Regeling vervallen per 27-05-2016

Beleidsregels Verhaal Wet werk en bijstand Breda 2012

Geldend van 27-05-2016 t/m 26-05-2016

Intitulé

Beleidsregels Verhaal Wet werk en bijstand Breda 2012

Uitgangspunten

De Wet werk en bijstand (WWB) is per 1 januari 2004 in werking getreden. De WWB bepaalt dat terugvorderen van ten onrechte verstrekte bijstand een bevoegdheid is van het college van B & W. Met andere woorden, het college heeft de bevoegdheid om zelf te bepalen of wordt teruggevorderd. Van deze bevoegdheid maakt het college van Breda gebruik.

Met ingang van 1 januari 2012 is de WWB gewijzigd en is de Wet investeren in Jongeren komen te vervallen. Laatstgenoemde wet is weer onderdeel geworden van de WWB. Het beleid ten aanzien van terugvordering van ten onrechte verstrekte bijstand aan jongeren is opgenomen in deze gewijzigde beleidsregels.

In de WWB is terugvordering opgenomen in de artikelen 58, 59 en 60 WWB. Deze artikelen in de WWB vormen de grondslag van het terugvorderingsbeleid. Daar waar het gemeentelijke beleid afwijkt, of op punten afwijkt van deze artikelen in de WWB, is dit opgenomen in deze beleidsregels.

Door beleidsregels vast te stellen en kenbaar te maken, geeft de Gemeente Breda meer bekendheid aan het beleid. Burgers en intermediairs, zoals belangenorganisaties van mensen met een laag inkomen, kunnen via de gemeentelijke communicatiekanalen kennis nemen van het beleid. Zo geeft de gemeente voorlichting en is transparant naar de burger toe. Hierdoor weten burgers welke rechten en plichten zij hebben.

Het afzien van terugvordering is niet meer in de WWB opgenomen, omdat terugvordering een geheel eigen bevoegdheid van de gemeente is geworden. Dit geldt ook voor het kwijtscheldingsbeleid. Daarom zijn het afzien van terugvordering en het kwijtscheldingsbeleid in deze beleidsregels opgenomen.

Algemeen

Artikel 1. Gebruik maken van bevoegdheid tot verhaal

  • 1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot verhaal zoals bedoeld in de artikelen 61 en 62a tot en met 62i WWB.

  • 2. De bevoegdheid, zoals beschreven in het eerste lid, geldt voor het college als een algemene verplichting, behoudens de in deze beleidsregels beschreven uitzonderingen.

Afzien van verhaal

Artikel 2. Afzien van verhaal

Het college ziet af van het nemen van een verhaalsbesluit indien:

  • 1.

    het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50,- per maand;

  • 2.

    daarvoor gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, naar het oordeel van het college dringende redenen aanwezig zijn.

Kwijtschelding

Artikel 3. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

In afwijking van artikel 62 en 62a tot en met 62i WWB kan het college, op verzoek van degene op wie verhaald wordt, besluiten gedeeltelijk af te zien van verhaal van kosten van bijstand voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:

  • a.

    redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt verhaald niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; én

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; én

  • c.

    de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

Artikel 4. Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal treedt niet in werking voordat een schuldregeling tussen het college en/of schuldeisers en de belanghebbende als bedoeld in artikel 3 onder b tot stand is gekomen.

Artikel 5. Intrekking van het besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal als bedoeld in artikel 3 wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • 1.

    niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen;

  • 2.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet;

  • 3.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Verhalen van rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud

Artikel 6. Verhalen van een rechterlijke uitspraak

Indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud niet wordt nagekomen als bedoeld in artikel 62b eerste lid WWB, wordt verhaald, ongeacht de hoogte van het verhaalsbedrag.

Verhaal in rechte

Artikel 7. Verhaal in rechte

Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit het college tot verhaal in rechte.

Onderzoek

Artikel 8. Onderzoek naar draagkracht

  • 1. Het college verricht onderzoek naar de draagkracht voor het voldoen van een verhaalsbijdrage.

  • 2. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

  • 3. Er wordt niet overgegaan tot het gewijzigd vaststellen van een betalingsverplichting indien de draagkracht niet meer blijkt te zijn vermeerderd dan met € 50,- per maand ten opzichte van het vorige onderzoek.

Overige bepalingen

Artikel 9. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels Verhaal Wet werk en bijstand Breda 2012”.

Artikel 10. Inwerkingtreding

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking de dag na publicatie op www.breda.nl en werken terug tot en met 1 januari 2012. De dag na publicatie worden de Beleidsregels Terugvordering WWB en WIJ Breda 2009 ingetrokken.

  • 2. Besluiten die genomen zijn in de periode tussen 1 januari 2012 en de inwerkingtreding blijven van kracht, tenzij deze besluiten worden ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 14 februari 2012,
De Burgemeester, De Secretaris,

Toelichting op de artikelen die toelichting behoeven

Algemeen

Volgens de Wet werk en bijstand (WWB) is het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand een algehele bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis vormt voor de gemeentelijke terugvorderingspraktijk.

Met onderhavige Beleidsregels terugvordering is een basis gecreëerd om het bestaande terugvorderingsbeleid uit te voeren. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregels.

Gelet op de financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van de bijstand achten burgemeester en wethouders het van groot belang dat de bijstand alleen terecht komt bij die burgers die hieraan de meeste behoefte hebben. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget binnen het Inkomensdeel van de WWB. Een eventueel overschot op dit budget kan vervolgens worden ingezet voor extra re-integratie-trajecten ten behoeve van werkzoekenden. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van fraude onder geen enkele voorwaarde mag worden beloond door de ten onrechte verleende bijstand niet terug te vorderen.

Artikel 2. Afzien van terugvordering

In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in artikel 3 en verder.

In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvorderingsbesluit te nemen. Dit kan aan de ene kant worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in gevallen waarin de ten onrechte verleende bijstand dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de vordering. Hier hebben we het dan over kruimelbedragen. Burgemeester en wethouders zijn vrij tot het bepalen van de hoogte van het grensbedrag. Het college stelt dit bedrag op € 100,- per te nemen nieuw besluit (betreft een nieuwe vordering). Als na verrekening van het openstaande vakantiegeld of een nabetaling van bijstand nog een vordering van € 100,- of lager overblijft, vindt geen terugvordering plaats van dit restant bedrag. Dit geldt echter niet voor fraudevorderingen. Fraudevorderingen moeten geheel worden terugbetaald, omdat fraude niet mag lonen.

Aan de andere kant blijft het nemen van een terugvorderingsbesluit uit als een termijn van 6 maanden is verstreken na het aan de gemeente bekend worden van een gegeven dat had moeten leiden tot wijziging of beëindiging van een bijstandsuitkering. Het uitgangspunt hierbij is dat de gemeente voortvarend handelt bij de verwerking van informatie die van invloed is op het recht op bijstand. Een beroep op de 6 maanden termijn is alleen zinvol in situaties waarin de gemeente gedurende langer dan 6 maanden de bijstand ongewijzigd blijft verlenen, terwijl de gemeente weet dat de bijstand ten onrechte wordt verleend. Wanneer de gemeente niet adequaat optreedt, kan dit betekenen dat de gemeente de bijstand over de periode na die 6 maanden niet meer kan terugvorderen. Let wel, dit geldt alleen in geval waarin geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht door een belanghebbende.

Verder kunnen er in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Hiervan kan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende, en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Bij het beoordelen van dringende redenen moeten onaanvaardbare sociale en/of financiele consequenties van de belanghebbende worden meegewogen.

Van: SdePlaa Laatst gewijzigd: 2005-08-28 10:35 PM

Artikel 3 tot en met 6 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Wanneer een vordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden. Dit geldt nooit voor fraudevorderingen.

Artikel 7. Kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting

Een vordering kan worden kwijtgescholden indien de belanghebbende gedurende een periode van 5 jaar aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan.

De termijn in artikel 7, derde lid is gesteld op tien jaar, omdat in de praktijk is gebleken dat de termijn van vijf jaar te kort is om een debiteur te traceren.

Met de onder artikel 7, vierde lid genoemde mogelijkheid tot afkoop van 60% van de restsom tegen finale kwijting van het restant wordt zeer terughoudend omgegaan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikt gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vast staat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 60% van het restant kan worden geïncasseerd.

Artikel 8. Kwijtschelding na aanvaarden regulier werk

Naast kwijtschelding wegens schuldenproblematiek is het ook mogelijk om op andere gronden dan een schuld kwijt te schelden. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan kwijtschelding bij de succesvolle afronding van een re-integratie-traject. Op deze wijze kan kwijtschelding, naast of aanvullend op reeds bestaande subsidiemogelijkheden, fungeren als een prikkel tot het aanvaarden van betaalde arbeid, of het deelnemen aan scholing of sociale activering. De betrokkene moet dan wel een reguliere baan hebben aanvaard en duurzaam (langer dan 6 maanden) uit de bijstand blijven. De vordering mag niet hoger zijn dan € 1000,- en zijn ontstaan als een geldlening.

Dringende redenen zijn onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties voor de belanghebbende.

Artikel 12. Verplichtingen met betrekking tot invordering

In deze beleidsregels wordt meerdere malen gesproken over het aflossingsbedrag als betalingsverplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat in dit verband van een verplichting wordt gesproken wordt hier bepaald dat een aflossingsbedrag dat is opgenomen in een terug- of invorderingsbesluit (beschikking) geldt als aflossingsverplichting. Het aflossingsbedrag bedraagt 5 of 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Dit is ook het geval als een belanghebbende werk heeft aanvaard en geen uitkering meer ontvangt. Om de belanghebbende te stimuleren te blijven werken wordt, ondanks een wellicht aanwezige draagkracht, het aflossingbedrag tijdelijk (gedurende één jaar ) 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm gehouden. Zo houdt de belanghebbende een hoger inkomen.

De gemeente vordert de oudste vordering het eerst in om verjaring te voorkomen. Indien een belanghebbende verzoekt af te lossen op een jongere vordering dan neemt de gemeente dit verzoek in overweging.

Burgemeester en wethouders verrichten vervolgens onderzoek naar de hoogte van het inkomen en de aanwezige draagkracht. Op basis van dit onderzoek kan de aflossingsverplichting worden aangepast.

Artikel 13. Uitstel van betaling

Naast de wettelijke mogelijkheden van uitstel tot betaling, bijvoorbeeld een WSNP-traject, kan de belanghebbende op grond van dringende redenen een verzoek tot uitstel indienen. In Breda wordt over het nog te betalen bedrag geen wettelijke rente berekend.

In de beschikking vermeldt de gemeente Breda de voorwaarden die aan het uitstel zijn verbonden. De beschikking staat open voor bezwaar.

Indien een belanghebbende een bezwaar heeft ingediend tegen een terugvorderingsbesluit, dan wordt de incasso van de vordering opgeschort. Hiermee voorkomt de gemeente dat een bedrag moet worden terugbetaald aan de belanghebbende indien hij/zij in bezwaar of tijdens het heroverwegen van het besluit in het gelijk wordt gesteld. Overigens geldt deze opschorting van de incasso niet in beroepszaken.

Artikel 14. Verrekening en beslaglegging

Het terugvorderingsbesluit heeft op grond van artikel 60 derde lid WWB direct een executoriale titel.

De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de debiteur tevens bijstand wordt verleend).

Daarnaast staat de weg van executoriaal beslag door de gerechtsdeurwaarder middels een dwangbevel open. Deze omstandigheid kan zich voordoen wanneer er geen inkomstenbron beschikbaar is, of wanneer beslag wordt gelegd op een onroerend goed.

Indien een belanghebbende naast het ontvangen van WWB tevens een incassotraject heeft lopen bij een gerechtsdeurwaarder voor gemeentelijke vorderingen, dan wordt 10% op de uitkering ingehouden ter aflossing van de vorderingen. De bedragen worden rechtstreeks aan de gerechtsdeurwaarder overgemaakt. De grond hiervoor is gelegen in artikel 6: 127 en 130 Burgerlijk Wetboek en artikel 475 Burgerlijke Rechtsvordering.

Verrekening met de bijstand wordt gebaseerd op artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek.

Voor deze vorm van verrekenen moet aan de navolgende vereisten worden voldaan:

  • er moet een wederkerig schuldenaarschap bestaan. Het gaat hier om het over en weer voldoen van een schuld. De door de belanghebbende te ontvangen bijstand en de ten onrechte verleende bijstand die moet worden terugbetaald, worden beschouwd als de hier bedoelde wederkerige schuld;

  • er moet gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Hieruit vloeit voort dat bijstand alleen met bijstand kan worden verrekend. Dit betekent dat een ten onrechte verleende bijstand niet met bijvoorbeeld een WMO-vergoeding kan worden verrekend;

  • er moet een bevoegdheid zijn om betaling van de vordering af te dwingen. Verrekening is een vorm van tenuitvoerlegging. Dit kan niet zonder executoriale titel. Het tenuitvoerleggen van deze titel gebeurt pas als debiteur niet aan de (al dan niet minnelijk) vastgestelde betalingsverplichting voldoet;

  • bij verrekening is de gemeente gehouden aan de beslagvrije voet;

  • verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand voor specifieke kosten).

 

Tenuitvoerlegging door middel van beslag kan geschieden conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

 

Artikel 15. Rente en kosten

Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, dan dienen voor de onder artikel 13 genoemde vormen van dwanginvordering kosten te worden gemaakt. Deze kosten hebben betrekking op zowel verschuldigde rente als overige kosten van betekening en dergelijke en worden in rekening gebracht bij de belanghebbende.

 

De kosten van aanmaningen, zoals genoemd in artikel 4:113 Algemene wet bestuursrecht, worden in Breda in geval van vorderingen op grond van ten onrechte ontvangen bijstand niet aan de belanghebbende berekend. Zodra de invordering aan de deurwaarder is overgedragen, berekent de deurwaarder wel de kosten van aanmanen.

 

Artikel 16. Brutering

In de WWB is het bruteren van de vordering, over het algemeen aan het einde van het kalenderjaar, als bevoegdheid geformuleerd in artikel 58 lid 4 WWB. Door deze bepaling met een dwingend karakter in de beleidsregels op te nemen brengt de gemeente tot uiting dat in alle gevallen waarin de vordering niet binnen het kalenderjaar kan worden terugbetaald, deze zal worden gebruteerd.

 

Uitgezonderd:

Indien een belanghebbende niet tijdig op de hoogte wordt gesteld dat hij uiterlijk vóór 1 december van het jaar een vordering netto terug kan betalen, dan kan het college eenmalig besluiten de hoogte van de vordering te handhaven op het netto bedrag.

Zo’n situatie doet zich bijvoorbeeld voor als een beschikking pas rond 30 december wordt verzonden. In dat geval wordt de belanghebbende door een handeling of nalaten van de gemeente uiteindelijk niet met een bruto-terugvordering geconfronteerd.

 

Verder wordt een vordering niet gebruteerd als deze is ontstaan door een foute berekening of verrekening van de gemeente Breda en de belanghebbende geen blaam treft.

 

Artikel 18. Inwerkingtreding

De beleidsregels terugvordering treden per 1 januari 2012 in werking met terugwerkende kracht.

De beleidregels kennen ten opzichte van de vorige beleidsregels geen nadelige effecten voor belanghebbenden. Aangezien de nieuwe beleidsregels geen ongunstige effecten kennen, is gemeentelijk overgangsrecht niet aan de orde.