Regeling vervallen per 02-05-2013

Re-integratieverordening Wet Werk en Bijstand Breda 2012

Geldend van 02-05-2013 t/m 01-05-2013

Intitulé

Re-integratieverordening Wet Werk en Bijstand Breda 2012

De Raad van de gemeente Breda,

Gezien het advies van de Commissie Economie

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Breda d.d. 14 februari 2012, met bestuursnummer 39307,

Gelet op de artikelen

7, 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers ,de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet.

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Re-integratieverordening Wet Werk en Bijstand Breda 2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • b.

    jongeren die: personen van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar die aanspraak hebben op ondersteuning

  • c.

    Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het UWV WERKbedrijf;

  • d.

    werknemers in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de Wet werk en bijstand;

  • e.

    nuggers: personen < 65 jaar die als werkzoekenden zijn geregistreerd bij het UWV WERKbedrijf en die geen uitkeringsgerechtigden zijn zoals bedoeld in artikel 6 onder a van de Wet werk en bijstand;

  • f.

    doelgroep UWV: personen die een werkloosheids- en/ of arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen van het UWV en ingeschreven werkzoekenden, waaronder werkenden met werkloosheid bedreigd;

  • g.

    WWB: de Wet werk en bijstand;

  • h.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • i.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • j.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • k.

    SFB: Structureel functionele beperkingen die door middel van een onderzoek door een arts of arbeidsdeskundige zijn vastgesteld;

  • l.

    algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid die een cliënt naar vermogen kan verrichten en die niet in strijd is met de wet of met iemands persoonlijke integriteit, inclusief de uitoefening van een zelfstandig beroep;

  • m.

    re-integratievoorziening: een voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid onder a van de WWB, en hoofdstuk 3 van deze verordening;

  • n.

    re-integratietraject: één of meerdere voorzieningen, gebaseerd op de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, met het doel het laten aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid door de onder a tot en met f genoemde personen;

  • o.

    opstapbaan: een arbeidsplaats van maximaal 12 maanden als een naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling en waarvoor op grond van artikel 13 van deze verordening aan de werkgever een loonkostensubsidie kan worden toegekend;

  • p.

    vangnetbaan: een arbeidsplaats van maximaal 36 maanden als een naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling en waarvoor op grond van artikel 13 van deze verordening aan de werkgever een loonkostensubsidie kan worden toegekend;

  • q.

    ouderen: uitkeringsgerechtigden vanaf 55 jaar;

  • r.

    arbeidsgehandicapten: uitkeringsgerechtigden met structureel functionele beperkingen (SFB);

  • s.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda;

  • t.

    de raad: de gemeenteraad van de gemeente Breda;

  • u.

    UWV WERKbedrijf: divisie van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen UWV; gericht op de re-integratie van werklozen en werkzoekenden naar de arbeidsmarkt;

  • v.

    leerwerktraject: een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

  • w.

    uitvoeringsbesluit: een besluit van het college, waarin nadere regels worden gesteld voor de uitvoering van een bepaalde voorziening of regeling;

  • x.

    PRB: persoonsgebonden re-integratiebudget ter voldoening van de noodzakelijk te maken kosten van activiteiten gericht op arbeidsinschakeling;

  • y.

    participatieplaats: een additionele werkplaats met behoud van uitkering gedurende maximaal 2 jaar, eventueel onder voorwaarde te verlengen met 2 keer een jaar, gericht op de inschakeling op de arbeidsmarkt voor mensen die op grond van persoonlijke werkbelemmeringen niet direct bemiddelbaar zijn;

  • z.

    startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voorgezet onderwijs;

  • aa.

    ondersteuning: het geheel van activiteiten, al dan niet onderdeel uitmakend van een volledig traject of plan van aanpak en opgenomen in een door de gemeente opgesteld trajectplan of plan van aanpak, dat bijdraagt aan de bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt dan aan het leveren van een tegenprestatie voor de uitkering, met activiteiten wordt in dit verband hetzelfde als instrumenten bedoeld;

  • bb.

    tegenprestatie: onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, welke worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt;

  • cc.

    plan van aanpak; de met een jongere tot 27 jaar of een alleenstaande ouder met een kind jonger dat 5 jaar gemaakte en vastgelegde afspraken over de planmatige inzet van een of meer voorzieningen.

Hoofdstuk 2 Beleid en Financiën

Artikel 2 Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, aan niet-uitkeringsgerechtigden alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de WWB, algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling aan. Artikel 40, eerste lid van de WWB is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het college kan aan personen uit de doelgroep UWV ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aanbieden. Een voorziening aan personen uit de doelgroep UWV wordt alleen ingezet op aanvraag van de persoon en na beoordeling door het college op basis van individuele omstandigheden en indien dit leidt tot een sluitende aanpak in het participatiebeleid. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college na overleg met de cliënt een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de cliënt, zoals bedoeld in deze verordening in artikel 1, onder a tot en met f het meest doelmatig is met het oog op duurzame inschakeling in de arbeid.

  • 3. Het college kan, in afwijking van lid 1 en 2, besluiten een tegenprestatie te vragen voor de verstrekte uitkering zonder dat hier de aansluiting bij de arbeidsmarkt betrokken is. Het college werkt de criteria voor het vragen van een tegenprestatie uit in nadere regels.

  • 4. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

  • 5. Het college kan jaarlijks voor 1 augustus de omvang van het in het vierde lid bedoelde aanbod vaststellen op basis van het beschikbare budget en de samenstelling van het cliëntenbestand. Hierbij wordt rekening gehouden met het gestelde in artikel 7 van deze verordening. In verband met de Europese aanbestedingsregels vindt deze vaststelling uiterlijk 1 augustus van elk jaar plaats.

  • 6. De dienstverlening genoemd in het eerste en tweede lid wordt in principe ingezet voor ingezetenen van de gemeente Breda.

Artikel 3 Aanspraak/ recht op ondersteuning

  • 1. Uitkeringsgerechtigden, ANW-ers, Nuggers alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de WWB , hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening.

Artikel 4 Verplichtingen van de cliënt

  • 1. Personen als bedoeld in artikel 1 onder a en b aan wie door het college een voorziening wordt aangeboden zijn verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2. De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3. Naast de verplichting als genoemd in het eerste lid kan het college verplichtingen opleggen die strekken tot instroom in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 4. Het college kan bij uitvoeringsbesluit nadere regels stellen inzake de verplichting als genoemd in artikel 9, eerste lid van de WWB.

  • 5. De persoon die gebruik maakt van een door het college aangeboden re-integratievoorziening is verplicht datgene na te laten dat de realisatie van het doel van de re-integratievoorziening belemmert.

  • 6. Indien de in het eerste lid bedoelde persoon niet voldoet aan het gestelde in het eerste tot en met vijfde lid, kan het college de uitkering verlagen overeenkomstig hetgeen hierover is bepaald in de Maatregelen- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand.

  • 7. Het niet of onjuist verstrekken van relevante informatie van personen die gebruik maken van een re-integratievoorziening, leidt tot het weigeren, intrekken of beëindigen van deze i voorziening.

  • 8. Indien de persoon, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste tot en met achtste lid, als gevolg waarvan de voorziening wordt beëindigd wordt ingetrokken kan het college de kosten van de voorziening dan wel een eventueel verstrekte subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen van deze persoon.

  • 9. Het college kan bij uitvoeringsbesluit met betrekking tot de bevoegdheid als bedoeld in lid 9 nadere regels stellen.

Artikel 5 Ontheffing plicht tot arbeidsinschakeling

  • 1. Het college kan in individuele gevallen (gedeeltelijke) tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot arbeidsinschakeling;

    • a.

      aan een alleenstaande ouder met een ten laste komend kind jonger dan 5 jaar wordt, op diens verzoek, een vrijstelling tot arbeidsinschakeling verleend voor de duur van maximaal vijf jaar conform artikel 9a WWB.

    • b.

      indien is komen vast te staan, dat de persoon zorgtaken niet (volledig) kan combineren met arbeid. Aard en omvang van zorgtaken worden vastgelegd in het uitvoeringsbesluit.

    • c.

      aan personen die op grond van psychische of medische omstandigheden geheel arbeidsongeschikt zijn.

  • 2. Ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling betekent geen ontheffing van de participatieplicht. Iedereen heeft een participatieplicht; iedereen heeft een plicht tot een tegenprestatie conform artikel 9 lid 1 sub c van de WWB.

  • 3. Het college kan ten aanzien van het eerste en tweede lid bij uitvoeringsbesluit nadere regels stellen.

Artikel 6 Budget- en subsidieplafonds

  • 1. Het college kan bij uitvoeringsbesluit een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen;

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening;

  • 3. Indien een door het college ingesteld plafond bereikt is, wordt de aanspraak door een persoon als genoemd in artikel 1 onder a, c en f op een specifieke voorziening geweigerd.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 2. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikel 17 van de WWB niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de WWB;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 3. Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 8A tot en met 18 van deze verordening nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of – vaststelling;

    • d.

      de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • e.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • f.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Artikel 8 Re-integratietraject

  • 1. Een re-integratietrajecten is primair gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2. Voor personen die nieuw instromen in de uitkering en jongeren die aanspraak hebben op ondersteuning is een leer-werktraject een primaire voorziening.

  • 3. Bij de inzet van re-integratietrajecten wordt een zorgvuldige afweging gemaakt van de combinatie met zorgtaken.

Artikel 8A Persoonsgebonden re-integratiebudget

Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a tot en met f, een subsidie aanbieden in de vorm van een persoonsgebonden re-integratiebudget ter voldoening van noodzakelijke te maken kosten van werkzaamheden gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 9 Leerwerktraject

  • 1. Elke nieuw ingestroomde uitkeringsgerechtigde krijgt binnen 1 maand na het ontstaan van recht op ondersteuning een aanbod voor een Leerwerktraject als bedoeld in artikel 9 lid 1 WWB gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op personen ten aanzien van wie het college heeft bepaald dat een zij ontheven kunnen worden van hun arbeidsverplichting. Conform artikel 5 van deze verordening.

  • 3. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het eerste lid.

Artikel 9A Voorbereidingstrajecten voor zelfstandige arbeid

Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a tot en met g, voorbereidingstrajecten aanbieden voor zelfstandige arbeid.

Artikel 9 B Arbeidsactivering en – toeleiding

Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a tot en met g, arbeidsactivering en - toeleiding aanbieden, als onderdeel van een re-integratietraject, gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 10 Werkstages

Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a tot en met g, een werkstage aanbieden, als onderdeel van een re-integratietraject, gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 10A Participatieplaats

  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden op grond van de WWB een participatieplaats aanbieden, als onderdeel van een re-integratietraject, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college verstrekt aan personen, bedoeld in artikel 1 onder a, die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten conform artikel 10a, zesde lid van de WWB een premie van € 2,- per gewerkt uur uitgekeerd tot het maximum op grond van artikel 31 lid 1 sub j WWB mag worden verstrekt.

  • 3. Het recht op een premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

  • 4. De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 5. Voor zover de belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college beoordeeld in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 6. Het college betrekt bij deze beoordeling:

    • a)

      het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additionele werkzaamheden uitvoert;

    • b

      de scholingswens van de belanghebbende.

Artikel 10B Gesubsidieerd werk

  • 1. Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a tot en met e, als onderdeel van een re-integratietraject, gericht op arbeidsinschakeling werk aanbieden in de vorm van opstap- en vangnetbanen.

Artikel 10C Nazorg bij arbeidsinschakeling

Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a tot en met g, nazorg bij arbeidsinschakeling aanbieden, als onderdeel van een re-integratietraject, gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 11 Sociale activering

  • 1. Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a tot en met g, als onderdeel van een re-integratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

Artikel 11 A Ondersteuning bij maatschappelijke participatie

  • 1. Onder maatschappelijke participatie wordt verstaan het verrichten van activiteiten ter verbetering van de zelfredzaamheid en ter voorkoming van sociaal isolement.

  • 2. Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a tot en met g, ondersteuning bij maatschappelijke participatie aanbieden.

Artikel 11B Ondersteuning bij een beroep op maatschappelijke opvang of medische zorg

  • 1. Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a en b, ondersteuning aanbieden bij een beroep op maatschappelijke opvang of medische zorg.

Artikel 12 Scholing

  • 1. Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a tot en met g, een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximale kosten.

Artikel 12 A Ondersteunende instrumenten

Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a tot en met g, ondersteunende instrumenten aanbieden, waaronder kinderopvang, schuldhulpverlening, onderzoeken door deskundigen en taalgerichte scholing.

Artikel 12B Diagnose-instrumenten

Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a tot en met g, diagnose instrumenten aanbieden.

Artikel 13 Loonkostensubsidies voor werkgevers gericht op re-integratie

  • 1. Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld in artikel 1, onder a tot en met e, een arbeidsovereenkomst sluiten ten behoeve van de in artikel 1, onder r en s genoemde opstap- of vangnetbaan.

  • 2. Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden. Voor wat betreft de hoogte wordt daarbij geen onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten werkgevers.

  • 3. Het niet meewerken door de werkgever aan het behalen van de in het trajectplan opgenomen doelstellingen en de uitvoering van de daaraan gekoppelde activiteiten, kan leiden tot het weigeren, intrekken of beëindigen van beschikbaar gestelde loonkostensubsidie.

  • 4. Bij het beschikbaar stellen van gesubsidieerde arbeid zal door spreiding van gesubsidieerde werknemers over diverse bedrijven of organisaties worden voorkomen dat oneerlijke concurrentie ontstaat.

Artikel 14 Premie voor werkgevers bij doorstroom naar regulier werk

  • 1. Het college kent aan een werkgever een premie toe als een werknemer reguliere arbeid heeft aanvaard bij dezelfde werkgever.

  • 2. De premie wordt alleen verstrekt indien

    • a.

      de werkgever voor de loonkosten van de werknemer een subsidie ontvangt of heeft ontvangen op grond van deze verordening;

    • b.

      de in het eerste lid bedoelde werkaanvaarding heeft plaatsgevonden binnen de duur waarvoor de loonkostensubsidie geldt;

    • c.

      de werknemer bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst bijstand ontving;

    • d.

      de werknemer aansluitend op het gesubsidieerde dienstverband voor zijn nieuwe baan met de werkgever een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft gesloten;

    • e.

      de werknemer na zes maanden na de datum met ingang waarvan het gesubsidieerde arbeidsverband is beëindigd, nog arbeid in loondienst verricht bij dezelfde werkgever.

  • 3. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels over de doelgroepen en de hoogte van de premies.

  • 4. Het niet meewerken door de werkgever aan het behalen van de in het trajectplan opgenomen doelstellingen en de uitvoering van de daaraan gekoppelde activiteiten, kan leiden tot het weigeren, intrekken of beëindigen van beschikbaar gestelde premie.

Artikel 15 Inkomstenvrijlating

De uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, krijgt vrijlating van inkomsten uit arbeid gedurende maximaal zes aaneengesloten maanden en indien dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling. Voor de hoogte van de bedragen wordt verwezen naar de geactualiseerde bedragen opgenomen in de WWB(artikel 31), het inkomensbesluit IOAW (artikel 2) en IOAZ(artikel 4).

Artikel 16 Premies aan werknemers/ uitkeringsgerechtigden

  • 1. Het college kent een premie toe aan personen die vanuit een vangnetbaan algemeen geaccepteerde arbeid aanvaarden, waardoor aanspraak op de uitkering of op de subsidie genoemd in artikel 13 van deze verordening komt te vervallen. Jongeren worden hiervan uitgesloten.

  • 2. Het college kent een premie toe aan ouderen en arbeidsgehandicapten voor het blijven verrichten van arbeid, waarbij de inkomsten lager zijn dan de bijstandsnorm en waarbij geen recht bestaat op vrijlating op grond van artikel 15;

  • 3. Het college kent een premie toe aan uitkeringsgerechtigden die werkzaam zijn op een participatieplaats

  • 4. Voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling kan aan de uitkeringsgerechtigde een premie worden verstrekt van maximaal het bedrag als bedoeld in artikel 31, tweede lid sub j WWB.

  • 5. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit nadere regels over de hoogte van de premies.

Artikel 17 Overige vergoedingen

  • 1. Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling en wel voor:

    • a.

      reiskosten;

    • a.

      kosten voor kinderopvang;

    • b.

      kosten voor een vervangende voorziening van mantelzorg, voor zover deze kosten niet door voorliggende voorzieningen kunnen worden bekostigd;

    • c.

      sollicitatiekosten.

  • 2. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit nadere regels ten aanzien van doelgroep, de noodzaak en de hoogte van de vergoedingen

Artikel 18 Overige voorzieningen

  • 1. Het college kan aanvullend op de in deze verordening genoemde voorzieningen, in experimentele zin een nieuwe, door de re-integratiemarkt ontwikkelde voorziening aanbieden, mits dat deze gericht is op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2. Op grond van bijzondere of onvoorziene omstandigheden kan het College voorzieningen toestaan die niet in deze verordening zijn opgenomen.

Hoofdstuk 5 Overgangsbepalingen

Artikel 28 Subsidieduur voor bestaande dienstverbanden op grond van artikel 4 en 5 van de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw)

  • 1. De subsidie voor personen die op 31 december 2003 een dienstbetrekking hadden voor onbepaalde tijd op grond van artikel 4 Wiw, blijft gehandhaafd tot aan het einde van het dienstverband, zolang de persoon woonachtig is in de gemeente Breda. Verhuizing buiten de gemeente Breda betekent dat de subsidie beëindigd wordt.

  • 2. De subsidie kan op een eerder moment worden beëindigd als niet langer aan de voorwaarden zoals die golden op 31 december 2003 wordt voldaan.

Artikel 29 Subsidieduur voor bestaande dienstverbanden op grond van de Regeling In- en Doorstroombanen (I/D regeling)

Voor werkgevers die op 31 december 2003 personen in dienst hadden op grond van de I/D regeling is ten aanzien van de loonkostensubsidie met ingang van 1 januari 2007 artikel 13, juncto artikel 1, sub o van toepassing.

Artikel 30 Premies

Personen die vóór inwerkingtreding van deze verordening recht hadden op premies op grond van de „ Verordening premiebeleid en onkostenvergoedingen gemeente Breda 2001‟ behouden het recht op deze premies die hen op grond van die premieverordening is toegekend.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 31 Verantwoording

Het college zal jaarlijks voor 1 juni aan het college verantwoording afleggen over de inzet van de voorzieningen in het voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 32 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening daartoe aanleiding geeft.

Artikel 33 Intrekking verordening

De “Re-integratieverordening Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren Breda 2009” wordt ingetrokken.

Artikel 34 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Re-integratieverordening WWB Breda 2012”.

Artikel 35 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking de dag na publicatie op www.breda.nl en werkt terug tot en met 1 januari 2012.

  • 2. Besluiten die genomen zijn in de periode tussen 1 januari 2012 en de inwerkingtreding van de verordening blijven van kracht, tenzij deze besluiten worden ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 15 maart 2012
de voorzitter de griffier

TOELICHTING OP DE RE-INTEGRATIEVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND BREDA 2012 

Algemeen

Aanleiding voor deze verordening ligt in artikel 8 eerste lid onder a en f van de Wet werk en bijstand

Artikel 8 WWB. Opdracht raad

  • 1.

    De raad stelt bij verordening regels met betrekking tot:

    • a.

      het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a;

    • b.

      het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid;

    • c.

      het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 30.

    • d.

      het verlenen van een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36;

    • e.

      de scholing of opleiding, bedoeld in artikel 10 a, vijfde lid;

    • f.

      de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid

  • 2.

    De regels, bedoeld in het eerste lid, onder a, hebben in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onder a, genoemde groepen, alsmede voor verschillende doelgroepen daarbinnen, en op de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken. [dit onderdeel is nog niet in werking getreden;]

In bovengenoemd artikel wordt verwezen naar ondersteuning en voorzieningen volgens artikel 7 van de WWB:

Artikel 7 WWB Opdracht college

1.Het college is verantwoordelijk voor:

a.het ondersteunen van personen die algemene bijstand ontvangen, personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden bij arbeidsinschakeling en, indien het college daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling noodzakelijk acht, voor het bepalen en aanbieden van deze voorziening.

Algemene toelichting

Meer mensen aan het werk is een belangrijke opdracht die de huidige regering zichzelf heeft opgelegd. Mensen die nog niet in staat zijn om te werken, worden verplicht een zogenaamde tegenprestatie te leveren voor de uitkering. Werk biedt mensen perspectief, zelfrespect, sociale contacten en sociale betrokkenheid. Mensen mogen niet worden afgeschreven en langdurig aan de kant komen te zitten. Iedereen telt mee. De bijstand is er alleen voor mensen die het echt nodig hebben.

Gemeenten hebben de plicht een re-integratieverordening vast te stellen. In deze verordening wordt vastgelegd hoe de cliënten worden ondersteund bij de arbeidsinschakeling dan wel de te leveren tegenprestatie.

In beginsel worden aan iedere cliënt de arbeidsverplichtingen opgelegd. De algemene verplichting staat in de wet genoemd. In de re-integratieverordening wordt aandacht geschonken aan de ondersteuning die kan worden ingezet. De vertaling daarvan vindt plaats in de individuele beschikking die de klant ontvangt naar aanleiding van het traject of plan van aanpak.

Met deze verordening wordt inhoudelijk invulling gegeven aan de uitgangspunten “werk boven uitkering”. De verordening regelt de aanspraak op ondersteuning en is gericht op de inschakeling in de arbeid en de tegenprestatie.

Wijzigingen per 1 januari 2012 De wetswijzigingen maken aanpassing van de re-integratieverordening noodzakelijk. Het belangrijkste uitgangspunt van de regering is, dat er meer mensen aan het werk moeten en dat mensen niet afhankelijk gemaakt mogen worden van een uitkering. Werk is de basis voor zelfstandigheid, het benutten en ontwikkelen van talenten en vaardigheden en de beste manier om uit de armoede te komen.

Er staan een drietal aanscherpingen in de wetswijziging voorop, te weten:

- nadruk op eigen verantwoordelijkheid; jongeren < 27 jaar worden verplicht de eerste vier weken zelf naar werk te zoeken waarbij hij/zij ook de mogelijkheden van reguliere scholing dient te onderzoeken. Pas na vier weken kan een aanvraag worden ingediend.

- verder versterken van het activerende karakter en vangnetfunctie van de wet; afschaffen van bijstand voor inwonenden en het vervangen van de toets op het partnerinkomen door de toets op het huishoudinkomen.

- verscherpen van verplichtingen van mensen met een uitkering; een van de belangrijkste punten hierbij is het opnemen van de wettelijke verplichting tot het leveren van een tegenprestatie naar vermogen.

Het college heeft de bevoegdheid om mensen met een WWB uitkering te verplichten om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten. Deze plicht om naar vermogen een tegenprestatie te verrichten hoeft niet direct samen te hangen met arbeidsinschakeling.

Naast de aanscherpingen vanuit de aanscherping van de WWB vindt er ook een vertaling plaats van het Meedoen@breda beleid.

Het uitgangspunt “iedereen kan iets, iedereen doet iets” past binnen de aanscherping van de WWB en binnen de aanpassing van de verordening. De participatieverplichting in de vorm van een tegenprestatie naar vermogen geldt in Breda dan ook voor iedereen.

Deze verordening is met betrekking tot bovengenoemde aspecten aangepast, voor het overige is de verordening inhoudelijk gelijk aan de oude re-integratieverordening.

Vanaf 1 januari 2013, als hoogstwaarschijnlijk de nieuwe Wet werken naar vermogen in werking zal treden, zal de re-integratieverordening wederom herschreven worden.

Artikelgewijs

Artikel 1

De definities behoeven geen nadere toelichting met uitzondering van algemeen geaccepteerde arbeid, het plan van aanpak en het trajectplan.

Ten aanzien van algemeen geaccepteerde arbeid; Er mag van een persoon onder andere niet verwacht worden dat deze werk verricht dat in strijd is met de wet (criminele activiteiten), of dat werk in strijd is met zijn persoonlijke integriteit, bijvoorbeeld prostitutie, seksindustrie of defensie.

Het plan van aanpak dient te worden opgesteld voor de meerderjarige rechthebbende personen jonger dan 27 jaar en voor alleenstaande ouders met een kind tot vijf jaar die een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen.

In het plan van aanpak wordt de vorm van de ondersteuning (indien dat van toepassing is) uitgewerkt en worden de verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling vastgelegd. Ook wordt vastgelegd wat de consequenties zijn, indien de verplichtingen niet worden nagekomen. Het plan van aanpak dient onderdeel te zijn van de reguliere beschikking tot toekenning van algemene bijstand.

Een trajectplan omvat ook de vorm van de ondersteuning en ook hierbij worden de verplichtingen en consequenties van het niet nakomen van de verplichtingen vastgelegd. Het trajectplan hoeft geen deel uit te maken van de beschikking tot toekenning van algemene bijstand.

De term „tegenprestatie‟ is nieuw in de wet en kan in de nadere regels verder uitgewerkt worden.

Artikel 2

Alle voorzieningen die het college inzet zijn primair gericht op de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het wegnemen van belemmeringen daartoe.

De doelmatigheid van de voorzieningen wordt in de praktijk beoordeeld door de klantmanagers. Zij plaatsen personen uit de doelgroep op trajecten waarvan zij verwachten dat deze het meest bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Volgens het principe van meedoen naar vermogen, zoals vastgesteld door de raad in de visie arbeidsmarktbeleid 2009-2015 en in de notitie Meedoen@Breda. Onder meedoen naar vermogen wordt verstaan, iedereen zo hoog mogelijk zien te krijgen op de participatieladder. In Meedoen@breda gaan we uit van een nieuw sturingsprincipe; Iedereen kan iets, iedereen doet iets.

De diversiteit in doelgroepen en in het aanbod komt tot uitdrukking in de variatie aan inkoopovereenkomsten, waaronder Leerwerktrajecten trajecten voor personen die reeds een uitkering hebben of zonder uitkering werkzoekend zijn, trajecten voor jongeren , trajecten sociale activering als opstap naar arbeidsinschakeling, losse producten als assessment en directe bemiddeling.

De doelgroepen zijn als volgt ingedeeld:

Categorie 1; Mensen die uitzicht hebben op werk, maar daar nog iets aan moeten doen.

Categorie 2; Mensen die geen uitzicht hebben op werk, maar wel in staat zijn maatschappelijk nuttig werk te doen

Categorie 3; Mensen die geen uitzicht hebben op werk en uitsluitend hulp en zorg nodig hebben.

De verwijzing naar artikel 40, lid 1 WWB betreft de groep daklozen. De WWB geeft aan dat de de voorzieningen ook aan deze groep kunnen worden aangeboden.

In de visie arbeidsmarktbeleid vastgesteld door de gemeenteraad in juni 2009 is bepaald dat de gemeente het participatiebudget voor een bredere doelgroep kan inzetten zoals genoemd in het tweede lid. (ingezetene)

In het derde lid is opgenomen dat het college de bevoegdheid heeft om mensen met een WWB uitkering te verplichten om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten. Deze plicht om naar vermogen een tegenprestatie te verrichten hoeft niet direct samen te hangen met arbeidsinschakeling.

De tegenprestatie kent geen verplichte samenloop met een re-integratietraject. De werkzaamheden zullen naar hun aard niet direct hoeven te zijn op toeleiding naar de arbeidsmarkt. Tevens mogen ze niet in de weg staan aan acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeids- of aan re-integratie gericht op arbeidsinschakeling, aangezien het uitgangspunt “werk boven uitkering “ vooropstaat.

De plicht tot een tegenprestatie geldt voor iedereen, hier zijn geen mogelijkheden tot ontheffingen. Dit past binnen de beleidskeuze die is gemaakt in Meedoen@breda waarin staan dat iedereen die iets kan ook werkelijk iets doet. Het naar vermogen nuttige werkzaamheden verrichten.

Artikel 3

Personen genoemd in het eerste lid hebben aanspraak op voorzieningen. Dat wil niet zeggen dat zij bepaalde voorzieningen kunnen afdwingen. Het college bepaalt in overleg met de klant welke voorziening het best kan worden ingezet om de klant zo efficiënt mogelijk naar algemeen geaccepteerde arbeid te laten instromen.

Als gevolg van de termijn van vier weken waarin de aanvraag van een jongere onder de 27 jaar nog niet wordt ingediend ontstaat voor de betreffende categorieën vluchtelingen jongeren een inkomensgat waardoor ze niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

Op grond van artikel 41 lid 8 Wwb kan het college besluiten om de genoemde categorieën vluchtelingen jongeren die een voorschot te geven op de bijstand in de vorm van een renteloze lening.

Artikel 4

Het college kan verschillende verplichtingen opleggen aan personen die deelnemen aan voorzieningen. Een medisch onderzoek, behandeling van een verslaving of begeleiding bij schuldenproblematiek zijn hiervan voorbeelden.

Ten aanzien van het derde lid is in het uitvoeringsbesluit aangegeven welke criteria worden gehanteerd buiten het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid en het gebruik van de aangeboden voorzieningen. Deze laatste twee verplichtingen zijn vastgelegd in artikel 9, eerste lid van de WWB. Het college kan nadere verplichtingen verbinden aan het te volgen traject of plan van aanpak.

De arbeidsverplichtingen uit artikel 9 WWB zijn met de aanscherping van de WWB uitgebreid. Dit blijkt uit het feit dat het opschrift van artikel 9 WWB luidt: “plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie” . Het uitgangspunt is dat deze verplichtingen voor iedereen gelden.

Artikel 5

De WWB kent o.a. een arbeids- en een participatieverplichting. Een ontheffing kan slechts betrekking hebben op de arbeidsverplichting, de participatieverplichting geldt voor iedereen. De ontheffing is altijd tijdelijk en individueel deze geldt nooit voor het gezin als geheel. Het onderscheid in verplichtingen vergroot de mogelijkheid tot participatie naar het uitgangspunt: iedereen doet mee naar vermogen

De WWB kent ten aanzien van de arbeidsverplichting twee uitzonderingsgevallen. De doelgroep die behoort tot de Wet sociale werkvoorziening en de personen en die recht hebben op een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten hebben geen plicht tot arbeidsinschakeling. Deze personen hebben geen arbeidsplicht maar wel een participatieplicht.

Ten aanzien van de alleenstaande ouders die conform art. 9a WWB ontheven kunnen worden van hun arbeidsverplichting wordt een plan van aanpak opgesteld waarin de activiteiten gedurende de ontheffing van de arbeidsplicht worden opgenomen.

Naast de alleenstaande ouder, met de zorg van een kind jonger dan 5 jaar, en personen die op grond van medische of psychische omstandigheden geheel arbeidsongeschikt zijn, is er ook een gedeeltelijke vrijstelling/ontheffing van de arbeidsverplichting mogelijk als gevolg van zorgtaken. Deze tijdelijke (gedeeltelijke) ontheffing vraagt om een zorgvuldige afweging van de persoonlijke omstandigheden van de cliënt. Zorgtaken zullen te allen tijde noodzakelijk en onvermijdbaar moeten zijn.

Artikel 6

Het instellen van subsidieplafonds dient twee doelen: a) Het voorkomt dat (posten in) de begroting worden overschreden en b) het vormt een juridische weigeringsgrond voor het beschikbaar stellen van een specifieke voorziening. Als het budget voor een specifieke voorziening is uitgeput, dan kan deze voorziening niet meer worden aangeboden. In dat geval wordt een andere voorziening ingezet.

De wettelijke basis voor het instellen van subsidieplafonds is geregeld in artikel 4:22 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 7

In artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht is de aanspraak op subsidies geregeld. De subsidies en voorzieningen worden beschikbaar gesteld voor bepaalde doeleinden. De gebruiker wordt geacht medewerking te geven aan de doeleinden van de voorzieningen en subsidies. De aanspraak geldt dus onder die voorwaarde. Waar in dit artikel sprake is van nadere regels , zijn/worden deze bepalingen ook opgenomen in het uitvoeringsbesluit.

Artikel 17 van de WWB en artikel 43 van de WIJ bepaalt dat personen op wie een voorziening van toepassing is verplicht zijn mee te werken aan het verstrekken van gevraagde informatie.

Artikel 8A

Aan cliënten met een uitkering, nuggers, wordt de mogelijkheid geboden om een eigen traject vast te stellen. Dit traject moet wel gericht zijn op arbeidsinschakeling en kan derhalve niet voor sociale activering worden ingezet.

Artikel 9 tot en met 12 B

In artikel 7, eerste lid van de WWB wordt melding gemaakt van voorzieningen, zonder dat deze concreet worden genoemd. Dat kan ook niet, omdat gemeenten daaraan hun eigen invulling kunnen geven. In artikel 9 t/m 12 B worden een aantal specifieke voorzieningen genoemd die door het college worden ingezet.

Een Leerwerktraject is een traject waarin betrokkenen ingezet wordt op relevante arbeid met uitstroompotentie en wordt begeleid in het zo snel mogelijk uitstromen naar reguliere arbeid.

Artikel 10 A

Artikel 10A is het gevolg van de inwerkingtreding per 1 april 2009 van de Wet stimulering arbeidsparticipatie. Conform artikel 8 van de WWB stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot de hoogte van de premie, alsmede de eventuele inzet van scholing op opleiding, indien er sprake is van een persoon die algemene bijstand ontvangt en die in het kader van een door het college aangeboden voorziening onbeloonde additionele arbeid verricht. Bij de vaststelling van de hoogte van de premie is overwogen dat een premie van dien aard geen risico vormt met betrekking tot de armoedeval.

Artikel 13

Er wordt bewust afgezien van een detacheringsconstructie, waarbij de gemeente zelf als werkgever fungeert. Bij detachering door de gemeente is deze zowel opdrachtnemer als opdrachtgever. Ook arbeidsrechtelijke aspecten spelen hierin een belemmerende rol.

Met de loonkostensubsidie worden mogelijkheden geboden voor gesubsidieerde arbeid als vervanging van subsidie op basis van Wiw en de I/D regeling.

Gesubsidieerde arbeid kan worden ingezet als voortraject naar reguliere arbeid . Deze voorziening heeft per definitie een tijdelijk karakter.

Voor sommige personen is gesubsidieerde arbeid echter het hoogst haalbare (vangnetbaan). Ondanks dat mag wettelijk geen structurele gesubsidieerde arbeid als voorziening worden aangeboden, zoals blijkt uit de toelichting op artikel 9 van de WWB. Daarnaast bepaalt de Flexwet, dat aansluitend op een tijdelijke arbeidsovereenkomst van maximaal 36 maanden een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd moet worden aangeboden. Daarmee wordt een grens gesteld aan de inzetbaarheid van een vangnetbaan.

Regels voor de subsidiëring zijn opgenomen in het uitvoeringsbesluit.

Artikel 14

Gesubsidieerde arbeid is een tijdelijke voorziening, bedoeld als opstap naar regulier werk. Om te voorkomen dat de inspanningen stoppen zodra een persoon in gesubsidieerde arbeid is ingestroomd wordt met de werkgever met deze regeling beloond voor zijn inspanningen om personen te laten uitstromen uit gesubsidieerde arbeid naar reguliere betaalde arbeid.

Artikel 15

Uitkeringsgerechtigden, jongeren die recht hebben op ondersteuning en een inkomensvoorziening ontvangen mogen naast hun uitkering/ inkomensvoorziening bescheiden inkomsten ontvangen. Omdat de bedragen regelmatig worden geactualiseerd wordt verwezen naar de wetgeving WWB,en IOAW/Z voor de van toepassing zijnde vrijstellingsbedragen. Bij de WWB worden de inkomsten netto gekort, bij de IOAW/Z bruto.

Artikel 16

De in dit artikel genoemde premies zijn beloningen, uitsluitend bestemd voor uitkeringsgerechtigde werkzoekenden. Deze premieregeling breekt voor nieuwe werknemers met het verlenen van premies voor het verrichten van vrijwilligerswerk of het deelnemen aan scholing. Personen die al een premie ontvangen blijven deze ontvangen. Artikel 21 biedt daarvoor de mogelijkheid.

Artikel 17

De in dit artikel genoemde voorzieningen zijn noodzakelijk om een persoon in staat te stellen werk te aanvaarden. Het betreft vergoedingen voor kosten die niet als inkomen worden aangemerkt en die over het algemeen in elke CAO als zodanig zijn opgenomen.

Artikel 18

Met dit artikel wordt de mogelijkheid opengehouden om in de toekomst voorzieningen in te zetten die nu nog niet bekend of ontwikkeld zijn. Dit artikel is vergelijkbaar experimenteerartikel 83 WWB

Tevens biedt dit de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden bijzondere instrumenten in te zetten. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld het verstrekken van een premie voor daklozen die deelnemen aan een activeringstraject, dat als doel heeft op de band met de arbeidsmarkt niet verder te laten oplopen.

Artikel 28 t/m 30

Met de invoering van de WWB vervallen alle landelijke regelingen voor gesubsidieerde arbeid. Het is beleidsmatig en arbeidsrechtelijk niet wenselijk en mogelijk om arbeidsovereenkomsten op gesubsidieerde arbeid af te breken als gevolg van het wegvallen van landelijke regelgeving. Vooral omdat het kwetsbare mensen betreft die al geruime tijd gesubsidieerd, vaak maatschappelijk nuttig werk verrichten.

Deze artikelen betreffen regelingen voor personen die bij de inwerkingtreding van de WWB reeds een gesubsidieerde arbeidsovereenkomst hadden als gevolg van de Wiw of de I/D regeling of personen die een premie ontvingen op grond van de premieverordening.

De regelingen blijven alleen van kracht voorzover mensen binnen Breda woonachtig zijn. Het derde lid van artikel 20 voorziet er in dat na de afbouwperiode (tot 1-1-2007) voor personen met een gesubsidieerde baan nog 3 jaar een gesubsidieerde baan beschikbaar is. Ook hier geldt de Flexwet (zie ook toelichting artikel 13), waarin is bepaald dat, aansluitend op een tijdelijke arbeidsovereenkomst van maximaal 36 maanden, een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd moet worden aangeboden. De periode van afbouw, gevolgd door toepassing van de Flexwet, maakt het tot 2010 mogelijk voor dezelfde persoon aansluitende arbeidsovereenkomsten voor gesubsidieerde arbeid aan te gaan.

Artikel 32

In de bevoegdheidsverdeling tussen gemeenteraad en college past het dat de gemeenteraad beleidskaders vaststelt. Dat is in deze verordening uitgewerkt. Het college is belast met de uitvoering van dat beleid en op sommige onderdelen, met de nadere uitwerking daarvan. Doen zich situaties voor waarin niet is voorzien of waarin onverkorte toepassing van de gestelde bepalingen onverhoopt tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, dan is het aan het college om besluiten te nemen waarin recht wordt gedaan aan enerzijds het belang van handhaving van het gemeentelijk beleid en anderzijds het individuele belang van de jongere. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen die afwijken van deze verordening.

Artikel 35

Intrekken van besluiten is alleen mogelijk indien dat ten gunste van de uitkeringsgerechtigde is. Het met terugwerkende kracht intrekken van een besluit met nadelige consequenties voor betrokkene is juridisch gezien niet mogelijk.