Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening op de heffing en de invordering van precariobelasting Breda 2011

Geldend van 11-11-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van precariobelasting Breda 2011

De raad van de gemeente Breda;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders en met overname van de daarin vermelde overwegingen;

gelet op artikel 228 van de Gemeentewet;

besluit te stellen de: Verordening op de heffing en de invordering van precariobelasting Breda 2011.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt voor zover niet anders is bepaald verstaan onder:

  • a.

    dag: een periode van 24 uur, aanvangende om 00.00 uur, of een gedeelte daarvan;

  • b.

    week: een periode van zeven achtereenvolgende dagen;

  • c.

    maand: een kalendermaand;

  • d.

    jaar: een kalenderjaar:

  • e.

    vergunning: een door het gemeentebestuur verleende en in een gemeentelijke registratie opgenomen toestemming op grond waarvan een persoon een of meer voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond mag hebben.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam precariobelasting wordt een directe belasting geheven voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, bedoeld of genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.

Artikel 3 Belastingplicht

Belastingplichtig is ieder:

  • a.

    die ter zake de vereiste vergunning heeft verkregen, of;

  • b.

    van wie, dan wel ten behoeve van wie, voorwerpen onder, op of boven de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond worden aangetroffen.

Artikel 4 Belastingtijdvak

Het belastingtijdvak is gelijk aan een dag, een week, een maand of een jaar, al naar gelang de duur van het belastbare feit, waarbij een gedeelte van een tijdvak voor een geheel wordt gerekend.

Artikel 5 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven wegens het hebben van

  • a.

    voorwerpen uitsluitend gebezigd voor een weldadig doel of ten algemene nutte of in het algemeen belang van de gemeente;

  • b.

    borden, masten, palen en dergelijke, die in verband met de verkiezingen van publiekrechtelijke lichamen zijn aangebracht;

  • c.

    wegwijzers en verkeersaanwijzingen van de Koninklijke Nederlandse Toeristenbond A.N.W.B. en van andere overeenkomstige instellingen;

  • d.

    ten behoeve van postverzending aangebrachte brievenbussen, postzegelautomaten en niet tot reclame dienende aanwijzingen voor het publiek;

  • e.

    voorwerpen en werken, welke ingevolge een wettelijk voorschrift moeten worden gedoogd;

  • f.

    voorwerpen krachtens verpachting, verhuring of een ander privaatrecht of krachtens een concessie;

  • g.

    voorwerpen, welker sloping, verplaatsing of verandering door plaatsing op de monumentenlijst verboden is;

  • h.

    borden tot verhuur of verkoop van woningen of percelen, in het geval deze borden aan de te verhuren of te verkopen woningen op percelen zijn bevestigd;

  • i.

    borden, die geen grotere oppervlakte dan 0,30 m² en geen grotere afmeting dan 1 strekkende meter hebben en welke de naam en verdere bijzonderheden vermelden van beroep of bedrijf van de persoon of onderneming, welke in het perceel, waartegen die borden zijn aangebracht, woont, is gevestigd of waar het beroep of bedrijf wordt uitgeoefend;

  • j.

    afvoerbuizen van hemelwater of van faecale stoffen, welke aan een gebouw zijn aangebracht en niet meer dan 0,10 meter buiten de gevel uitsteken;

  • k.

    voorwerpen van nutsbedrijven;

  • l.

    een zonnescherm of markies, voorzover aanwezig aan woonhuizen welke uitsluitend voor bewoning in gebruik zijn;

  • m.

    ten hoogste twee bloembakken en ten hoogste twee bankjes, voor zover deze zijn geplaatst binnen de afstand van maximaal 60 centimeter uit de gevel, geen deel uitmaken van een terras, niet zijn voorzien van reclame-uitingen en niet in gebruik zijn ten behoeve van de uitstalling van goederen.

Artikel 6 Maatstaf van heffing en belastingtarief

  • 1. De precariobelasting wordt geheven aan de hand van en naar de maatstaven en tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

  • 2. Belastingaanslagen van minder dan € 10,00 worden niet opgelegd.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen precariobelasting aangemerkt als één belastingaanslag.

Artikel 7 Berekening van de precariobelasting

Voor de berekening van de verschuldigde belasting wordt ten aanzien van lengte, oppervlakte- en inhoudsmaten een gedeelte van een tariefeenheid voor een gehele tariefeenheid gerekend.

Artikel 8 Wijze van heffing

  • 1. Met uitzondering van het bepaalde in het tweede lid wordt de belasting bij wege van aanslag geheven.

  • 2. De belasting waarop het jaartarief niet van toepassing is, wordt bij wege van nota geheven.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang voor de naar jaartarieven geheven precariobelasting

  • 1. De naar jaartarieven geheven precariobelasting is verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, is de naar jaartarieven geheven precariobelasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat tijdvak verschuldigde belasting als er in dat tijdvak, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Bij toepassing van de in deze verordening genoemde tarieven per maand, per week of per dag, zal het totaal van de alsdan verschuldigde belasting, de belasting die bij toepassing van een tarief onderscheidenlijk per jaar, per maand of per week verschuldigd is, niet overtreffen.

  • 4. Indien op grond van deze verordening meer dan één tarief toegepast zou kunnen worden, wordt een aanslag tot het hoogste tarief opgelegd.

  • 5. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor de naar jaartarieven geheven belastingplicht als er in dat tijdvak, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij blijkt dat het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 5,00.

Artikel 10 Termijnen van betaling

  • 1. De aanslag moet worden betaald binnen één maand na dagtekening van het aanslagbiljet of van de nota.

  • 2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijn.

Artikel 11 Nadere regels m.b.t. de heffing en invordering

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van precariobelasting.

Artikel 12 Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

  • 1. De ‘Precarioverordening Breda 2010’ van 12 november 2009 wordt ingetrokken met ingang 1 januari 2011, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening precariobelasting Breda 2011’.

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 4 november 2010
, de voorzitter.
, de griffier.

Tarieventabel 2011

(behorende bij de ‘Verordening precariobelasting Breda 2011’)

Hoofdstuk 1

Algemeen

Hoofdstuk 2

Bouwmaterialen en dergelijke

Hoofdstuk 3

Terrassen c.a.

Hoofdstuk 4

Goederen, materialen, kiosken, wagens, kramen, enz.

Hoofdstuk 5

Installaties motorbrandstoffen, olie, lucht of water en aanverwante voorwerpen

Hoofdstuk 6

Reclame en verlichting

Hoofdstuk 7

Overige voorwerpen

Hoofdstuk1 Algemeen

1.1

Het tarief bedraagt voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, voor zover daarvoor in de volgende hoofdstukken géén afzonderlijk tarief is opgenomen, per m¹, m² of m³:

1.1.1

per dag

0,32

1.1.2

per week

0,85

1.1.3

per maand

€ 

2,52

1.1.4

per jaar

€ 

25,45

Hoofdstuk 2 Bouwmaterialen en dergelijke

2.1

Het tarief bedraagt terzake van de uitvoering van enig bouwwerk:

2.1.1

voor het hebben van een schutting of afrastering, per m² van de door deze schutting of afrastering van de openbare dienst onttrokken gemeentegrond, per maand of korter

€ 

1,50

2.1.2.1

voor het hebben van (verplaatsbaar) materiaal en/of materieel ten dienste van bouw- en onderhoudswerkzaamheden of van de daartoe betrokken personen, zoals bijvoorbeeld steigers, puinbakken, containers, (bouw)keten, verhuisliften, pompinstallaties, eco-toiletten, stenen, cement, zand en tegels, hetzij opgeslagen op de openbare gemeentegrond of op daarop staande voertuigen, voor de eerste 5 m², per m², per maand of korter

€ 

5,07

2.1.2.2

het in onderdeel 2.1.2.1 vermelde bedrag wordt boven 5 m², per m², per maand of korter, vermeerderd met

€ 

1,50

2.1.3.

voor het hebben van een hei-installatie of een bouwlift:

2.1.3.1

per week of korter

€ 

6,12

2.1.3.2

per maand

€ 

18,50

Hoofdstuk 3 Terrassen c.a.

3.1

Het tarief bedraagt voor het op of boven een terras hebben van banken, tafeltjes, stoelen en parasols, alsmede het hebben van plankieren, tochtschermen , bloem- of plantenbakken:

3.1.1

in het tijdvak 1 maart tot 1 november per m²:

3.1.1.1

per maand of korter

2,49

3.1.1.2

per seizoen

€ 

15,05

3.1.2

In het tijdvak 1 november tot 1 maart per m² per maand of korter

€ 

1,24

3.1.3

ter gelegenheid van openbare feestelijkheden e.d. per week of korter per m²

3,10

Hoofdstuk 4 Goederen, materialen, kiosken, wagens, kramen, enz.

4.1

Het tarief bedraagt voor het hebben van kiosken, wagens, tenten, kramen, kisten, bakken, tonnen en dergelijke, uitgezonderd het hebben daarvan op de marktplaatsen gedurende de aangewezen marktdagen:

4.1.1

voor commerciële doeleinden per m²:

4.1.1.1

per week of korter

€ 

2,52

4.1.1.2

per maand

€ 

7,11

4.1.1.3

per jaar

€ 

71,29

4.1.2

voor niet-commerciële doeleinden per m²:

4.1.2.1

per week of korter

€ 

1,05

4.1.2.2

per maand

€ 

2,98

4.1.2.3

per jaar

€ 

29,76

4.2

Het tarief bedraagt voor het hebben van een uitstalling of een opslag van goederen, materialen en dergelijke, uitgezonderd het hebben daarvan op de marktplaatsen gedurende de aangewezen marktdagen en mits 4.1 tot en met 4.1.2.3 van dit hoofdstuk niet van toepassing is, per m² van de oppervlakte van de grootste zijde van het voorwerp of van de grondoppervlakte:

4.2.1

per week of korter

€ 

2,52

4.2.2

per maand

€ 

7,11

4.2.3

per jaar

€ 

71,29

Hoofdstuk 5 Installaties motorbrandstoffen, olie, lucht of water en aanverwante voorwerpen

5.1

Voor benzine- en olieverkooppunten bedraagt het tarief voor het hebben van:

5.1.1

toevoerleidingen – al dan niet omgeven door een mantel – voor levering van benzine, olie of persgas, per toevoerleiding, per jaar

€ 

221,91

5.1.2

een verplaatsbare pompinstallatie, per aftappunt, per jaar

€ 

221,91

5.1.3

aftappunten – al dan niet omgeven door een mantel – voor levering van lucht of water, per aftappunt, per jaar

€ 

111,95

5.1.4

een vulput met vulleidingen, per vulleiding, per jaar

€ 

73,70

5.1.5

benzine- en olietanks, per m³, per jaar

€ 

14,98

5.1.6

bedieningshuisjes en dergelijke per m², met inbegrip van luifel, per jaar

€ 

29,87

5.1.7

een perron, overkapping, een ombouw en dergelijke, per m², per jaar

€ 

29,87

5.1.8

lichtmasten, per stuk, per jaar

€ 

12,16

5.2

Het tarief bedraagt voor het hebben van:

5.2.1

een slib-, vetvang- of vulput per m³, per jaar of korter

€ 

7,39

5.2.2

een olie- of gastank ten behoeve van een centrale verwarming, per m³, per jaar of korter

€ 

7,39

5.2.3

een filter voor onttrekking van water uit het openbaar water, per m³ filter-inhoud, per jaar of korter

€ 

12,30

Hoofdstuk 6 Reclame en verlichting

6.1

Het tarief bedraagt voor het hebben van een reclamebord, uithangbord, uithangteken, reclamevlag, letteropschrift, letterreclame en dergelijke voorwerpen, zonder kunstverlichting:

6.1.1

indien bevestigd aan een gebouw met de grootste zijde van het voorwerp evenwijdig aan de gevel van dat gebouw: per ½ m² van de oppervlakte van de grootste zijde van het voorwerp, per jaar of korter

€ 

10,93

6.1.2

indien bevestigd aan een gebouw op een andere wijze dan onder 6.1.1 van dit hoofdstuk bedoeld; per ½ m² van de oppervlakte van de grootste zijde van het voorwerp, per jaar of korter

€ 

10,93

6.1.3

in andere dan onder 6.1.1 en 6.1.2 van dit hoofdstuk genoemde gevallen bedraagt het tarief per ½ m² van de oppervlakte van de grootste zijde van het voorwerp:

6.1.3.1

per week of korter

€ 

3,75

6.1.3.2

per maand

€ 

12,16

6.1.3.3

per jaar

€ 

73,70

6.2

Het tarief bedraagt voor het hebben van spandoeken per m², per week of korter

€ 

10,18

6.3

Het tarief bedraagt voor het hebben van een, al dan niet met neonlicht uitgevoerde, lichtbak, letter-lichtreclame, een aangelichte reclame, een lantaarn met opschrift of reclame en dergelijke voorwerpen:

6.3.1

Indien bevestigd aan een gebouw met de grootste zijde van het voorwerp evenwijdig aan de gevel van dat gebouw: per ½ m² van de oppervlakte van de grootste zijde van het voorwerp, per jaar of korter

€ 

15,31

6.3.2

Indien bevestigd aan een gebouw op een andere wijze dan bedoeld onder 6.3.1 van dit hoofdstuk, per ½ m² van de oppervlakte van de grootste zijde van het voorwerp, per jaar of korter

€ 

15,31

6.3.3

In alle andere dan de onder 6.3.1 en 6.3.2 genoemde gevallen; per ½ m² van de oppervlakte van de grootste zijde van het voorwerp, per jaar of korter

€ 

123,94

6.4.

Het tarief bedraagt voor het hebben van neonbuizen of dergelijke lichtapparaten, per jaar of korter:

6.4.1

voor de eerste vijf m¹ of gedeelte daarvan

€ 

16,02

6.4.2

voor elke volgende m¹

€ 

3,10

Hoofdstuk 7 Overige voorwerpen

7.1

Het tarief bedraagt voor het hebben van rijwielrekken per m¹:

7.1.1

per maand of korter

€ 

2,98

7.1.2

per jaar

€ 

29,76

7.2

Het tarief bedraagt voor het hebben van een ligplaats met een schuitenhuis per m² per jaar

€ 

4,93

7.3

Het tarief bedraagt voor het hebben van een ligplaats met een roei- of motorboot, sloep, kano, vissersbootje en dergelijke vaartuigen per vaartuig, per jaar of korter

€ 

25,45

7.3.1

Het tarief bedraagt voor het hebben van een ligplaats met een woonschip, per

vaartuig, per strekkende meter (gemeten langs de grootste lengte van het woonschip) per jaar of korter

€ 

9,03

7.4

Het tarief bedraagt voor het hebben van een steiger, vlonder of losplaats in het water, per m², gemeten vanuit de bovenkant van het talud, per jaar

€ 

7,39

7.5

Het tarief bedraagt voor het hebben van rails, met uitzondering van die voor openbare middelen van vervoer, per m¹ spoor, per jaar

€ 

10,08

7.6

Het tarief bedraagt voor het hebben van een los- of laadinstallatie, per m², per jaar

€ 

10,08

7.7

Het tarief bedraagt voor het hebben van leidingen, buizen, kabels, draden, duikers, zinkers, schuifrails en dergelijke per m¹, per jaar

€ 

1,49

7.7.1

Voor kabels die tevens voor brandalarmering dienen, wordt slechts de halve lengte van deze kabels in rekening gebracht.

7.8

Het tarief bedraagt voor het hebben van wachthuisjes, weeghuisjes en dergelijke, mits niet elders in deze tarieventabel genoemd, per m², per jaar

€ 

14,98

7.9

Het tarief bedraagt voor het hebben van transformatorstations, kabelkasten, telefooncellen en dergelijke, per m² van de oppervlakte van de grootste zijde, per jaar of korter

€ 

10,08

7.10

Het tarief bedraagt voor het hebben van een automatisch verkoop-, weeg- of ander toestel per ½ m² frontoppervlakte, per jaar

€ 

29,87

7.11

Het tarief bedraagt voor het hebben van een menu- of prijzenkastje en dergelijke per ½ m² van de oppervlakte van de grootste zijde, per jaar of korter

€ 

10,08

7.12

Het tarief bedraagt voor het hebben van een luifel, erker, uitbouw, overbouwing en dergelijke onderdelen van bouwwerken, voorzover aanwezig aan bedrijfspanden en kantoren en voor zover meer dan 1 m¹ buiten de rooilijn uitstekend, per 10 m² per jaar

€ 

37,07

7.13

Het tarief bedraagt voor het hebben van een zonnescherm, markies, zonnekap en dergelijke voor zover aanwezig aan bedrijfspanden en kantoren per m¹, per jaar

€ 

14,98

Behorende bij raadsbesluit d.d. 4 november 2010

Voor eensluidend afschrift,

de griffier.

Toelichting op de verordening precariobelasting

A Algemeen

De verordening precariobelasting bestaat uit twee gedeelten, namelijk de verordening zelf met de formele en materiële bepalingen en de tarieventabel met een omschrijving van de te belasten voorwerpen en de tarieven. De tariefwijzigingen zijn op eenvoudige wijze in de tarieventabel verwerkt zonder dat de onderlinge samenhang van de artikelen in de verordening verloren gaat.

B Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de verordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1.

Artikel 2 Belastbaar feit

Ingevolge artikel 228 van de Gemeentewet kan de gemeente een precariobelasting heffen ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond. De voorwerpen ter zake waarvan precariobelasting wordt geheven, zijn genoemd in de tarieventabel. Daarnaast bevat artikel 5 een aantal vrijgestelde voorwerpen van belasting. Voor het 'hebben' van voorwerpen is blijkens Van Dale's Groot Woordenboek der Nederlandse Taal geen eigendomsverhouding nodig. 'Hebben' kan onder meer zijn: bezitten, beschikken over, in het genot zijn van. Indien de wetgever hier eigendom of een beperkt recht zou hebben bedoeld, zou dit expliciet in artikel 228 van de Gemeentewet zijn opgenomen.

Dit is bevestigd in de jurisprudentie. Hof Arnhem overwoog dat het begrip 'hebben' ingevolge de jurisprudentie ruim moet worden geïnterpreteerd, daarbij verwijzend naar het arrest van de Hoge Raad van 7 oktober 1998, nr. 33553, BNB 1998/384 (Leiden). Daaronder moet niet alleen worden verstaan het hebben als eigenaar, maar ook het hebben als huurder of direct belanghebbende (Hof Arnhem 12 juni 2001, nr. 99/264, Belastingblad 2001, blz. 1152 (Nijmegen). In genoemd arrest ging het overigens om reclamebelasting. Met betrekking tot het begrip 'voorwerpen' heeft Hof Arnhem in zijn uitspraak van 12 mei 1999, nr. 97/22442, Belastingblad 1999, blz. 781 (Apeldoorn), geoordeeld dat, gelet op het taalgebruik, hieronder dient te worden verstaan niet tot de levende natuur behorende stoffelijke dingen, welke afgezien van weersinvloeden of ingrepen door de mens, onveranderlijk zijn in vorm en volume en een plaats innemen in de ruimte. Met betrekking tot het woord 'boven' overwoog de Hoge Raad in zijn arrest van 20 september 1933, WvhR nr. 12661: 'er is geen reden om aan het woord 'boven' in artikel 275, derde lid (oud) de beperkende en van het spraakgebruik afwijkende betekenis toe te kennen (…) terwijl zodanige beperkte opvatting ook niet uit de strekking en geschiedenis der Wet van 18 mei 1929, S. no 230, tot wijziging van artikel 238 (oud) is af te leiden'.

Een voorwerp moet zich anders dan van voorbijgaande aard, onder, op of boven gemeentegrond bevinden (Hoge Raad 27 april 1983, nr. 21606, Belastingblad 1983, blz. 400 (Beverwijk). De voorwerpen moeten worden aangetroffen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond. De grond moet in eigendom zijn van de gemeente (Hoge Raad 17 februari 1932, WvhR nr. 12414; Hof 's-Gravenhage 25 oktober 1973, nr. 91/1973, BNB 1974/214 (Gorinchem)). Grond, welke eigendom is van de gemeente, is voor de openbare dienst bestemd indien die grond kan worden gebruikt tot algemeen nut en indien in beginsel een ieder bij die grond belang kan hebben. Niet relevant is de planologische bestemming van de grond (Hof Amsterdam 2 maart 1990, nr. 4211/88, Belastingblad 1991, blz. 42, BNB 1991/170 (Amsterdam) en Hof 's-Gravenhage 11 mei 1994, nr. 93/2846, FED 1995/4). Ook ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven het gemeentelijke water kan precariobelasting worden geheven. Artikel 277, eerste lid, onderdeel c, van de gemeentewet (Stb. 1931, 89) bepaalde dit uitdrukkelijk. Met de inwerkingtreding van het nieuwe Burgerlijk Wetboek ingaande 1 januari 1992 was dat niet langer nodig. Thans bepaalt artikel 20, onderdeel d van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek dat de eigendom van de grond ook omvat het water dat zich op de grond bevindt en niet in open gemeenschap met water op eens anders erf staat. Overigens geldt ook hier de eis dat het voorwerp zich 'anders dan voorbijgaande aard' onder, op of boven het gemeentelijk water bevindt. Het moet gaan om 'een enigszins duurzame bestemming boven dezelfde plek gemeentegrond, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij woonschepen' (Hof 's-Gravenhage 20 september 2001, nr. 00/00451, Belastingblad 2002, blz. 35).

Volgens vaste jurisprudentie kan een gemeente alleen precariobelasting heffen indien de gemeente uitdrukkelijk of stilzwijgend veroorlooft of toelaat, dan wel onverplicht gedoogt dat een derde onder, op of boven de gemeentegrond voorwerpen heeft. Van veroorloven of toelaten is sprake indien de gemeente rechtens bevoegd is het hebben van de voorwerpen te verbieden. Deze bevoegdheid is een uitvloeisel van het eigendomsrecht van de gemeente alsmede van de mogelijkheden van de gemeente om bepaalde verboden op te leggen in het belang van de openbare orde.

In de verordening is de heffing van precariobelasting niet beperkt tot voorwerpen waarvoor vergunning is verleend. Illegale voorwerpen zouden dan namelijk niet in de heffing kunnen worden betrokken.

Artikel 3 Belastingplicht

Ingevolge artikel 217 van de Gemeentewet dient in de belastingverordening te worden vermeld wie de belastingplichtige is. Gekozen is voor een ruime omschrijving van de belastingplicht, om te voorkomen dat in bepaalde situaties geen belastingplichtige aangewezen zou kunnen worden. In onderdeel b is aangesloten bij het belastbaar feit voor de precariobelasting, te weten het hebben van voorwerpen. Het gebruik van de woorden 'dan wel' is bedoeld om te voorkomen dat terzake van hetzelfde belastbare feit van twee belastingplichtigen, te weten degene die voorwerpen heeft en degene ten behoeve van wie de voorwerpen aanwezig zijn, precariobelasting zal worden geheven. In eerste instantie zal degene die de voorwerpen heeft in de heffing worden betrokken. Deze zal het meest rechtstreekse belang hebben ter zake van het hebben van de voorwerpen onder, op of boven gemeentegrond. Indien het niet mogelijk is deze belastingplichtige aan te wijzen, bijvoorbeeld indien deze duidelijk niet de belanghebbende is, kan degene ten behoeve van wie de voorwerpen aanwezig zijn als belastingplichtige worden aangemerkt. Dit laatste zal zich niet snel voordoen omdat degene die de voorwerpen heeft per definitie een belang daarbij heeft, welk belang bovendien veelal op de voorgrond zal treden. Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 4 maart 1992, nr. 27819, Belastingblad 1992, blz. 383, en Hof 's-Gravenhage 16 december 1992, nr. 912262, Belastingblad 1993, blz. 225 (beide betreffende de reclamebelasting Rotterdam). In een geval dat een belanghebbende op grond van een overeenkomst met een aannemer door deze een container liet plaatsen en daarvoor een vergoeding betaalde, moest belanghebbende worden aangemerkt als degene ten behoeve van wie de container aanwezig was (Hof Amsterdam 22 maart 1993, nr. 92/1386, FED 1993/287). In een geval dat belanghebbende toiletunits verhuurde en deze gedurende de huurperiode ook schoonmaakte, oordeelde de Hoge Raad dat zowel de eigenaar als de huurder de toiletunit 'heeft', maar dat de verhuurder onder deze omstandigheden moest worden aangemerkt als degene ten behoeve van wie de toiletunits aanwezig waren (Hoge Raad van 3 november 1999, nr. 34122, LJN: AA2919, Belastingblad 2000, blz. 107 (Haarlem)). Indien een gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, zal degene aan wie de vergunning is verleend (of diens rechtsopvolger) in de meeste gevallen ook de voorwerpen 'hebben', dan wel zullen de voorwerpen ten behoeve van hem aanwezig zijn. Bij de heffing van precariobelasting zal de gemeente dan ook willen aankoppelen bij het bestand vergunningverlening (dit kan bijvoorbeeld zowel bouw- als APV-vergunningen betreffen). In verband hiermee hebben wij er in onderdeel a voor gekozen degene aan wie de vergunning is verleend als belastingplichtige aan te merken.

Artikel 4 Belastingtijdvak

Aangezien de gemeentelijke belasting over een bepaald tijdvak wordt geheven, is in artikel 4 een bepaling inzake het belastingtijdvak opgenomen.

Artikel 5 Vrijstellingen

In dit artikel is een aantal vrijstellingen opgenomen, in welke gevallen geen precariobelasting is verschuldigd.

Artikel 6 Maatstaf van heffing en belastingtarief

Voor de maatstaf van heffing en de belastingtarieven is verwezen naar de tarieventabel. In lid 2 is opgenomen dat belastingaanslagen van minder dan € 10 niet worden opgelegd. In lid 3 is opgenomen wat als één belastingaanslag wordt aangemerkt.

Artikel 7 Berekening van de precariobelasting

In dit artikel is een bepaling opgenomen die de uitvoeringspraktijk vergemakkelijkt. Bepaald is dat een gedeelte van een in de tarieventabel opgenomen lengte- of oppervlakte- of inhoudsmaat voor een volle eenheid wordt aangemerkt.

Artikel 8 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte en op andere wijze. In deze verordening is gekozen voor de heffing bij wege van aanslag (eerste lid). Alleen indien sprake is van belasting waarop het jaartarief niet van toepassing is, is gekozen voor de heffing op andere wijze door middel van nota.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

In het eerste lid is bepaald dat de belasting is verschuldigd bij de aanvang van het tijdvak, tenzij de belastingplicht later aanvangt. Aangezien in de tarieventabel dag-, week- en maandtarieven zijn opgenomen, kunnen deze tarieven worden toegepast al naar gelang de duur van het belastingtijdvak. Ingeval een jaartarief geldt, kan in combinatie met de regeling inzake de heffing naar tijdsgelang in de overige leden van dit artikel, de 'exacte' omvang van de belastingschuld worden vastgesteld.

Artikel 10 Termijnen van betaling

Artikel 10 voorziet in de betalingstermijnen.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel