriëntatie; of

    • f.

      sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid, omdat:

      • i.

        de leeftijd van de jeugdige het niet toe laat zelfstandig te reizen met openbaar vervoer, nadat is aangetoond dat ouders of andere personen in de naaste omgeving niet in staat kunnen worden geacht om zorg te dragen voor begeleiding; of

      • ii.

        sprake is van ernstige gedragsproblemen welke reizen in het openbaar vervoer of eigen vervoer onmogelijk maken; of

      • iii.

        andere redenen van niet-medische aard, die het zelfstandig of onder begeleiding reizen in het openbaar vervoer of eigen vervoer onmogelijk maken; en

    • g.

      door een deskundige de medische beperkingen of beperkende omstandigheden bij de jeugdige die individueel vervoer vereisen, zijn vastgesteld; en

    • h.

      de jeugdige of zijn ouder(s) medewerking hebben verleend aan het college om aantoonbaar te maken dat er sprake is van een medische noodzaak of beperking in de zelfredzaamheid.

Hoofdstuk 5 Begripsbepalingen

In deze Nadere regels wordt verstaan onder:

  • Wet: Jeugdwet.

  • Verordening: Verordening Sociaal Domein 2021 Boxtel.

De begrippen die in deze Nadere regels worden gebruikt en niet worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet, de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening.

Hoofdstuk 6 Ingangsdatum, intrekking oude regeling en citeertitel

  • 1.

    De Nadere regels 2021 treden een dag na bekendmaking in werking en werken terug tot en met 1 april 2020.

  • 2.

    Bij inwerkingtreding van de Nadere regels 2021 is een overgangsfase van toepassing bij lopende indicaties. Wanneer een verzoek om verlenging van de individuele voorziening wordt ingediend geldt een maximale overgangstermijn zes maanden.

  • 3.

    Bij inwerkingtreding van deze Nadere regels worden de Nadere regels Jeugdhulp Boxtel 2020 en de Nadere regels jeugdhulp Haaren 2020 ingetrokken.

  • 4.

    Deze Nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels jeugdhulp Boxtel 2021.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel op 30 maart 2021.

De burgemeester,

Ronald van Meygaarden

De secretaris,

Astrid Kraal

Bijlage 1 Richtlijnen gebruikelijk zorg van ouders voor kinderen met een normale ontwikkeling per leeftijd

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • Hebben 24 uur per dag zorg in nabijheid nodig omdat zij niet in staat zijn om op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor henzelf te voorkomen.

  • Hebben voortdurend, dat wil zeggen op geplande tijden en ongeplande momenten, overname van zelfzorg nodig.

  • Hebben een woonomgeving nodig waarin hun fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd, een passend pedagogisch klimaat wort geboden en hen zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans wordt geboden bij ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • Hebben 24 uur per dag zorg in nabijheid nodig omdat zij niet in staat zijn om op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor henzelf te voorkomen.

  • Hebben overdag voortdurend begeleiding en overname van zelfzorg nodig.

  • Hebben ’s nachts soms nog begeleiding en overname van zelfzorg nodig.

  • Hebben een woonomgeving nodig waarin hun fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd, een passend pedagogisch klimaat wort geboden en hen zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans wordt geboden bij ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

Nb. Deze zorg voor kinderen van 3 tot 5 jaar is geen gebruikelijke zorg als is vastgesteld dat het gaat om een kind met ernstige meervoudige complexe handicaps waaronder een verstandelijke handicap en een blijvend zeer laag ontwikkelingsperspectief (bijv. van een kind van 0 tot 3 jaar).

Kinderen van 5 tot 8 jaar

  • Hebben tot 8 jaar overdag zorg in nabijheid nodig omdat zij niet n staat zijn om op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor henzelf te voorkomen.

  • Hebben tot 8 jaar overdag nog voortdurend begeleiding nodig.

  • Hebben tot 8 jaar overdag op geplande en soms op ongeplande momenten hulp bij overname van zelfzorg nodig.

  • Hebben een woonomgeving nodig waarin hun fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd, een passend pedagogisch klimaat wort geboden en hen zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans wordt geboden bij ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

Kinderen van 8 tot 18 jaar

  • Hebben vanaf 8 jaar geen zorg in de nabijheid nodig omdat zij in staat zijn om op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor henzelf te voorkomen.

  • Hebben een woonomgeving nodig waarin hun fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd, een passend pedagogisch klimaat wort geboden en hen zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans wordt geboden passend bij hun ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

Bron: CIZ.

Bijlage 2 Richtlijn bij (dreigende) overbelasting van partner, ouder, volwassen kind en of andere huisgenoten

Algemeen

De zorg voor een ziek kind of een zieke partner, kan zo zwaar worden dat van overbelasting sprake is. In de meeste gevallen is boven gebruikelijke zorg die geïndiceerd is voldoende om deze overbelasting te voorkomen. Maar soms blijkt dat deze geïndiceerde zorg niet voldoende te zijn.

Beoordeling van overbelasting

Aan het indiceren van gebruikelijke zorg gaat het beoordelen van de overbelasting vooraf. Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast. Tekort schieten van “coping mechanisme” kan er aanpassingsstoornis bij de zorger optreden. Naast de aard en ernst van de overbelasting wordt ook onderzocht of deze komt doordat er iets met de gebruikelijke zorger zelf aan de hand is (draagkracht vermindering) en/of dat deze gevolg is van ernst van de ziekte van het kind o f de partner (draaglast verhoging).

Het kan zijn dat degenen van wie wordt verwacht dat zij taken overnemen, overbelast zijn (geraakt) en niet meer in staat zijn de gebruikelijke zorg te leveren. Het moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden.

Klachten en symptomen bij overbelasting:

  • Angst of gespannenheid; nervositeit, onrust, rusteloosheid, slecht slapen.

  • Depressie; hopeloosheid, huilbuien, somberheid.

  • Gedragsproblemen: negeren van normen en regels, onaangepast gedrag.

  • Gecombineerd emotioneel en gedragsgestoord: depressie en/ of angst gecombineerd met gedragsstoornis of aangepast gedrag.

  • Lichamelijke klachten, verminderde prestaties of concentratieproblemen.

Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die iemand (aan partner of kind) biedt. Bij overbelasting door een dienstverband van te veel uren of als gevolg van spanningen op het werk, zal de oplossing bij de werkgever gezocht moeten worden.

Bijlage 3 Factsheet 10 PGB-vaardigheden

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 4 PGB-tarieven

Uitgangspunt voor vaststelling PGB-budget

Zie hiervoor de tarievenlijst productenboek Noordoost Brabant 2021.

Aanvullend

Product

eenheid

aanbieder

Micro-onderneming of Zzp

informeel

Begeleiding basis

uur

Zie Productenboek

Zie Productenboek

Wettelijk minimumloon

Bijlage 5 PGB-motivatieplan

Waarvoor wilt u het PGB gebruiken?

☐ Persoonlijke verzorging

☐ Individuele begeleiding

☐ Begeleiding in een groep

☐ Kortdurend verblijf

☐ Behandeling basis-GGZ

☐ Specialistische behandeling jeugd-GGZ

☐ Specialistische ambulant behandeling

Beschrijf waarom u deze zorg nodig vindt.

Toelichting:

Hoe wilt u het PGB inzetten?

☐ per uur, aantal uur………. Per ……………

☐ per dagdeel, aantal dagdelen………. Per………….

☐ per etmaal, aantal etmalen…………. Per ………...

Hoe lang denkt u hulp nodig te hebben?

Toelichting:

Waar wilt u de zorg inkopen?

Bij welke (zorg)aanbieder?

☐ eigen sociaal netwerk, naam:…………………………

☐ ZZP-er, naam:…………………………………………..

☐ professionele organisatie, naam:…………………….

Verklaring Omtrent Gedrag (VOG): bij ondersteuning aan kinderen tot 18 jaar is een VOG verplicht voor de persoon die de ondersteuning levert.

Waarom kan deze hulp niet door middel van zorg in natura worden geboden?

Begroting invullen. Wat gaat u betalen per uur?

Toelichting:

Hoe zorgt u ervoor dat er kwaliteit wordt geleverd?

Toelichting:

Inzet ZZP en professionele organisatie: Kamer van Koophandelnummer

Uw zorgverlener wordt aangemeld bij de inspectie jeugdzorg.

Registratienummer inzet ZZP en professionele organisatie:

☐ BIG…………………..

☐ SKJ……………………

☐ Anders namelijk: …………………..

Bent u op de hoogte van de verantwoordelijkheden en verplichtingen die een PGB met zich meebrengt?

Zie www.svb.nl

☐ Ja

☐ Nee