Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda houdende regels omtrent inzameling restafval Procedure invoering ondergrondse inzameling restafval

Geldend van 07-04-2017 t/m heden

Intitulé

Procedure invoering ondergrondse inzameling restafval

1. INLEIDING

De gemeente Breda gaat het beheer van huishoudelijk afval wijzigen, met als doel meer huishoudelijk afval gescheiden in te zamelen. De kern van het nieuwe afvalbeheer is Anders inzamelen; landelijk ook bekend als Omgekeerd inzamelen. Dit houdt in dat de gemeente gescheiden afvalstromen zoveel mogelijk aan huis inzamelt en inwoners ongescheiden afval – restafval – in verzamelcontainers dienen aan te beiden. Het type verzamelcontainer waarvoor de gemeente Breda voor restafval voor kiest is een ondergrondse container. Op deze ondergrondse containers komt een elektronisch slot. Ieder huishouden, met een aanslag voor de gemeentelijke Afvalstoffenheffing, krijgt één of meerdere containers toegewezen en ontvangt een pasje om deze container(s) te openen.

Door de aard van de ondergrondse containers – bestemd voor huishoudelijk restafval – komen deze in woonwijken en nabij woningen. Bij de keuze van een locatie voor een ondergrondse container weegt de gemeente verschillende belangen op gebieden zoals fysieke mogelijkheden, inrichting en gebruik van de openbare ruimte, collectieve bewonersbelangen en individuele belangen onderling af. Om deze afwegingen zo transparant en consistent mogelijk te maken, is een procedure vastgelegd in voorliggend document. Dit document bevat geen nieuw beleid, maar is een uitwerking van het beleid. Het heeft tot doel om via één document zo duidelijk en transparant mogelijk aan te geven op welke wijze de gemeente invulling geeft aan de procedure tot invoering van ondergrondse afvalinzameling.

2. AFBAKENING EN OPBOUW

De procedure gaat over de plaatsing van ondergrondse containers voor restafval. De procedure loopt vanaf de locatiekeuze tot en met de ingebruikname van de containers. In het hiernavolgende hoofdstuk wordt de op dit onderwerp toepasselijke wet- en regelgeving aangehaald en kort toegelicht. In hoofdstuk drie is de procedure tot invoering van de ondergrondse afvalinzameling stap voor stap weergegeven met een toelichting.

3. JURIDISCH KADER

3.1 WET MILIEUBEHEER

De Wet milieubeheer verplicht de gemeente tot het inzamelen van huishoudelijk (rest)afval bij of nabij elk perceel (10.21 Wm). De gemeente heeft hier geen keuzevrijheid. Bij en krachtens de Wet milieubeheer zijn regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de gemeente invulling moet geven aan deze verplichting. Het inzamelen van huishoudelijk afval via onder- of bovengrondse containers valt onder het inzamelen van afval nabij percelen.

3.2 AFVALSTOFFENVERORDENING

Op grond van de Wet milieubeheer moet iedere gemeente een afvalstoffenverordening vaststellen (10.23 Wm). In deze verordening wordt onder andere vastgelegd – binnen de randvoorwaarden zoals gesteld bij en krachtens de wet Milieubeheer – op welke wijze(n) het huishoudelijk afval wordt ingezameld en ter inzameling moet worden aangeboden.

In dit kader is krachtens de Bredase Afvalstoffenverordening en de Nadere regels de ondergrondse container aangewezen als een van de in gebruik zijnde inzamelvoorzieningen voor restafval (verordening artikel 6). Het college kan bepalen welke gebruikers van percelen van welke ondergrondse containers gebruik dienen te maken voor het aanbieden van hun restafval. Gebruikers van percelen welke zijn aangesloten op een ondergrondse afvalcontainerlocatie, dienen hiervan gebruik te maken voor het aanbieden van hun restafval (nadere regels, artikel 3).

3.3 VERGUNNINGEN

Het plaatsen van een ondergrondse afvalcontainer is in beginsel vergunningsvrij, mits het deel van de container dat boven de grond zichtbaar is, niet hoger is dan twee meter en de totale inhoud van de containers op een locatie niet de 35 m3 te boven gaat. Uitzondering hierop is het plaatsen van een ondergrondse afvalcontainer binnen het beschermd dorp- of stadsgezicht (hierna: beschermd stadsgezicht) of bij een monument; in deze gevallen kan een omgevingsvergunning vereist zijn.

3.4 ALGEMENE WET BESTUURSRECHT

Voor het plaatsen van ondergrondse containers voor restafval wordt een locatieplan – ook wel plaatsingsplan genoemd – opgesteld. Dit locatieplan wordt bestuurlijk vastgesteld. Krachtens uitspraak van de Raad van State (201001129/2/M1) moet vaststelling van een plaatsingsplan door het College worden aangemerkt als primair besluit. Tegen een Besluit kunnen belanghebbende in verweer gaan. De Algemene wet bestuursrecht biedt hiervoor twee mogelijkheden:

  • 1.

    bezwaar, horen en beroep conform Hoofdstuk 7. Bij verweer conform hoofdstuk 7, beoordeelt een onafhankelijke commissie het bezwaar. Beide partijen worden opgeroepen door de commissie om gehoord te worden.

  • 2.

    zienswijze en beroep conform Afdeling 3:4. Bij verweer conform afdeling 3:4 wordt een zienswijze op het voorlopige locatieplan bij de projectgroep ingediend. Het voorlopige locatieplan dient daartoe de status van ontwerpbesluit te hebben. De projectgroep handelt de zienswijze af door het locatieplan hierop aan te passen of door de zienswijze gemotiveerd af te wijzen.

Een verweerprocedure conform afdeling 3:4 is passender bij de aard van en de werkwijze waarop een locatieplan voor ondergrondse containers tot stand komt (interactie met bewoners, hoeveelheid locaties en belanghebbenden, beschikbare tijd). Besluitvorming met betrekking tot de locaties van ondergrondse containers voor restafval vindt daarom plaats conform afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht.

4. DE PROCEDURE

Het invoeren van ondergrondse containers voor restafval vereist een zorgvuldige, transparante en consistente werkwijze en besluitvorming.

4.1 WERKWIJZE

4.1.1 Fasering

Het invoeren van ondergrondse restafvalcontainers gaat gefaseerd. Hiervoor is Breda verdeeld in gebieden. Deze gebieden vallen samen met één of meerdere van de huidige inzamelwijken. Het traject per gebied bestaat uit een aantal fasen: de Voorlopige locatiekeuze, het Informatietraject, de Definitieve locatiekeuze, de Plaatsing en de Ingebruikname van de containers.

4.2 DE VOORLOPIGE LOCATIEKEUZE

Per gebied stelt de Projectgroep Transitie Afvalbeheer aan de hand van een aantal randvoorwaarden een voorlopig locatieplan op. Het locatieplan bevat per fase:

  • A.

    Overzichtsplattegrond met daarop alle containerlocaties gemarkeerd

  • B.

    Detailplattegrond per locatie

  • C.

    Adreslijst van aangesloten percelen per locatie

  • D.

    Situatiefoto van de locatie

  • E.

    Beschrijving van noodzakelijke aanpassingen van de openbare ruimte

  • F.

    Analyse van te verleggen ondergrondse infrastructuur

  • G.

    Randvoorwaarden voor de beoordeling per locatie

4.2.1 Belangenafweging

Bij het kiezen van locaties vindt per locatie een zorgvuldige afweging plaats op basis van een aantal randvoorwaarden. Deze randvoorwaarden zijn uitgewerkt in (niet-limitatieve) toetsingscriteria. De zorgvuldige belangenafweging laat dan ook weinig ruimte om in het vervolgtraject af te wijken van deze locaties. De mogelijkheden om tegemoet te komen aan individuele bewoners die bedenkingen hebben tegen gekozen locaties zijn in dat opzicht relatief beperkt. Het algemene belang (bijvoorbeeld: doelmatige inzameling, het creëren van een veilige situatie, het behoud van parkeerplaats of boom) gaat daarbij in beginsel altijd voor op het individuele belang (‘niet bij mij voor de deur of in mijn directe omgeving’).

4.2.2 Wijkraden

De Projectgroep Transitie Afvalbeheer biedt wijkraden en andere wijkvertegenwoordigingsorganisaties de mogelijkheid voor vooroverleg over een locatieplan. Tijdens dit overleg krijgt de wijkraad informatie over de veranderingen in het afvalbeheer, ondergrondse afvalinzameling en de stand van zaken van het project in de wijk. De wijkraden kunnen specifieke belangen en wensen kenbaar maken, waarmee de Projectgroep Transitie Afvalbeheer bij het opstellen van het locatieplan rekening kan houden.

4.2.3 Randvoorwaarden

Hieronder volgt een korte beschrijving van de randvoorwaarden.

  • A.

    Loopafstand

    De containers moeten zodanig gesitueerd worden dat de loopafstand – de daadwerkelijk te lopen route dus niet hemelsbreed gemeten – tussen de grens van een op de containerlocatie aan te sluiten perceel en de ondergrondse container telkens maximaal de hiertoe in de Afvalstoffenverordening opgenomen afstand bedraagt.

  • B.

    Bereikbaarheid

    De container moet zowel voor de inzameldienst als voor de gebruikers voldoende bereikbaar en toegankelijk zijn. Vanuit de kant van de inzameldienst houdt dit minimaal in dat de toegangswegen naar de container toegankelijk zijn voor het inzamelvoertuig, de containers zo gesitueerd dienen te zijn dat het technisch mogelijk is de container te legen en dat de inzameldienst bij het legen geenobjecten in de openbare ruimte (zoals bomen, lantaarnpalen, auto’s e.d.) of gebouwen (bijvoorbeeld muren, balkons, uitsteeksels aan gebouwen e.d.) kan raken. Vanuit de kant van de gebruikers dienen de containers makkelijk bereikbaar, toegankelijk en veilig gesitueerd te zijn. In het bijzonder ook (altijd) voor ouderen en mindervaliden.

  • C.

    Verkeersveiligheid

    De container moet zowel voor de inzameldienst als voor de gebruiker op een veilige wijze te bereiken zijn. Vanuit de kant van de inzameldienst houdt dit minimaal in dat de container geleegd moet kunnen worden zonder dat hierdoor een gevaarlijke verkeerssituatie ontstaat. Vanuit de kant van de gebruiker betekent dit dat zij hun afval kwijt moeten kunnen, zonder hiervoor verkeersonveilige handelingen te moeten verrichten. Het moeten oversteken van een druk bereden rijweg, zonder dat er een veilige oversteekplaats – bijvoorbeeld een voetgangersoversteekplaats, al dan niet met verkeerslicht – in de directe nabijheid is, is een voorbeeld van een verkeersonveilige handeling. De container mag nooit zo worden geplaatst dat het verkeer hier hinder van ondervindt.

  • D.

    Ondergrondse infrastructuur

    Bij het bepalen van locaties wordt de ondergrond onderzocht op de aanwezigheid van obstakels. Belangrijkste voorbeeld hiervan is de aanwezigheid van kabels en leidingen. Tot de omlegging van kabels en leidingen gaat de gemeente alleen over indien dit tegen relatief geringe kosten mogelijk is. Hoofd (transport) leidingen, hoofdriool en glasvezelkabels vallen hier niet onder. Voor overige kabels en leidingen die tot een lokaal netwerk behoren, huisaansluitingen en straatkolken, weegt de gemeente de overlast en kosten voor verleggen af tegen het belang van de locatie.

  • E.

    Parkeerplaatsen

    In veel wijken in Breda bestaat een tekort aan parkeerplaatsen. Bij de locatiebepaling houdt de Projectgroep Transitie Afvalbeheer hier rekening mee. Bestaande parkeerplaatsen dienen zoveel als mogelijk behouden te blijven. Indien er geen andere mogelijkheid is dan het opheffen van een parkeerplaats, moet in beginsel in de omgeving een nieuwe parkeerplaats komen.

  • F.

    Bomen en groenvoorzieningen

    Gelet op het belang van het aanwezige groen in wijken, zullen bomen nooit wijken voor een ondergrondse container. Ook groenvoorzieningen zullen zoveel mogelijk onaangetast blijven. Echter waar plaatsingsruimte in de verharding onvoldoende is of ontbreekt, zal aanliggend groen benut worden.

  • G.

    Inpassing in de openbare ruimte en overige ruimtelijke aspecten

    De situering van de ondergrondse containers moet in beginsel passen binnen het straatbeeld. Daartoe is een combinatie van de container(locatie) met overige objecten in de openbare ruimte en in lijn zijn met overige objecten of functies nodig. De containers worden bijvoorbeeld zoveel mogelijk buiten eventuele zichtlijnen met woningen geplaatst, maar dit zal niet altijd mogelijk zijn. Het algemeen belang gaat ook hier uiteindelijk voor op het individuele belang. Als sprake is van een historische omgeving of een architectonisch belangrijke locatie, zijn de bij die omgeving passende eisen aan de locatie leidend.

4.2.4 Ontwerpbesluit

Als het voorlopige locatieplan aan de hand van de bovenstaande randvoorwaarden en de op basis daarvan opgestelde checklist is opgesteld door de Projectgroep Transitie Afvalbeheer en is goedgekeurd in de Beheertoets (hierin zijn alle relevante betrokkenen en belanghebbende afdelingen vertegenwoordigd), gaat het voorlopige locatieplan ter goedkeuring naar hoofd Afvalservice. Bij machtiging van het College van Burgemeester en Wethouders stelt het hoofd Afvalservice het voorlopige locatieplan vast als Ontwerpbesluit.

4.3 HET INFORMATIETRAJECT EN ZIENSWIJZETERMIJN

Het inzamelen van huishoudelijk afval is een wettelijke taak die is opgedragen aan de gemeente. In de gemeentelijke afvalstoffenverordening is vastgelegd hoe en met welke middelen de gemeente dit doet. Het aanwijzen van een perceel voor het gebruik van een ondergrondse container als inzamelvoorziening voor restafval geeft derhalve uitvoering aan een eerder genomen gemeentelijke beslissing, waartegen geen verweer mogelijk is. Tegen een specifieke containerlocatie, dan wel toewijzing aan een specifieke containerlocatie, is een zienswijze mogelijk.

Uit oogpunt van zorgvuldig bestuur, creëren van draagvlak en het zoveel mogelijk rekening kunnen houden met verschillende belangen, hanteert de Projectgroep Transitie Afvalbeheer een uitgebreid informatietraject. Dit informatietraject richt zich zowel op het totale afvalbeleid, waarvan het invoeren van ondergrondse containers voor restafval een onderdeel is, als op de specifieke containerlocaties. Het informatietraject bestaat uit de volgende fasen:

  • A.

    Informatiebrief

    Ieder huishouden ontvangt een brief met daarin informatie over de veranderingen in het afvalbeheer, specifieke veranderingen voor het betreffende huishouden en informatie over het locatieplan voor ondergrondse containers. Bij de brief is een plattegrond gevoegd van de toegewezen containerlocaties. Verder is er melding van de procedure voor zienswijze en beroep gemeld en krijgen inwoners een uitnodiging voor een informatiebijeenkomst.

  • B.

    Publicatie

    Het locatieplan met bijbehorende stukken worden ter inzage gelegd op het Stadskantoor. Gedurende zes weken na de eerste dag dat het locatieplan ter inzage ligt, kunnen bewoners al hun vragen schriftelijk kenbaar maken bij de projectgroep Transitie Afvalbeheer. De locatie waar het locatieplan ter inzage ligt en de termijn voor het indienen van zienswijzen, staan in de brief die bewoners ontvangen, in het Gemeenteblad en op de gemeentelijke website.

  • C.

    Wijkraden

    Op verzoek presenteert de projectgroep Transitie Afvalbeheer het voorlopige locatieplan aan wijkraden. Eventuele reacties en wijzigingsverzoeken van wijkraden betrekt de Projectgroep bij het opstellen van het definitieve locatieplan.

  • D.

    Informatiebijeenkomst

    Per gebied komen één of meerdere informatiebijeenkomsten. Een informatiebijeenkomst heeft tot doel inwoners informatie te verstrekken over de veranderingen in het afvalbeleid, de gevolgen daarvan en het locatieplan ondergrondse containers toe te lichten en daar vragen over te beantwoorden. Vragen beantwoorden leden van het projectteam zoveel mogelijk tijdens de bijeenkomst. Indien het niet mogelijk is de vraag gelijk te beantwoorden, volgt het antwoord op een later moment, bij voorkeur mondeling of per e-mail. Zienswijzen kunnen niet tijdens de informatiebijeenkomst worden ingediend. Voor het indienen van een zienswijze gelden de vereisten zoals deze in de brief en in de publicatie staan vermeld.

  • E.

    Indienen zienswijzen

    In de bewonersbrief en in de publicatie wordt de volgende tekst opgenomen waaruit duidelijk wordt hoe een zienswijze ingediend kan worden:

    Het voorlopige locatieplan voor ondergrondse containers ligt als Ontwerpbesluit van <datum> tot en met <datum) ter inzage op het Stadskantoor. Als belanghebbende kunt u een zienswijze op dit Ontwerpbesluit indienen. Dat kan tot en met <datum>. U dient uw zienswijze in bij het college van burgemeester en wethouders, <adres>. Bij uw zienswijze zet u in ieder geval uw naam en adres, de datum, op welk besluit uw zienswijze betrekking heeft, de containerlocatie waarop uw zienswijze gericht is en de reden(en) van uw zienswijze. Alleen belanghebbenden die tijdig hun zienswijzen indienen over een voorgenomen besluit kunnen later beroep bij de Raad van State aantekenen tegen een definitief besluit.

  • F.

    Afhandelen reacties en zienswijzen

    De Projectgroep verzamelt en verwerkt alle reacties en zienswijze. Het behandelen van een reactie of zienswijze bestaat in beginsel uit een interne herbeoordeling van het locatieplan door de Projectgroep Transitie Afvalbeheer. Indien nodig of afgesproken, vindt telefonisch overleg plaats met de indiener van een reactie of zienswijze. Huisbezoeken zijn ook mogelijk, bijvoorbeeld om gezamenlijk naar de (on)mogelijkheid van een andere locatie te kijken. Alle schriftelijk ontvangen reacties en alle zienswijzen handelt de Projectgroep schriftelijk af. In geval een zienswijze wordt afgewezen, wordt een volledige motivatie in de schriftelijke afwijzing opgenomen.

4.4 DE DEFINITIEVE LOCATIEKEUZE

Na afloop van de informatieperiode en na verwerking van eventuele wijzigingen naar aanleiding van reacties en zienswijzen, stelt de Projectgroep Transitie Afvalbeheer het definitieve locatieplan op. Indien het definitieve locatieplan gewijzigd is ten opzichte van het voorlopige locatieplan, krijgen alle betrokken inwoners daarover een brief. Het definitieve locatieplan gaat ter goedkeuring naar het hoofd Afvalservice. Bij het locatieplan is een overzicht gevoegd van de wijzigingen die er zijn ten opzichte van het voorlopige locatieplan, en de reden daarvan. Bij machtiging van het College van Burgemeester en Wethouders stelt het hoofd Afvalservice het definitieve locatieplan vast als Besluit.

4.5 BESLUIT

Het besluit wordt gepubliceerd in het Gemeenteblad en op de gemeentelijke website. Tegen het besluit is conform afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht geen bezwaar mogelijk. Belanghebbenden kunnen tegen het Besluit beroep aantekenen bij de Raad van State. De termijn waarbinnen het beroep door de Raad van State moet zijn ontvangen is zes weken na bekendmaking van het Besluit. Beroep is enkel mogelijk als een zienswijze op het Ontwerpbesluit is ingediend, dan wel als het de indiener van het beroep een nieuwe belanghebbende is door wijziging van het Ontwerpbesluit. De werkwijze van de projectgroep Transitie Afvalbeheer is er echter op gebaseerd dat wijzigingen van het voorlopige locatieplan geen aanleiding geven tot nieuwe belanghebbenden die zich in hun belang geschaad kunnen voelen. Mocht er zich een situatie voordoen waarin dit toch onvermijdelijk blijkt, dan wordt de betreffende locatie in een nieuw ontwerpbesluit opgenomen.

4.6 PLAATSING EN INGEBRUIKNAME VAN DE CONTAINERS

De plaatsing van de containers volgt na bekendmaking van het Besluit. Inwoners ontvangen een brief over eventuele overlast door de plaatsing. Op locaties waartegen beroep wordt verwacht of is aangetekend, komen gedurende de beroeptermijn of –procedure tijdelijk bovengrondse containers.

Na plaatsing en controle van de werking van de container(s), gaan de containers in gebruik. De inwoners ontvangen een brief met daarbij een handleiding voor het gebruik van de container en hun toegangspas voor de containers op de aan hun woning toegewezen containerlocatie(s). Vanaf het moment van aansluiting op de containers zijn de inwoners krachtens de Nadere Regels behorend bij artikel 6 lid 2 van de Afvalstoffenverordening Breda 2016 verplicht gebruik te maken van de ondergrondse container voor het aanbieden van hun restafval. De ingangsdatum daarvoor staat genoemd in de brief met het toegangspasje.