Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

De Raad van de gemeente Breda, gelezen het voorstel van het College, gelet op artikel 4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo); overwegende dat het noodzakelijk is om voorzieningen te treffen om de beperkingen die iemand heeft in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie te compenseren; besluit vast te stellen de volgende Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

DEEL I ALGEMEEN

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Eigen verantwoordelijkheid: de mate waarin de ondersteuningsvrager zelf verantwoordelijk is voor het opheffen van zijn beperkingen.

  • b.

    Ondersteuningsvrager: de persoon met een aantoonbare beperking, de persoon met een aantoonbaar chronisch psychisch of psychosociaal probleem, als bedoeld in artikel 1 eerste lid, onder g onderdeel 5 en 6 van de Wmo.

  • c.

    Compensatieplicht: de plicht van het College aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de wet het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is.

  • d.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken en de algemene dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren.

  • e.

    Het gesprek: het eerste contact na een aanmelding waarin met de ondersteuningsvrager zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het netwerk dan wel via voorliggende voorzieningen en individuele voorzieningen.

  • f.

    Maatschappelijke participatie: de normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan het aangaan en onderhouden van sociale verbanden.

  • g.

    Individuele voorziening: een voorziening die op grond van een individuele aanvraag ten behoeve van een ondersteuningsvrager wordt verstrekt op basis van artikel 4 van de Wmo. Het gaat hierbij om huishoudelijke verzorging, een woonvoorziening, een rolstoelvoorziening of een vervoersvoorziening. Ook een sportvoorziening en een alternatieve voorziening kunnen als een individuele voorziening worden aangemerkt.

  • h.

    Voorliggende voorziening: een voorziening die normaal in de maatschappij aanwezig en beschikbaar is en bedoeld voor iedereen die daar behoefte aan heeft. Voorliggende voorzieningen zijn o.a. algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen, collectieve voorzieningen, wettelijk voorliggende voorzieningen en schadeverzekeringen.

  • i.

    Wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders dan ingevolge de Wmo, waarmee het resultaat op maatschappelijke participatie geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden.

  • j.

    Al gemene voorziening: een voorliggende voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, geen of een beperkte indicatiestelling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de hulpvraag van de ondersteuningsvrager.

  • k.

    Collectieve voorziening: een voorziening die individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk kan worden gebruikt, zoals het collectief vraagafhankelijk vervoer.

  • l.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door andere gebruikt wordt, gewoon in de winkel te koop is en niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare producten.

  • m.

    Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de ondersteuningsvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven of zal staan ingeschreven, of het feitelijke woonadres in de gemeente Breda als de ondersteuningsvrager iemand met een briefadres is.

  • n.

    Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de ondersteuningsvrager vanaf de toegang tot de woning te bereiken en ruimten die onder het gehuurde vallen en waarvan de ondersteuningsvrager gebruik moet kunnen maken.

  • o.

    Wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • p.

    P ersoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de ondersteuningsvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan (in)kopen en waarop de in deze verordening en het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Breda te stellen regels van toepassing zijn.

  • q.

    Financiële tegemoetkoming: een bijdrage in de kosten van een voorziening al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens.

  • r.

    Voorziening in natura: een voorziening die niet in de vorm van een geldbedrag wordt verstrekt.

  • s.

    Gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse ondersteuning die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

  • t.

    Mantelzorg: zorg zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b van de wet. De mantelzorger geeft zelf aan in hoeverre deze in staat is om ondersteuning te verlenen.

  • u.

    Huishoudelijke verzorging: ondersteuning bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort.

  • v.

    Woningaanpassing: ingreep die gericht is op het opheffen of verminderen van aantoonbare beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het normale gebruik van de woonruimte en waarvan de kosten een bedrag als genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning niet te boven gaan.

  • w.

    Alternatieve voorziening: een voorziening anders dan de in hoofdstuk 3 t/m 7 van deze Verordening genoemde voorzieningen die de gevolgen van de beperking adequaat compenseert en zorg draagt voor het te bereiken resultaat.

  • x.

    Besluit: het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Breda waarin door het College nadere regels worden gesteld ten aanzien van de voorwaarden waaronder een voorziening wordt verstrekt en de bijbehorende financiële voorwaarden. Het Besluit bevat nadere regels over de uitvoering van deze Verordening.

  • y.

    Beleidsregels: richtlijnen waarlangs het verstrekkingenbeleid van de individuele voorzieningen Wmo concreet worden ingevuld.

Artikel 1.2 Besluit

  • 1. Het College is bevoegd om het besluit vast te stellen met daarin door het College op grond van deze verordening vastgestelde overzicht van een aantal omvattende verstrekkingen en bedragen, die de gemeente in het kader van de Wmo kan verstrekken.

  • 2. De regels in het door het College vast te stellen Besluit betreffen uitvoeringsregels die een nadere uitwerking geven van datgene wat bepaald is in deze Verordening.

Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie

Artikel 2.1 De te bereiken resultaten

  • 1. De door het College te verstrekken voorzieningen, ter compensatie van de beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt in zijn maatschappelijke participatie zijn gericht op het bereiken van de volgende resultaten:

    • a.

      Iedere ondersteuningsvrager is in staat een huishouden te voeren;

    • b.

      Iedere ondersteuningsvrager is in staat zich te verplaatsen in, om en nabij de woning;

    • c.

      Iedere ondersteuningsvrager is in staat zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

    • d.

      Iedere ondersteuningsvrager is in staat medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

  • 2. Bij het te bereiken resultaat wordt rekening gehouden met de persoonskenmerken en de behoefte van de ondersteuningsvrager, alsmede met het vermogen van de ondersteuningsvrager om zelf in oplossingen te voorzien.

  • 3. Bij het te bereiken resultaat wordt uitgegaan van de inzet van de ondersteuningsvrager alvorens een voorziening verstrekt wordt waarbij van de ondersteuningsvrager verwacht mag worden dat deze zich maximaal inzet om zelf in oplossingen te kunnen voorzien.

  • 4. Bij het compenseren van beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt in zijn maatschappelijke participatie wordt rekening gehouden met de keuzes die de ondersteuningsvrager maakt in het leven, waarbij verwacht wordt dat een ondersteuningsvrager geschikte keuzes maakt rekening houdend met de beperkingen die horen bij zijn individuele omstandigheden.

  • 5. Bij het compenseren van beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt in zijn maatschappelijke participatie wordt rekening gehouden met de eigen verantwoordelijkheid van de ondersteuningsvrager, waarbij verwacht mag worden dat een ondersteuningsvrager eerst zelf zijn verantwoordelijkheid neemt alvorens de gemeente een voorziening beschikbaar stelt.

Artikel 2.2 Het voeren van een huishouden

  • 1. Om het resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden zoals genoemd in artikel 2.1 lid 1 sub a te bereiken moet het College de ondersteuningsvrager die beperkingen ondervindt in zijn maatschappelijke participatie in staat stellen om:

    • a.

      zijn huis schoon en leefbaar te houden. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrek(ken), hal, keuken, toilet en badkamer;

    • b.

      zijn woning normaal te kunnen gebruiken en bereiken, Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrek(ken), keuken, toilet en badkamer, balkon en indien noodzakelijk eventueel de aanwezige berging;

    • c.

      thuis te beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, alsmede het beschikken over schone en draagbare kleding. Dit geldt ten aanzien van het doen van boodschappen voor wat betreft levensmiddelen, schoonmaakmiddelen, toiletartikelen en het bereiden en aanreiken van maaltijden, alsmede ten aanzien van het wassen, drogen, strijken en opruimen van de was;

    • d.

      het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren. Dit geldt ten aanzien van het, zo mogelijk ter overbrugging van een periode noodzakelijk voor het nemen van meer definitieve maatregelen, vervangen van de zorg van de ouder die in principe voor de kinderen zorgt.

  • 2. Om het resultaat zoals genoemd in artikel 2.1 lid 1 sub a en artikel 2.2 lid 1 te kunnen bereiken kan het College de volgende voorzieningen verstrekken:

    • a.

      huishoudelijke verzorging;

    • b.

      woonvoorzieningen;

    • c.

      alternatieve voorzieningen.

Artikel 2.3 Verplaatsen in en om de woning

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich verplaatsen in en om de woning zoals genoemd in artikel 2.1 lid 1 sub b bestaat uit het in staat zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/ of slaapvertrekken, het toilet en de douche, de keuken, de tuin of het balkon kunnen bereiken en er zich zodanig kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.

  • 2. Om het resultaat zoals genoemd in artikel 2.1 lid 1 sub b te kunnen bereiken kan het College de volgende voorzieningen verstrekken:

    • a.

      rolstoelvoorzieningen;

    • b.

      alternatieve voorzieningen.

  • 3. Voor zover de ondersteuningsvrager gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare rolstoelpool die in de individuele situatie van de ondersteuningsvrager kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheid eerst benut.

Artikel 2.4 Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, zoals genoemd in artikel 2.1 lid 1 sub c bestaat uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen en het kunnen bezoeken van familie en kennissen, alles binnen de directe woon- en leefomgeving.

  • 2. Om het resultaat zoals genoemd in artikel 2.1 lid 1 sub c te kunnen bereiken kan het College de volgende voorzieningen verstrekken ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon en leefomgeving:

    • a.

      vervoersvoorzieningen;

    • b.

      alternatieve voorzieningen.

  • 3. Voor zover de ondersteuningsvrager gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare scootmobielpool of van collectief vraagafhankelijk vervoer van deur tot deur die in de individuele situatie van de ondersteuningsvrager kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst benut.

Artikel 2.5 Mogelijkheid om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het compenseren van beperkingen zodat een ondersteuningsvrager in staat wordt gesteld om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan, zoals genoemd in artikel 2.1 lid 1 sub d bestaat uit het deel kunnen nemen aan maatschappelijke activiteiten en het afleggen van bezoeken, die nodig zijn voor het onderhouden van wezenlijke sociale contacten.

  • 2. Om het resultaat zoals genoemd in artikel 2.1 lid 1 sub d te kunnen bereiken kan het College de volgende voorzieningen verstrekken die het vervoer naar de voor het te bereiken resultaat noodzakelijke bestemmingen mogelijk maakt:

    • a.

      vervoersvoorzieningen;

    • b.

      alternatieve voorzieningen.

  • 3. Als het resultaat zoals genoemd in artikel 2.1 lid 1 sub d bereikt kan worden met een sportvoorziening, kan het College een sportvoorziening verstrekken.

  • 4. Voor zover de ondersteuningsvrager gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare pool aan sportvoorzieningen die in de individuele situatie van de ondersteuningsvrager kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheid eerst benut.

  • 5. Voor zover de ondersteuningsvrager gebruik kan maken van een of meer aanwezige en bruikbare (vrijwilligers)organisaties die in de individuele situatie van de ondersteuningvrager kan leiden tot het te bereiken resultaat, wordt deze mogelijkheid eerst benut.

  • 6. Voor zover de in lid 4 en 5 genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 2.6 Beperkingen

  • 1. Een voorziening die bedoeld is om het resultaten zoals genoemd in artikel 2.1 lid 1 te bereiken kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      aantoonbare beperkingen of problemen als gevolg van ziekte of gebrek deze voorziening noodzakelijk maken.

    • b.

      deze langdurig noodzakelijk is. Uitzonderingen hierop zijn huishoudelijke verzorging en deeltaxivervoer die in sommige gevallen voor een korte duur kunnen worden geïndiceerd;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht;

    • d.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de meest goedkoopst compenserende voorziening kan worden aangemerkt;

    • e.

      in het kader van het beleid maatschappelijke ondersteuning geen of onvoldoende collectieve voorzieningen geboden wordt.

  • 2. Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      Als het resultaat zoals genoemd in artikel 2.1 lid 1 te bereiken is met een voorliggende voorziening zoals bijvoorbeeld een algemeen gebruikelijke voorziening, algemene voorziening, wettelijk voorliggende voorziening of collectieve voorziening;

    • b.

      voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat;

    • c.

      indien de ondersteuningsvrager niet woonachtig is in de gemeente Breda en daar zijn hoofdverblijf niet heeft.

Hoofdstuk 3. Huishoudelijke verzorging

Artikel 3.1 Algemene omschrijving

  • 1. De door het College te verstrekken huishoudelijke verzorging, ter compensatie van de beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het voeren van een huishouden bestaat uit:

    • a.

      het in natura verstrekken van huishoudelijke verzorging, waarvan de omvang in het Besluit is geregeld; danwel

    • b.

      het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging (waaronder een alfacheque), waarvan de omvang en de hoogte in het Besluit is geregeld.

  • 2. Het College kan in het Besluit nadere regels vaststellen omtrent het persoonsgebonden budget als genoemd in het vorige lid sub b.

Artikel 3.2 Recht op huishoudelijke verzorging

  • 1. De ondersteuningsvrager kan voor huishoudelijke verzorging in aanmerking komen als aantoonbare beperkingen of problemen als gevolg van ziekte of gebrek deze voorziening noodzakelijk maken voor het voeren van een huishouden.

  • 2. Met het oog op een schoon en leefbaar huis kan huishoudelijke verzorging verstrekt worden voor het lichte en/ of zware huishoudelijke werk.

  • 3. Met het oog op het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften kan huishoudelijke verzorging worden verstrekt ten aanzien van het doen van boodschappen voor wat betreft levensmiddelen, schoonmaakmiddelen, toiletartikelen, alsmede het bereiden en aanreiken van maaltijden.

  • 4. Als de ondersteuningsvrager een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen of voor zover er gebruik gemaakt kan worden van aanwezige en bruikbare boodschappenservice of maaltijdvoorziening die in de individuele situatie van de ondersteuningsvrager kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst benut.

  • 5. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen voorzieningen verstrekt.

  • 6. Met het oog op het beschikken over schone en draagbare kleding kan huishoudelijke verzorging worden toegekend ten aanzien van het verzorgen van het wassen, drogen, strijken en opruimen van de was.

  • 7. Met het oog op het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, kan huishoudelijke verzorging worden verstrekt ten aanzien van het, zo mogelijk ter overbrugging van een periode noodzakelijk voor het nemen van meer definitieve maatregelen, vervangen van de zorg van de ouder die in principe voor de kinderen zorgt.

  • 8. Voor zover de ondersteuningsvrager gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare voor- tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de ondersteuningsvrager kunnen leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst benut.

  • 9. Als de mantelzorger zijn taken tijdelijk niet kan waarnemen kan de ondersteuningsvrager tijdelijk in aanmerking komen voor huishoudelijke verzorging.

Artikel 3.3 Randvoorwaarden huishoudelijke verzorging

  • 1. Om in aanmerking te komen voor huishoudelijke verzorging is een eigen bijdrage verschuldigd, zoals genoemd in het Besluit.

  • 2. Bij de bepaling van de omvang van huishoudelijke verzorging wordt rekening gehouden met gebruikelijke zorg waarvan de invulling is omschreven in het besluit. Gebruikelijke zorg komt niet voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 3.4 Verstrekking huishoudelijke verzorging.

Het College verstrekt huishoudelijke verzorging in natura op basis van een overeenkomst waarbij de gemeente afspraken heeft gemaakt met verschillende leveranciers.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 Algemene omschrijving

  • 1. Met het oog op het normale gebruik en bereik van de woning kan een woonvoorziening worden verstrekt ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrek(ken), keuken, toilet en badkamer, balkon en indien noodzakelijk eventueel de aanwezige berging.

  • 2. De door het College te verstrekken woonvoorziening, ter compensatie van de beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het normale gebruik van de woning en het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen, kan bestaan uit:

    • a.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting;

    • b.

      een persoonsgebonden budget voor een woningaanpassing;

    • c.

      een persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard en aanpassingen daaraan;

    • d.

      een persoonsgebonden budget voor onderhoud, keuring en reparatie.

  • 3. Het College kan de in het tweede lid onder b, c, en d genoemde voorziening ook als voorziening in natura verstrekken, al dan niet in bruikleen, behalve als het een onroerende woonvoorziening betreft. Onroerende woonvoorzieningen worden verstrekt via een persoonsgebonden budget. Uitzonderingen hierop zijn (trap)liften die verstrekt worden in een woning die eigendom is van een Bredase woningcorporatie. Die (trap)liften worden als naturavoorziening verstrekt.

  • 4. Van de in het tweede lid genoemde persoonsgebonden budgetten zijn uitgezonderd

    • a.

      een traplift voor een woning die eigendom is van een Bredase woningcorporatie;

    • b.

      roerende woonvoorzieningen, die slechts een relatief korte periode gebruikt gaan worden;

    • c.

      tilliften.

      In die gevallen verstrekt het College de voorziening als een voorziening in natura.

  • 4. De hoogte van het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming is beschreven in het Besluit.

  • 5. Het College kan in het Besluit nadere regels vaststellen omtrent het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming.

Artikel 4.2 Het recht op een woonvoorziening

  • 1. Een ondersteuningsvrager kan voor een woonvoorziening als bij artikel 4.1, tweede lid, onder a genoemd in aanmerking worden gebracht ter compensatie van aantoonbare beperkingen of problemen, als gevolg van ziekte of gebrek, die het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen en het normale gebruik en/of de bereikbaarheid van de woning belemmeren.

  • 2. Een ondersteuningsvrager kan voor een woonvoorziening als bij artikel 4.1, tweede lid, onder b en c genoemd, in aanmerking worden gebracht als de in het artikel 4.1 tweede lid onder a genoemde voorziening niet te realiseren is of als de kosten van de woonvoorziening als genoemd in artikel 4.1 tweede lid sub b en c lager zijn dan het bedrag zoals genoemd in het Besluit.

  • 3. Het College verleent, voor een bedrag hoger dan het bedrag als genoemd in het Besluit slechts een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, onder b en c als in de financiering van het niet voor persoonsgebonden budget in aanmerking komende deel door de ondersteuningsvrager wordt voorzien.

Artikel 4.3. Randvoorwaarden voor woonvoorzieningen

  • 1. Een ondersteuningsvrager wordt een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.1 geweigerd als:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van deze woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond;

    • b.

      als de ondersteuningsvrager niet verhuist of verhuisd is naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning.

  • 2. Het College verleent slechts een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, onder a als:

    • a.

      de verhuizing niet heeft plaatsgevonden voordat het College op de aanvraag heeft beschikt;

    • b.

      de ondersteuningsvrager niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • c.

      de ondersteuningsvrager niet verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

    • d.

      de ondersteuningsvrager niet verhuisd is naar een AWBZ- inrichting of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

    • e.

      in de te verlaten woonruimte belemmeringen als gevolg van ziekte of gebrek zijn ondervonden, tenzij het een verhuizing naar een ADL-woning betreft;

    • f.

      de ondersteuningsvrager niet verhuisd is op een moment dat op basis van individuele omstandigheden de verhuizing ook zonder beperking voorzienbaar geacht zou zijn.

  • 3. Het College kan in het Besluit nadere regels stellen omtrent de hoogte van de financiële tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, onder a.

  • 4. Een ondersteuningsvrager komt niet in aanmerking voor een woonvoorziening als het een aanpassing betreft aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, verzorging- en verpleeghuizen, vakantiewoningen, tweede woningen, kamerverhuur en specifiek op mensen met beperkingen of problemen of ouderen gerichte woongebouwen (zoals 55+ woningen).

  • 5. Een ondersteuningsvrager komt niet in aanmerking voor een woonvoorziening als het een aanpassing betreft in gemeenschappelijke ruimten of een voorziening betreft die bij (nieuw)bouw of renovatie, zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden.

  • 6. Het College kan in het Besluit uitzonderingen vaststellen op het gestelde in het vorige lid.

  • 7. Het College verleent slechts een persoonsgebonden budget of een voorziening in natura ten behoeve van ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard voor zover de ondervonden aantoonbare beperkingen niet voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

  • 8. Het College verleent slechts een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget als

    • a.

      de ondersteuningsvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen;

    • b.

      de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen behoort tot het gebied van de gemeente.

  • 9. In afwijking van het gestelde in het vorige lid, sub a, kan een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget worden verleend voor het aanpassen van één woonruimte als de ondersteuningsvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting.

  • 10. De voorziening in natura of het persoonsgebonden budget betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het vorige lid bedoelde woonruimte.

  • 11. Onder het in het vorige lid genoemde bezoekbaar maken van de woonruimte wordt verstaan dat de ondersteuningsvrager de woonruimte en de woonkamer moet kunnen bereiken en dat door de ondersteuningsvrager toiletbezoek moet kunnen plaatsvinden.

  • 12. De aanvraag voor het bezoekbaar maken van een woonruimte wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 13. Het College verleent slechts een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget als:

    • a.

      niet reeds een begin is gemaakt met de werkzaamheden, waarop de voorziening betrekking heeft;

    • b.

      door haar aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht;

    • c.

      aan de onder b genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, die betrekking hebben op de woningaanpassing;

    • d.

      de onder b genoemde personen de gelegenheid is geboden tot het controleren van de woningaanpassing.

  • 14. Het College verleent slechts een persoonsgebonden budget of voorzienig in natura in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie, als bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, onder d, als de betreffende woonvoorziening in het kader van deze verordening of op grond van de Wmo is verleend.

  • 15. Het persoonsgebonden budget voor kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie wordt vastgesteld op de werkelijke kosten, doch ten hoogste op de gemaximeerde vergoeding als opgenomen in het Besluit

  • 16. Het College kan een persoonsgebonden budget verlenen voor het treffen van voorzieningen aan woonwagens en woonschepen en stelt in het Besluit nadere regels hieromtrent vast.

  • 17. De eigenaar of bewoner, die krachtens deze verordening een persoonsgebonden budget in de kosten van het treffen van een woonvoorziening heeft ontvangen, waarvan het bedrag hoger is dan het bedrag zoals genoemd in het Besluit, en die binnen een periode van tien jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte het College hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan dient, geheel of gedeeltelijk aan de gemeente te worden terugbetaald, tot maximaal het door de gemeente betaalde bedrag voor de in de woning getroffen voorzieningen.

  • 18. Het College stelt regels vast in het Besluit omtrent het gestelde in het vorige lid.

  • 19. Om in aanmerking te komen voor woonvoorziening zoals genoemd in artikel 4.1 lid 2 sub b, c en d is de ondersteuningsvrager een eigen bijdrage verschuldigd, zoals genoemd in het Besluit.

Hoofdstuk 5. Rolstoelvoorzieningen

Artikel 5.1 Algemene omschrijving

  • 1. Om het resultaat met betrekking tot het verplaatsen in en om de woning te bereiken kan een voorziening verstrekt worden bestaande uit een rolstoel.

  • 2. De door het College te verstrekken rolstoelvoorziening, ter compensatie van de beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het zich in en om de woning verplaatsen kan bestaan uit

    • a.

      het verstrekken van een rolstoel voor verplaatsing binnen- en/of buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan;

    • b.

      het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor een rolstoel als genoemd in het vorige lid, waarvan de hoogte omschreven is in het Besluit, behalve in situaties waarbij van tevoren te voorzien is dat de voorziening slechts een korte periode gebruikt gaat worden. In dat geval wordt er een voorziening in natura verstrekt

Artikel 5.2. Het recht op een rolstoel

Een ondersteuningsvrager kan voor een rolstoel in aanmerking komen wanneer de aantoonbare beperkingen meerdere malen per week zittend verplaatsen noodzakelijk maken.

Artikel 5.3. Verstrekking

  • 1. Het College verstrekt een rolstoel als bedoeld in artikel 5.1 lid 2 sub a op basis van een bruikleenovereenkomst, waarbij de kosten voor onderhoud en reparatie zijn inbegrepen.

  • 2. Het verstrekken van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 5.1 lid 2 sub b, is mede bestemd voor aanpassing, onderhoud, service en reparatie van de rolstoel.

  • 3. Het College kan in het Besluit regels vaststellen omtrent het persoonsgebonden budget als genoemd in artikel 5.1 lid 2 sub b van deze verordening.

Hoofdstuk 6. Vervoersvoorzieningen

Artikel 6.1 Algemene omschrijving

  • 1. Om het resultaat met betrekking tot het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel alsmede om het resultaat met betrekking tot het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan, te bereiken kan een voorziening verstrekt worden bestaande uit een vervoersvoorziening ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon en leefomgeving.

  • 2. De door het College te verstrekken vervoersvoorziening, ter compensatie van de beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel, waardoor tevens het ontmoeten van medemensen mogelijk wordt en op basis daarvan sociale verbanden aangegaan kunnen worden, kan bestaan uit:

    • a.

      een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer.

    • b.

      een voorziening in natura in de vorm van

      • 1.

        een scootmobiel

      • 2.

        een ander vervoermiddel;

      • 3.

        een aanpassing aan een onder 1 en 2 genoemde voorziening.

    • c.

      een persoonsgebonden budget voor de kosten van:

      • 1.

        aanpassing van een eigen vervoermiddel;

      • 2.

        gebruik van een taxi of een andere auto;

      • 3.

        gebruik van een rolstoeltaxi.

    • d.

      een persoonsgebonden budget voor het aanschaffen van een scootmobiel of een ander vervoermiddel, waarvan de hoogte omschreven is in het Besluit, behalve in situaties waarbij van tevoren te voorzien is dat de voorziening slechts een korte periode gebruikt gaat worden. In die genoemde uitzonderingen wordt er een voorziening in natura verstrekt.

    • e.

      een combinatie van de onder a, b, en c genoemde of een combinatie van a, c, en d genoemde voorzieningen.

  • 3. Het College kan in het Besluit nadere regels vaststellen met betrekking tot het persoonsgebonden budget als bedoeld in het vorige lid, sub c en d.

Artikel 6.2 Het recht op een vervoersvoorziening

  • 1. Een ondersteuningsvrager kan voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, sub a, in aanmerking worden gebracht indien en voor zover

    • a.

      aantoonbare beperkingen of problemen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van dit openbaar vervoer in alle redelijkheid niet mogelijk maken;

    • b.

      er sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte.

  • 2. Een ondersteuningsvrager kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 6.1 tweede lid, onder b, c, d, of e vermeld, in aanmerking worden gebracht indien en voor zover een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, sub a gelet op persoonlijke omstandigheden niet adequaat is.

  • 3. Het College kan nadere regels stellen met betrekking tot het bepaalde in het vorige lid.

Artikel 6.3 Randvoorwaarden vervoersvoorzieningen

  • 1. Bij het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor vervoerskosten als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, sub c onder 2 en 3 wordt rekening gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de ondersteuningsvrager.

  • 2. Voor zover de behoeften van echtgenoten niet samenvallen wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele voorziening als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, sub c onder 2 en 3 toegekend.

  • 3. Het College kan nadere regels stellen in het Besluit met betrekking tot het bepaalde in het tweede lid.

  • 4. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich op grond van individuele omstandigheden een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de ondersteuningsvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek noodzakelijk is voor de ondersteuningsvrager om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 5. Er wordt geen persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening als bedoeld onder artikel 6.1 tweede lid, sub c lid 2 en 3 verstrekt als het bruto-inkomen van de ondersteuningsvrager hoger is dan 1,5 maal het brutonorminkomen op bijstandsniveau.

  • 6. Om in aanmerking te komen voor vervoersvoorziening zoals genoemd in artikel 6.1 lid 2 sub b, sub c, en sub d is de ondersteuningsvrager een eigen bijdrage verschuldigd, zoals genoemd in het Besluit.

  • 7. Met betrekking tot het collectief systeem, artikel 6.1 lid 2 sub a van deze verordening, is bepaald dat de ondersteuningsvrager een betaling verschuldigd is voor het vervoer met de deeltaxi, waarbij het tarief gebaseerd is op het reizigerstarief van het openbaar vervoer.

  • 8. Het College kan nadere regels vaststellen met betrekking tot het collectief systeem zoals genoemd in artikel 6.1 lid 2 sub a.

Artikel 6.4 Verstrekking

  • 1. Het College verstrekt een vervoersvoorziening als genoemd in artikel 6.1 lid 2 sub b op basis van een bruikleenovereenkomst, waarbij kosten voor onderhoud, service en reparatie zijn inbegrepen.

  • 2. Het verstrekken van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 6.1 lid 2 sub c sub 1, 2 en 3, sub d en sub e is mede bestemd voor aanpassing, onderhoud, service en reparatie van de vervoersvoorziening.

Hoofdstuk 7 Sportvoorziening

Artikel 7.1 Algemene omschrijving

  • 1. Met het oog op het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan, kan een tegemoetkoming voor een individuele sportvoorziening verstrekt worden.

  • 2. De door het College te verstrekken individuele sportvoorziening, ter compensatie van de beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan kan bestaan uit het verstrekken van een financiële tegemoetkoming voor een individuele sportvoorziening, dan wel een aanpassing daaraan. Hiervan is de hoogte omschreven in het Besluit.

Artikel 7.2 Het recht op een individuele sportvoorziening

De ondersteuningsvrager kan voor de individuele sportvoorziening als bedoeld in artikel 7.1 in aanmerking komen als aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek of een chronisch psychisch en/ of psychosociaal probleem sportbeoefening zonder sporthulpmiddel onmogelijk maken en deze van wezenlijk en noodzakelijk belang is om het resultaat op het gebied van medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan te bereiken.

Artikel 7.3 Randvoorwaarden individuele sportvoorziening

  • 1. De in artikel 7.1 genoemde individuele sportvoorziening wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de sportvoorziening (medisch) verantwoord is;

    • b.

      er sprake is van een serieuze langdurige sportbeoefening;

    • c.

      de ondersteuningsvrager zonder de individuele sportvoorziening niet in staat is tot sportbeoefening;

    • d.

      de ondersteuningsvrager actief lid is van een sportvereniging.

Artikel 7.4 Verstrekking

  • 1. Het verstrekken van een financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 7.1 lid 2 is mede bestemd voor aanpassing, onderhoud, service en reparatie van de sportvoorziening.

  • 2. Het College kan in het Besluit nadere regels vaststellen omtrent de financiële tegemoetkoming als genoemd in artikel 7.1 van deze Verordening.

Hoofdstuk 8 Alternatieve voorziening

Artikel 8.1 Algemene omschrijving

  • 1. Met het oog op de in artikel 2.1 lid 1 te bereiken resultaten kan het College een alternatieve voorziening verstrekken.

  • 2. De door het College te verstrekken alternatieve voorziening, ter compensatie van de beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in, om en nabij de woning, zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan, kan bestaan uit het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor een alternatieve voorziening, dan wel een aanpassing daaraan. Hiervan is de hoogte omschreven in het Besluit.

Artikel 8.2 Recht op een alternatieve voorziening

  • 1. Om de resultaten zoals genoemd in hoofdstuk 2 van deze Verordening te bereiken zullen in eerste instantie de in hoofdstuk 3 t/m 7 genoemde voorzieningen worden ingezet.

  • 2. De ondersteuningsvrager kan voor een alternatieve voorziening zoals genoemd in artikel 8.1 in aanmerking komen als er op grond van het bepaalde in hoofdstuk 2 t/m 7 gecompenseerd moet worden en de voorzieningen zoals genoemd in hoofdstuk 3 t/m 7 van deze Verordening niet (voldoende) bijdragen aan het te bereiken resultaat waardoor er een andere oplossing gevonden moet worden.

  • 3. De ondersteuningsvrager kan voor een alternatieve voorziening zoals genoemd in artikel 8.1 in aanmerking komen als er op grond van het bepaalde in hoofdstuk 2 t/m 7 gecompenseerd moet worden en de alternatieve voorziening goedkoper is dan de voorzieningen zoals genoemd in hoofdstuk 3 t/m 7 van deze Verordening.

  • 4. Het verstrekken van een alternatieve voorziening geeft geen uitbreiding op het bepaalde in hoofdstuk 3 t/m 7.

  • 5. Als op grond van het bepaalde in hoofdstuk 2 t/m 7 van deze Verordening geen recht is op een voorziening en de voorziening op grond van de het bepaalde in hoofdstuk 3 t/m 7 wordt geweigerd, zal er geen alternatieve voorziening zoals genoemd in artikel 8.1 worden verstrekt.

Artikel 8.3 Randvoorwaarden alternatieve voorziening

  • 1. Om in aanmerking te komen voor een alternatieve voorziening zoals genoemd in artikel 8.1 is de ondersteuningsvrager een eigen bijdrage verschuldigd, zoals genoemd in het Besluit.

  • 2. Een ondersteuningsvrager is geen eigen bijdrage verschuldigd voor een alternatieve voorziening, als de alternatieve voorziening goedkoper is dan het bedrag zoals genoemd in het Besluit.

Artikel 8.4 Verstrekkingen

  • 1. Een alternatieve voorziening kan alleen verstrekt worden als deze adequaat is en bijdraagt aan het te bereiken resultaat, zoals genoemd in artikel 2.1 van deze Verordening.

  • 2. Het College kan in het Besluit nadere regels vaststellen omtrent de alternatieve voorziening zoals genoemd in artikel 8.1.

Hoofdstuk 9. Eigen bijdragen in de kosten van maatschappelijke ondersteuning

Artikel 9.1 Eigen bijdrage in de kosten van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. De door de ondersteuningsvrager te betalen eigen bijdrage is gelijk aan de maximale eigen bijdrage zoals genoemd in het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. De in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage in de kosten van maatschappelijke ondersteuning waarvoor een individuele voorziening wordt verstrekt mogen tezamen niet meer bedragen dan datgene wat hierover is opgenomen in het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 3. Het College is bevoegd in het Besluit nadere regels te stellen omtrent de eigen bijdrage in de kosten van maatschappelijke ondersteuning.

DEEL II PROCEDURES

Hoofdstuk 10. Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 10.1 Toegang tot de voorzieningen

De toegang tot voorzieningen vindt plaats via;

  • a.

    het gemeentelijke loket (digitaal, telefonisch en fysiek);

  • b.

    de gemeentelijke klantmanager.

Artikel 10.2. Toegangsbepaling en het gesprek

  • 1. De gemeentelijke klantmanager doet via een gesprek met de ondersteuningsvrager een integrale uitvraag om de hulpvraag duidelijk te krijgen.

  • 2. In het vorige lid genoemde gesprek is nodig om in samenspraak met de ondersteuningsvrager een adequate oplossing te zoeken die samenhangend is afgestemd op de situatie van de ondersteuningsvrager.

  • 3. Een gesprek zal plaatsvinden als de ondersteuningsvrager nog niet eerder een aanvraag in het kader van de wet heeft gedaan.

  • 4. Een gesprek zal plaatsvinden in die situaties waarin met de ondersteuningsvrager al eerder een gesprek is gevoerd, maar waarbij sprake is van gewijzigde omstandigheden of gewijzigde te bereiken resultaten.

  • 5. Bij het voeren van het gesprek zal de International Classification of Functions, Disabilities and Health als basis voor het begrippenkader worden gehanteerd.

  • 6. De integrale uitvraag kan op moment van eerste contact met de ondersteuningsvrager achterwege gelaten worden als de situatie van de ondersteuningsvrager hier geen aanleiding toe geeft.

Artikel 10.3 Gronden voor weigering

Het College kan de gevraagde voorzieningen in ieder geval weigeren:

  • a.

    Indien en voor zover op grond van verstrekte gegevens niet kan worden vastgesteld dat recht op een voorziening bestaat;

  • b.

    als de aanvraag een persoonsgebonden budget betreft voor kosten die de ondersteuningsvrager voorafgaand aan het moment van aanvragen of op het moment van beschikken heeft gemaakt;

  • c.

    als een soortgelijke voorziening eerder verstrekt is en de voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan door toedoen van de ondersteuningsvrager.

Artikel 10.4 Uitbetaling van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming

Het College stelt in het Besluit regels vast omtrent de momenten van uitbetaling van het persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming.

Artikel 10.5 Motivatie van de oplossing

In de beschikking moet gemotiveerd worden welke oplossing(en), waaronder individuele Wmo-voorzieningen, beschikbaar is c.q. zijn om de hulpvraag van de ondersteuningsvrager te compenseren. Deze oplossing(en) draagt c.q. dragen bij aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van de ondersteuningsvrager.

Hoofdstuk 11. Verplichtingen en bevoegdheden van de ondersteuningsvrager en het College

Artikel 11.1 Inlichtingen, onderzoek en advies

  • 1. Het College is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het College te bepalen plaats en tijdstip en hem de aanvraag te laten toelichten;

    • b.

      op een door het College te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het College vraagt een daartoe door haar aangewezen adviesinstantie om advies als:

    • a.

      het om een complexe aanvraag gaat waarbij advies van een medisch of bouwkundig adviseur wenselijk is;

    • b.

      het College dat noodzakelijk vindt ter beoordeling van de aanvraag.

  • 3. Een ondersteuningsvrager is verplicht aan het College of de door haar aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het recht op een voorziening.

Artikel 11.2 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, of aan wie een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming is verleend, is verplicht aan het College mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 11.3 Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening

  • 1. Een besluit tot verlening van een voorziening wordt geheel of gedeeltelijk ingetrokken:

    • a.

      als de door de ondersteuningsvrager of zijn gemachtigde verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn geweest dat, als de juiste gegevens bekend waren geweest, het College niet tot toekenning zou zijn overgegaan, respectievelijk tot het treffen van een andere voorziening of andere voorzieningen zou hebben besloten;

    • b.

      ingeval van wijzigingen in de omstandigheden van de ondersteuningsvrager, waaronder de noodzaak als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, sub a en b van deze verordening, is komen te vervallen, dan wel waardoor de ondersteuningsvrager in aanmerking komt voor een andere voorziening, gelet op het bepaalde in artikel 2.6, eerste lid sub d;

    • c.

      als achteraf blijkt dat een aanspraak als bedoeld in artikel 2.6, tweede lid, sub b, te gelde wordt of kan worden gemaakt;

    • d.

      als niet of niet meer is voldaan aan een of meer voorwaarden, gesteld bij of krachtens deze verordening.

  • 2. Een besluit tot het verlenen van een natura voorziening of een persoonsgebonden budget, wordt ingetrokken als blijkt dat de ondersteuningsvrager zijn hoofdverblijf als bedoeld in artikel 1.1, sub m, niet meer in de gemeente Breda heeft of in een AWBZ-instelling is opgenomen.

  • 3. Een besluit tot het verlenen van een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming kan worden ingetrokken, als blijkt dat die binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend, behalve bij woningaanpassingen hoger dan een bedrag als genoemd in het Besluit.

  • 4. Als een besluit tot het verlenen van een voorziening is ingetrokken worden de ten onrechte gemaakte kosten teruggevorderd van de ondersteuningsvrager.

  • 5. Als het recht op een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd, indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

  • 6. In geval het recht op een voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden ingenomen of teruggevorderd.

DEEL III SLOT

Hoofdstuk 12. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12.1 Afwijken van bepalingen: hardheidsclausule

  • 1. Het College kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ondersteuningsvrager of de woningeigenaar afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. Voorafgaande aan de toepassing van het eerste lid kan het College advies vragen aan een door haar aangewezen adviesinstantie of deskundigen.

Artikel 12.2 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het College.

Artikel 12.3 Beleidsregels

Het College kan nadere regels vaststellen inzake de uitvoering van de verordening.

Artikel 12.4 Cliëntparticipatie

Bij inwerkingtreding van deze Verordening blijft de Verordening begeleidingscommissie maatschappelijke ondersteuning gehandhaafd tot het moment dat vanuit het College wordt aangegeven dat herziening wenselijk is. Regels die gericht zijn op de realisatie en de vormgeving van cliëntparticipatie worden door de gemeenteraad bij Verordening vastgesteld.

Artikel 12.5 Intrekking oude verordening

De verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning die is vastgesteld door de gemeenteraad op 14 september 2006, wordt ingetrokken per 1 januari 2012.

Artikel 12.6 Overgangsbepaling

Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze Verordening een aanvraag is ingediend op grond van de in artikel 12.5 genoemde verordening en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze Verordening nog niet op de aanvraag is beslist, wordt de daarop overeenkomstig de in artikel 12.5 genoemde Verordening beslist, tenzij de bepalingen van deze Verordening gunstiger zijn voor de aanvrager, in welk geval de bepalingen van deze Verordening worden toegepast.

Artikel 12.7 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

Algemene toelichting op de verordening

1. Inleiding

Deze Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is gebaseerd op de vorige Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning die op 14 september 2006 door de gemeenteraad is vastgesteld aangevuld met de landelijke ontwikkeling die de “Kanteling” genoemd wordt. Nieuw in deze Verordening is de resultaatgerichte aanpak. In deze Verordening ligt het zwaartepunt op de te behalen resultaten en op het zogenaamde “gesprek”, een open gesprek waarin samen met de ondersteuningsvrager die compensatie behoeft, een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Leidend hierbij is het te bereiken resultaat. Op basis hiervan wordt bekeken welke mogelijkheden er zijn om dit resultaat te bereiken met oplossingen die al voorhanden zijn, zoals eigen mogelijkheden, sociaal netwerk en voorliggende voorzieningen zoals algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, wettelijk voorliggende voorzieningen of collectieve voorzieningen. Daarna wordt duidelijk op welke punten eventueel nog individuele voorzieningen nodig zijn. Het gaat hierbij om een integrale uitvraag die erop is gericht om de hulpvraag duidelijk te krijgen en in samenspraak met de ondersteuningsvrager een adequate oplossing te zoeken die samenhangend is afgestemd op de situatie van de ondersteuningsvrager.

In deze verordening is het begrip compensatie een belangrijke term en ook begrippen als maatwerk en eigen verantwoordelijkheid zijn begrippen die belangrijk zijn in het proces richting het te bereiken resultaat. In deze algemene toelichting zijn deze begrippen nader toegelicht. Ook is een toelichting gegeven op het recht op het persoonsgebonden budget. Tot slot zijn de voorzieningen die op basis van deze verordening verstrekt kunnen worden om het resultaat te bereiken op een aantal belangrijke punten nader toegelicht. In de verordening zijn de rechten en plichten van de ondersteuningsvrager vastgelegd. Bij de uitvoering zal dit steeds goed afgestemd moeten worden op de individuele ondersteuningsvrager.

2. Compensatieplicht

In deze verordening geeft de gemeente aan hoe zij invulling geeft aan het begrip “compensatie” zoals dat in artikel 4 van de Wmo is opgenomen. Onder compenseren wordt verstaan een alternatief bieden voor de beperkingen die iemand heeft om te kunnen participeren in de samenleving, zodanig dat de gevolgen van die beperkingen zoveel mogelijk worden opgeheven, daarbij uitgaande van de zelfredzaamheid van de ondersteuningsvrager. Bij de compensatie gaat het om beperkingen in de zelfredzaamheid. Onder zelfredzaamheid wordt verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.

Zoals in artikel 4.2 van de Wmo en in artikel 2.1 lid 2 van deze Verordening is aangegeven moet de gemeente bij het invullen van de compensatieplicht rekening houden met de persoonskenmerken en de behoefte van de ondersteuningsvrager, alsmede met het vermogen van de ondersteuningsvrager om zelf in oplossingen te voorzien. Om recht te doen aan dit uitgangspunt moet de situatie van de ondersteuningsvrager voldoende in kaart worden gebracht zodat een passende oplossing horende bij de persoonlijke situatie van de ondersteuningsvrager kan worden geboden. Uiteraard rekening houdend met de reikwijdte van de compensatieplicht zoals deze in de Wmo en deze Verordening is verwoord. Om hier recht aan te doen moet rekening gehouden worden met maatwerk.

Bij maatwerk gaat het erom in alle redelijkheid een goede oplossing te vinden voor de beperkingen of belemmeringen die iemand heeft of ondervindt om te kunnen participeren in de samenleving. Hierbij wordt uitgegaan van de ondersteuningsvrager in zijn/haar omgeving. Maatwerk is gericht op het bevorderen van de zelfredzaamheid en de participatie. Maatwerk houdt rekening met individuele omstandigheden. Maatwerk is belangrijk, maar kent wel zijn grens. Maatwerk moet toegepast worden binnen de kaders die het gemeentelijke beleid stelt. De begrippen „adequaat en goedkoopst‟ spelen hier een rol. De grens van maatwerk ligt bij de adequaat goedkoopst mogelijke voorziening of verstrekking en gaat niet verder dan wat in alle redelijkheid van de gemeente verwacht mag worden. Met adequaat goedkoopst wordt bedoeld dat een voorziening of verstrekking „verantwoord‟ moet zijn, hetgeen zo veel betekent als doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht. Hierbij moet naar de totale behoeften en mogelijkheden van de betreffende ondersteuningsvrager gekeken worden en naar de lokale omstandigheden.

Uiteraard spelen begrippen als eigen verantwoordelijkheid en uitgaan van de eigen mogelijkheden van de ondersteuningsvrager een belangrijke rol bij het toepassen van maatwerk. Van een ondersteuningsvrager mag verwacht worden dat deze verantwoorde keuzes maakt in zijn leven en daarmee eigen verantwoordelijkheid neemt.

Om maatwerk mogelijk te maken is het belangrijk de te bereiken resultaten inzichtelijk te krijgen, zodat duidelijk wordt wat er met het maatwerk bereikt moet worden. Maatwerk is erop gericht

invulling te geven aan de te bereiken resultaten en geeft ruimte om tot passende oplossingen te komen voor het te behalen resultaat.

3. Resultaatgerichte compensatie

Bij het compenseren gaat het om oplossingen vinden voor de beperkingen die de ondersteuningsvrager vindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie. Bij het compenseren van de beperkingen staat het te bereiken resultaat voorop. Hierbij is het belangrijk dat er eerst gekeken wordt naar de ondersteuningsbehoefte van de ondersteuningsvrager voordat er over oplossingen gesproken wordt. In eerste instantie moet vastgesteld worden welk resultaat behaald moet worden alvorens gekeken wordt of en hoe de beperkingen gecompenseerd moeten worden. Dit vraagt om één of meer gesprekken met de ondersteuningsvrager om dit helder in kaart te brengen. Niet iedere ondersteuningsvrager is hetzelfde en niet iedereen met (ogenschijnlijk) dezelfde beperking of belemmering zit in dezelfde situatie of heeft dezelfde ondersteuningsbehoeften. Tijdens het gesprek wordt samen met de ondersteuningsvrager gezocht naar oplossingen die dicht bij de ondersteuningsvrager zelf staan. Dit kan door te beginnen bij de oplossingen die de ondersteuningsvrager zelf al had gevonden, toen zijn probleem nog niet zo groot was dat hij daar hulp van anderen bij nodig had. Door in eerste instantie te kijken naar wat de ondersteuningsvrager wel kan en naar wat hij in zijn eigen directe omgeving aan ondersteuning kan organiseren, blijft de ondersteuningsvrager beter betrokken bij de samenleving. Ook wordt deze daarmee gestimuleerd om naar vermogen actief te blijven. Als in het gesprek blijkt dat de eigen kracht, het sociale netwerk en de voorliggende voorzieningen onvoldoende mogelijkheden geven om de ondersteuningsvrager passend te ondersteunen kan een individuele voorziening nodig zijn.

Bij resultaatgerichte compensatie gaat het om denken in resultaten. Het denken in resultaten vraagt iets anders van het contact met de ondersteuningsvrager dan alleen het bepalen of iemand in aanmerking komt voor een individuele voorziening of verstrekking of niet. De totale persoonskenmerken en behoeften van de ondersteuningsvrager moeten in kaart gebracht worden.

4. Eigen verantwoordelijkheid

Begrippen als eigen verantwoordelijkheid en uitgaan van de eigen mogelijkheden van de ondersteuningsvrager spelen een belangrijke rol bij het toepassen van maatwerk en daarmee bij het compenseren van beperkingen om het gewenste resultaat te bereiken. Van een ondersteuningsvrager mag verwacht worden dat deze verantwoorde keuzes maakt in zijn leven en daarmee eigen verantwoordelijkheid neemt. Bij het compenseren van beperkingen moet rekening gehouden worden met de mate waarin de ondersteuningsvrager zelf verantwoordelijk is of kan worden geacht voor het opheffen van zijn beperkingen, via zijn eigen netwerk, sociale omgeving of andere voorliggende voorzieningen. Van een ondersteuningsvrager mag verwacht worden dat deze geschikte keuzes maakt, rekening houdend met de beperkingen die horen bij de individuele omstandigheden van de ondersteuningsvrager. Bij het te bereiken resultaat wordt hier rekening mee gehouden.

Bij het compenseren van beperkingen mag van de ondersteuningsvrager verwacht worden dat deze zelf doet wat mogelijk is alvorens een beroep te doen op een voorziening. Wat kan de ondersteuningsvrager zelf doen en organiseren om te blijven meedoen, wat kan zijn sociale netwerk betekenen. Er wordt in eerste instantie uitgegaan van de eigen individuele kracht van de ondersteuningsvrager en de kracht van het sociale netwerk. Wanneer deze netwerken en verbindingen tekort schieten, kan bekeken worden of een collectieve voorziening uitkomst kan bieden. Pas als laatste is de mogelijkheid van een individuele voorziening aan de orde. Het gaat hierbij om de “getraptheid” in verantwoordelijkheid:

Figuur 1: “ getraptheid” in verantwoordelijkheid

afbeelding binnen de regeling

Maatwerk maakt onderscheid in hoeverre de ondersteuningsvrager eigen verantwoordelijkheid kan dragen. Als de ondersteuningsvrager vanwege bijvoorbeeld een verstandelijke beperking niet zelfredzaam genoeg is om eigen verantwoordelijkheid te kunnen nemen, mag dit van de ondersteuningsvrager ook niet verwacht worden en moet er worden gecompenseerd.

5. Relatie ten opzichte van andere beleidsterreinen

Zoals reeds vermeld wordt in eerste instantie uitgegaan van de eigen individuele kracht van burgers en de kracht van hun sociale netwerk. Wanneer deze netwerken en verbindingen tekort schieten, voorziet de gemeente in collectieve voorzieningen met waar nodig professionele inzet. Pas als laatste is de mogelijkheid van een individuele voorziening aan de orde.

Het is hierin belangrijk om te bekijken hoe de kracht van burgers het beste benut kan worden en ervoor gezorgd kan worden dat mensen zelfredzamer worden waardoor een individuele voorziening minder (snel) nodig is. Bij het optuigen van de verantwoordelijkheidsladder (zie figuur 1) zullen ook andere beleidsterreinen een belangrijke rol moeten spelen.

Als het beleid voor op de ladder niet goed geregeld wordt, is de verwachting dat de druk op de professionele zorg (en daarmee op de individuele voorzieningen), de laatste trede, zal toenemen. De ontwikkeling en uitvoering van het Wmo-beleid vraagt daarmee om een integrale beleidsaanpak waarbij gemeentebreed relaties gezocht moeten worden en geïntegreerd uitgewerkt moeten worden. Door meer in te steken op voorliggende voorzieningen zal de druk op de individuele voorzieningen afnemen. Door het realiseren van een vernieuwend en creatief aanbod in de collectieve sfeer en dus het optuigen van een groot voorliggend vangnet zal de inzet van individuele voorzieningen pas aan de orde zijn als compensatie via de voorliggende voorzieningen niet bijdraagt aan het te bereiken resultaat. Door meer voorzieningen als voorliggend aan te bieden is de verwachting dat er doelmatigheidswinst te behalen is. Hier moet gemeentebreed aandacht voor zijn.

6. De meest goedkoopst compenserende voorziening

Met goedkoopst compenserend wordt bedoeld dat een voorziening „verantwoord‟ moet zijn, hetgeen zo veel betekent als doeltreffend, doelmatig en cliëntvriendelijk. De voorziening moet ook adequaat zijn. Een voorziening kan slechts dan als adequaat en compenserend worden aangemerkt, als die voorziening, dan wel de combinatie van voorzieningen, de beperkingen die de ondersteuningsvrager op een bepaald gebied ondervindt wegneemt, dan wel vermindert. Aldus gedefinieerd zal zich in de praktijk een breed scala van mogelijkheden voordoen die ieder voor zich of in combinatie met elkaar objectief beschouwd als 'adequaat' kunnen worden aangemerkt.

De ondergrens voor het verstrekken van een voorziening wordt bepaald door de goedkoopst compenserende voorziening. Een voorziening moet altijd adequaat zijn. Pas als er meerdere voorzieningen zijn, dan wel andere combinaties van voorzieningen zijn, die de toets van het adequaat zijn kunnen doorstaan, kan de meest goedkoopste oplossing worden gekozen.

7. Geen aanspraak op grond van een andere wettelijke bepaling

Geen voorziening wordt toegekend voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat (artikel 2 Wmo). Hierop zijn allerlei landelijke, maar ook gemeentelijke regelingen van toepassing.

8. Geen aanspraak op grond van een voorliggende voorziening

Een individuele voorziening is enkel van toepassing als uit de hulpvraag blijkt dat voorliggende voorzieningen geen adequate oplossing bieden op het terrein van het zelfstandig voeren van een huishouden, zich verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoersmiddel en medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan kunnen gaan.

9. Keuze voor een naturavoorziening of een persoonsgebonden budget

Keuzevrijheid is een belangrijk principe binnen de Wmo. Daarom is geregeld dat personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze hebben tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget (pgb). Met inachtneming van de keuzevrijheid voor een pgb wil de gemeente stimuleren dat ondersteuningsvragers de voor hen meest optimale voorziening kiezen. Met het oog op hergebruik van (voor kortere tijd te verstrekken) voorzieningen streeft de gemeente overigens naar terughoudendheid bij het verstrekken van pgb‟s voor rolstoelvoorzieningen en vervoersvoorzieningen (voorkomen kapitaalvernietiging).

De gemeente denkt concreet aan de volgende situaties:

  • -

     Kwaliteitsafspraken die de gemeente heeft gemaakt met leveranciers

    Bij het leveren van de voorzieningen die de gemeente in natura verstrekt, heeft de gemeente afspraken gemaakt met verschillende leveranciers die de voorzieningen in opdracht van de gemeente leveren. Hiermee is de ondersteuningsvrager gegarandeerd van een goede kwaliteit van de voorziening. Bij een persoonsgebonden budget is er vaak geen zicht op het kwaliteitsniveau van de leverancier die de ondersteuningsvrager kiest.

  • -

    Serviceafspraken die de gemeente heeft gemaakt met leveranciers

    Als de voorziening verstrekt wordt door een leverancier waarmee de gemeente afspraken heeft gemaakt, is er sprake van een gegarandeerd hoog serviceniveau. Bij een persoonsgebonden budget is het nog maar de vraag, of de leverancier die de ondersteuningsvrager heeft uitgezocht voldoende service verleent. Zo kan een ondersteuningsvrager die met pech komt te staan met een scootmobiel, als dat met de leverancier is afgesproken, na een telefoontje van de ondersteuningsvrager, onmiddellijk geholpen worden. Bovendien kan de gemeente makkelijker de leverancier aanspreken waarmee afspraken zijn gemaakt als er problemen zijn met de voorziening. Bij een persoonsgebonden budget is dit niet mogelijk.

  • -

    Prijs-/ Kortingsafspraken die de gemeente heeft gemaakt met leveranciers.

    Doordat er garantie is dat er meerdere voorzieningen gedurende het hele jaar afgenomen worden bij de leverancier, kan de gemeente prijs-/ kortingsafspraken maken. Hierdoor zijn er door de jaren heen scherpe kortingsafspraken gemaakt.

  • -

    Hergebruik van een voorziening.

    De belangrijkste reden om terughoudend te zijn met persoonsgebonden budgetten is dat bij voorzieningen in natura gestuurd kan worden op hergebruik van voorzieningen waardoor kapitaalvernietiging voorkomen kan worden.

10. Voorzieningenterreinen

In het kader van rechtszekerheid kiest het College ervoor om aan de resultaatverplichting te voldoen door concrete voorzieningen te benoemen. De keuze van een eventuele voorziening is gebaseerd op het gesprek met de ondersteuningsvrager waarin rekening gehouden wordt met de persoonskenmerken van de ondersteuningsvrager.

10.1 Huishoudelijke verzorging

In de Wmo hebben gemeenten de verantwoordelijkheid gekregen voor lichtere vormen van hulp en ondersteuning. Een belangrijke verantwoordelijkheid van de gemeenten is de verantwoordelijkheid van de huishoudelijke verzorging. Onder huishoudelijke verzorging wordt verstaan het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid. Huishoudelijke verzorging kan ook aan mantelzorgers geboden worden die tijdelijk hun taken niet kunnen doen. Dit heet “respijtzorg”.

10.2 Woonvoorzieningen

Onder woonvoorziening wordt elke voorziening verstaan die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een ondersteuningsvrager bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt als de voorziening:

  • 1.

    gericht is op het opheffen of verminderen van aantoonbare beperkingen; of

  • 2.

    een uitraasruimte betreft.

Onder uitraasruimte wordt een verblijfsruimte verstaan waarin een ondersteuningsvrager die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

Het beleid met betrekking tot het verlenen van woonvoorzieningen, zoals dat in deze verordening is geformuleerd, is er op gericht optimaal van de mogelijkheden van de lokale/ regionale woningmarkt gebruik te maken. Om deze reden is in deze verordening het recht op de woonvoorziening gelegd bij het verhuizen naar een aangepaste, of eenvoudiger aan te passen woning. Dit houdt in dat de woonruimte van de ondersteuningsvrager niet automatisch wordt aangepast als het normale gebruik van de woonruimte op grond van ergonomische beperkingen of problemen van de ondersteuningsvrager niet (meer) mogelijk is. Als het om een relatief dure aanpassing gaat, biedt de verordening de mogelijkheid te onderzoeken, of een reeds aangepaste of goedkoper aan te passen woning in de gemeente aanwezig is, in welk geval verhuizing naar die woning als woonvoorziening kan worden aangeboden.

Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente. In de verordening is de grens voor de afweging van het toepassen van het primaat van verhuizen neergelegd bij een vast bedrag. Dit bedrag is opgenomen in het Besluit. Dit bedrag is zodanig gekozen dat daarmee veel voorkomende woningaanpassingen voor een persoonsgebonden budget in aanmerking kunnen komen en het primaat dus alleen toegepast wordt als het om duurdere woningaanpassingen gaat.

10.3 Rolstoelen

Ook bij rolstoelen is hergebruik een belangrijk uitgangspunt van het beleid. Bij het verstrekken van rolstoelen wordt nooit een eigen bijdrage gevraagd.

10.4 Vervoersvoorzieningen

Bij het opzetten van de verordening is er vanuit gegaan dat ondersteuningsvragers, die in aanmerking komen voor vervoersvoorzieningen, grotendeels geen gebruik kunnen maken van openbaar vervoer. Deze ondersteuningsvragers moeten dus een alternatief (een adequate oplossing) worden geboden. Dit alternatief wordt in de eerste plaats gevonden in de vorm van collectief aanvullend vervoer. Alleen in situaties waarin ondersteuningsvragers geen gebruik kunnen maken van dit collectieve systeem kan een vervangende voorziening worden getroffen in de vorm van een persoonsgebonden budget voor vervoerskosten of het aanpassen van de eigen auto.

Collectieve systemen of individuele persoonsgebonden budgetten betreffen vervoersvoorzieningen voor de (middel)lange afstand. Daarnaast kunnen ondersteuningsvragers voorzieningen nodig hebben voor het verplaatsen over een korte afstand, het doen van een boodschap, het bezoeken van een kennis in de buurt etc. Hier biedt noch een taxi, noch een collectief systeem uitkomst. Voor deze verplaatsingen kan een verplaatsingsmiddel voor de korte afstand worden verstrekt, zoals een scootmobiel of een rijwiel bijzondere uitvoering of een ander vervoermiddel. Hoewel het primaat bij de vervoersvoorzieningen dus bij een collectief systeem is gelegd, zal in een aantal gevallen moeten worden onderzocht of er naast dat collectieve systeem niet andere voorzieningen, aanvullend daarop, noodzakelijk zijn. De voorzieningen waarom het kan gaan zijn in een niet-limitatieve opsomming opgenomen in de verordening.

10.5 Sportvoorzieningen

Voor een sportvoorziening komt men in aanmerking als sportbeoefening zonder sportvoorziening onmogelijk is door aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek en deze sportbeoefening van wezenlijk en noodzakelijk belang is voor het onderhouden van sociale contacten.. Recreatieve activiteiten worden niet onder sport gerekend. De aanvraag voor een sportvoorziening om in de natuur te zijn zal dan ook afgewezen worden. Om deze reden wordt wel de eis gesteld dat men actief lid is van een sportvereniging. Er moet op gewezen worden dat bij veel sportverenigingen de mogelijkheid geschapen wordt een sportvoorziening te lenen om uit te proberen of een bepaalde sport die aantrekkelijk lijkt ook bij iemand past. Dit kan nuttig zijn om te voorkomen dat een aangeschafte sportvoorziening uiteindelijk niet of nauwelijks gebruikt wordt. Een sportvoorziening wordt uitsluitend als financiële tegemoetkoming verstrekt. In het bedrag is een deel als bijdrage in de aanschaf van een sportvoorziening bedoeld en een deel voor onderhoud. Topsport zal net als bij mensen zonder beperking vaak hoge uitgaven vergen voor sporthulpmiddelen. Deze regeling is daar niet voor bedoeld. Topsport zal vaak een beroep op sponsoring noodzakelijk maken.

10.6 Alternatieve voorziening

Als alternatief, in die gevallen waarin op grond van het bepaalde in hoofdstuk 2 t/m 7 van deze Verordening gecompenseerd moet worden en de voorzieningen zoals genoemd in hoofdstuk 3 t/m 7 van deze Verordening niet (voldoende) bijdragen aan het te bereiken resultaat waardoor er een andere oplossing gevonden moet worden, kan een alternatieve voorziening verstrekt worden. Een alternatieve voorziening kan ook verstrekt worden als er op grond van hoofdstuk 2 t/m 7 gecompenseerd moet worden en de alternatieve voorziening goedkoper is dan de voorzieningen zoals genoemd in hoofdstuk 3 t/m 7. Onder een alternatieve voorziening wordt verstaan een voorziening anders dan de in hoofdstuk 3 t/m 7 van deze Verordening genoemde voorzieningen die de gevolgen van de beperkingen adequaat compenseert en bijdraagt aan het te bereiken resultaat. De verstrekking van een alternatieve voorziening gebeurt in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Artikelsgewijze toelichting op de verordening

ONDERDEEL I ALGEMEEN

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

b. Ondersteuningsvrager

Doordat in de wet gesproken wordt over mantelzorgers en vrijwilligers als doelgroep voor de compensatieplicht, kan het begrip „ondersteuningsvrager‟ ruimer zijn dan alleen betrokkene zelf. Onder ondersteuningsvrager kan dus ook verstaan worden de mantelzorger(s) van betrokkene.

Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft – volgens de parlementaire behandeling - dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832). Het betreft met name het verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.

c. Compensatieplicht

De begripsomschrijving van het cruciale begrip “compensatieplicht” is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2008. De overweging luidt:

“4.2.2. Artikel 4 van de Wmo verplicht het College aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het College gericht moet zijn. Het is - gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo - in beginsel aan de gemeenteraad en - gelet op artikel 4 van de Wmo - aan het College om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. Artikel 4 van de Wmo legt het College, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden”.

g. Individuele voorziening

In dit lid wordt de individuele voorziening gedefinieerd. Die is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de wet vallen. Er wordt altijd individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening, de voorziening wordt via een beschikking toegekend en er is de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen en in beroep te gaan. Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid kiest het College ervoor om zoveel mogelijk aan de compensatieplicht te voldoen door concrete voorzieningen te benoemen. Om de in deze Verordening genoemde resultaten te bereiken kan het College hiertoe huishoudelijke verzorging, woonvoorzieningen, rolstoelvoorzieningen, vervoersvoorzieningen, sportvoorzieningen en een alternatieve voorziening verstrekken.

h. Voorliggende voorziening

Voorliggende voorzieningen kunnen o.a. algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen, collectieve voorzieningen en wettelijk voorliggende voorzieningen zijn. Ook een schadeverzekering kan als voorliggend worden aangemerkt. Bij deze voorzieningen is de functie bepalend: zij gaan voor individuele voorzieningen.

i. Wettelijk voorliggende voorziening

De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die voorzieningen die in wetgeving en in regelgeving zijn vastgelegd en die op basis van artikel 2 van de wet voorgaan op de Wmo. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten.

Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo, zo is in artikel 2 Wmo bepaald.

j. Algemene voorzieningen

Dit zijn voorliggende voorzieningen die worden geleverd op basis van directe beschikbaarheid, geen of een beperkte indicatiestelling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de hulpvraag van de ondersteuningsvrager.

Voorbeelden zijn:

  • .

    De dagrecreatie voor ouderen

  • .

    De boodschappenbus, de supermarktservice, de vrijwillige boodschaphulp

  • .

    De maaltijdservice en het eetcafé

  • .

    Klusjesdiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren zoals de buurtconciërge, klussendienst, 55+service, thuiszorgservice

  • .

    Kinderopvang in al zijn verschijningsvormen

Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen gelden niet.

k. Collectieve voorzieningen

Dit zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief (vraagafhankelijk) vervoer (cvv) het meest duidelijke voorbeeld.

l. Algemeen gebruikelijke voorziening

Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, met name producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, zodat de voorziening ook op grote schaal door mensen zonder beperking wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare voorzieningen.

m. Hoofdverblijf

De compensatieplicht strekt zich uit tot de inwoners van de gemeente, de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geeft hierover uitsluitsel.

De verordening beoogt met de zinsnede 'en op welk adres de ondersteuningsvrager in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven, of zal staan ingeschreven' een mogelijkheid te openen aanvragen in te dienen bij gemeenten waar men nog niet woonachtig is.

Beoogd wordt aan te geven dat de aanvraag voor een aan te passen en te betrekken woning ingediend moet worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Deze gemeente kan immers beter overwegen of het aanpassen van de woning de goedkoopst compenserende oplossing is of dat een reeds geschikte woning beschikbaar is. De gemeente waaruit de ondersteuningsvrager vertrekt, heeft hier geen inzicht in. Ook in die gevallen dat een aanvraag wordt gedaan voor het bezoekbaar maken van een woonruimte voor de ondersteuningsvrager die in een AWBZ-instelling verblijft, is bovenstaande formulering van belang.

Een verhuiskostenvergoeding moet overigens aangevraagd worden bij de te verlaten gemeente.

p. Persoonsgebonden budget

Onder een persoonsgebonden budget wordt verstaan een geldbedrag waarmee de ondersteuningsvrager zelf de voorziening kan inkopen om het te bereiken resultaat te bereiken. In de wet is opgenomen dat het persoonsgebonden budget vergelijkbaar moet zijn met een natura voorziening. Dit betekent niet dat het budget gelijk is aan de kosten die de gemeente moet maken om een natura voorziening te verstrekken.

q. Financiële tegemoetkoming

Het persoonsgebonden budget moet het in principe mogelijk maken voor de ondersteuningsvrager om zelf een voorziening aan te schaffen vergelijkbaar met de naturavoorziening die hij van de gemeente kan ontvangen. In bepaalde situaties kan hiervan afgeweken worden en wordt een financiële tegemoetkoming verstrekt. Dit is een forfait, dus een vast bedrag dat bedoeld is als een voldoende bijdrage in de te maken kosten.

Artikel 1.2 Besluit

De verstrekking van voorzieningen is een complex proces. De verordening vormt hier de basis van. Rechten en plichten zijn hierin opgenomen. Elementen die meer aan verandering onderhevig zijn, zoals financiële normen zijn opgenomen in een afzonderlijk besluit; het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning. Ook de uitwerking van enkele centrale begrippen zoals het begrip “gebruikelijke zorg” is in dit besluit opgenomen. Hierdoor wordt het mogelijk om via een eenvoudige procedure de regels aan te passen als dit op grond van de uitvoeringspraktijk of nieuwe inzichten nodig blijkt. De regels in het door het College vast te stellen Besluit betreffen uitvoeringsregels die een nadere uitwerking geven van datgene wat bepaald is in deze Verordening. \

Hoofdstuk 2 Resultaatgerichte compensatie

Artikel 2.1 De te bereiken resultaten

Artikel 2.1 bepaalt dat het College ter compensatie van de beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt in zijn maatschappelijke participatie voorzieningen verstrekt die zijn gericht op het bereiken van de volgende resultaten:

  • a.

    Iedere ondersteuningsvrager is in staat om een huishouden te voeren;

  • b.

    Iedere ondersteuningsvrager is in staat om zich te verplaatsen in, om en nabij de woning;

  • c.

    Iedere ondersteuningsvrager is in staat om zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

  • d.

    Iedere ondersteuningsvrager is in staat om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

 

In hoofdstuk 2 wordt aangegeven dat bij het compenseren van de beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt in zijn maatschappelijke participatie het te bereiken resultaat voorop staat. Er vindt een gesprek plaats waarin de klantmanager van de gemeente met de ondersteuningsvrager in gesprek gaat over hoe de beperkingen die de ondersteuningsvrager ervaart het beste gecompenseerd kunnen worden. Het resultaat moet ervoor zorgen dat een ondersteuningsvrager zich zelf kan redden en kan participeren in de maatschappij. In lid 3 van artikel 2.1 is geregeld dat een ondersteuningsvrager hierbij zelf doet wat mogelijk is en zich daarbij maximaal inzet om zelf in oplossingen te kunnen voorzien. De ondersteuning is gericht op zelfstandigheid en participatie voor zover dat redelijkerwijze van de gemeente verwacht kan worden. De gehele situatie overziend wordt gezocht naar de oplossing die aangemerkt wordt als het meest adequaat goedkoopst.

Onder lid 4 van artikel 2.1 wordt aangegeven dat bij het verstrekken van een voorziening rekening gehouden wordt met keuzes die de ondersteuningsvrager maakt in het leven. Verwacht mag worden dat een ondersteuningsvrager bij keuzes die gemaakt worden in het leven rekening houdt met beperkingen die horen bij zijn individuele omstandigheden.

Onder lid 5 van artikel 2.1 wordt aangegeven dat bij het verstrekken van een voorziening rekening gehouden wordt met de eigen verantwoordelijkheid van de ondersteuningsvrager. Hierbij wordt uitgegaan van de eigen mogelijkheden van de ondersteuningsvrager.

Bij het zoeken naar oplossingen voor de ondersteuningsbehoefte van de ondersteuningsvrager moet gedacht worden vanuit de eigen kracht van de ondersteuningsvrager en zijn sociale omgeving. Wat kan de ondersteuningsvrager zelf doen en organiseren om te blijven meedoen (wat zijn eigen mogelijkheden) en wat kan zijn sociale netwerk hierin betekenen. Er wordt in eerste instantie uitgegaan van de eigen individuele kracht van de ondersteuningsvrager en de kracht van het sociale netwerk. Wanneer deze netwerken en verbindingen tekort schieten, kan bekeken worden of een voorliggende voorziening uitkomst kan bieden. Pas als laatste is de mogelijkheid van een individuele voorziening aan de orde. Als blijkt dat het uiteindelijk te bereiken resultaat alleen met de inzet van een individuele voorzieningen te bereiken is, zal pas een individuele voorziening worden ingezet.

In figuur 2 is de hierboven genoemde resultaatgerichte compensatie in schema gezet.

Figuur 2 Resultaatgerichte compensatie in schema

In het kader van rechtszekerheid kiest het College ervoor om aan de resultaatverplichting te voldoen door concrete voorzieningen te benoemen. In artikel 2.2 t/m 2.5 worden deze benoemd. Om de resultaten zoals genoemd in artikel 2.1 te bereiken kan het College huishoudelijke verzorging, woonvoorzieningen, rolstoelvoorzieningen, vervoersvoorzieningen, sportvoorzieningen en alternatieve voorzieningen verstrekken. Huishoudelijke verzorging geeft ondersteuning aan mensen die niet in staat zijn zelfstandig een huishouden te voeren. Met woonvoorzieningen wil de gemeente een normaal gebruik en bereik van de woning mogelijk maken alsmede de ondersteuningsvrager in staat stellen om zelfstandig een huishouden te voeren. Rolstoelvoorzieningen en vervoersvoorzieningen maken het mogelijk zich te verplaatsen in en om de woning en lokaal per vervoermiddel. Vervoersvoorzieningen en sportvoorzieningen kunnen bovendien bijdragen aan het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan. Als genoemde voorzieningen niet (voldoende) bijdragen aan het te bereiken resultaat waardoor er een andere oplossing gevonden moet worden of een andere voorziening goedkoper is, is een alternatieve voorziening mogelijk.

Artikel 2.2 Het voeren van een huishouden

Om het resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden te bereiken bepaald artikel 2.2 dat het College de ondersteuningsvrager die beperkingen ondervindt in zijn maatschappelijke participatie in staat moet stellen om:

  • a.

    zijn huis schoon en leefbaar te houden. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrek(ken), hal, keuken en toilet en badkamer;

  • b.

    zijn woning normaal te kunnen gebruiken en bereiken;

  • c.

    thuis te beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, alsmede het beschikken over schone en draagbare kleding;

  • d.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

Om het resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden te bereiken wordt in lid 1 sub a aangegeven dat een ondersteuningsvrager die beperkingen ondervindt in zijn maatschappelijke participatie in staat moet worden gesteld om zijn huis schoon en leefbaar te houden. Wat betreft de vraag wat onder schoon moet worden verstaan, wordt uitgegaan van gangbare ideeën die bestaan in de maatschappij. In de beleidsregels wordt hier nader op ingegaan. Er zijn ook beperkingen ten aanzien van de omvang van de woning, zoals het aantal kamers, de oppervlakte van de kamers, waarbij uitgangspunt is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. Dit uitgangspunt is niet star: er zijn altijd mogelijkheden bij te stellen naar boven of naar beneden (maatwerk). Maar een ondersteuningsvrager kan met een (sterk) afwijkende vraag ten aanzien van het onderdeel sociale woningbouw geen compensatie afdwingen voor het meerdere boven het niveau sociale woningbouw. Onder de ruimten die onder dit principe vallen zijn te rekenen: een woonkamer, de aanwezige en gebruikte slaapkamers, de keuken, hal, toilet en badkamer. Ook een eventuele berging die in gebruik is zal meegenomen worden.

Om het resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden te bereiken wordt in lid 1 sub b aangegeven dat een ondersteuningsvrager die beperkingen ondervindt in zijn maatschappelijke participatie in staat moet worden gesteld om zijn woning normaal te kunnen gebruiken en bereiken. Het gaat hierbij om woonvoorzieningen. Uitgangspunt hierbij is dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen. Dat is een eigen verantwoordelijkheid van de ondersteuningsvrager. Als de ondersteuningsvrager verhuist is het uitgangspunt dat deze altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon.

Bij een woningaanpassing gaat het om woningen op het niveau sociale woningbouw. Aan te passen ruimten zijn de woonkamer, slaapvertrek(ken), keuken en toilet en badkamer, balkon en indien noodzakelijk eventueel de aanwezige berging. Op grond van maatwerk kan hier, als dit noodzakelijk is, van worden afgeweken.

Om het resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden te bereiken wordt in lid 1 sub c aangegeven dat een ondersteuningsvrager die beperkingen ondervindt in zijn maatschappelijke participatie in staat moet worden gesteld om thuis te beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, alsmede het beschikken over schone en draagbare kleding. Het thuis kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt beschikbaar moet zijn. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen. Compensatie houdt niet per definitie in dat de ondersteuningsvrager zelf de boodschappen moet kunnen doen. Er zal in redelijkheid gezocht worden naar een oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt. Te denken valt aan een boodschappenservice, waarbij wel opgelet wordt dat de supermarkt qua prijsniveau past bij het bestedingspatroon van de ondersteuningsvrager. Het gaat niet alleen om de ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Compensatie houdt niet in dat de gemeente de boodschappen moet betalen. Compensatie betekent dat de ondersteuningsvrager beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Het te bereiken doel kan behaald worden via een maaltijdservice, via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden of via het – met behulp van een vrijwilliger of anderszins – zelf bereiden van maaltijden. Ook kan het bereiden van maaltijden worden overgenomen.

T.a.v. het beschikken over schone en draagbare kleding is de compensatieplicht beperkt tot het verzorgen van kleding die iemand in zijn bezit heeft. Begeleiding bij het kopen van kleding valt niet onder de compensatie. Als mobiliteit hierbij een probleem is, kan eventueel gedacht worden aan een vervoersvoorziening om dat probleem op te lossen.

Om het resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden te bereiken wordt in lid 1 sub d aangegeven dat een ondersteuningsvrager die beperkingen ondervindt in zijn maatschappelijke participatie in staat moet worden gesteld om het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren. Hier wordt gesproken over de dagelijkse zorg van kinderen die tot het gezin behoren. Dit kan onder de compensatieplicht behoren als een ouder met beperkingen dat zelf niet kan. Compensatie is dan bedoeld als ondersteuning. Het zal nooit gaan om volledige overname. In die situatie zullen andere oplossingen gezocht moeten worden. Te denken valt aan algemeen gebruikelijke en andere voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang of ouderschapsverlof. Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt niet onder de compensatieplicht van de Wmo.

Artikel 2.3 Verplaatsen in en om de woning

Een ondersteuningsvrager moet zich in om en nabij zijn woning kunnen verplaatsen. Daarbij moet gedacht worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een ommetje) horen bij het volgende te bereiken resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid.

Zolders zonder stahoogte, veelal bereikbaar zonder vaste trap, met bijvoorbeeld een vlizotrap vallen niet onder de compensatieplicht. Het doel is dat men zich in de woning zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit resultaat te bereiken wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen. Een voorbeeld is een rolstoel voor verplaatsingen door het huis. Ook een tillift zou gezien kunnen worden als een dergelijk middel. Doordat een belangrijk deel van de tilliften vanwege aard- en nagelvaste verbinding met het plafond gerekend worden tot de voorzieningen waardoor in een geschikte woning gewoond kan worden, wordt de tillift verder beschouwd als een voorziening die daar onder valt.

De hulpmiddelen die het te bereiken resultaat kunnen bevorderen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de compensatieplicht betekent dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen, de compensatieplicht betekent dat iemand met de verstrekking het te bereiken resultaat moet kunnen bereiken.

Lid 3.

Een rolstoelpool kan leiden tot een adequate oplossing voor het probleem van het verplaatsen op andere plaatsen dan rond de woning. Daarom zal een rolstoelpool een oplossing kunnen bieden voor diegenen die behoefte hebben aan een oplossing voor incidenteel gebruik waarbij het gebruik niet in en om de woning plaatsvindt. Als daar sprake van is zal daarom geen individuele voorziening worden verstrekt.

Artikel 2.4 Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken resultaat dat de ondersteuningsvrager zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied kan verplaatsen. Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn alle verplaatsingen die niet te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan. Heeft men voor dat soort verplaatsingen een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan valt deze voorziening niet onder de compensatieplicht van de Wmo maar zal vergoed moeten worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken: zoals de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). In die situaties dat men met de voorziening die nodig is in het kader van het leven van alledag ook naar het werk kan, blijft er compensatieplicht.

Lid 3.

Ook bij de vervoersvoorzieningen kan een scootmobielpool een oplossing bieden voor personen met een beperkte vervoersbehoefte op de korte afstand. Datzelfde geldt voor het zogenaamde vraagafhankelijke vervoer van deur tot deur. Om hierbij te komen tot maatwerk zal de vervoersbehoefte van de ondersteuningsvrager uitgangspunt zijn van de beoordeling welke voorziening nodig is om het te bereiken resultaat te bereiken. Voorliggende voorzieningen kunnen individuele voorzieningen voorkomen.

Artikel 2.5 Mogelijkheid om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan.

Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om mensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan bestaat uit het deel kunnen nemen aan maatschappelijke activiteiten die nodig zijn voor het onderhouden van wezenlijke sociale contacten en het afleggen van bezoeken die nodig zijn voor het onderhouden van wezenlijke sociale contacten.

Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten en het deelnemen aan het verenigingsleven. Voorwaarden hiervoor zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen.

Lid 4 t/m 6.

Als sprake is van voorliggende voorzieningen, die het probleem op kunnen lossen, zal er geen ruimte meer zijn voor individuele voorzieningen

Artikel 2.6 Beperkingen

Artikel 2.6 lid 1 geeft beperkingen aan, die betrekking hebben op het toekennen van een voorziening. Dit artikel geeft aan wanneer er al dan niet een voorziening wordt toegekend.

b. Langdurig noodzakelijk

Ingevolge onderdeel b moeten de voorzieningen langdurig noodzakelijk zijn om belemmeringen op te heffen. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om bijvoorbeeld twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat er redelijkerwijs geen verbetering te verwachten is in de situatie van de ondersteuningsvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Luidt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag er van kortdurende noodzaak uitgegaan worden. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de beperkingen van voorbijgaande aard zijn, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de thuiszorgorganisaties. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie verschillen.

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode huishoudelijke verzorging nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden of overbelasting van de ondersteuningsvrager. Als deze kortdurende huishoudelijke verzorging binnen een gemeente niet geleverd kan worden als algemene voorziening, waardoor geen individuele voorziening meer nodig zal zijn, zal deze hulp als individuele voorziening verstrekt moeten worden.

Ook deeltaxivervoer kan in sommige gevallen voor korte duur worden geïndiceerd (zie artikel 6.2 van de artikelsgewijze toelichting op deze verordening).

c. Individueel gericht

Met uitzondering van collectief vervoer moet een voorziening in overwegende mate op het individu gericht zijn. Hiermee worden aanvragen om gemeenschappelijke voorzieningen uitgesloten, hoewel voorzieningen die naast een individueel ook een gezamenlijk karakter kunnen hebben, wel passen in het kader van deze verordening. Op dit moment is het collectief vervoer het voorbeeld voor een collectieve voorziening die individueel gericht is. De bedoeling van de Wmo is om meer van dit soort voorzieningen te ontwikkelen. Het gaat hier steeds om collectieve voorzieningen die op basis van een individuele aanvraag worden toegekend door de gemeente. De verordening richt zich niet op welzijnsvoorzieningen die weliswaar ook collectief kunnen zijn en ook op het individu gericht kunnen zijn, maar die niet tot stand komen op basis van een individuele aanvraag waarop de gemeente besluit. Deze voorzieningen worden in deze verordening als voorliggende voorzieningen aangemerkt.

d. Goedkoopst compenserend

Lid 1 onder d bepaalt dat de voorziening als de goedkoopst compenserende voorziening aangemerkt moet worden. Het gaat daarbij op de eerste plaats om een voorziening die compenserend is voor de ondervonden problemen, zodat het te bereiken doel daadwerkelijk bereikt kan worden. Maar wanneer dan meerdere voorzieningen compenserend blijken te zijn zal volstaan worden met de goedkoopste voorziening.

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt moeten naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkoopste voorziening zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de ondersteuningsvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het kostencriterium een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van de keuze van een voorziening.

Voor wat betreft het kwaliteitsniveau wordt bij een verantwoord niveau aangesloten. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het verstrekken van een voorziening, die duurder is dan de meest goedkoopst compenserende voorziening, is niet onmogelijk mits de ondersteuningsvrager bereid is het prijsverschil voor eigen rekening te nemen. Het begrip meest goedkoopst compenserend zal vooral betekenis hebben als het gaat om pakketten van voorzieningen waaruit een keuze gemaakt kan worden.

Lid 2 van artikel 2.6 geeft drie situaties weer waarin geen voorziening wordt toegekend.

Voorliggende voorziening

Op grond van artikel 2.6 lid 2 sub a wordt aangegeven dat er geen individuele voorziening verstrekt wordt als het te bereiken resultaat met een voorliggende voorziening is te bereiken, zoals bijvoorbeeld een algemeen gebruikelijke voorziening, algemene voorziening, wettelijk voorliggende voorziening of collectieve voorziening.

Aanspraken via andere regelingen

Onder b. wordt bij artikel 2.6 lid 2 aangegeven dat deze voorzieningen niet worden verstrekt als er een andere regeling bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op de aangevraagde voorziening. Het gaat hierbij niet alleen om wettelijke regelingen, maar ook om privaatrechtelijke aanspraken. Zo kan iemand die door het toedoen van een ander aangewezen raakt op voorzieningen mogelijk een vergoeding claimen en daarmee vervalt het recht op een voorziening op grond van de Wmo. In de periode tijdens het voeren van de eventuele procedure ter verkrijging van een dergelijke vergoeding bestaat een tijdelijk recht op een voorziening. Bij toewijzing van de claim vervalt dit recht en worden de gemaakte kosten teruggevorderd (zie ook artikel 11.3).

Het gaat hierbij ook om afspraken die de gemeente heeft gemaakt met wooncorporaties.

Als op grond van deze afspraken de woningaanpassing voor rekening van de woningeigenaar komt, gaat het om een voorliggende voorziening die niet op basis van deze verordening wordt vergoed.

Hoofdstuk 3. Huishoudelijke verzorging

Artikel 3.1 Algemene omschrijving

Artikel 3.1 bepaalt dat het College huishoudelijke verzorging kan verstrekken die kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoonsgebonden budget voor deze voorziening. Vanaf 1 januari 2010 is in de Wmo vastgelegd dat onder het persoonsgebonden budget ook de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 valt. Om tegemoet te komen aan dit laatste principe is in de gemeente Breda de alfacheque ingevoerd. Met de alfacheque is er naast de keuze voor zorg in natura en het reguliere persoonsgebonden budget een extra keuzemogelijkheid voor de ondersteuningsvrager bijgekomen. De basis van de alfacheque is het vouchersysteem, waarbij de ondersteuningsvrager cheques krijgt toegestuurd om de hulp te betalen.

Artikel 3.2 Het recht op huishoudelijke verzorging

In dit artikel is omschreven wanneer een ondersteuningsvrager in aanmerking komt voor huishoudelijke verzorging. De eerste voorwaarde is dat er sprake is van aantoonbare beperkingen of problemen op grond van ziekte of gebrek die ervoor zorgen dat de ondersteuningsvrager niet in staat is een huishouden te voeren. Huishoudelijke verzorging is aangewezen wanneer disfunctioneren van de leefeenheid als gevolg van beperkingen of problemen van (één van) de verzorgende (leden)dreigt. Dit kan zich uiten in vervuiling (van de woning of kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico‟s, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt.

In lid 2 van artikel 3.2 wordt geschetst welke individuele voorzieningen beschikbaar gesteld kunnen worden om het resultaat m.b.t. het schone en leefbare huis te bereiken. Een schoon huis zal bereikt worden via licht en zwaar huishoudelijk werk. Het gaat hierbij om het schoon en stofvrij maken en houden van de woning. Het aantal benodigde uren is in het Besluit geregeld.

Lid 3 van artikel 3.2 stelt welke voorzieningen getroffen kunnen worden om het resultaat m.b.t. het zorg kunnen dragen voor het in huis halen van goederen voor primaire levensbehoeften te bereiken. Boodschappen kunnen op verschillende manieren gedaan worden. Er kan gebruik gemaakt worden van beschikbare diensten, zoals boodschappenservice. Bij afwezigheid van dergelijke diensten, of als de kosten van de dienst, zowel wat betreft producten als wat betreft extra bezorgkosten, dat rechtvaardigen, kan gekozen worden voor het inzetten van hulp om de boodschappen te doen. Daarbij zal de goedkoopst-compenserende oplossing de leidraad zijn, zodat het doen van boodschappen niet perse door de ondersteuningsvrager zelf met hulp hoeft te worden gedaan. Ook hier is het te bereiken resultaat van belang en is de manier waarop dit bereikt wordt daaraan ondergeschikt.

Lid 4 van artikel 3.2 bepaalt dat een bruikbare boodschappenservice of bruikbare maaltijdvoorziening die leidt tot het te bereiken resultaat voorliggend is op eventueel individuele voorzieningen. Om te bepalen of een boodschappenservice of maaltijdvoorziening bruikbaar is, zal gekeken moeten worden naar gezinssamenstelling, kosten en concrete beschikbaarheid.

Lid 5 van artikel 3.2 bepaalt dat indien een voorliggende voorziening aanwezig is, waarmee het resultaat bereikt kan worden, er geen ruimte bestaat voor een individuele voorziening.

Lid 6 van artikel 3.2 stelt welke voorzieningen getroffen kunnen worden om het resultaat m.b.t. het beschikken over schone en draagbare kleding te bereiken. Schone en draagbare kleding betekent dat er gezorgd moet kunnen worden voor de was en strijk, alles voor zover de ondersteuningsvrager daartoe niet in staat is. Ook hier is het uitgangspunt wat in de maatschappij algemeen gangbaar is. Als er voorliggende voorzieningen zijn, die tot het te bereiken resultaat kunnen leiden, zal geen ruimte bestaan voor individuele voorzieningen.

Lid 7 van artikel 3.2 stelt welke voorzieningen getroffen kunnen worden om het resultaat m.b.t. het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren te bereiken. Het thuis verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren zal veelal van kortere duur zijn. De compensatie van het niet zelf verzorgen (en opvoeden) van tot het gezin behorende kinderen zal bij een langere duur opgelost kunnen worden via voorliggende voorzieningen. Soms zal tijdelijke compensatie van belang zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken. Voorliggende voorzieningen spelen dan een grote rol. Te denken valt aan kinderopvang, gastouders, oppasgrootouders enz.

Lid 8.

Voor- tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de aanvrager kunnen leiden tot het te bereiken resultaat kunnen het verstrekken van een individuele voorziening onnodig maken. Er zal dus altijd eerst beoordeeld moeten worden of er sprake is van dit soort oplossingsmogelijkheden.

Lid 9

In dit lid is de respijtzorg geregeld in de vorm van huishoudelijke verzorging. De zorg wordt verleend ten behoeve van de mantelzorger aan de ondersteuningsvrager. De omvang wordt vastgesteld aan de hand van de geïndiceerde zorgbehoefte. De mantelzorger zelf hoeft geen eigen bijdrage te betalen. Wel zal een eigen bijdrage van de verzorgde ook tijdens de respijtzorg van toepassing zijn voor de ondersteuningsvrager.

Artikel 3.3 Randvoorwaarden huishoudelijke verzorging

In lid 2 is bepaald dat bij het recht op huishoudelijke verzorging rekening gehouden wordt met gebruikelijke zorg, die niet voor vergoeding in aanmerking komt. Van toepassing is datgene wat hierover bepaald is in het Besluit. Wederom is hierbij maatwerk voor de individuele ondersteuningsvrager belangrijk. Bij het onderzoek moet, gegeven de situatie van de ondersteuningsvrager, een indicatie en aanbod op maat gegeven worden waarbij rekening wordt gehouden met de mogelijkheden van de ondersteuningsvrager en de leden van zijn leefeenheid. Niet gewend zijn huishoudelijk werk te verrichten is geen reden tot compensatie. Alleen dreigende overbelasting of bestaande overbelasting van huisgenoten, waaronder begrepen de kinderen, kan compensatieplicht betekenen. Door onderzoek zal deze overbelasting vastgesteld moeten worden. Indien er sprake is van gebruikelijke zorg en er geen reden is om aan te nemen dat deze gebruikelijke zorg niet uitgevoerd kan worden, zal er in principe geen individuele voorziening toegekend worden. Omdat het om maatwerk gaat, zal ook hiernaar onderzoek gedaan moeten worden

Uitgangspunt bij het te bereiken resultaat met betrekking tot het voeren van een huishouden is dat men primair zelf verantwoordelijk is voor het eigen huishouden, de eigen gezondheid, levensstijl en de wijze waarop het huishouden wordt gevoerd. De Wmo is ter aanvulling op de eigen mogelijkheden. Dit betekent dat van een gezin wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leefeenheden, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen dit gezin. Redenen als „niet gewend zijn om‟ of „geen huishoudelijk werk willen en/ of kunnen (in de zin van “niet geleerd hebben”) verrichten‟ leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Als het nodig is kan er een indicatie worden gesteld voor 6 weken huishoudelijke verzorging voor het aanleren van huishoudelijke taken en/ of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 Algemene omschrijving

Eerste lid

Met het oog op het normale gebruik en bereik van de woning kan een woonvoorziening worden verstrekt ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, balkon en indien noodzakelijk eventueel de aanwezige berging. Aanpassen van de berging is alleen mogelijk mits dit noodzakelijk is voor het stallen van een op grond van deze Verordening verstrekte vervoersvoorzienig zoals bijvoorbeeld een scootmobiel waarbij de aanpassing niet als algemeen gebruikelijk of voorliggend is aan te merken en een aanpassing niet valt onder de verantwoordelijkheid van de woningeigenaar. Het aanpassen van de berging is alleen mogelijk in die gevallen waarbij het aanpassen van de stalling verder gaat dan wat van de eigenaar van de woning in alle redelijkheid verwacht mag worden.

tweede lid

Als het gaat om het normale gebruik en bereik van de woning is er een reeks aan mogelijke wijzen van compensatie. Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt van de diverse mogelijkheden. Uitgangspunt daarbij zijn de behoeften van de ondersteuningsvrager. Maar aan de andere kant is er ook de noodzaak tot een doelmatige besteding van gemeenschapsgelden, waardoor zo veel mogelijk ondersteuningsvragers gecompenseerd kunnen worden met de beschikbare middelen.

derde lid

Onroerende woonvoorzieningen worden door de gemeente niet in natura verstrekt, maar de gemeente kan, als de ondersteuningsvrager daarom vraagt, de ondersteuningsvrager wel begeleiden in het laten aanbrengen van de benodigde voorziening. Op deze manier komt de gemeente zoveel mogelijk tegemoet aan de keuzemogelijkheid voor een naturavoorziening, naast de keuzemogelijkheid voor een persoonsgebonden budget.

Ook als het om een huurwoning gaat wordt een persoonsgebonden budget verstrekt voor onroerende woonvoorzieningen. Omdat in de wet is opgenomen dat dit persoonsgebonden budget aan de eigenaar van de woning betaald moet worden, is dit voor de ondersteuningsvrager te vergelijken met een naturavoorziening. Als de woningeigenaar daar toestemming voor geeft is het mogelijk om het persoonsgebonden budget uit te keren aan de ondersteuningsvrager.

vierde lid

Voor het aanbrengen van onroerende woonvoorzieningen heeft de gemeente geen afspraken gemaakt met aannemers voor de levering daarvan, dit met uitzondering van trapliften en tilliften. Een traplift en tillift zijn relatief dure voorzieningen die in verband met hergebruik (efficiencyvoordelen) altijd in bruikleen verstrekt wordt.

Over het algemeen verstrekt de gemeente een roerende voorziening in natura (in eigendom al dan niet in bruikleen). Daarnaast is de mogelijkheid voor het verstrekken van een persoonsgebonden budget aanwezig. Uitzondering hierop zijn dure roerende woonvoorzieningen die slechts een korte periode gebruikt gaan worden, waardoor het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet verantwoord is, omdat hergebruik daarmee niet mogelijk is. Dit kan zich voordoen bij jonge kinderen die in de groei zijn en al snel aangewezen zijn op een andere voorziening.

Artikel 4.2 Het recht op een woonvoorzieningen

Uiteraard moet er bij het verstrekken van een woonvoorziening sprake zijn van aantoonbare beperkingen of problemen, als gevolg van ziekte of gebrek, die het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen en het normale gebruik en/of de bereikbaarheid van de woning belemmeren.

De manier waarop de woonvoorzieningen in de verordening zijn gegroepeerd geeft een rangorde aan. Primair zal gekeken worden of verhuizing mogelijk en zinvol is. Dat wil zeggen dat een geschikte woning beschikbaar is of op korte termijn beschikbaar komt. Onder geschikte woning wordt verstaan een woning die met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden. Is geen geschikte woning beschikbaar dan kan het College besluiten één van de andere voorzieningen te verstrekken.

Voor zover de ondersteuningsvrager kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijk geschikt te maken woning welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat waarbij de ondersteuningsvrager in staat wordt gesteld normaal gebruik te kunnen maken van de woning waarover men beschikt, zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden. Voor zover deze mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn en als de meest goedkoopst compenserende oplossing kan worden aangemerkt, zal geen woningaanpassing worden verstrekt. Een tegemoetkoming in verhuiskosten kan dan bekeken worden.

Als aangepaste of aanpasbare woningen beschikbaar zijn wordt uit doelmatigheidsoverwegingen de voorkeur gegeven aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte van de ondersteuningsvrager. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening wordt een afweging gemaakt tussen de kosten van het verhuizen versus het aanpassen van de huidige woonruimte. Tevens moet bij de afweging verhuizen of aanpassen rekening gehouden worden met de sociale omstandigheden waarin de ondersteuningsvrager zich bevindt zoals de aanwezigheid van mantelzorg.

De gemeente maakt de afweging of verhuizen een betere oplossing is of dat de woning van de ondersteuningsvrager aangepast moet worden. Daarbij zal zo mogelijk rekening gehouden worden met de behoeften van de ondersteuningsvrager. Dat wil zeggen dat in een afweging bepaald zal worden hoe die behoeften zich verhouden tot de belangen (met name financiële) van de gemeente. Ook zal de gemeente rekening houden met het feit of een woning zich al dan niet leent voor een aanpassing.

Een woonvoorziening, en dus ook een verhuiskostenvergoeding is alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de (te verlaten) woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast etc. zijn dus niet van belang.

Artikel 4.3 Randvoorwaarden voor woonvoorzieningen

Lid 1

Onder a wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen.

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, op grond van sub b in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het kan niet zo zijn dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient.

Lid 2

Het College kan besluiten om een financiële tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, als verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning.

Kosten in verband met een verhuizing in het geval dat de ondersteuningsvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, komen niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking. In dit verband is sprake van kosten, die niet direct voortvloeien uit ondervonden aantoonbare belemmeringen in de woning waaruit wordt vertrokken. Kosten die voortvloeien uit een keuze om zelfstandig te gaan wonen worden geacht te behoren tot de algemeen gebruikelijke kosten.

Ondersteuningsvragers staan soms jaren op een wachtlijst voordat zij een woning in een ADL-cluster toegewezen krijgen. De ondersteuningsvrager woont in dat geval gedurende langere tijd in een geschikte, adequate woning. Ten einde de drempel om naar een ADL-woning te verhuizen niet te groot te maken, wordt voor deze situatie een uitzondering in de verordening gemaakt.

In sub f gaat het om situaties die voorzienbaar zijn. De gemeente wijst haar burgers op de eigen verantwoordelijkheid en naar de mogelijkheid om (vroegtijdig) een woning te zoeken die bij de individuele situatie van de ondersteuningsvrager past. Als men dan desondanks geen maatregelen neemt en men komt in een ongeschikte woning voor voorzienbare woonproblemen te staan, dan kunnen de verhuiskostenvergoedingen en de woningaanpassing worden geweigerd. De grondslag voor deze bepaling is gelegen in artikel 4, lid 2 Wmo, waarin wordt gesteld dat geen recht op maatschappelijke ondersteuning bestaat voor zover men zelf in staat is om oplossingen te realiseren. In dit geval gaat het om preventieve oplossingen voor voorzienbare problemen.

Lid 4

Een persoonsgebonden budget voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag als zodanig aangemerkt worden. Met uitzondering van aanpassingen aan woonschepen, deze zijn apart geregeld in het Besluit.

De verordening is niet van toepassing op kamerverhuur, uitzonderingen hierop zijn situaties waarbij de ondersteuningsvrager bij familie of kennissen inwoont vanwege mantelzorg.

Voor woningen die specifiek bestemd zijn voor mensen met een beperking of problemen of ouderen worden geen woonvoorzieningen verstrekt. Bij deze woningen mag ervan uitgegaan worden dat de benodigde aanpassingen reeds aanwezig zijn. Dit betekent dat in bestaande of nieuwbouw wooncomplexen, die speciaal gebouwd/ worden gebouwd voor mensen met een beperking of problemen of ouderen, geen woonvoorzieningen worden verstrekt.

Lid 6

Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de Wmo in hoofdzaak zijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Met dit lid kan het College uitzonderingen op deze regel formuleren in het Besluit.

Lid 7

Het wegnemen van vocht en tocht vallen niet onder de compensatieplicht van de Wmo. Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van de verordening.

Lid 8 t/m 12

De compensatieplicht die gemeenten met betrekking tot de verlening van woonvoorzieningen hebben, beperkt zich tot het hoofdverblijf van de ondersteuningsvrager.

Een uitzondering hierop is de situatie waarbij de ondersteuningsvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk dat eenmalig een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van het aanpassen van één woonruimte waar de ondersteuningsvrager vaak verblijft, uiteraard met toestemming van de eigenaar van die woonruimte. Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt in deze verordening verstaan dat de ondersteuningsvrager de woonruimte en de woonkamer kan bereiken en dat een toiletbezoek door de ondersteuningsvrager mogelijk is. Hierbij moet echter wel rekening worden gehouden met het gegeven dat uitdrukkelijke toestemming van de eigenaar van de woning nodig is.

Lid 13

Niet eerder dan nadat het College een beslissing over de aanvraag heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het College alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het College als de meest goedkoopst compenserende voorziening beschouwt. Het College kan immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de ondersteuningsvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor een woningaanpassing niet noodzakelijk is.

Lid 17 + 18

In geval dat een eigen woning of huurwoning wordt aangepast en door deze aanpassing de waarde van het huis stijgt, bijvoorbeeld door het realiseren van een aanbouw, kan middels deze artikelen voorkomen worden dat de meerwaarde die het huis door de aanpassing heeft gekregen bij verkoop ten goede komt aan de ondersteuningsvrager.

Hoofdstuk 5. Rolstoelen

Artikel 5.1 Algemene omschrijving

In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis (onder de Wmo valt in veel gevallen de rolstoel) verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder. Deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke.

In incidentele situaties kan het om andere redenen noodzakelijk zijn een dergelijke rolstoel voor incidenteel gebruik te verstrekken. Het zal hierbij gaan om uitzonderingen. Uitgangspunt is dat een rolstoel alleen verstrekt wordt indien die noodzakelijk is voor het verplaatsen in, om en nabij de woning.

Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de rolstoelverstrekking. Vaak zullen aanpassingen tegelijkertijd met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en verleend.

Over het algemeen verstrekt de gemeente rolstoelen in bruikleen. Er is echter ook een keuzemogelijkheid voor een persoonsgebonden budget voor deze rolstoelen.

Uitzondering hierop zijn rolstoelen die slechts een korte periode gebruikt gaan worden, waardoor het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet verantwoord is, omdat hergebruik daarmee niet mogelijk is. Dit kan zich voordoen bij personen op een hoge leeftijd of bij mensen met een progressief ziektebeeld, maar ook bij jonge kinderen die in de groei zijn en al snel aangewezen zijn op een andere voorziening.

Artikel 5.2 Het recht op een rolstoel

In dit artikel is omschreven wanneer een ondersteuningsvrager in aanmerking komt voor een rolstoel. De eerste voorwaarde is dat er sprake is van aantoonbare beperkingen of problemen op grond van ziekte of gebrek (afgeleid van de begripsomschrijving van de ondersteuningsvrager) die gecompenseerd moeten worden om het verplaatsen in en om de woning mogelijk te maken. Voorts moet men (om medisch aantoonbare redenen) in belangrijke mate aangewezen zijn op zittend verplaatsen. Ten slotte moeten andere loophulpmiddelen onvoldoende uitkomst bieden. De noodzaak tot zittend verplaatsen hoeft niet de gehele dag, maar wel in belangrijke mate, aanwezig te zijn.

Hoofdstuk 6. Vervoersvoorzieningen

Artikel 6.1 Algemene omschrijving

De individuele voorzieningen die verstrekt kunnen worden om als resultaat te bereiken dat een ondersteuningsvrager zich met een of ander vervoermiddel in de woonplaats en directe omgeving kan verplaatsen betreffen een breed scala van verplaatsingen. Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een speciaal middel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid. Verder zijn ook vakanties en ander verblijf buiten het gebied zoals omschreven met woonplaats en omgeving uitgesloten. Daarvoor wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de door de Wmo te compenseren voorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van het College.

Wel gaat het om verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen (zodat ook op deze wijze het resultaat van het kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt), en verplaatsingen die nodig zijn om op bezoek te gaan en nodig om de noodzakelijke sociale contacten in de directe omgeving te onderhouden.

Ter compensatie van de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie op het gebied van zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan, wordt onderscheid gemaakt tussen vier vormen van vervoersvoorzieningen, te weten:

a. een collectief systeem van aanvullend openbaar vervoer,

b. de voorzieningen in natura zoals genoemd onder artikel 6.1 lid 2 sub b,

c. een persoonsgebonden budget voor voorzieningen genoemd onder artikel 6.1 lid 2 sub c,

d. een persoonsgebonden budget voor voorzieningen genoemd onder artikel 6.1 lid 2 sub d.

Dit onderscheid is gemaakt gezien het verschillende karakter van deze vormen van voorzieningverstrekking.

De omvang van de te bieden compensatie zal over het algemeen liggen tussen 1500 en 2000 kilometer per jaar. Het kan voorkomen dat er een grotere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of dat een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook gezien de financiële situatie van de ondersteuningsvrager. Immers, met een laag inkomen kan men wel de wens hebben veel verplaatsingen te maken, maar omdat voor iedere Nederlander verplaatsen een prijskaartje heeft zal dat ook voor mensen met een beperking gelden. Daarbij is het van belang vast te stellen of de vervoersbehoefte hiermee spoort.

a. Collectief systeem van aanvullend vervoer

Onder a van artikel 6.1 tweede lid wordt het collectief systeem van aanvullend vervoer genoemd. Mocht een dergelijk systeem tegemoetkomen aan het te bereiken resultaten dan heeft dit primaat

Als veel mensen van het persoonsgebonden budget gebruik gaan maken tast dit de financierbaarheid van het deeltaxisysteem aan. Via deze verordening is dan ook bepaald dat geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt voor vervoer dat met de deeltaxi wordt gedaan

b. en d vervoersvoorzieningen in natura/ persoonsgebonden budget

Onder b van artikel 6.1, tweede lid worden vervoersvoorzieningen genoemd, die in natura kunnen worden verstrekt:

  • 1.

    een scootmobiel voor (binnen- en) buitengebruik. Een dergelijke voorziening kan worden verstrekt als aanvulling op het gebruik van een collectief systeem dan wel een taxi- of autokostenvergoeding. Het gaat hier om vervoermiddelen die voorzien in de vervoersbehoefte op de korte afstand, in de directe omgeving van de eigen woning;

  • 2.

    een ander vervoermiddel; met name wordt hier de mogelijkheid gelaten ook aangepaste rijwielen in natura te verstrekken.

Onder d van artikel 6.1, tweede lid worden dezelfde voorzieningen genoemd als in sub b met als verschil dat de voorzieningen op basis van dit artikel op basis van een persoonsgebonden budget kunnen worden verstrekt.

Over het algemeen verstrekt de gemeente vervoersvoorzieningen in bruikleen.

Daarnaast is de mogelijkheid voor het verstrekken van een persoonsgebonden budget aanwezig. Uitzondering hierop is het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor scootmobielen die slechts een kortere periode gebruikt gaan worden, waardoor het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet verantwoord is. Dit kan zich voordoen bij personen op een hoge leeftijd of bij mensen met een progressief ziektebeeld.

Hetzelfde geldt voor een persoonsgebonden budget voor een rijwiel bijzondere uitvoering. Ook daar moet het verstrekken van een persoonsgebonden budget afgewogen worden ten opzichte van de te verwachte gebruiksduur.

c. Persoonsgebonden budget

  • 1.

    deze groep voorzieningen bestaat uit een persoonsgebonden budget in de kosten van aanpassingen aan het eigen vervoermiddel. Wanneer de ondersteuningvrager een eigen auto bezit, bestaat de mogelijkheid financieel tegemoet te komen in de kosten van aanpassing aan de eigen auto. Daarnaast kan gedacht worden aan specifieke aanpassingen aan een standaardfiets;

  • 2.

    gebruik van taxi of een andere auto. Als het collectieve systeem geen gebruiksmogelijkheid biedt voor de ondersteuningvrager, kan een persoonsgebonden budget gegeven worden voor de vervoerskosten van het gebruik van een taxi of andere auto. Bij de bepaling van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt hierbij rekening gehouden met de vervoersbehoefte van de ondersteuningsvrager.

  • 3.

    gebruik van een rolstoeltaxi. Als het collectieve systeem geen gebruiksmogelijkheid biedt voor de ondersteuningvrager, kan een persoonsgebonden budget gegeven worden in de kosten van het gebruik van de rolstoeltaxi.

De tegemoetkoming voor bovengenoemde vervoerskosten is nader geregeld in het Besluit.

Artikel 6.2 Het recht op een vervoersvoorziening

In eerste instantie wordt (ook) een ondersteuningvrager geacht gebruik te maken van openbaar vervoer. Mocht dit onmogelijk zijn, dan staat een aanvullende collectieve voorziening open. Slechts als aantoonbare beperkingen of problemen door ziekte en gebrek ook het gebruik van een dergelijk systeem niet mogelijk maken of een dergelijk systeem onvoldoende bijdraagt aan het te bereiken resultaat, worden aanvullende voorzieningen getroffen.

In het Besluit worden hiervoor nadere regels gegeven.

Lid 1 van artikel 6.2 geeft aan dat een ondersteuningvrager voor een vervoersvoorziening in aanmerking kan worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen of problemen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken. Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen of problemen van de ondersteuningvrager in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoersystemens bepalend zijn voor de vraag of, de ondersteuningvrager in aanmerking komt voor een voorziening. Openbaar vervoer is voorliggend op een individuele voorziening. Alleen als bijvoorbeeld de streekbus voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, kan men in aanmerking komen op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden, hetgeen wellicht beter gevonden kan worden in een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan is de problematiek tijdelijk en wordt tijdelijk een voorziening verstrekt behalve als dat een belemmerde factor zou zijn binnen de therapie. Als de problematiek niet met therapie op te lossen is, kan een voorziening verstrekt worden.

Verder moet sprake zijn van het zelfstandig onderhouden van sociale contacten. Jonge kinderen hebben in dit opzicht een lagere vervoersbehoefte. De tegemoetkoming wordt hierop afgestemd. Hetzelfde geldt voor ondersteuningbehoevenden, die in een inrichting zijn opgenomen.

Een 'zelfstandige vervoersbehoefte' impliceert overigens niet, dat de ondersteuningvrager zich zelfstandig moet kunnen verplaatsen. Een aantal zal immers aangewezen zijn op begeleiding

Als de vervoersbehoeften van een ondersteuningbehoevend echtpaar (deels) samenvallen, wordt de tegemoetkoming daarop afgestemd.

In het tweede lid wordt aangegeven dat van een op het individu gerichte voorziening, in plaats van of aanvullend op een collectieve vervoersvoorziening, slechts dan sprake kan zijn, als door omstandigheden die met de persoon te maken hebben het collectief vervoer de belemmeringen niet (voldoende) kan opheffen. Het collectief vervoer in de gemeente is van hoog niveau. Als veel mensen van het persoonsgebonden budget gebruik gaan maken tast dit de financierbaarheid van het deeltaxisysteem aan. Via deze verordening is dan ook bepaald dat geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt voor vervoer dat met de deeltaxi kan worden gedaan.

'Voor zover ...': als de vervoersbehoefte zodanig is, dat hierin door collectief vervoer slechts voor een beperkt deel voorzien kan worden, kan daarnaast een andere voorziening worden verstrekt. Daarbij gaat het voornamelijk om een voorziening (hulpmiddel) voor vervoer over de korte afstand.

De gemeente noemt in de gemeentelijke verordening ook de mogelijkheid voor het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor vervoer met de taxi of een andere auto en een persoonsgebonden budget voor het aanpassen van de eigen auto. Artikel 6.2 lid 2 bepaalt dat deze voorzieningen alleen verstrekt worden als vervoer met de deeltaxi niet adequaat is. Het merendeel van de ondersteuningsvragers zal gebruik kunnen maken van de deeltaxi (naturavoorziening).

Het gebruik van de (reguliere) taxi via een persoonsgebonden budget komt op hetzelfde neer als het gebruik van de deeltaxi. De enige mogelijkheid voor het verstrekken van een voorziening om het vervoer met een taxi of een andere auto mogelijk te maken in die gevallen waarbij het collectief deeltaxivervoer niet adequaat is, is een persoonsgebonden budget voor de reiskosten of het aanpassen van de eigen auto.

Artikel 6.3 Randvoorwaarden vervoersvoorzieningen

In het eerste lid is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget bepaald wordt door de vervoersbehoefte van de ondersteuningsvrager.

In lid 4 is bepaalt dat bij de te verstrekken vervoersvoorziening, ten aanzien van de vervoersbehoefte, uitsluitend rekening wordt gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag. Hierbij wordt aangesloten op het bovenregionaal vervoer wat eventueel met Valys kan worden gedaan. Als de ondersteuningsvrager geen gebruik kan maken van de bovenregionale vervoersmogelijkheden wordt alleen een voorziening verstrekt als het gaat op een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de ondersteuningsvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek noodzakelijk is voor de ondersteuningsvrager om dreigende vereenzaming te voorkomen.

Hoofdstuk 7. Sportvoorziening

Artikel 7.1 Algemene omschrijving

Het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden is het vierde resultaat dat op grond van het compensatiebeginsel moet kunnen worden bereikt. Omdat sporten bij uitstek een activiteit is waarbij ondersteuningsvragers medemensen kunnen ontmoeten en sociale verbanden kunnen aangaan, is de sportvoorziening benoemd als een voorziening die kan worden ingezet om het resultaat m.b.t. de mogelijkheid om mensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan te bereiken.

Natuurlijk leveren ook de andere in deze verordening genoemde individuele voorzieningen alsmede het brede Wmo-beleid (waaronder welzijnsactiviteiten) een bijdrage aan het ontmoeten van medemensen en aangaan van sociale verbanden.

Artikel 7.2 Het recht op een individuele sportvoorziening

In de vorige verordening werd alleen gesproken van een sportrolstoel. De jurisprudentie gaat echter verder dan dat, waardoor de sportrolstoel in deze Verordening verbreedt is naar een sportvoorziening. De individuele sportvoorziening komt pas in beeld als deze algemene voorzieningen zoals een pool van sportvoorzieningen geen uitkomst bieden. Een ondersteuningsvrager komt in aanmerking voor een sportvoorziening als in de individuele situatie van de ondersteuningsvrager deze wezenlijk bijdraagt aan het te bereiken resultaat op het gebied van medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan.

Artikel 7.3 Randvoorwaarden individuele sportvoorziening

Er zijn een aantal randvoorwaarden verbonden aan de sportvoorziening.

De sportvoorziening mag de gezondheid van de belanghebbende niet schaden.

De individuele sportvoorziening is gekoppeld aan serieuze langdurige sportbeoefening. Het is niet de bedoeling om voor het proberen van een sport een beroep te doen op een individuele sportvoorziening. Om voor een sportvoorziening in aanmerking te komen moet de ondersteuningsvrager zonder de individuele sportvoorziening niet in staat zijn tot sportbeoefening. Tevens moet de ondersteuningsvrager actief lid zijn van een sportvereniging.

Artikel 7.4 Verstrekking.

De sportvoorziening wordt alleen in de vorm van een gemaximeerde financiële vergoeding verstrekt. De werkelijke kosten van de sportvoorziening worden vergoed tot het vastgelegde maximum bedrag. De hoogte van deze gemaximeerde vergoeding wordt vastgelegd in het Besluit.

Hoofdstuk 8. Alternatieve voorziening

Artikel 8.1 Algemene omschrijving

In die gevallen waarbij de voorzieningen zoals genoemd in hoofdstuk 3 t/m 7 van de Verordening niet (voldoende) bijdragen aan het te bereiken resultaat, kan een alternatieve voorziening verstrekt worden.

Artikel 8.2 Recht op een alternatieve voorziening

In dit artikel is omschreven wanneer een ondersteuningsvrager in aanmerking komt voor een alternatieve voorziening. Om voor een alternatieve voorziening in aanmerking te komen moet er sprake zijn van aantoonbare beperkingen of problemen op grond van ziekte of gebrek (afgeleid van de begripsomschrijving van de ondersteuningsvrager) die gecompenseerd moeten worden om het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in, om en nabij de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan kunnen gaan, te bereiken.

Uiteraard kent de alternatieve voorziening zijn grens. De voorwaarden voor het verstrekken van een alternatieve voorziening geven geen uitbreiding op regels van het verstrekken van de voorzieningen zoals genoemd in hoofdstuk 3 t/m 7 van deze Verordening. Dit betekent dat als een in hoofdstuk 3 t/m7 genoemde voorziening op grond van de in deze Verordening opgenomen regels wordt geweigerd of er op grond van deze Verordening geen recht hierop is, er geen alternatieve voorziening verstrekt wordt. Dit artikel laat zien dat de te compenseren resultaten niet verder gaan dan datgene wat hierover bepaald is in hoofdstuk 2 t/m 7.

Een alternatieve voorziening is een alternatief voor als op grond van het bepaalde in hoofdstuk 2 t/m 7 wel compensatie moet plaatsvinden, maar de in hoofdstuk 3 t/m 7 genoemde voorzieningen niet (voldoende) bijdragen aan het te bereiken resultaat of als de alternatieve voorziening goedkoper is dan de in hoofdstuk 3 t/m 7 genoemde voorzieningen.

ONDERDEEL II PROCEDURES

Hoofdstuk 10. Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 10.2 Toegangsbepaling en het gesprek

De integrale uitvraag vindt plaats via een gesprek met de ondersteuningsvrager.

Onder "het gesprek" wordt de situatie verstaan waarbij degene die problemen ondervindt op het terrein waar de compensatieplicht van toepassing is, zich aanmeldt en na die aanmelding in gesprek komt met een vertegenwoordiger van het College, die samen met ondersteuningsvrager en eventueel aanwezige mantelzorger(s) inventariseert waar de ondersteuningsvrager en zijn mantelzorger(s) problemen ondervindt, wat men nog zelf kan, wat de te bereiken resultaten zijn in de ogen van de ondersteuningsvrager, wat de behoeften daarbij zijn, welke oplossingen er in de maatschappij beschikbaar zijn via algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, collectieve voorzieningen en andere voorliggende voorzieningen, zodat een basis ontstaat voor het zoeken naar oplossingen voor de problemen. Met die oplossingen wordt het te bereiken resultaat gerealiseerd.

In dit gesprek wordt de gehele situatie van de ondersteuningsvrager geïnventariseerd.

Samen met de ondersteuningsvrager wordt nagegaan welke oplossingen er zijn om de hulpvraag te beantwoorden. Deze oplossingen kunnen in het brede spectrum liggen van voorzieningen die de gemeente, het Rijk of instellingen/organisaties in de stad aanbieden. Denk hierbij aan het aanbod van algemene voorzieningen als maaltijdvoorzieningen, sociale alarmering, boodschappendienst, aanbod van buurtactiviteiten, maatschappelijk werk, begelei-ding door vrijwilligers voor bijvoorbeeld het leren op orde brengen van de financiële administratie, etc. Denk aan de voorzieningen vanuit de AWBZ of andere wetgeving.

De hulpvraag en de oplossingen kunnen dus veel breder zijn dan het aanbod van de individuele voorzieningen vanuit de gemeente. Indien een van de oplossingen een individuele voorziening betreft treedt deze verordening in werking.

Het gesprek is voor iedereen die voor het eerst een beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo de logische start. Wie door eerdere aanvragen en een eerder gesprek al bekend is kan wellicht de fase van het gesprek overslaan. Dit zal niet altijd het geval zijn. Na een gewijzigde situatie kan het van belang zijn een nieuw of een aanvullend gesprek te houden.

Tijdens het gesprek wordt een complete inventarisatie gemaakt, met aandacht voor:

  • .

    de beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie.

  • .

    de mogelijkheden die de ondersteuningsvrager ondanks dit probleem heeft.

  • .

    de onmogelijkheden die de ondersteuningsvrager ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen.

  • .

    de resultaten die de ondersteuningsvrager wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen.

  • .

    hetgeen de ondersteuningsvrager inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen.

  • .

    de mogelijkheden die de ondersteuningsvrager heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, eigen sociale netwerk, of via voorliggende voorzieningen te bereiken.

  • .

    de mogelijkheden die het College in principe biedt om de problemen via een collectieve of individuele voorziening op te lossen.

In lid zes wordt aangegeven dat een integrale uitvraag achterwege gelaten kan worden als de situatie van de ondersteuningsvrager hiertoe geen aanleiding geeft. Om de toegangsbepaling zo laagdrempelig mogelijk te maken voor de ondersteuningsvrager hoeft de integrale uitvraag niet altijd plaats te vinden. Hiermee kunnen relatief simpele oplossingen snel worden ingezet. Via signaalvragen wordt bekeken of een integrale analyse toch wenselijk is. Deze zal dan later volgen. Ook kan de integrale uitvraag achterwege worden gelaten als er al genoeg gegevens over de situatie van de ondersteuningsvrager bekend zijn en de ondersteuningsvrager dit niet meer nodig acht. Ten alle tijde moet voorkomen worden dat gegevens twee maal aangeleverd moeten worden.

Zonder gesprek, of beter gezegd zonder het onderzoek dat tijdens het gesprek plaatsvindt, zal het lastig kunnen zijn maatwerk te leveren. Daarom zal er in principe altijd een gesprek plaatsvinden, tenzij de situatie zo duidelijk is dat het genoemde in lid zes aan de orde is.

Artikel 10.3 Gronden voor weigering

In artikel 10.3 geeft de verordening een tweetal gronden voor weigering aan.

  • -

    Als op grond van de verstrekte gegevens niet kan worden vastgesteld of het recht op een voorziening bestaat. Dat kan zijn omdat, ondanks de mogelijkheid tot aanvulling, de gegevens onvolledig zijn, of omdat de ondersteuningsvrager weigert bepaalde gegevens beschikbaar te stellen waardoor het recht op een voorziening niet kan worden vastgesteld.

  • -

    Als de aanvraag betrekking heeft op kosten die de ondersteuningsvrager voorafgaand aan het moment van aanvragen of het moment van beschikken heeft gemaakt wordt een voorziening geweigerd.

  • -

    Tevens wordt de aanvraag geweigerd als het gaat om een voorziening die reeds eerder is verstrekt, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid.

    Hieronder wordt ook verstaan het risico dat verzekerd kan worden. Als in een woning bijvoorbeeld een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Als bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment deze verordening worden geweigerd.

Hoofdstuk 11. Verplichtingen en bevoegdheden van rechthebbende en het College.

Artikel 11.1 Inlichtingen, onderzoek en advies

In het tweede lid is aangegeven dat de gemeente bij complexe aanvragen extern advies inwint. Het al dan niet complex zijn van een aanvraag heeft mede te maken met het verloop van het ziektebeeld. In het merendeel van de gevallen zullen indicaties door de klantmanagers van de gemeente worden afgewerkt, daarbij wordt uitgegaan van de ICF-specificatie (International Classification of Functions, Disabillities and Health).

Artikel 11.3 Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening

Aansluitend op artikel 4:48 lid 1 sub c van de Algemene wet bestuursrecht kan de gemeente volgens het eerste lid de voorziening geheel of gedeeltelijk intrekken als zodanig onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt dat als de juiste gegevens bekend waren geweest het College niet tot toekenning zou zijn overgegaan, of (een) andere voorziening(en) dan wel lagere tegemoetkoming of persoonsgebonden budget zou hebben toegekend. Ook als de juiste gegevens niet zouden leiden tot een andere voorziening, maar het eigen aandeel in de kosten van de voorziening hoger zou uitvallen, geeft dit een grond tot (gedeeltelijke) intrekking van het besluit.

Het gaat hierbij met name om de situatie waarbij sprake is van het opzettelijk verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van gegevens. Maar ook als de ondersteuningsvrager zonder opzet foutieve gegevens overgelegd heeft, is op grond van dit artikel intrekking van het besluit mogelijk.

Intrekking is, conform het gestelde onder b, ook mogelijk als de situatie van de ondersteuningsvrager dusdanig wijzigt, dat dit gevolgen met zich meebrengt voor de noodzakelijke voorzieningen.

Onder c is bepaald dat, als de ondersteuningsvrager aanspraak kan maken op bijvoorbeeld een verzekeringsuitkering, een reeds getroffen voorziening kan worden ingetrokken. Deze bepaling biedt de mogelijkheid om in voorkomende gevallen een voorziening te treffen, in afwachting van een (bestreden) aanspraak op een dergelijke uitkering.

Tenslotte kan een beschikking worden ingetrokken als niet voldaan is aan een of meer voorwaarden, die in de beschikking vermeld zijn. In die situatie bestaat ook de mogelijkheid tot terugvordering als de voorziening zich daartoe leent.

Als wordt besloten tot intrekking van een toekennende beschikking, maar de gemeente al heeft gepresteerd (meestal: betaald), kan sprake zijn van een onverschuldigde betaling. De gemeente kan dan beslissen tot geheel of gedeeltelijk terugvorderen. In dat geval is sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van het Burgerlijk Wetboek (boek 6, artikel 203 e.v.). Als regel zal in zo'n geval eerst geprobeerd worden de vordering 'in der minne' met de ondersteuningsvrager te regelen alvorens een gerechtelijke procedure op te starten.

ONDERDEEL III SLOT

Hoofdstuk 12. Slotbepalingen

Artikel 12.1 Afwijken van bepalingen: hardheidsclausule

In dit artikel is bepaald dat het College in bijzondere gevallen ten gunste van de ondersteuningsvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, zo nodig na het inwinnen van advies aan een door het College aangewezen adviesinstantie of deskundigen. Afwijken op grond van dit artikel kan uiteraard alleen maar ten gunste van de ondersteuningsvrager en nimmer ten nadele.

Verder is met nadruk opgenomen: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheids-clausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Daarom moet in verband met precedentwerking altijd duidelijk aangeven worden waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Tot slot is de uitzondering opgenomen bij woningaanpassingen duurder dan het bedrag als genoemd in het Besluit.

Artikel 12.2 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

Dit artikel geeft de gemeente de mogelijkheid in alle niet voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Het gebruik maken van dit artikel moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Daarom moet in verband met precedentwerking altijd duidelijk aangegeven worden waarom dit artikel wordt toegepast.

De inhoud en strekking van dit artikel is wezenlijk anders dan die van artikel 12.1: artikel 12.2 heeft een aanvullende werking ten aanzien van de verordening, waar artikel 12.1 een afwijkingsbe-voegdheid inhoudt.

Artikel 12.3 Beleidsregels

In dit artikel is de bevoegdheid van het College geregeld met betrekking tot de vaststelling van beleidsregels. Deze regels zijn een gedetailleerde uitwerking van de uitvoering van de Verordening. Door deze bevoegdheid te leggen bij het College, wordt bereikt dat regels in overeenstemming met de maatschappelijke werkelijkheid kunnen worden aangepast, zonder dat dit ogenblikkelijk leidt tot een procedure tot bijstelling van de verordening.

Artikel 12.4 Cliëntparticipatie

Met dit artikel wordt de reeds bestaande praktijk voortgezet waarbij een begeleidingscommissie uitvoering geeft aan de uitvoering van de Verordening. Daarmee wordt cliëntenparticipatie gerealiseerd dicht op de uitvoering van regelgeving.

Artikel 12.7 Citeertitel en inwerkingtreding

Dit artikel geeft de citeertitel van de verordening en geeft aan wanneer de verordening in werking treedt. Deze verordening is vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad op (datum) en treedt op 1 januari 2012 in werking.