Huisvestingsverordening 2004 gemeente Brielle

Geldend van 15-07-2004 t/m heden

Intitulé

Huisvestingsverordening 2004 gemeente Brielle

De raad van de gemeente Brielle;

gelezen het vorostel van burgemeester en wethouders van 5 april 2004,

volgnummer 37;

gelet op het bepaalde in de Huisvestingswet en de Gemeentewet;

 

besluit:

 

vast te stellen de navolgende

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

 

a. wet:

de Huisvestingswet;

b. besluit:

het Huisvestingsbesluit;

c. woonruimte:

de woonruimte zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b. van de wet;

d. huurprijs:

de rekenhuur zoals bedoeld in artikel 5 van de Huursubsidiewet

e. koopprijs:

de koopprijs zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, sub k. van de wet;

f. huurprijsgrens:

de huurprijsgrens zoals bedoeld in artikel 6, lid 3 van de wet;

g. koopprijsgrens:

de door de raad vast te stellen grens:

h. woningzoekende:

het huishouden dat in het register als bedoeld in artikel 2.2.1. is ingeschreven;

i. economische binding:

zoals bedoeld in artikel 1, Hd 1, sub 1. van de wet;

j. maatschappelijke binding:

zoals bedoeld in artikel 1, Hd 1, sub m. van de wet;

k. regio:

het grondgebied van de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, Bernisse, Bleiswijk, Brielle, Capelle aan den IJssel, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Maassluis, Ridderkerk, Rotterdam, Rozenburg, Schiedam, Spijkenisse, Vlaardingen,Westvoorne;

l: subregio Voome

het grondgebied van de gemeenten Bernisse, Brielle, Hellevoetsluis, Rozenburg en Westvoorne

m. huishouden:

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die tenminste één jaar een gemeenschappelijke huishouding voeren of tenminste gedurende één jaar gemeenschappelijk woonruimte zoeken;

n. inkomen;

Het inkomen zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 en lid 2 van het besluit (het belastbaar inkomen). Onder heffingsloon wordt verstaan, het inkomen zoals dat op de door de werkgever of uitkerende instantie verstrekte jaaropgave wordt vermeld.Bij zelfstandigen wordt de winst uit onderneming, zoals vermeld op het aangiftebiljet inkomstenbelasting, gelijkgesteld aan heffingsloon;

o. eigenaar:

de eigenaar zoals bedoeld in artikel 1, lid 2 van de wet;

p. ingezetene:

degene die in het bevolkingsregister van één der gemeenten in de subregio Voorne is opgenomen en feitelijk in die subregio hoofdverblijf heeft in een voor permanente bewoning aangewezen woonruimte;

q. dagelijks bestuur:

het dagelijks bestuur van de Stadsregio Rotterdam;

r. onttrekkingsvergunning:

de vergunning zoals bedoeld in artikel 30 van de wet;

s. splitsingsvergunning:

de vergunning zoals bedoeld in artikel 33 van de wet;

t. aftoppingsgrens:

de door het ministerie van VROM vastgestelde subsidiabele huurprijsgrens voor een- en tweepersoonshuishoudens en drie- en meerpersoonshuishoudens

u. opschoningsformulier:

formulier dat jaarlijks aan de woningzoekende toegezonden wordt, voor actualisering van de geregistreerde gegevens

v. standplaats:

een standplaats als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub e. van de wet;

w. woonwagen:

een woonwagen als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub f. van de wet

 

Artikel 1.2 Toestemming gemeente

Het is eigenaren verboden zonder toestemming van de gemeente Brielle een woonruimte en/of standplaats woonwagen, zoals aangegeven in artikel 2.1.1 en 4.1.1, in gebruik te geven, anders dan conform het gestelde in deze verordening. Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van eigenaren overeenkomsten en/of prestatieafspraken sluiten, zoals bedoeld in artikel 2.8.1, over het in gebruik geven van woonruimten, in welke afspraken of overeenkomsten bepalingen kunnen worden vastgelegd die in de plaats treden van (delen van) hoofdstuk 2 van deze verordening of die (delen van) hoofdstuk 2 niet van toepassing verklaren. In de overeenkomsten en/of prestatieafspraken kunnen bovendien over woonruimteverdeling afspraken gemaakt worden tussen een eigenaar en de gemeente Brielle over de hiervoor benodigde gezamenlijke werkzaamheden en onderlinge taakverdeling.

 

Hoofdstuk 2 Verdeling van woonruimte

Paragraaf 2.1 Werkingsgebied

Artikel 2.1.1 Huurprijsgrens

Het bepaalde in dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op:Woonruimten met een huurprijs onder de aftoppingsgrenzen van de Huursubsidiewet.

 

Artikel 2.1.2 Nadere afperking

  • 1 In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.1. is het bepaalde in dit hoofdstuk niet van toepassing op:

    • a.

      ligplaatsen voor een woonschip;

    • b.

      onzelfstandige woonruimten;

    • c.

      woonruimten als bedoeld in artikel 6, lid 1 van de wet;

    • d.

      MIVA woningen en woningen met medische aanpassingen;

    • e.

      Woonruimten in eigendom van een eigenaar waarmee een overeenkomst is gesloten als bedoeld in artikel 2.8.1, met uitzondering van paragraaf 2.5.;

    • f.

      Verhuring buiten het regime van de toewijzing: maximaal 3% van het aantal vrijkomende bereikbare huurwoningen;

  • 2 Er mag uitsluitend van de passendheidsnormen in de artikelen 2.4.1. en 2.4.2. worden afgeweken, als er bij de desbetreffende eigenaar geen kandidaten voor de woning bekend zijn, die aan deze nonnen voldoen. 

Paragraaf 2.2 Inschrijving

Artikel 2.2.1 Register van woningzoekenden

  • 1 Burgemeester en wethouders dragen zorg voor het aanleggen en bijhouden van een register van woningzoekenden. 

  • 2 In dit register worden op hun verzoek opgenomen:

    • a.

      de huishoudens die in aanmerking komen voor toewijzing als bedoeld in paragraaf 2.6;

    • b.

      de huishoudens waarvan tenminste één der leden de leeftijd van 18 jaar bereikt heeft, dan wel hoofd is van een huishouden met kind(eren);

    • c.

      de huishoudens waarvan de leden de Nederlandse nationaliteit bezitten, of over een geldige verblijfstitel in Nederland beschikken;

    • d.

      de houders van een urgentieverklaring als bedoeld in artikel 2.5.1

Artikel 2.2.2 Verzoek om inschrijving

Het verzoek om als woningzoekende te worden ingeschreven in het vorige artikel bedoelde register wordt gericht aan burgemeester en wethouders, en gaat vergezeld van de volgende bewijsstukken:- het inschrijfformulier;- indien de woningzoekende een zelfstandige huurwoning achterlaat de verklaring van de vorige huurder;- een uittreksel uit het bevolkingsregister;- inkomstengegevens van de leden van het huishouden.

 

Artikel 2.2.3 Rangorde bij inschrijving

  • 1 Burgemeester en wethouders stellen voor iedere woningzoekende het aantal punten vast ter bepaling van de rangorde van de ingeschreven woningzoekenden. Een en ander overeenkomstig bijlage 1 van deze verordening. 

  • 2 Het in lid 1 gestelde vindt geen toepassing ten aanzien van woningzoekenden die in het bezit zijn van een urgentieverklaring en hierop Brielle hebben aangegeven als voorkeur regiogemeente. 

Artikel 2.2.4 Bewijs van inschrijving

  • 1 Burgemeester en wethouders verstrekken aan de in het register ingeschreven woningzoekenden een bewijs van inschrijving, waarop de volgende gegevens worden vermeld:

    • a.

      de naam/namen van de aanvrager/medeaanvrager;

    • b.

      het aantal punten als bedoeld in bijlage 1 van deze verordening.

  • 2 De inschrijving in het register van woningzoekende is geldig voor één jaar, en wordt elk jaar met een periode van één jaar verlengd, indien de woningzoekende het opschoning­formulier binnen één maand na verzending retourneert. 

  • 3 Burgemeester en wethouders kunnen een inschrijving doorhalen/halen een inschrijving door, indien:

    • a.

      Vanaf de datum waarop aan de woningzoekende een woonruimte is verstrekt, dan wel waarop de woningzoekende naar een (andere) zelfstandige woonruimte is verhuisd of;

    • b.

      de woningzoekende daarom verzoekt;

    • c.

      de woningzoekende niet reageert op de jaarlijkse opschoningsbrief, zoals bedoeld in lid 2.

Paragraaf 2.3 Toelating

Artikel 2.3.1 Leeftijd

Tenminste één der leden van het huishouden moet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, dan wel hoofd zijn van een huishouden met kind(eren).

Artikel 2.3.2 Economische of maatschappelijke binding

  • 1 Tenminste één van de volwassen leden van het huishouden moet maatschappelijk of economisch gebonden zijn aan de subregio, dan wel in een positie verkeren als aangegeven in artikel 13 c, lid 1 van de wet. 

  • 2 In afwijking van het eerste lid geldt de eis van economische of maatschappelijke binding niet, indien zich een situatie voordoet als beschreven in artikel 6 van het besluit. 

Artikel 2.3.3 Verblijfsstatus

Het huishouden moet voldoen aan de bepalingen van artikel 9, lid 2, van de wet (Nederlanderschap of wettige verblijfsstatus)

 

Paragraaf 2.4 Passendheid

Artikel 2.4.1 Verhouding inkomen - huurprijs

  • 1 Het inkomen van het huishouden moet in een redelijke verhouding tot de huurprijs van de woonruimte staan. Onder inkomen wordt verstaan het belastbaar jaarinkomen van het huishouden; hierbij wordt uitgegaan van het inkomen van het jaar dat aan de toe te wijzen woning voorafgaat. Indien het belastbaar inkomen niet kan worden overlegd, kunnen burgemeester en wethouders de toewijzing van een woning beoordelen op basis van het heffingsloon. 

  • 2 Bij toepassing van het gestelde in lid 1 hanteren burgemeester en wethouders voor de bepaling van de verhouding tussen subsidiabele huurprijs en het daarbij ten hoogste toegestane inkomen volgens de tabel van bijlage 2 van deze verordening. 

  • 3 Indien voor een woonruimte met een huurprij s van minder van € 317,03 per maand geen gegadigde met een inkomen overeenkomstig de in het vorige lid weergegeven tabel bij burgemeester en wethouders bekend is, wordt de woonruimte ook passend geacht voor een gegadigde met een belastbaar jaarinkomen dat meer dan € 31.750,-- bedraagt. 

  • 4 Huishoudens met een inkomen boven de Ziekenfondsgrens kunnen in aanmerking komen voor woningen met 4 kamers of minder met een huurprijs van boven € 453,77. Deze lagere ondergrens geldt uitdrukkelijk niet voor woningen met 5 kamers of meer. 

Artikel 2.4.2 Bezettingsnorm

  • 1 De omvang van het huishouden moet passen bij de grootte van de woning. Voor de bepaling van de verhouding tussen het aantal kamers van de woning en de minimale omvang van het huishouden hanteren burgemeester en wethouders de volgende normen:

     

    Aantal kamers

    Minimum aantal personen

    3 of minder

    1

    4

    2

    5 of meer

    1 minder dan aantal kamers

     

  • 2 Bij toepassing van de in het vorige lid weergegeven tabel hanteren burgemeester en wethouders de volgende uitvoeringsregels:

    • a.

      wanneer er sprake is van een zwangerschap van tenminste drie maanden, telt betrokken voor twee personen. In dat geval dient het origineel van een door een medicus/verloskundige opgestelde zwangerschapsverklaring te worden overlegd.

    • b.

      het aantal kamers dat de woning telt op het moment van ter beschikking komen is bepalend.

Paragraaf 2.5 Urgentie

Artikel 2.5.1 Urgentieverklaring

  • 1 Een huishouden dat wegens een persoonlijke noodsituatie zeer dringend (andere) woonruimte behoeft en geen gebruik kan maken van een voorliggende voorziening, kan in aanmerking komen voor een urgentieverklaring. Deze verklaring wordt verstrekt door of namens burgemeester en wethouders.

  • 2 De urgentieverklaring houdt het volgende in:

    • a.

      de erkenning dat verhuizing van de woningzoekende noodzakelijk is;

    • b.

      de mededeling voor welk regiodeel van de Stadsregio Rotterdam de urgentieverklaring geldig is. De urgent woningzoekende is verplicht een woning in dit regiodeel te accepteren.

    • c.

      de mededeling dat de bemiddeling beperkt is tot een soort woonruimte (typering), met daarbij vermeld het kamertal en de maximale huurprijs.

Artikel 2.5.2 Criteria voor het verlenen van de urgentieverklaring

Burgemeester en wethouders verlenen de urgentieverklaring, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    tenminste één der leden van het huishouden heeft de leeftijd van 18 jaar bereikt, of is hoofd van een huishouden met kind(eren);

  • b.

    het lid/de leden van het huishouden is/zijn ingezetene (n) van de gemeente Brielle, ofwel buiten de regio woonachtig en voornemens zich in Brielle te vestigen;

  • c.

    het inkomen bedraagt niet meer dan de ziekenfondsgrens;

  • d.

    het huishouden voldoet aan één of meer van de urgentiegronden zoals bepaald in de Huisvestingsrichtlijn Stadsregio Rotterdam 2002, bijlage 3 van deze verordening.

  • e.

    Urgent woningzoekende dient economische of maatschappelijke binding te hebben met een gemeente uit de subregio Voorne.

Artikel 2.5.3 Werkwijze

  • 1 Voor woningzoekenden die beschikken over een urgentieverklaring wordt binnen drie maanden met voorrang volgens een strak woonprofiel, zoals bedoeld in artikel 2.5.1 lid 2 onder c, tot maximaal twee keer een passende woonruimte aangeboden

  • 2 Om de woningzoekende niet te belemmeren in het op termijn vinden van een woning naar zijn keuze, houdt hij de eerder opgebouwde woonpunten na acceptatie van een woning. 

  • 3 Voor het in behandeling nemen van een aanvraag van een urgentieverklaring wordt een financiële bijdrage ingevolge de legesverordening in rekening gebracht, ongeacht de te verwachten uitkomst. Wanneer de aanvraag leidt tot toekenning van deze urgentieverklaring, wordt het bedrag gerestitueerd. Inkomen is voor de teruggave geen criterium. 

Artikel 2.5.4 Intrekking recht op urgentie

Intrekking van de afgegeven urgentie vindt door burgemeester en wethouders plaats indien:

  • a.

    aan de vereisten voor het verkrijgen van een urgentieverklaring niet meer wordt voldaan. Een urgentieverklaring blijft slechts geldig indien de situatie hetzelfde is als op het moment dat de urgentieverklaring is verleend;

  • b.

    de urgentieverklaring is verstrekt op grond van gegevens waarvan de woningzoekende wist of redelijkerwijs kon weten dat zij onjuist of onvolledig waren;

  • c.

    na twee geweigerde aanbiedingen conform de afgegeven woningindicatie, het niet reageren op een schriftelijke uitnodiging voor een intakegesprek dat ten doel heeft om te komen tot een woningaanbieding, wordt ook beschouwd als een formele weigering;

  • d.

    woningzoekende is verhuisd, tenzij hij kan aantonen dat het huisvestingsprobleem niet is opgelost. Een verzoek tot handhaving van de urgentieverklaring dient binnen 30 dagen na verhuizing ingediend te worden bij burgemeester en wethouders;

  • e.

    wanneer de belangstellende zelf aangeeft geen behoefte meer te hebben aan zijn urgentieverklaring.

Indien de urgentie om één van bovengenoemde redenen is ingetrokken, wordt binnen een termijn van twee jaar niet op basis van dezelfde huisvestingsproblematiek urgentie toegekend.

Paragraaf 2.6 Intrekking recht op urgentie

Artikel 2.6.1

  • 1 Onverminderd de passendheidscriteria, zoals geformuleerd in paragraaf 2.4 en de urgentiecriteria zoals genoemd in paragraaf 2.5 mogen uitsluitend de volgende toewij zingscriteria toegepast worden:

    • a.

      de woningzoekende voldoet aan criteria die gesteld worden in verband met oorzieningen aan de woning.

    • b.

      de woningzoekende heeft bij woningtoewijzing boven de aftoppingsgrenzen een zodanig inkomen dat er geen recht bestaat op huursubsidie.

  • 2 Indien na toepassing van de passendheids-, urgentie- en de toewij zingscriteria meerderekandidaten voor een woning overblijven kan de volgorde uitsluitend op basis van hetvolgende criteria bepaald worden:

    • a.

      Voor woningzoekenden die een zelfstandige woonruimte achterlaten de duur van bewoning van de achter te laten woning.

    • b.

      Voor woningzoekenden die geen zelfstandige woonruimte achterlaten de inschrijfduur.

  • 3 Het huishouden dat de woonruimte aanvraagt behoort tot de ingevolge paragraaf 2.3 aangewezen categorie van woningzoekenden die voor het verkrijgen van een woonruimte in aanmerking komt. 

  • 4 Benaderde woningzoekenden worden geacht geweigerd te hebben, indien zij niet binnen de door de eigenaar gestelde termijn aan de eigenaar hebben laten weten dat zij de woning accepteren. 

Artikel 2.6.2 Vruchteloze aanbieding

In afwijking van het in paragraaf 2.4 bepaalde wordt de woonruimte altijd aangeboden, indien de woonruimte door de eigenaar gedurende zes weken vruchteloos is aangeboden aan woningzoekenden die in gevolge artikel 2.6 lid 1 voor die woonruimte in aanmerking komt

Paragraaf 2.7 Leegmelding

Artikel 2.7.1. Melding van ter beschikking komen

  • 1 De eigenaar van een woonruimte, aangewezen in artikel 2.1.1 is verplicht het ter beschikking komen van die woonruimte onmiddellijk aan burgemeester en wethouders te melden. Het daaromtrent in artikel 18 van de wet bepaalde is van overeenkomstige toepassing. 

  • 2 Een woonruimte wordt geacht ter beschikking te zijn gekomen wanneer;

    • 1.

      degene die de woonruimte in gebruik heeft aan de eigenaar het gebruik daarvan heeft opgezegd;

    • 2.

      de woonruimte is ontruimd;

    • 3.

      de woonruimte als zodanig niet langer in gebruik is, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat dit niet het geval is;

    • 4.

      op enigerlei andere wijze is gebleken dat de woonruimte te huur, of vrij van huur of koop is

Paragraaf 2.8 Organisatie en bevoegdheden

Artikel 2.8.1 Overeenkomsten

Burgemeester en wethouders kunnen met eigenaren overeenkomsten sluiten over het in gebruik geven van woonruimte, welke overeenkomsten voor het bezit van deze eigenaren in de plaats treden van het geheel c.q. delen van in deze verordening vastgelegde bepalingen en regels alsmede afspraken in aanvulling op het gestelde van deze verordening kunnen worden vastgelegd. De overeenkomsten dienen een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte te bevorderen. De inhoud van de overeenkomsten wordt in ruime mate bekend gemaakt aan de inwoners van de gemeente en aan andere belanghebbenden.

Artikel 2.8.2 Mandatering

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de uitoefening van de bevoegdheden op grond van deze verordening te mandateren.

Hoofdstuk 3 Wijziging van de samenstelling van de woonruimtevoorraad

Paragraaf 3.1 Onttrekking, samenvoeging en omzetting

Artikel 3.1.1 Werkingsgebied

Het bepaalde in dit hoofdstuk is van toepassing op alle woonruimten.

 

Artikel 3.1.2 Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder ontrekkingsvergunning een woonruimte, aangewezen in artikel 3.1.1:

  • a.

    geheel of gedeeltelijk aan de bestemming tot bewoning te onttrekken. Onder het onttrekken aan de bestemming tot bewoning wordt in deze verordening verstaan het slopen of gebruiken van een ander doel dan permanente bewoning door een huishouden;

  • b.

    met andere woonruimte samen te voegen;

  • c.

    van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.

Artikel 3.1.3. Aanvragen van een ontrekkingsvergunning

  • 1 1.De aanvraag van een ontrekkingsvergunning wordt ingediend bij burgemeester en wethouders en gaat vergezeld van de volgende informatie en bewijsstukken:

    • a.

      naam en adres van de eigenaar;

    • b.

      gegevens van de huidige situatie;- huur- of koopprijs;- aantal kamers;- woonoppervlak;

    • c.

      gegevens over beoogde situatie;- bestemming;- bouwtekening;- compensatievoorstel;

    • d.

      gegevens bij voorgenomen samenvoeging;- verwachte huur- of koopprijs;- naam van toekomstige bewoner;- omvang van het huishouden van de toekomstige bewoners;- schriftelijke verklaring van toestemming van de huurder.

  • 2 Burgmeester en wethouders kunnen bij de beoordeling van aanvragen tot onttrekking ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf advies inwinnen bij de Kamer van Koophandel. 

  • 3 Bij de beoordeling van aanvragen tot onttrekking ten behoeve van de praktijkuitoefening door officieel erkende medici of paramedici winnen burgemeester en wethouders steeds het advies in van de Adviescommissie Huisvesting Beoefenaars van Medische en Paramedische beroepen. 

  • 4 Op of bij de ontrekkingsvergunning vermelden burgemeester en wethouders de volgende informatie:

    • a.

      de mededeling dat binnen één jaar van de ontrekkingsvergunning gebruik gemaakt kan worden;

    • b.

      de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft;

    • c.

      de opgelegde compensatie.

  • 5 Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning verlenen voor tijdelijke onttrekking, indien de onttrekking voorziet in een tijdelijke behoefte. 

Artikel 3.1.4 Criteria voor vergunningverlening

  • 1 Burgemeester en wethouders verlenen de ontrekkingsvergunning, indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders het met de onttrekking, samenvoeging of omzetting gediende belang groter is dan het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad. 

  • 2 Indien de aanvraag betrekking heeft op samenvoeging of omzetting van woonruimte en één of meer van de betrokken woonruimten een huur- of koopprijs beneden de huur- of koopprijsgrens, wordt de ontrekkingsvergunning, met in achtneming van de regelgeving en bepalingen van de bouwverordening, in ieder geval verleend, indien:

    • a.

      de samenvoeging of omzetting van een woonruimte oplevert met een huur- of koopprijs beneden de huur- of koopprijsgrens, of;

    • b.

      bij samenvoeging de vergunningaanvrager eigenaar-bewoner is, de bestemming tot bewoning gehandhaafd blijft en de samengevoegde woonruimte overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 2.4 passend is voor het huishouden van eigenaar-bewoner, of;

    • c.

      de aanvraag gebeurt door een verhuurder/beheerder voor een te krap wonend huishouden dat na samenvoeging passend woont overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 2.4.

Artikel 3.1.5 Intrekking

Burgemeester en wethouders kunnen een ontrekkingsvergunning intrekken, indien;

  • 1.

    a. niet binnen één jaar, nadat de beschikking onherroepelijk is geworden, is overgegaan tot onttrekking, samenvoeging of omzetting.

  • 2.

    b. de vergunning is verleend op grond van de door vergunninghouder verstrektegegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs kan vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.Paragraaf 3.2. Splitsing in appartementsrechten

Paragraaf 3.2

Artikel 3.2.1 Werkingsgebied

Het bepaalde in dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op gebouwen bevattende woonruimten.

 

Artikel 3.2.2 Vergunningvereiste

  • 1 Het is verboden om zonder splitsingsvergunning een recht op een gebouw, aangewezen in artikel 3.2.1 te splitsen in appartementsrechten als bedoeld in artikel 106, eerste en derde lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, indien één of meer appartementsrechten de bevoegdheid omvatten tot het gebruik van één of meer gedeelten van het gebouw als woonruimte. 

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het verlenen van deelnemings- of lidmaatschapsrechten of het aangaan van een verbintenis daartoe door een rechtspersoon voor een gebouw als bedoeld in het eerste lid. 

Artikel 3.2.3 Aanvragen van een splitsingsvergunning

  • 1 De aanvraag van een splitsingsvergunning wordt ingediend bij burgemeester en wethouders en gaat vergezeld van de volgende stukken:

    • a.

      een splitsingsplan dat voldoet aan de vereisten als neergelegd in artikel 109 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek en het op grond van dat artikel vastgestelde besluit betreffende splitsing in appartementsrechten, en;

    • b.

      een taxatierapport betreffende het gebouw en de tot afzonderlijke woonruimte bestemde gedeelten van het gebouw, opgemaakt door een beëdigd makelaar. Dit rapport bevat in elk geval mede een beschrijving en beoordeling van de onderhoudstoestand van het gebouw.

  • 2 Op of bij de splitsingsvergunning vermelden burgemeester en wethouders de volgende informatie:

    • a.

      de mededeling dat binnen één jaar van de splitsingsvergunning gebruik gemaakt kan worden;

    • b.

      het gebouwd onroerend goed waarop de splitsing betrekking heeft.

  • 3 3.Burgemeester en wethouders beslissen op aanvraag van een splitsingsvergunning binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen. Zij kunnen hun beslissing eenmaal voor ten hoogste 16 weken verdagen in verband met het maken van puntentellingen als bedoeld in het Besluit huurprijzen woonruimte en/of het uitvoeren van een nadere technische inspectie van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft. Zij zenden een afschrift van het verdagingsbesluit aan de aanvrager en bewoners van het gebouw, waarop de aanvraag betrekking heeft.Uitzondering hierop zijn aanvragen betreffende monumenten. Hiervoor zijn van toepassing de termijnen zoals gesteld in de monumentenwet 1988. Burgemeester en wethouders doen van de intrekking van een aanvraag van een splitsingsvergunning schriftelijk mededeling aan de bewoners van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft. 

Artikel 3.2.4 Gronden tot weigering van een splitsingsvergunning

  • 1 Burgemeester en wethouders kunnen een splitsingsvergunning weigeren, indien:

    • a.

      het gebouw of een gedeelte van het gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, één of meer woonruimten bevat die verhuurd worden of die laatstelijk verhuurd zijn geweest, dan wel, indien het gebouw of een gedeelte van het gebouw, voor zover dit geheel of gedeeltelijk verhuurd is geweest voor bewoning, in strijd met de voorschriften van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening of enig wettelijk voorschrift, geheel of gedeeltelijk voor een ander doel dan voor bewoning in gebruik genomen;

    • b.

      de huurprijs van één of meer van die woonruimten of voormalige woonruimten lager is dan de aftoppingsgrenzen;

    • c.

      de aanvrager niet kan waarborgen, dat de woonruimte of woonruimten na de voorgenomen splitsing bestemd blijven, c.q. de voormalige woonruimte of woonruimten opnieuw bestemd zullen worden voor verhuur ter bewoning en;

    • d.

      het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft niet opweegt tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad, voor zover die voor de verhuur is bestemd. Hierbij wordt mede de ligging en de te verwachten vraag naar de in het betreffende gebouw of een gedeelte van het gebouw opgenomen woonruimten betrokken.

Artikel 3.2.5 Intrekking

Burgemeester en wethouders kunnen een splitsingsvergunning intrekken, indien;

  • 1.

    niet binnen één jaar nadat de beschikking onherroepelijk is geworden, is overgegaan tot overschrijving in de openbare registers van de akte van splitsing in appartementsrechten, bedoeld in artikel 109 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, of tot het verlenen van deelnemings- of lidmaatschapsrechten.

  • 2.

    de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren

Hoofdstuk 4 Verdeling van standplaatsen van woonwagens

Paragraaf 4.1 Werkingsgebied

Artikel 4.1.1 Toepassingsbereik

Het bepaalde in dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op de in de gemeente gerealiseerde en nog te realiseren standplaatsen van woonwagens.

Paragraaf 4.2 Inschrijving

Artikel 4.2.1 Voorwaarden

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders gaat tot inschrijving over indien;

    • a.

      tenminste één van de leden van het huishouden 18 jaar of ouder is, dan wel hoofd van een huishouden met kind(eren);

    • b.

      de aanvrager de Nederlandse nationaliteit beschikt, of voer een geldige verblijfstitel in Nederland beschikt;

    • c.

      een aanvraagformulier volledig is ingevuld.

Artikel 4.2.2 Wachtlijst

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders stelt een wachtlijst van kandidaten die voor een standplaats in aanmerking wensen te komen. 

  • 2 Kandidaten kunnen zich laten inschrijven op de wachtlijst indien is voldaan aan de voorwaarden, genoemd in artikel 4.2.1. 

  • 3 Inschrijving als standplaatszoekende op de wachtlijst kan ook ambtshalve plaatsvinden. 

  • 4 De wachtlijst vermeldt de namen van kandidaten in volgorde van inschrijving. 

  • 5 Als datum van inschrijving geldt de datum van ontvangst van het inschrijfformulier. 

  • 6 Aan de aanvrager wordt een inschrijvingsbewijs verstrekt. 

Artikel 4.2.3 Overgangsregeling

Na intrekking van de Woonwagenwet is er een overgangstermijn vastgesteld, die geldig is tot 2003, waarbinnen woonwagenbewoners voorrang kunnen krijgen bij toewijzing van een standplaats. Deze in paragraaf 2, artikel 2, lid 3 van de wet genoemde vrijwillige voorrangsregeling wordt niet verlengd na 1 januari 2003, maar gemeenten hebben de mogelijkheid hierna hun eigen invulling te geven aan het voorrangsbeleid. Voor de gemeente Brielle geldt:

  • 1.

    Zittende woonwagenbewoners hebben de mogelijkheid de namen van hun kinderen op een voorrangslijst te laten vermelden als daar behoefte aan is.

  • 2.

    De voorrangslij st vermeldt de namen van de kandidaten in volgorde van inschrijving.

Artikel 4.2.4 Toewijzing

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders wijst alleen dan een standplaats toe indien de aanvrager staat ingeschreven op de in artikel 4.2.2 of 4.2.3 genoemde lijst. 

  • 2 De standplaats wordt toegewezen aan een aanvrager wiens naam boven aan de lijst staat, op voorwaarde dat die kandidaten op de in artikel 4.2.3 bedoelde overgangsregeling voorgaan boven de kandidaten op de in artikel 4.2.2 genoemde wachtlijst met de voorwaarde dat kandidaten in artikel 4.2.3 de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt. 

  • 3 3.Slechts als standplaats niet geaccepteerd wordt door een kandidaat op de in artikel 4.2.3 bedoelde overgangsregeling, komt een kandidaat van de algemene wachtlijst voor de toewijzing van de standplaats in aanmerking, te beginnen bij de kandidaat die bovenaan op deze lijst staat. 

Artikel 4.2.5 Vervallen van de inschrijving

De inschrijving als gegadigde voor een standplaats van een woonwagen vervalt:

  • 1.

    indien de ingeschrevene andere woonruimte- zoals een andere standplaats, een woning of een ligplaats- wordt toegewezen en hij deze woonruimte heeft geaccepteerd.

  • 2.

    Bij overlijden van de ingeschrevene.

Hoofdstuk 5 Verdere bepalingen

Artikel 5.1 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.

Artikel 5.2 Handhaving

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bij of op grond van deze verordening bepaalde zijn belast de daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren. 

  • 2 De in het eerste lid genoemde ambtenaren hebben de bevoegdheden als genoemd in artikel 77 van de wet. 

Artikel 5.3 Restbepaling

In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslissen burgemeester en wethouders, waarbij zij zich uitsluitend zullen laten leiden door overwegingen betrekking hebbende op de evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte.

 

Artikel 5.4 Overleg bij wijziging

Bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging van deze verordening plegen burgemeester en wethouders overleg met de in de gemeente werkzame, ingevolge artikel 70, eerste lid, van de Woningwet toegelaten instellingen, tenzij met deze instellingen een overeenkomst is afgesloten als bedoeld in artikel 2.8.1, en met andere daarvoor naar hun oordeel in aanmerking komende organisaties die binnen de gemeente op het gebied van woonruimteverdeling werkzaam zijn

Artikel 5.5 Verslaglegging

  • 1 Eigenaren van woonruimten waarmee geen overeenkomst is gesloten als bedoeld inartikel 2.8.1 zijn verplicht jaarlijks aan de gemeenteraad verslag uit te brengen over dewijzen waarop zij zorggedragen hebben voor de huisvesting van de volgende categorieënwoningzoekenden:

    • a.

      etnische minderheden;

    • b.

      ouderen;

    • c.

      jongeren;

    • d.

      gehandicapten;

    • e.

      asielzoekers;

    • f.

      vrouwen uit opvanghuizen.

  • 2 Burgemeester en wethouders kunnen aanwijzingen geven met betrekking tot de wijzewaarop het in het eerste lid genoemde verslag ingedeeld moet zijn. 

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Overgangsbepaling

  • 1 Door de inwerkingtreding van deze verordening gedane inschrijvingen van woningzoekenden worden geacht inschrijvingen te zijn als bedoeld in paragraaf 2.2 van deze verordening. 

Artikel 6.2 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Huisvestingsverordening 2004. Artikel 6.3. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt ingevolge artikel 22, lid 2 van de Tijdelijke referendum wet niet eerder in werking dan zes weken na de bekendmaking hiervan.

  • 2.

    Op de dag van inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Huisvestingsverordening 1996 zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 12 maart 1996.

  • 3.

    Deze verordening ligt voor een ieder ter inzage bij de gemeente Brielle

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van Brielle in de openbare vergadering van 13 april 2004.
 
de griffier,                           de voorzitter,
 
J.J.H. Verloop                    mw. G.W.M. van Viegen
 

1

Bijlage 1 van de Huisvestingsverordening Brielle 2004 Onderdeel: rangorde woningzoekenden.Burgemeester en wethouders stellen aan de hand van onderstaande criteria het aantal punten voor iedere ingeschreven woningzoekende vast:

1. Inwoning

Indien de woningzoekende tenminste 1 jaar woonachtig in de sub-regio "Landelijk Rijnmond" woonachtig is en niet beschikt over zelfstandige woonruimte:

25 pt

2. Wachttijd

Aan de woningzoekende wordt toegekend, per jaar van inschrijving: met een maximum van:

04 pt  20 pt

3. Economische binding

Indien de woningzoekende in hoofdzaak werkzaam is in de subregio "Landelijk Rijnmond" en niet beschikt over zelfstandige woonruimte: (De punten vermeld onder 1. blijven dan buiten toepassing)

35 pt

4. Achter te laten woonruimte

Indien de woningzoekende een zelfstandige huurwoning achterlaat, woonruimte die in beheer is bij de gemeente of waarover door de gemeente kan worden beschikt en waarvan de huurprijs bedraagt:tot € 272,27:tussen € 272,27 en € 317,65:tussen € 317,65 en de huurprijs:

5. Bejaarden­ouderenwoning 

Indien woningzoekende zich inschrijft voor een bejaarden/ouderenwoning en de ingeschrevene of diens partner is ouder dan 55 jaar, worden extra punten toegekend.

35 pt 05 pt 02 pt 12 pt 

 

Nieuwe Bijlage 2

Bijlage 2 van de Huisvestingsverordening Brielle 2004 Onderdeel: huur-inkomstentabel (prijspeil: 1 juli 2003).Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks deze tabel vast op grond van de aangepaste huur-inkomenstabel van de stadsregio Rotterdam.

 

 

 

Huur in euro's

18 t/m 64 jaar meerpersoons huishouden

65 jaar en oudereenpersoonshuishouden

65 jaar en oudermeerpersoonshuishouden

Alle woningen €0t/m €317,03

Min. € 0 Max. €18.325

Min. € 0 Max. € 24.575

Min. € 0 Max. € 16.275

Min. € 0 Max.€ 21.225

Woningen t/m 4 kamers €317,03 t/m€453,77

Min. € 0 Max.€ 31.750

Min. € 0 Max.€ 31.750

Min. € 0 Max.€ 31.750

Woningen t/m 4 kamers€ 453,77 t/m € 486,30

Geen inkomens grenzen

Geen inkomens grenzen 

Geen inkomens grenzen 

Geen inkomens grenzen 

Woningen vanaf 5 kamers€317,03 t/m € 486,30

Min. € 0 Max.€ 31.750

Min. € 0 Max.€ 31.750

Min. € 0 Max.€ 31.750

Min. € 0 Max.€ 31.750

Alle woningen vanaf € 486,30

Min.€ 31.750 Geen maximum 

Min.€ 31.750 Geen maximum 

Min.€ 31.750 Geen maximum 

Min.€ 31.750 Geen maximum 

 

3

Bijlage 3 van de Huisvestingsverordening Brielle 2004. Onderdeel: urgentiegronden.Een woningzoekende komt voor een urgentieverklaring in aanmerking, indien hij of zij aan alle voorwaarden voldoet die bij één van onderstaande urgentiegronden worden genoemd.

1. Medische gronden

  • a.

    De aanvrager kan aannemelijk maken dat de medische problematiek zich heeft geopenbaard nadat men in één van de regiogemeenten is komen wonen;

  • b.

    er is sprake van een medische problematiek, die verband houdt met de woon­ruimte. Dit wordt in opdracht van de urgentiebepalende instantie zonodig beoor­deeld door een aan te wijzen medisch adviseur;

  • c.

    de alsdan uitgebrachte beoordeling van deze medisch adviseur leidt tot een advies aan de urgentiebepalende instantie.

2. Onbewoonbaarheid van de woonruimte

  • a.

    Er is sprake van één niet-inwonend huishouden dat (direct voorafgaand aan de aanvraag) tenminste gedurende één jaar aansluitend als ingezetene op het desbetreffende adres in één van de regiogemeenten heeft gewoond;

  • b.

    de woonruimte is formeel onbewoonbaar verklaard op grond van artikel 29 van de Woningwet, of de woonruimte is feitelijk onbewoonbaar, hetgeen blijkt uit een verklaring van de gemeente gericht aan de urgentiebepalende instantie, of de woonruimte is t.g.v. een calamiteit feitelijk onbewoonbaar en is niet binnen drie maanden te herstellen. Hierbij kan van de onder a) bedoelde jaareis worden afgeweken;

  • c.

    de aanvraag moet binnen één maand nadat de calamiteit heeft plaatsgevonden,worden ingediend.

3. Woonlasten

  • a.

    Er is sprake van één niet-inwonend huishouden dat (direct voorafgaand aan de aanvraag) tenminste gedurende één jaar aansluitend als ingezetene op het desbetreffende adres in één van de regiogemeenten heeft gewoond;

  • b.

    1. er is door de met de uitvoering van de nieuwe Algemene Bijstandswet belaste instantie een woonkostentoeslag met verhuisverplichting toegekend, of2. het huishouden houdt in de huidige zelfstandige woonruimte, na aftrek van de woonlasten, minder dan de helft van de voor dat huishouden geldende netto­bijstandsnorm over èn de huurprijs van de woonruimte (wanneer het een huurwoning betreft) ligt boven de voor het desbetreffende huishouden geldendeaftoppingsgrens volgens de Huursubsidiewet. Onder woonlasten wordt in dit verband verstaan: huurprijs, servicekosten, reinigingsrechten, energierekening, rekening voor waterleverantie, OZB, bijdrage WE, opstalverzekering, water-schaps- en polderlasten, aflossing hypotheek en 2/3 van de hypotheekrente;

  • c.

    het gebruik (kunnen) maken van voorliggende voorzieningen als Huursubsidie, Vangnetregeling, Woonkostentoeslag wordt in de urgentiebeoordeling betrokken.

4. Geweld of bedreiging

  • a.

    De aanvrager is ingezetene van één van de regiogemeenten;

  • b.

    er is sprake van ernstig psychisch en/of fysiek geweld, of bedreiging daarmee, wat tot gevolg heeft dat aanvrager niet langer in de woonruimte kan blijven wonen;

  • c.

    het geweld of de bedreiging is aangetoond door een verklaring van de (wijk)politie;

5. Afhankelijkheid van instellingen of personen in één van de regio­ gemeenten

De aanvrager is geen ingezetene van de regio en wil zich in één van de regioge­meenten vestigen, omdat hij afhankelijk is van bepaalde instellingen of personen in één van de regiogemeenten.

Toelichting:

e bij afhankelijkheid van een instelling kan als voorbeeld dienen, dat iemand in de nabijheid van een ziekenhuis moet wonen in verband met bijv. nierdialyse. In dergelijke bijzondere omstandigheden kan de medisch adviseur om advies ge­vraagd worden;

» slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan de afhankelijkheid van personen aanleiding geven tot het toekennen van urgentie. Er dient dan een directe behoefte aan verzorging te bestaan, waarbij de zorgmogelijkheden in de gemeente van herkomst ontbreken;

• ook binnen de regio zelf kan in uitzonderlijke gevallen worden overgegaan tot urgentietoekenning op deze grond;

« werken of studeren in één van de regiogemeenten, dan wel heimwee zijn geen voldoende reden voor het verlenen van een urgentieverklaring.3. Doorstroming uit opvanginstellingen

6.1. Vrouwen in opvang

  • a.

    De aanvraagster verblijft in een opvangcentrum voor vrouwen;

  • b.

    naar het oordeel van de urgentiebepalende instantie is sprake van een dringend huisvestingsprobleem. De rapportage van het opvangcentrum wordt als een zwaarwegend advies beschouwd. Uit deze rapportage blijkt in ieder geval, dat:- de woonruimte is verlaten in verband met ernstig psychisch en/of fysiekgeweld of bedreiging daarmee; terugkeer naar de woonruimte onmogelijk is;- aanvraagster is ingeschreven in de gemeentelijke bevolkingsadministratie van één van de regiogemeenten, of (bij opvang buiten de regio) een direct aan de aanvraag voorafgaand regionaal woonverleden heeft;- opvang plaats vindt in een 24 uurs opvanginstelling;- aanvraagster reeds meer dan 31 dagen in de opvanginstelling verblijft;

  • c.

    wanneer een vrouw binnen de regio (in een 24 uurs opvanginstelling met een minimum van 31 dagen) wordt opgevangen, maar afkomstig is van buiten de regio en terugkeer naar de gemeente van herkomst onmogelijk is, kan eveneens urgentie worden toegekend;

  • d.

    voor een man in vergelijkbare omstandigheden worden bovengenoemde bepalingen naar analogie toegepast.

6.2. Schippersinternaten

De aanvrager verblijft minimaal één jaar in een schippersinternaat in de regio en moet binnen vier maanden het internaat verlaten.

6.3. Woontrainingscentra

  • a.

    De aanvrager verblijft in een woontrainingscentrum in de regio en heeft gedurende 3 maanden voorafgaand aan de urgentieaanvraag tenminste 15 maal gereageerd op passende woningen binnen het aanbodmodel;

  • b.

    naar het oordeel van de urgentiebepalende instantie is sprake van een dringend huisvestingsprobleem. De rapportage van het woontrainingscentrum wordt als een zwaarwegend advies beschouwd. Uit deze rapportage blijkt in ieder geval, dat:- aanvrager vóór het verblijf in het woontrainingscentrum minimaal één jaar aansluitend in de regio gewoond heeft;- aanvrager reeds minimaal 9 maanden in het woontrainingscentrum verblijft;- aanvrager binnen 4 maanden het woontrainingscentrum moet verlaten;

  • c.

    de rapportage wordt vergezeld van een afschrift van een overeenkomst tussen de instelling en de aanvrager waaruit blijkt wat de doelstellingen zijn van de training;

  • d.

    indien de aanvrager in een woontrainingscentrum in één van de regiogemeenten verblijft, maar daarvóór niet minimaal een jaar in de regio heeft gewoond, kan niettemin een urgentieverklaring afgegeven worden, indien terugkeer naar de ge­meente van herkomst niet tot de mogelijkheden behoort en aan de overige voorwaarden wordt voldaan.

7. ResocialisatieNaar het oordeel van de urgentiebepalende instantie is sprake van een dringend huisvestingsprobleem. De rapportage van de desbetreffende hulpverleningsinstelling wordt als een zwaarwegend advies beschouwd. Uit deze rapportage blijkt in ieder geval, dat:

  • 1.

    in alle gevallen: volgens de individuele omstandigheden resocialisatie van betrokkene verantwoord is;betrokkene minimaal een halfjaar clean van drugs is, dan wel aantoonbaar gestabiliseerd, c.q. een beheersbaar middelengebruik heeft.

  • 2.

    bij ex-verslaafden:positieve intake rapportage; geen zelfstandige woonruimte;binding aan één van de regiogemeenten, hetgeen blijkt uit een regionaal woonverleden of een afhankelijkheid van een regionale hulpverleningsin­stelling.

  • 3.

    bij dak- en thuislozen:voorafgaand aan de periode van dak- of thuisloosheid minstens één jaar aansluitend regionaal woonverleden; enkelvoudige huisvestingsproblematiek.

  • 4.

    bij ex-prostituees:hét ontbreken van zelfstandige woonruimte is een deel van de proble­matiek; aanvrager is gemotiveerd om uit "het milieu" te geraken.

  • 5.

    bij ex-gedetineerden:gevangenisstraf van minstens één jaar;voorafgaand aan de gevangenisstraf minstens één jaar een regionaal woonverleden in een zelfstandige woonruimte die door de gevangenisstraf verloren is gegaan. Het verloren gaan van de woon­ruimte moet niet-verwijtbaar zijn (de met de uitvoering van de Nieuwe algemene bijstandswet belaste instantie betaalt op verzoek van gedeti­neerden de huur maximaal één jaar door); aanvrager is 27 jaar of ouder en kan niet terug naar het vroegere woonadres;er kunnen zwaarwegende argumenten zijn om geen urgentieverklaring te verstrekken;de urgentieaanvraag moet binnen een maand nadat de detentie is afgelopen zijn ingediend, bij ex-psychiatrische patiënten:opname in psychiatrische Instelling van minimaal een jaar; aanvrager heeft voor het verblijf In de instelling minimaal een jaar aansluitend in de regio gewoond; 'het ontbreekt aan zelfstandige woonruimte en aanvrager heeft voor de opname zelfstandig gewoond of er is een contra-indicatie v.w.b. terugkeer naar eerder inwoonadres.

4

Bijlage 4 van de Huisvestingsverordening Brielie 2004 Onderdeel: toelichting op de wijziging huisvestingsvergunning.

InleidingDe gemeente heeft de bevoegdheid zelf te bepalen voor welke woningen een huisvestingsvergunning vereist is. Een en ander binnen de kaders van de Huisvestingswet.Het doel hierbij is om te komen tot een doelmatige verdeling van de woonruimte.De koopsector en de particuliere huursector heeft zich de laatste jaren vooral gericht op de "duurdere" koop- en huurwoningen.Voor zover wij weten is er binnen Brielie nooit gebruik gemaakt van de mogelijkheid vrijkomende particuliere huurwoningen op te eisen voor de huisvesting van bijvoorbeeld urgent woningzoekenden. Hiermee samenhangend is nooit een actief opsporingsbeleid in de particuliere sector gestart. De aandacht van de woonruimteverdeling heeft zich door de jaren heen geconcentreerd op de sociale huursector ofwel de huurwoningen in gemeentelijk eigendom.

 

Sociale huursector.Binnen Brielie worden de woningen in de sociale huursector verdeeld via het zogenaamde distributiemodel. Hierbij wordt een kandidaat na toetsing van de criteria een woning toegewezen en daarbij wordt automatisch de huisvestingsvergunning verleend. De toewijzing (verdeling) vindt dus getoetst en gecontroleerd plaats. De huisvestingsvergunning heeft alszodanig hierbij geen meerwaarde. Met andere grote sociale verhuurders kunnen door de gemeente Brielie op basis van de huisvestingsverordening aparte overeenkomsten en/of prestatieafspraken worden afgesloten.

In de huisvestingsverordening is geregeld dat overeenkomstig het bepaalde een eigenaar van een woonruimte zonder toestemming van de gemeente geen woonruimte in gebruik mag geven.

 

Koopsector/particuliere huursectorFormeel blijft het mogelijk in de koopsector een huisvestingsvergunning te eisen tot de bovengrens van de Wet bevordering eigenwoningbezit.De particuliere huursector vervult binnen Brielie in het kader van de woonruimteverdeling voor urgenten, senioren, lagere inkomens etc. een beperkte rol.Er is niet direct aanleiding om in deze sectoren ten behoeve van de woonruimteverdeling een huisvestingvergunning te blijven eisen.Het hebben van een vergunningenstelsel houdt tevens in het hebben van een handhavingregime, echter met een gering rendement.Gevraagde beslissing:De huisvestingsvergunning te laten vervallen.