Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing 2011

Geldend van 23-12-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing 2011

De raad van de gemeente Breda;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders en met overname van de daarin vermelde overwegingen;

gelet op artikel 15.33 van de Wet milieubeheer;

besluit vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing 2011.

Artikel 1 Begripsomschrijving

Deze verordening verstaat onder:

  • ·

    maand: een kalendermaand.

  • ·

    belastingjaar: een kalenderjaar

  • ·

    gebruik maken: gebruik maken in de zin van artikel 15.33 van de Wet milieubeheer

Artikel 2 Aard van de belasting en belastbaar feit

  • 1. Onder de naam 'afvalstoffenheffing' wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.

  • 2. De afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a.

      degene die naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van het perceel;

    • b.

      ingeval een gedeelte van een perceel ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte ten gebruike heeft afgestaan.

Artikel 4 Maatstaf van heffing en belastingtarief

  • 1. De belasting bedraagt per perceel per belastingjaar, indien het perceel op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht aanvangt in de loop van het belastingjaar bij de aanvang van de belastingplicht, wordt gebruikt door:

    • 1.

      één persoon € 277,56

    • 2.

      meer dan één persoon € 330,84

  • 2. De belasting bedraagt voor het op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht later aanvangt, bij aanvang van de belastingplicht, in bruikleen hebben van een extra container:

    per extra container € 63,96

Artikel 5 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 6 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, kan ontheffing worden gevraagd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het derde lid geldt dat ingeval van ontheffing van de belasting, welke op grond van artikel 4, tweede lid, is verschuldigd, een minimumbedrag verschuldigd is van € 40,00. Dit minimumbedrag is niet verschuldigd indien aansluitend in het voorafgaand belastingjaar gedurende een aaneengesloten periode van zes maanden sprake was van belastingplicht op grond van artikel 4, tweede lid .

Artikel 7 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag van alle op één beschikkingsbiljet verenigde aanslagen gemeentelijke fiscale heffingen meer bedraagt dan € 2.500,00, dat dit bedrag moet worden betaald op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in eerste lid geldt, ingeval machtiging is verleend tot automatische incasso het totaal bedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen gemeentelijke fiscale heffingen € 100,00 of meer doch niet meer dan € 2.500,00 bedraagt, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de 28e dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elke van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 4. De in het derde lid bedoelde machtiging tot automatische incasso wordt geacht niet te zijn verleend indien twee van de tien termijnen niet zijn betaald doordat automatische incasso van de betaalrekening van de belastingschuldige niet mogelijk blijkt dan wel binnen één maand na afschrijving zijn gestorneerd. Alsdan gelden de betaaltermijnen als bedoel in het eerste lid.

  • 5. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in dit artikel gestelde termijnen.

Artikel 8 Nadere regels m.b.t. heffing en invordering

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de afvalstoffenheffing.

Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De ‘Verordening afvalstoffenheffing Breda 2010’ van 12 november 2009 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2011, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening afvalstoffenheffing Breda 2011’.

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 4 november 2010
, de voorzitter.
, de griffier.

TOELICHTING

A. ALGEMEEN

Wettelijke basis en karakter afvalstoffenheffing

De afvalstoffenheffing is gebaseerd op het bepaalde in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. Deze heffing kan in beginsel als een belasting worden beschouwd. Tegenover de heffing staat niet een individueel aanwijsbare prestatie van de overheid in de vorm van het werkelijk meenemen van huishoudelijke afvalstoffen, doch een nakoming van de wettelijke inzamelverplichting bij het desbetreffende perceel door die overheid. Dit leidt ertoe dat indien de inzamelplicht bij een bepaald perceel door de gemeente niet wordt nagekomen, de gemeente ter zake van het gebruik van dat perceel geen afvalstoffenheffing kan heffen (HR 2 januari 1985, nr. 22.664, Belastingblad 1985, blz. 161).

Huishoudelijke afvalstoffen

Ingevolge de strekking van de Wet milieubeheer behoren tot de huishoudelijke afvalstoffen alle afvalstoffen die afkomstig zijn uit een particuliere huishouding. Dit betekent dat de kosten van het beheer van deze afvalstoffen kunnen worden doorberekend in de afvalstoffenheffing. Hierbij is niet van belang op welke wijze deze afvalstoffen worden ingezameld. Hierbij moet worden gedacht aan de gescheiden inzameling van onder meer glas, papier en klein chemisch afval. De met deze gescheiden inzameling van huishoudelijke afvalstoffen samenhangende kosten kunnen worden begrepen in de totale kosten van het beheer van huishoudelijke afvalstoffen. Hetzelfde geldt overigens met betrekking tot de kosten van inzameling van grof huisvuil. Ook grof huisvuil wordt tot de huishoudelijke afvalstoffen gerekend.

B. Artikelgewijze toelichting

HOOFDSTUK I Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van de in deze verordening voorkomende begrippen ‘maand’, ‘belastingjaar’ en ‘gebruik maken’ is daarvan een omschrijving opgenomen.

Er is een begripsomschrijving opgenomen waarin ‘gebruik maken’ in de verordening wordt omschreven als gebruik maken in de zin van artikel 15.33 Wet milieubeheer. Deze begripsomschrijving houdt verband met de wijziging van artikel 15.33 door wetsvoorstel 32479, dat 10 september 2010 bij de Tweede Kamer is ingediend. Wijzigt de wet per 1 januari 2011 dan gaat de verordening uit van gebruik maken zonder het begrip ‘feitelijk’. De verhuurder kan dan in de heffing worden betrokken zonder dat die het perceel zelf gebruikt. De verhuurder kan de belasting verhalen op de huurders die een deel in gebruik hebben.

Wijzigt de wet echter pas per 1 januari 2012, dan gaat de verordening uit van ‘feitelijk’ gebruik maken van een perceel. In het laatste geval kan de verhuurder bij kamerverhuur alleen in de heffing worden betrokken als die zelf gebruik maakt van het perceel (HR 23 mei 1990, nr. 26 328, BNB 1990/239, Belastingblad 1990, blz. 470 (Tegelen)).

Artikel 2 Aard van de belasting en belastbaar feit

Eerste lid

In het eerste lid wordt verwezen naar artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. Dit is de wettelijke grondslag voor de afvalstoffenheffing.

Tweede lid

Op grond van het bepaalde in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer en in samenhang met het bepaalde in de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer kan een afvalstoffenheffing worden geheven ter zake van het in artikel 15.33 bedoelde gebruik van een perceel waar in een particuliere huishouding huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan. Zodra derhalve sprake is van een particuliere huishouding waar huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan, kan, op voorwaarde dat de gemeente aan de inzamelverplichting voldoet, een afvalstoffenheffing worden geheven.

Met betrekking tot het antwoord op de vraag of een object als perceel kan worden aangemerkt, zullen de feitelijke omstandigheden vrijwel altijd van belang zijn. Vaste criteria voor het al dan niet aanmerken van een object als perceel kunnen niet worden gegeven. Zie in dit verband het arrest van de Hoge Raad van 18 september 1991, nr. 27.597, BNB 1991/333, Belastingblad 1992, blz. 47 (Ermelo). Belanghebbende maakte feitelijk gebruik van een serviceflat welke flat een keuken bevatte waarin zich onder meer een aanrecht met gootsteen alsmede een losstaande tweepits elektrische kookplaat bevonden. De keukenvoorziening was echter zodanig dat, zonder verandering daarvan, normaal koken niet mogelijk was omdat voldoende apparatuur en luchtafvoer ontbraken. Normaal koken zou zodanige dampen veroorzaken dat daardoor het brandalarm in werking zou treden. Bovendien was de feitelijk gebruiker verplicht de warme maaltijden vanuit de centrale keuken af te nemen. Het Hof oordeelde dat het appartement van belanghebbende niet kon worden aangemerkt als een afzonderlijk perceel in de zin van de verordening, nu belanghebbende voor het bereiden van gekookte maaltijden aangewezen was op elders in het gebouw aanwezige voorzieningen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en oordeelde dat ingevolge de verordening en de artikelen 10.11 (thans de artikelen 10.21 en 10.22) en 15.33 van de Wet milieubeheer aan de afvalstoffenheffing zijn onderworpen degenen die feitelijk gebruik maken van een perceel waarvoor de gemeentelijke inzamelplicht geldt. Dit betekent volgens de Hoge Raad dat de afvalstoffenheffing wordt geheven daar waar huishoudelijke afvalstoffen geregeld binnen een particuliere huishouding kunnen ontstaan. De Hoge Raad vervolgt: 'In overeenstemming met die strekking is slechts dan niet sprake van een perceel in de zin van de Verordening indien het gaat om een gedeelte van een onroerend goed dat blijkens indeling en inrichting niet is bestemd voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan. Van dat laatste is in het onderhavige geval geen sprake nu belanghebbende blijkens de vaststellingen van het Hof alleen voor zijn warme maaltijden is aangewezen op elders aanwezige voorzieningen maar voor het overige zelf een huishouding voert waar geregeld afvalstoffen ontstaan.' In zijn uitspraak van 19 december 2003, nr. 38874, Belastingblad 2004, blz. 293, geeft de Hoge Raad een positief geformuleerde definitie: een gedeelte van een onroerende zaak dat blijkens indeling en inrichting is bestemd voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld afvalstoffen kunnen ontstaan, is een perceel voor de afvalstoffenheffing. In een uitspraak van 24 november 2000, nr. 99/3908 oordeelde Hof Amsterdam dat er sprake was van zelfstandige gedeelten. Ondanks het feit dat er sprake was van een gezamenlijke doucheruimte, een gezamenlijke voordeur en hal was het Hof van mening dat er sprake was van zelfstandige gedeelten in de zin van de verordening.

In zijn arrest van 7 maart 2003 heeft de Hoge Raad bepaald dat de industriële bestemming van een perceel niet aan de verplichting tot inzameling van huishoudelijke afvalstoffen in de weg staat (HR 7 maart 2003, nr. 38055, LJN: AF5365).

Inzamelplicht

De afvalstoffenheffing is gebaseerd op het bepaalde in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. Tot 1 maart 1993 vond deze heffing zijn rechtsgrond in het bepaalde in artikel 61 van de Algemene wet bepalingen milieuhygiëne. Deze wet is aangevuld met een aantal andere milieuwetten, waaronder de Afvalstoffenwet, en is omgedoopt tot de Wet milieubeheer.

Artikel 3 Belastingplicht

Eerste lid

In dit artikel is de belastingplicht geregeld. Hierbij is aansluiting gezocht bij het bepaalde in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. In het eerste lid van dat artikel is bepaald dat als belastingplichtige moet worden aangewezen degene die, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, (feitelijk; zie wetsvoorstel 32479) gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan krachtens artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. De verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt voor ieder perceel waar in een particuliere huishouding huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan. Zie hiervoor hetgeen in de toelichting op artikel 2 is opgemerkt.

Tweede lid

Het onderstaande geldt zolang wetsvoorstel 32479 nog niet in werking is getreden (indien het wetsvoorstel wel in werking treedt per 1 januari 2011, dan geldt hetgeen hiervoor onder artikel 1 is opgenomen).

In dit artikellid is bepaald wie als gebruiker moet worden aangemerkt. Dit kan allereerst degene zijn die naar omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het perceel. Het gaat derhalve om het feitelijk gebruik dat van een perceel wordt gemaakt.

Indien sprake is van verschillende feitelijke gebruikers van een perceel, tezamen geen huishouding vormend, dan kan de aanslag ten name van één van hen worden gesteld. In dit verband wordt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad inzake de onroerende-zaakbelastingen van 3 februari 1988, nr.25 017, BNB 1988/133, Belastingblad 1988, blz. 216 (Tilburg). De Hoge Raad overwoog dat ieder van de feitelijke gebruikers voor het geheel in de heffing kan worden betrokken. De belastingplichtige is bevoegd om de verschuldigde belasting te verhalen op zijn medebewoners.

Bij uitspraak van Hof Amsterdam van 29 april 1994, nr.93/2462, Belastingblad 1994, blz. 543 (Zeist) is dit standpunt bevestigd. Indien bij het aanwijzen van degene, die feitelijk gebruik maakt van een perceel een keuze bestaat, wordt gehandeld op basis van de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde "Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige en/of WOZ-belanghebbende in een keuzesituatie".

Artikel 4 Maatstaf van heffing en belastingtarief

Eerste lid

Ingevolge artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet kunnen de gemeentelijke belastingen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijk belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. Op grond van artikel 15.33, derde lid, van de wet milieubeheer is artikel 219 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing op de afvalstoffenheffing.

Bij circulaire van 5 november 1993, nr. FBA 93/U1930, heeft de staatssecretaris van binnenlandse zaken de differentiatiemogelijkheden binnen de afvalstoffenheffing verruimd. Ook een tariefdifferentiatie naar bijvoorbeeld de mate van gebruik van de ophaaldienst of een tariefdifferentiatie in verband met het gescheiden inzamelen van afvalstoffen is toegestaan.

Een gemeente is in beginsel niet verplicht een tariefdifferentiatie in te voeren. Dat blijkt ook uit een arrest van de Hoge Raad van 20 oktober 1993, nr. 29 183, BNB 1993/347, Belastingblad 1993, blz. 829 (Roermond).

Uit doelmatigheidsoverwegingen is er voor gekozen om in artikel 5 een tijdstipbepaling (i.c. 1 januari of, indien belastingplicht later in het jaar aanvangt, bij aanvang belastingplicht) op te nemen voor wat betreft het gebruik van een perceel door één persoon dan wel meerdere personen. Aldus hoeven geen wijzigingen (teruggaaf of navordering) te worden aangebracht indien het aantal personen in de loop van het jaar verandert.

Tweede lid

Conform jurisprudentie van de Hoge Raad wordt met ingang van 1 januari 2008 ter zake van een extra container niet meer zoals voorgaande jaren reinigingsrecht geheven, maar worden de kosten van het beschikbaar stellen van een extra container via de afvalstoffenheffing verhaald. Degene die een of meer extra afvalcontainers in bruikleen heeft, betaalt een bedrag per extra afvalcontainer.

Tarieven

De tarieven voor de afvalstoffenheffing 2011 zijn ten opzichte van 2010 gedaald.

De kostendekkendheid is als volgt:

Opbrengsten

Afvalstoffenheffing (incl. extra container)

€ 23.253.247

Overige Opbrengsten

€ 2.591.638

Af: Kwijtscheldingen

-€ 1.750.000

Totale opbrengsten:

€ 24.094.885

Kosten

Personeelslasten

€ 6.862.750

Verwerkingskosten

€ 9.516.814

Tractiekosten excl. kapitaallasten

€ 1.784.247

Kapitaallasten

€ 2.445.010

Overige kosten

€ 3.486.064

Totale kosten:

€ 24.094.885

Artikel 5 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. De heffing van de afvalstoffenheffing zal geschieden bij wege van aanslag.

Artikel 6 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

Eerste lid

Blijkens de redactie van het eerste lid wordt de belasting verschuldigd bij het begin van het jaar of, indien dit later is, bij het begin van de belastingplicht. Hoewel is gekozen voor een tijdvakheffing en niet voor een tijdstipheffing, ontstaat de materiële belastingplicht ingevolge dit artikellid niet pas aan het einde van het belastingjaar, doch reeds bij het begin ervan. De belastingschuld kan derhalve in de loop van het belastingjaar worden geformaliseerd.

Tweede en derde lid

In de leden twee en drie zijn regels gegeven die betrekking hebben op wijzigingen gedurende het jaar in de belastingplicht. In deze verordening is gekozen voor een tijdsevenredige herleiding per maand, waarbij gedeelten van een maand niet worden meegerekend.

Vierde lid

Doordat ter zake van een extra container niet meer zoals voorgaande jaren reinigingsrecht wordt geheven, maar de kosten van het beschikbaar stellen van een extra container via de afvalstoffenheffing worden verhaald, is de ontheffingsmogelijkheid die voor de afvalstoffenheffing geldt vanaf 2008 tevens van toepassing op de afvalstoffenheffing voor deze extra container. Dit betekent dat vanaf 1 januari 2008 bij een tussentijdse teruggaaf van de extra afvalcontainer aan de gemeente, (partiële) restitutie van de afvalstoffenheffing plaatsvindt, hetgeen in het voordeel van de belastingplichtige is.

Aangezien de verschuldigde afvalstoffenheffing voor een extra container € 63,96 bedraagt, terwijl de gemiddelde gemeentelijke kosten per extra afvalcontainer ongeveer € 90,00 bedragen, is een ‘drempelbedrag’ van € 40,00 gehanteerd. Gezien de hoogte van de kosten per extra container wordt dit bedrag ingeval gebruik wordt gemaakt van een extra container niet gerestitueerd. Hier wordt een uitzondering op gemaakt indien aansluitend gedurende een aaneengesloten periode van zes maanden in het voorgaande kalenderjaar gebruik is gemaakt van een extra container.

Artikel 7 Termijnen van betaling

Eerste lid

Het eerste lid voorziet in de mogelijkheid dat van de termijnen die zijn genoemd in artikel 9 van de Invorderingswet wordt afgeweken en betaling van de aanslagen in twee termijnen plaats moet vinden.

Tweede lid

Het tweede lid bepaalt dat in afwijking van het eerste lid één termijn geldt indien het totaalbedrag van alle op één aanslagbiljet verenigde aanslagen meer bedraagt dan € 2.500,00.

Derde lid

Ingevolge het derde lid is het mogelijk de aanslag(en) afvalstoffenheffing in tien gelijke maandelijkse termijnen te voldoen, mits het totaal van de op één aanslagbiljet vermelde aanslagen gemeentelijke fiscale heffingen € 100,00 of meer doch niet meer dan € 2.500,00 bedraagt én machtiging is verleend tot automatische incasso. De eerste termijn vervalt op de 28e van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elke volgende termijn telkens een maand later.

Vierde lid

Dit lid voorziet erin dat, voor zover twee van de tien termijnen niet zijn betaald doordat de automatische incasso van de betaalrekening van de belastingschuldige niet mogelijk blijkt, de machtiging als bedoeld in het tweede lid geacht wordt niet te zijn verleend. Alsdan gelden de betaaltermijnen als bedoeld in het eerste lid. Dit is eveneens het geval indien twee van de zes betaaltermijnen binnen een maand na afschrijving zijn gestorneerd.

Vijfde lid

Het vijfde lid verklaart de Algemene Termijnenwet op voornoemde termijnen buiten toepassing.

Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel

Op grond van het tweede lid van dit artikel treedt deze verordening in werking met ingang van de eerste dag na de dag van de bekendmaking.

Ingevolge artikel 139 van de Gemeentewet moet een besluit tot vaststelling van een belastingverordening bekend worden gemaakt. Deze bekendmaking zal geschieden door plaatsing van de integrale tekst in het Gemeenteblad en op de website van de gemeente Breda, hetgeen ook in een huis-aan-huisblad bekend zal worden gemaakt.

In het derde lid is de datum van ingang van de heffing opgenomen.