Regeling vervallen per 02-05-2013

Maatregelen- en handhavingsverordening IOAW en IOAZ Breda 2010

Geldend van 02-05-2013 t/m 01-05-2013

Intitulé

Maatregelen- en handhavingsverordening IOAW en IOAZ Breda 2010

De raad van de gemeente Breda;

gezien het advies van de Commissie Economie,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Breda d.d. 15 juni 2010;

gelet op artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, tweede lid Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), alsmede artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, eerste lid Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Maatregelen en handhavingsverordening (+ toelichting) IOAW en IOAZ Breda 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • b.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • c.

    De IOAW/IOAZ: de IOAW alsmede de IOAZ, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;

  • d.

    uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;

  • e.

    grondslag: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid IOAW/IOAZ;

  • f.

    maatregel: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ alsmede het tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;

  • g.

    inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ;

  • h.

    benadelingbedrag: bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de IOAW/IOAZ;

  • i.

    belanghebbende: hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW, voor zover hij is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, alsmede hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAZ;

  • j.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Breda.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting – anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAW/IOAZ - schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2. Het eerste lid is gelijkelijk van toepassing op de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW, wanneer hij de op basis van artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op hem rustende verplichtingen schendt.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de netto grondslag.

Artikel 4 Hoogte en duur van de maatregel

  • 1. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 2. Tenzij in de verordening anders is bepaald bedraagt de duur van de maatregel een maand.

  • 3. De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie.

Artikel 5 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd, het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 6 Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; of

    • b.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of een door haar ingeschakelde derde, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 van IOAW/IOAZ.

Artikel 7 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 8 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.

  • 2. Een maatregel opleggen met terugwerkende kracht, ingeval de IOAW/IOAZ beëindigd is, kan niet.

Artikel 9 Samenloop van gedragingen

  • 1. Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 4, eerste lid, niet verantwoord is.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 10 Indeling in categorieën

Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAW/IOAZ, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie en het niet, niet tijdig of onvolledig voldoen aan administratieve verplichtingen in verband met het recht op IOAW/IOAZ en daaraan verbonden plicht tot arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

    • b.

      het niet verschijnen op een oproep, een cursus of scholingsmogelijkheid of het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, waaronder begrepen maatschappelijke participatie, zorg, sociale activering en inburgering.

  • 3.

    Derde categorie

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in algemeen geaccepteerd arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 37 IOAW/IOAZ, waaronder begrepen maatschappelijke participatieplaatsen en inburgering.

  • 4.

    Vierde categorie

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • c.

      het niet aanvaarden van of het door eigen toedoen niet behouden van door het college aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 11 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1. Met inachtneming van artikel 4, eerste lid van deze verordening, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      tien procent van de grondslag, uitgedrukt in een bedrag, gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      twintig procent van de grondslag, uitgedrukt in een bedrag, gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      vijftig procent van de grondslag, uitgedrukt in een bedrag, gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      honderd procent van de grondslag, uitgedrukt in een bedrag, gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2. De hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, als de belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw een verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie verricht.

  • 3. Als door toepassing van het bepaalde in het eerste of tweede lid een maatregel van honderd procent, uitgedrukt in een bedrag, is opgelegd, wordt de duur van de maatregel steeds met één maand verlengd, als de belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een zodanige maatregel is opgelegd, opnieuw een verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie verricht.

  • 4. Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het derde lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 12 Te laat verstrekken van gegevens

  • 1. Met inachtneming van artikel 4, eerste lid van de verordening, legt het college een maatregel op van vijf procent van de grondslag, uitgedrukt in een bedrag, gedurende een maand, indien belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 IOAW/IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken.

  • 2. De hoogte van de maatregel wordt verdubbeld, als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging.

Artikel 13 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met financieel nadeel

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het bruto benadelingbedrag.

  • 2. Met inachtneming van artikel 4, eerste lid van deze verordening, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 500,-: een maatregel van € 50,-;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag vanaf € 500,- tot € 1.000,-: een maatregel van € 100,-

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,- tot € 2.000,-: een maatregel van € 200,-

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,- tot € 4.000,-: een maatregel van € 400,-

    • e.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,- tot 12.000,-: een maatregel van € 1.000,-

  • 3. Van een maatregel wordt afgezien:

    • a.

      zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • b.

      zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

Artikel 14 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder financieel nadeel

  • 1. Met inachtneming van artikel 4, eerste lid van de verordening, legt het college een maatregel op van vijf procent van de grondslag, uitgedrukt in een bedrag, gedurende één maand, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering.

  • 2. De hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw zijn inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk nakomt.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Met inachtneming van artikel 4, eerste lid van deze verordening, legt het college een maatregel van twintig procent van de grondslag, uitgedrukt in een bedrag, gedurende zes maanden op, indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ.

  • 2. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien als de verwijtbaarheid van de gedraging volledig ontbreekt.

  • 3. Als binnen een periode van 12 maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de beschikking waarin van het afzien van het opleggen van de maatregel vanwege een ernstige misdraging mededeling wordt gedaan, opnieuw sprake zal zijn van een zeer ernstige misdraging, wordt een maatregel overwogen.

Artikel 16 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere omstandigheden afwijken van het bepaalde in deze verordening.

Hoofdstuk 5 Handhavingsbeleid

Artikel 17 Het handhavingsbeleid

  • 1. Het college stelt ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen periodiek een onderzoeksplan ter beoordeling van de rechtmatigheid op.

  • 2. Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot terugvordering van IOAW en IOAZ.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 18 De inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking de dag na publicatie in het Stadsblad en werkt terug tot en met 1 juli 2010.

  • 2. Besluiten die genomen zijn in de periode tussen 1 januari 2010 en 15 juli 2010 blijven van kracht, tenzij deze besluiten worden ingetrokken.

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de “Maatregelen- en handhavingsverordening IOAW en IOAZ Breda 2010”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 15 juli 2010.
De griffier, De voorzitter,

Algemene toelichting

Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG). Met de inwerkingtreding van de Wet BUIG per 1 januari 2010 krijgt de gemeente een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de IOAW, IOAZ, WWIK.

De IOAW en IOAZ kenden tot 1 januari 2010 een financieringsystematiek waarbij 75% bij het Rijk kon worden gedeclareerd en 25% drukte op het gemeentelijke budget; de WWIK kende daarnaast een financieringssystematiek waarbij 100% kon worden gedeclareerd. Per 1 januari 2010 is een systeem van volledige budgetfinanciering ingevoerd, zoals dit nu van toepassing is op het WWB-inkomensdeel.

Met de Wet BUIG worden de financiële middelen van de ‘kleine inkomensregelingen’ gebundeld in het volledig gebudgetteerde I-deel dat de gemeente ontvangt voor de bijstandsverstrekking op grond van de WWB. Gemeenten krijgen door de wet aldus een grotere verantwoordelijkheid en lopen ook meer financieel risico.

Door de Wet BUIG wordt het aantal landelijke regels verder sterk teruggedrongen. In de plaats komt een grotere beleidsruimte voor de gemeente. Daardoor wordt de gemeente ook gevorderd om op een aantal punten zelf beleid te ontwikkelen.

De deze voorliggende verordening wordt voorzien in het maatregelen- en handhavingsbeleid voor de IOAW en IOAZ. Dit beleid was vóór 1 januari 2010 geregeld bij AMvB. Deze landelijke regelingen, alsmede de nog bestaande boetebepalingen, zijn echter met de Wet BUIG komen te vervallen. Op basis van het inwerkingtredingbesluit is het aan de gemeente om per 1 juli 2010 in een bij verordening vastgelegd beleid te voorzien.

In deze verordening is er daarbij voor gekozen om met betrekking tot de IOAW en IOAZ te komen tot een zo veel mogelijk analoog aan het WWB- en WIJ-regime toe te passen maatregelbeleid.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra

aandacht.

Onder c. de IOAW/IOAZ

Gekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van de bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomen wordt dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.

Onder e. grondslag

De Wet werk en bijstand (WWB) werkt met verlagingen op de netto bijstand. Om een identiek systeem in de IOAW en IOAZ te creëren is het wenselijk om een begrip te introduceren dat verwijst naar een netto norm.

Onder f. maatregel

In afwijking van de WWB wordt ook het tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt.

Onder g. inkomen

Qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.

Onder i. belanghebbende

Daar de in artikel 20, tweede lid IOAW opgenomen bevoegdheden tot het opleggen van een maatregel, blijkens dat artikel, enkel gelden voor de persoon die is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, is ook het begrip belanghebbende in die zin ingeperkt.

Artikel 2

Dit artikel bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAZ en artikel 20, tweede lid IOAW.

Artikel 3

Zoals reeds aangegeven wordt de maatregel toegepast op de netto grondslag.

Artikel 4

Dit artikel bepaalt de algemene duur van een maatregel op één maand. Door de duur van de maatregel in de algemene bepalingen op te nemen, wordt voorkomen dat overal waar een maatregel wordt genoemd steeds weer moet worden aangegeven dat deze voor één maand wordt opgelegd. Het derde lid maakt hier een algemene uitzondering op, door bij recidive de duur te verdubbelen.

Artikel 10 tot en met 20

Deze bepalingen behoeven geen nadere toelichting.