Regeling vervallen per 01-01-2023

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Brielle 2021

Geldend van 01-01-2021 t/m 31-12-2022

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Brielle 2021

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brielle;

gelet op

de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening Maatschappelijke ondersteuning gemeente Brielle 2021;

besluit vast te stellen de navolgende

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Brielle 2021,

onder gelijktijdige intrekking van het de Beleidsregels maatschappelijk ondersteuning Brielle 2020

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Brielle 2017 wordt verstaan onder:

    • a.

      Beschermd Wonen: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de betrokkene of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

    • b.

      Centrumgemeente: centrumgemeente Nissewaard.

    • c.

      Cliënt: de persoon welke in de gemeente Brielle zijn hoofdverblijf heeft en door wie of namens wie een hulpvraag is gemeld op het gebied van maatschappelijke ondersteuning;

    • d.

      De gemeente: het college van burgemeesters en wethouders van Brielle, of diens vertegenwoordigers.

    • e.

      De Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

    • f.

      Informele hulpverlener: een niet daartoe opgeleid persoon die mantelzorger is of afkomstig is uit het sociale netwerk van de cliënt.

    • g.

      Respijtzorg: vervangende zorg die mantelzorger(s) de mogelijkheid biedt op een verantwoorde manier de reguliere zorgtaken (tijdelijk) aan een ander over te dragen, zodat overbelasting bij de mantelzorger(s) wordt voorkomen of uitgesteld.

    • h.

      Verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning.

  • 2.

    De volgende begripsbepalingen worden toegepast voor de verschillende verslagvormen:

    • a.

      persoonlijk plan: een door de cliënt - of namens de cliënt - opgesteld plan, dat aan de gemeente wordt overhandigd, waarin de cliënt diens omstandigheden beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar de mening van de cliënt het meest is aangewezen;

    • b.

      Gespreksverslag: het verslag van het “keukentafelgesprek” tussen de cliënt, de aanwezige mantelzorger en/of cliëntondersteuner en de gemeente, inclusief de gemaakte afspraken over het vervolgonderzoek;

    • c.

      Ondersteuningsplan: een afsprakenkader over de inzet van de cliënt, zijn sociaal netwerk, in te zetten algemene voorzieningen en/of maatwerkvoorzieningen gelet op zijn beperking(en), opgesteld door de gemeente - - in overleg met de cliënt, dat na ondertekening door de cliënt ook de status van aanvraag kan krijgen en/of onderdeel kan uitmaken van de maatwerkbeschikking.

  • 3.

    Alle overige begrippen die in deze beleidsregels genoemd worden en die niet nader worden omschreven, zijn in de wet en in de geldende verordening maatschappelijke ondersteuning opgenomen en daarmee van toepassing op deze beleidsregels.

Hoofdstuk 2 Procedures

Artikel 2.1 Melding hulpvraag

  • 1.

    Een melding in de zin van artikel 3 van de verordening kan schriftelijk worden gedaan op een door de gemeente beschikbaar gesteld meldingsformulier of op een voorgeschreven digitale wijze.

  • 2.

    Een melding van huiselijk geweld, kindermishandeling en/of seksueel misbruik wordt beoordeeld door Veilig Thuis, zo nodig aangevuld door politiegegevens.

  • 3.

    Wanneer de melding niet onder de Wmo 2015 valt maar onder een andere wettelijke regeling, zoals de Wlz, stuurt de gemeente de melding in overleg met de cliënt, door naar de juiste instantie. Dat gebeurt ook wanneer de melding bij een andere gemeente dient te worden gedaan.

  • 4.

    Een melding met betrekking tot maatschappelijke opvang of beschermd wonen wordt gedocumenteerd met toestemming van de cliënt door verzonden naar de centrumgemeente. De documentatie kan bestaan uit een hulpverlenersplan waarin binnen een zelfredzaamheidsmatrix wordt aangegeven waarom met lichtere vormen van ondersteuning onvoldoende resultaat behaald wordt. Verder kan worden ingegaan op gedragscomponenten, noodzaak tot structuur, veiligheid, diagnose en de mogelijkheden voor participatie en activering.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

De gemeente wijst de cliënt en zijn mantelzorger voorafgaande aan het gesprek als bedoeld in artikel 2.3.2, derde lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis beschikbare cliëntondersteuning.

Artikel 2.3 Persoonlijk plan

De gemeente brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 2.4 Gesprek en onderzoek

  • 1.

    De gemeente voert een gesprek met de cliënt - of diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger van de cliënt en doet onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van de cliënt zoals vastgelegd in artikel 5 van de Verordening.

  • 2.

    Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 van de wet, aan de gemeente heeft overhandigd, betrekt de gemeente dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    De gemeente informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 4.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek en gesprek zoals vastgelegd in artikel 6 van de Verordening.

  • 5.

    Indien noodzakelijk voor het op de juiste wijze in behandeling kunnen nemen van een melding c.q. opstellen van een ondersteuningsplan, kan een extern (sociaal-medisch) advies gevraagd worden zoals bedoeld in artikel 5 lid 7 van de Verordening en kunnen eventueel meerdere gesprekken met de cliënt gevoerd worden.

  • 6.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan de gemeente onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 2.5 Ondersteuningsplan

  • 1.

    Binnen maximaal zes weken na de melding stelt de gemeente samen met de cliënt een ondersteuningsplan op, op basis van het gespreksverslag en eventueel aanvullende informatie/ onderzoek.

  • 2.

    De gemeente kan een partij aanwijzen die met de cliënt het ondersteuningsplan opstelt. In dat geval retourneert deze partij het door de cliënt ondertekende ondersteuningsplan en toetst de gemeente het ondersteuningsplan op basis van het gespreksverslag.

  • 3.

    In eenvoudige gevallen kan het gespreksverslag tevens de functie van ondersteuningsplan vervullen.

  • 4.

    Het ondersteuningsplan is er op gericht de regie zoveel mogelijk bij de cliënt (en zijn sociale netwerk) zelf te houden en gaat in op de punten vermeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening genoemde punten.

  • 5.

    Bij meervoudige problematiek gaat het ondersteuningsplan uit van het principe één huishouden, één plan, één regisseur.

  • 6.

    In het ondersteuningsplan staan afspraken met betrekking tot de evaluatie van de te zetten maatregelen en in te zetten voorzieningen.

  • 7.

    De cliënt tekent het ondersteuningsplan binnen twee weken voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar wordt geretourneerd aan de contactpersoon van de gemeente.

  • 8.

    Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende ondersteuningsplan.

Artikel 2.6 Aanvraag maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een aanvraag in de zin van artikel 7 van de verordening wordt door of namens een cliënt schriftelijk ingediend bij het college.

  • 2.

    Een aanvraag wordt ingediend volgens een door de gemeente vastgesteld werkwijze.

  • 3.

    De gemeente kan een door de cliënt ondertekend ondersteuningsplan aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

  • 4.

    De cliënt ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015 binnen twee weken na de aanvraag schriftelijk in een beschikking.

  • 5.

    Een aanvraag voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang wordt in behandeling genomen door de centrumgemeente Nissewaard, volgens de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Nissewaard.

Artikel 2.7 Omgaan met privacygevoelige informatie van cliënten

  • 1.

    Cliënten kunnen te allen tijde inzage krijgen in de opgevraagde gegevens uit het vooronderzoek.

  • 2.

    Het college informeert de cliënt actief over de verwerking van persoonsgegevens. De cliënt is op de hoogte welke gegevens, voor welk doel verwerkt worden en op welke manier een beroep kan worden gedaan op de privacy rechten, zoals bepaald in de Algemene verordening gegevensbescherming.

  • 3.

    Het college legt enkel de gegevens vast, die noodzakelijk zijn voor het vaststellen van de hulpvraag.

  • 4.

    Het college is bij het uitwisselen en delen van persoonsgegevens altijd transparant naar de inwoner, tenzij de situatie dat niet toelaat. Uitganspunt hierbij is dat alleen gegevens worden gedeeld na getekende toestemming van de cliënt. Enkel de gegevens, die noodzakelijk zijn voor het beoogde doel worden hierbij uitgewisseld.

Hoofdstuk 3 Toewijzing

Artikel 3.1 Beoordeling hulpvraag

Bij het beoordelen van een hulpvraag geldt het gespreksverslag als uitgangspunt, zo nodig aangevuld met informatie vanuit bijvoorbeeld het ondersteuningsplan, of de rapportage van een (externe) sociaal-medisch onderzoek.

Artikel 3.2 Afwegingskader

Als een persoon aanspraak maakt op ondersteuning op grond van de Wmo zal dit verzoek gewogen worden. Het gaat daarbij om een individuele weging en de uitkomst kan daarom per persoon verschillen. De weging is altijd individueel maar moet tegelijkertijd objectief zijn. Daarom worden altijd de volgende elementen betrokken bij de weging:

  • 1.

    Eigen mogelijkheden

    • a.

      Voor een cliënt die zelf in staat is om zijn beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie op te lossen of zich op eigen kracht kan handhaven in de samenleving, bestaat geen noodzaak tot ondersteuning met een maatwerkvoorziening.

    • b.

      Deze eigen verantwoordelijkheid is ook van toepassing wanneer:

      - de cliënt redelijkerwijs de noodzaak tot ondersteuning had kunnen voorkomen;

      - de cliënt redelijkerwijs maatregelen had kunnen treffen omdat de noodzaak voor ondersteuning voorzienbaar en/of voorspelbaar was voor de cliënt.

    • c.

      Onder eigen mogelijkheden vallen ook adequate of nieuwe oplossingen die te verkrijgen zijn met behulp van behandeling, revalidatie, reactivering, leren of aanpassing van de omgeving of medische hulpmiddelen.

  • 2.

    Financiële mogelijkheden

    Het is niet toegestaan om slechts op basis van inkomen de ondersteuning op grond van de Wmo te verlenen of te weigeren. Het is wel toegestaan om over financiële zelfredzaamheid met de cliënt in gesprek te gaan.

  • 3.

    Voorliggende wet- en regelgeving

    • a.

      en maatwerkvoorziening wordt geweigerd, indien de cliënt aanspraak kan maken op een passende voorziening binnen voorliggende wet- en regelgeving, zoals een voorziening of dienst op grond van de Wet langdurige zorg, of zorgverzekering.

    • b.

      Als er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt aanspraak kan maken op een voorliggende voorziening, maar weigert om aan een onderzoek hiervoor mee te werken, kan ondersteuning via de Wmo worden geweigerd.

  • 4.

    Algemeen gebruikelijk

    • a.

      Een voorziening, zijnde een zaak of dienst, die als algemeen gebruikelijk is aan te merken, wordt niet toegekend als maatwerkvoorziening.

    • b.

      Een voorziening is algemeen gebruikelijk wanneer onderstaande criteria allen van toepassing zijn:

      - niet speciaal bedoeld voor mensen met een handicap of beperking en,

      - verkrijgbaar in de reguliere handel en,

      - behoort voor een persoon zonder beperkingen tot het normale aanschafpatroon.

      - deze financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

      Indien alle vragen met ‘ja’ kunnen worden beantwoord, is veelal sprake van een algemeen gebruikelijke voorziening.

    • c.

      In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege specifieke omstandigheden van de cliënt toch niet algemeen gebruikelijk zijn. Bijvoorbeeld een plotseling optredende beperking, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan gebruikelijk moeten worden vervangen.

  • 5.

    Gebruikelijke hulp

    • a.

      Een cliënt kan geen beroep doen op een maatwerkvoorziening indien hulp, die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot/partner, ouders, inwonende kinderen vanaf 18 jaar of andere huisgenoten, in dusdanige mate aanwezig is dat daarmee een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt verondersteld kan worden.

    • b.

      Van gebruikelijke hulp wordt in principe uitgegaan:

      in kortdurende situaties van maximaal 3 maanden:

      - als uitzicht is op herstel van de zelfredzaamheid, dusdanig dat ondersteuning daarna niet meer nodig zal zijn.

      in langdurige situaties:

      - bij normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer, zoals bezoek familie/ vrienden, bezoek arts, brengen en halen van minderjarige kinderen naar school, sport of clubjes etc.,

      - hulp bij overnemen van alle taken die bij het gezamenlijk huishouden behoren, zoals de thuisadministratie, het schoonhouden van het huis, etc.,

      - het leren omgaan van derden (familie, vrienden, leerkracht etc.) met de cliënt,

      - ouderlijk toezicht op kinderen, de aard en mate hiervan is afhankelijk van de leeftijd van het kind.

    • c.

      Van volwaardige gebruikelijke hulp door kinderen onder 18 jaar mag niet worden uitgegaan. Afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van kinderen dient bekeken te worden of en welke bijdrage eventueel geleverd kan worden, of dat er juist extra ondersteuning nodig is, ter voorkoming van overbelasting bij jonge mantelzorgers, slechte prestaties op school, of het op andere manieren niet kunnen ontwikkelen zoals andere kinderen dat kunnen die gezonde ouders hebben.

    • d.

      Van gebruikelijke hulp wordt niet uitgegaan in het geval van begeleiding en verzorging van jongere gezinsleden door inwonende kinderen vanaf 18 jaar, tenzij het volwassen kind aangeeft deze taken te willen verrichten en duidelijk is dat dit verantwoord is en de ouders hiermee instemmen.

    • e.

      De afweging door de gemeente of sprake is van gebruikelijke hulp bij de individuele cliëntsituatie is maatwerk. In individuele gevallen kan een beroep op ondersteuning dat op basis van gebruikelijke hulp kan worden ingevuld, vanwege specifieke omstandigheden van de cliënt (tijdelijk nog) niet voldoende oplossing bieden. Bijvoorbeeld bij een plotseling optredende beperking waarbij specifieke vaardigheden bij huisgenoten nog ontbreken, of als het verplichte werkrooster van huisgenoten nog aangepast dient te worden, of bij beperkingen bij huisgenoten zelf. Hiervoor kan de gemeente aanvullende werkinstructies opstellen, zoals het afwegingskader Gebruikelijke Hulp Jeugdwet en Wmo.

    • f.

      Bij het toepassen van het criterium gebruikelijk hulp dient gewaakt te worden voor (dreigende) overbelasting van mensen die gebruikelijke hulp verlenen. Indien dit het geval is, is een beroep mogelijk op een maatwerkvoorziening, waaronder respijtzorg.

    • g.

      Om vast te stellen of er sprake is van (dreigende) overbelasting kan in geval van twijfel (sociaal-medisch) advies ingewonnen.

  • 6.

    Inzet sociaal netwerk

    • a.

      Indien de inzet van (niet afdwingbare) mantelzorg of informele hulp van andere personen uit het sociale netwerk resulteert in voldoende zelfredzaamheid en participatie van de cliënt is een maatwerkvoorziening niet noodzakelijk.

    • b.

      Bij inzet vanuit het sociale netwerk dient gewaakt te worden voor (dreigende) overbelasting van mantelzorgers. Indien dit het geval is, is een beroep mogelijk op een maatwerkvoorziening, waaronder respijtzorg.

    • c.

      Om vast te stellen of er sprake is van (dreigende) overbelasting kan in geval van twijfel (sociaal-medisch) advies ingewonnen.

  • 7.

    Collectieve voorziening

    • a.

      Indien er een collectieve voorziening beschikbaar is waarmee het probleem in voldoende mate opgelost of verminderd kan worden, kan de cliënt geen beroep doen op een individuele maatwerkvoorziening.

    • b.

      Een collectieve voorziening is een voorziening, georganiseerd door de overheid in de vorm van diensten, activiteiten, hulpmiddelen en/of uitkeringen, die openbaar toegankelijk is en passend voor een groot deel van de bevolking of de doelgroep. Bijvoorbeeld Openbaar Vervoer of de regiotaxi. In tegenstelling tot een individuele voorziening, die passend is (gemaakt) voor een individuele inwoner.

  • 8.

    Algemene voorziening

    • a.

      Indien er een algemene voorziening beschikbaar is waarmee het probleem in voldoende mate opgelost of verminderd kan worden, kan de cliënt geen beroep doen op een individuele maatwerkvoorziening.

    • b.

      Een algemene voorziening in het kader van de Wmo is een voorziening, georganiseerd door de gemeente en/of haar partners in de vorm van diensten, activiteiten en/of hulpmiddelen, die regelarm zonder uitgebreid vooronderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, (financieel) toegankelijk is en die is gericht op maatschappelijke ondersteuning. Bijvoorbeeld welzijnswerk, algemeen maatschappelijk werk, of de onafhankelijke cliëntondersteuning. Naast professionals zijn bij de inzet van diensten vaak ook vrijwilligers betrokken.

  • 9.

    Bijzondere woonvormen

    • a.

      Indien een woonvorm niet als hoofdwoning dienst doet en dus niet permanent bewoond wordt, hoeft de gemeente geen maatwerkvoorziening te treffen die relatie hebben met deze woonvorm. Dit zijn bijvoorbeeld:

      - hotels;

      - pensions;

      - trekkers-woonwagens;

      - tweede woningen;

      - vakantiewoningen;

      - recreatiewoningen;

      - kamerverhuur.

    • b.

      Op wat vermeld onder lid 9a kan een uitzondering worden gemaakt, indien dit in individuele situaties voor een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid of participatie noodzakelijk is. In dat geval wordt de bezoekbaarheid als een voldoende niveau beoordeeld, waarmee wordt bedoeld het kunnen bereiken en gebruiken van de woonkamer en het toilet.

    • c.

      Voor wooncomplexen waar meer dan 60% van de woningen door 55+-ers bewoond wordt, is de eigenaar (of de vereniging van eigenaren/VvE) verantwoordelijk voor wat betreft aanpassingen in de gemeenschappelijke ruimtes van het gebouw, inclusief aanschaf, onderhoud, reparatie en verwijdering. Hier geldt dat deze voorzieningen als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt.

Artikel 3.3 Inzetten Individuele maatwerkvoorziening

  • 1.

    Als het bepaalde onder artikel 3.2 niet (geheel) heeft geleid tot een passende oplossing van het probleem, kent de gemeente een maatwerkvoorziening toe die (in aanvulling) op eigen kracht, de (niet afdwingbare) inzet van het eigen netwerk of vrijwilligers en de inzet van algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt mogelijk maakt.

  • 2.

    Een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo is een sluitstuk in de ondersteuning van de cliënt en wordt pas ingezet als alle andere mogelijkheden geen of onvoldoende bijdrage leveren aan het verminderen van de belemmeringen die een cliënt heeft in zijn zelfredzaamheid en/of participatie.

  • 3.

    Een maatwerkvoorziening wordt ingezet met als doel het bereiken van een of meerdere hierna genoemde resultaten:

    • a.

      een schoon en leefbaar huis

    • b.

      wonen in een geschikt huis

    • c.

      beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

    • d.

      beschikken over schone en draagbare kleding

    • e.

      het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

    • f.

      verplaatsen in en om de woning

    • g.

      lokaal verplaatsen per vervoermiddel

    • h.

      sociale contacten en deelname aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten

    • i.

      bevorderen, behouden of compenseren van zelfredzaamheid ter voorkoming van opname in een instelling of verwaarlozing

    • j.

      het hebben van een zinvolle dagbesteding

    • k.

      het bieden van respijtzorg aan de mantelzorger(s) met zorgtaken, ter voorkomen van (dreigende) overbelasting

    • l.

      het bieden van opvang in geval van crisis, vanwege het plotseling wegvallen van gebruikelijke zorg of de vaste mantelzorger

    • m.

      In uitzonderlijke gevallen: persoonlijke verzorging, daar waar dat samenhangt met de behoefte aan begeleiding.

  • 4.

    Een maatwerkvoorziening kan ook ingezet worden met als doel de eigen kracht van de cliënt te versterken, als dit binnen de mogelijkheden van de cliënt ligt. Bijvoorbeeld door de cliënt zelf te instrueren hoe deze zijn eigen mogelijkheden kan versterken via het geven van praktische tips of het gebruik van beschikbare faciliteiten en hulpmiddelen, of het leren aan huisgenoten of het netwerk van een cliënt, bij te dragen aan de zelfredzaamheid van de cliënt.

Artikel 3.4 Goedkoopst adequate voorziening

  • 1.

    Indien de noodzaak tot ondersteuning is vastgesteld, dient gekozen te worden voor de goedkoopst adequate voorziening die een voor de cliënt passende bijdrage biedt in de zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt.

  • 2.

    Bij het bepalen van de goedkoopst adequate voorziening, wordt rekening gehouden met een aanvaardbaar niveau van zelfredzaamheid en participatie. Daarbij is de situatie waarin de cliënt zich bevond voordat de beperking zich openbaarde van belang, als ook de situatie van personen zonder beperking in vergelijkbare situaties en in dezelfde leeftijdscategorie. Van belang hierbij zijn de uitspraken van de Centrale raad van Beroep dat de verplichting om een maatwerkvoorziening te verstrekken niet zover gaat dat de cliënt in exact dezelfde of wellicht zelfs betere positie wordt gebracht dan waarin de cliënt was voordat ondersteuning nodig was.

  • 3.

    Aanvaardbaar wil ook zeggen, dat een cliënt zich er soms bij moet neerleggen dat er belemmeringen blijven, of dat hij zich enige beperkingen moet getroosten op het gebied van persoonlijke oordelen over noodzakelijkheid of smaak, of het kunnen blijven uitoefenen van alle activiteiten die hij voorheen uitoefende.

  • 4.

    Bij het bepalen van de goedkoopst adequate voorziening in de vorm van een hulpmiddel gaat de gemeente bij de maatwerkvoorziening altijd uit van:

    • a.

      de (te verwachte) gebruiksduur en intensiteit van het gebruik. Bij kortdurend gebruik of incidenteel gebruik kan een groter gebruik worden gedaan op eigen mogelijkheden, of de inzet van voorliggende of algemene voorzieningen, rekening houdend met de feitelijke aanwezigheid van eigen mogelijkheden, voorliggende en algemene voorzieningen;

    • b.

      inzet van al bestaande voorzieningen (hergebruik), mits deze voor de cliënt een passende oplossing zijn.

  • 5.

    Als meerdere geschikte oplossingen beschikbaar zijn, wordt gelet op bovenstaande gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is.

  • 6.

    Indien de cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is), komen de meerkosten voor rekening van de cliënt.

Artikel 3.5 Indicatiebesluit

  • 1.

    Een indicatiebesluit tot inzetten van een individuele maatwerkvoorziening kan op basis van een (deels) positief besluit afgegeven worden voor bepaalde of onbepaalde tijd, afhankelijk van de aard van de voorziening en de persoonlijke situatie van de cliënt.

  • 2.

    De indicatie wordt bij voorkeur voor bepaalde tijd afgegeven, omdat de gemeente met regelmaat dient na te gaan of de cliënt de voorziening nog nodig heeft of dat er andere wijzigingen zijn in de situatie van de cliënt.

  • 3.

    Het bepalen van de vorm of zwaarte van de binnen het indicatiebesluit toegekende maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning of begeleiding is maatwerk. De gemeente kan hierbij gebruikt maken werkinstructies.

Hoofdstuk 4: Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget

In overeenstemming met het bepaalde in de verordening maatschappelijke ondersteuning Brielle artikel 13, kan de gemeente een persoonsgebonden budget (verder pgb) verlenen. De gemeente heeft hiervoor nadere regels opgesteld.

Artikel 4.1 Gemotiveerd plan

Een maatwerkvoorziening wordt alleen toegekend in de vorm van een pgb indien de belanghebbende dit gemotiveerd, aan de hand van een persoonlijk pgb-plan aanvraagt. De cliënt beschrijft, al dan niet ondersteund door het sociale netwerk, in het persoonlijk plan tenminste de volgende thema’s:

  • a.

    de persoonlijke motivatie om een pgb aan te vragen.

  • b.

    Hoe de cliënt de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren.

  • c.

    Welke ondersteuning de cliënt zou willen inkopen voor het pgb.

  • d.

    Het gewenste resultaat van het verzoek om het pgb en hoe de beoogde ondersteuning daaraan bijdraagt.

  • e.

    Hoe de cliënt de kwaliteit van de ondersteuning waarborgt.

  • f.

    Hoe eventuele meerkosten van de ondersteuning worden bekostigd.

Artikel 4.2 Bekwaamheid

  • 1.

    De cliënt dient naar het oordeel van de gemeente in staat te zijn om op eigen kracht, dan wel met ondersteuning uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger) zijn belangen als pgb-houder te behartigen en de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

  • 2.

    Indien de gemeente van oordeel is dat de cliënt niet bekwaam is om de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden zelfstandig, dan wel met ondersteuning, op zich te nemen die passen bij het pgb-houderschap, ontstaat grond voor afwijzing van de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb.

Artikel 4.3 Kwaliteit van de dienstverlening

  • 1.

    De cliënt is zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de ondersteuning en maakt zelf afspraken over de prestaties met de aanbieder van de ondersteuning.

  • 2.

    De gemeente wijst een toezichthouder aan die de kwaliteit van de Wmo-dienstverlening dient te controleren, waaronder de kwaliteit van de inzet vanuit pgb-middelen. Controle vindt plaats op basis van steekproeven en/of controle van specifieke doelgroepen, dan wel vanuit de opvolging van signalen.

  • 3.

    Indien de gemeente van oordeel is dat de cliënt niet bekwaam is om de kwaliteit, veiligheid, doeltreffendheid en/of cliëntgerichtheid van de in te kopen ondersteuning in de vorm van een pgb-voorziening te bewaken, ontstaat grond voor afwijzing van de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb.

Artikel 4.4 Aanvullende kwaliteitseisen pgb bij informele hulpverlening

  • 1.

    Aanvullend op het gestelde in artikel 4.3 dient bij een aanvraag voor een pgb dat wordt besteed aan informele hulp: inzet door een mantelzorger of een niet daartoe opgeleid persoon uit het sociale netwerk van de cliënt of aan een persoon die niet als beroepskracht wordt aangemerkt, de cliënt verplicht aan te tonen dat:

    • a.

      de informele hulp wordt geboden conform de doelstellingen in het ondersteuningsplan gesteld zijn;

    • b.

      de hulp/ondersteuning die de mantelzorger levert niet onbetaald geleverd kan worden;

    • c.

      de verleende hulp de algemeen gebruikelijke zorg en inzet voor elkaar overstijgt;

    • d.

      de hulp niet leidt tot overbelasting van de persoon die de hulp uitvoert;

    • e.

      de uitvoerder van het persoonsgebonden budget verklaart op geen enkele wijze druk te hebben uitgeoefend op de ontvanger van het persoonsgebonden budget bij diens besluitvorming.

  • 2.

    Bij de beoordeling of een persoonsgebonden budget voor informele hulp een passende oplossing is wordt meegewogen of de hulp veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is

  • 3.

    Een cliënt wordt geacht te beschikken over algemeen gebruikelijke schoonmaakartikelen en apparatuur die nodig zijn voor het schoonmaken van het huis, zoals een stofzuiger, allesreiniger, chloor of afwasmachine. Daarnaast mag verwacht worden dat algemeen gebruikelijke (technische) hulpmiddelen aanwezig zijn, zoals aangepast bestek of een verhoging voor de vaatwasmachine, die het mogelijk maken dat de cliënt zelf het huishouden (deels) kan blijven doen.

Artikel 4.5 Aanvullende kwaliteitseisen pgb bij formele hulpverlening

  • 1.

    Wanneer de cliënt een formele hulpverlener inhuurt, niet zijnde zzp’er dient deze hulp aan de onderstaande kwaliteitseisen te voldoen:

    • a.

      het bezit te zijn van relevante diploma’s en aangesloten bij een beroepsvereniging.

    • b.

      In het bezit te zijn van een goed werkend kwaliteitssysteem, heeft om de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning te beheersen, te bewaken, te borgen en te verbeteren.

    • c.

      Beschikt over een klachtenregeling

    • d.

      Houdt zich aan de meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld

    • e.

      In het bezit van VOG

  • 2.

    De hulp dient te staan ingeschreven in het Handelsregister als zijnde verlener van maatschappelijke ondersteuning en heeft personeel in dienst dat beschikt over de juiste kwalificaties voor zover dit voor het verlenen van de betreffende ondersteuning relevant is.

Artikel 4.6 Aanvullende kwaliteitseisen pgb bij door formele hulpverlener zijnde zzp’er

  • 3.

    Wanneer de cliënt een zzp’er inhuurt, dient deze hulp aan de onderstaande kwaliteitseisen te voldoen:

    • a.

      In het bezit te zijn van relevante diploma’s en aangesloten zijn bij een beroepsvereniging

    • b.

      Staat ingeschreven in het Handelsregister als zijnde verlener van maatschappelijke ondersteuning

    • c.

      Houdt zich aan de meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld

    • d.

      In het bezit van VOG

    • e.

      Is in het bezit van een kwaliteitskeurmerk

Artikel 4.7 Pgb voor een zaak

  • 1.

    Een persoonsgebonden budget voor een zaak wordt verstrekt voor de periode die als redelijke afschrijvingstermijn gehanteerd kan worden.

  • 2.

    Binnen deze periode kan cliënt geen nieuwe aanvraag doen voor betreffende voorziening, ongeacht of dit voor een persoonsgebonden budget of verstrekking in natura is.

Artikel 4.8 Verantwoording en bestedingsvrijheid persoonsgebonden budget

  • 1.

    De cliënt dient verantwoording af te leggen over de besteding van het verstrekte persoonsgebonden budget. Bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget wordt de cliënt hierover geïnformeerd. (Steekproefsgewijze) controle van de gemeente op de besteding is mogelijk.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget dient in zijn geheel besteed te worden aan het inkopen van ondersteuning zoals opgenomen in de beschikking. Uitgaven voor bemiddeling, administratie of belangenbehartiging kunnen niet uit het persoonsgebonden budget betaald worden. Andere uitgaven worden niet geaccepteerd en worden van de budgethouder teruggevorderd,

  • 3.

    Het opstellen van een zorgovereenkomst geldt als voorwaarde voor het uitbetalen van zorgverleners uit het persoonsgebonden budget.

  • 4.

    Betaling vanuit een pgb is alleen op declaratiebasis mogelijk. Een maandloon is niet toegestaan.

  • 5.

    Uitruil tussen persoonsgebonden budgetten op grond van de Wmo ten behoeve van verschillende resultaten is alleen mogelijk als daarover vooraf schriftelijke afspraken met de gemeente gemaakt zijn. Uitruil tussen persoonsgebonden budgetten vanuit de Wmo 2015 en Jeugdwet is niet mogelijk.

Hoofdstuk 5 Weging specifieke maatwerkvoorzieningen

Artikel 5.1 Huishoudelijke ondersteuning

  • 1.

    Huishoudelijke ondersteuning wordt alleen geboden wanneer er geen andere oplossingen zijn de problemen die de cliënt ondervindt bij het doen van het huishouden kunnen voorkomen of oplossen.

  • 2.

    Indien eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, eigen netwerk of vrijwillige hulp geen of onvoldoende oplossing kan bieden, dan kan de gemeente ondersteuning bieden, waarbij eerst wordt beoordeeld of een algemene voorziening een (gedeeltelijke oplossing kan bieden.

  • 3.

    De huishoudelijke taken en de frequentie van deze taken behorend bij de maatwerkvoorziening schoon huis, de maaltijdverzorging en de kindverzorging zijn te vinden in bijlage 1 van deze beleidsregels.

Voor alle huishoudelijke taken en voor de taken ten aanzien van maaltijdverzorging en kindverzorging geldt een normering zoals opgenomen in bijlage 1. De normering voor de is gebaseerd op een in jurisprudentie geaccepteerd onderzoek van KPMG Plexus en bureau HHM.

Artikel 5.2 Wonen in een geschikt huis

  • 1.

    Het beschikken over een woning behoort tot de eigen verantwoordelijkheid, dit geldt in beginsel ook voor het beschikken over een zo geschikt mogelijke woning.

  • 2.

    Een woningaanpassing of ondersteuning bij het vinden van een geschikte woning wordt in beginsel alleen verleend indien het ontstaan van beperkingen, verminderde zelfredzaamheid en participatieproblemen het gevolg zijn van onvoorziene en onverwachte omstandigheden, gelegen buiten eigen toedoen.

  • 3.

    Aanpassingen aan de eisen van de tijd komen voor eigen rekening van de bewoner danwel eigenaar van de woning.

  • 4.

    Een woonvoorziening wordt alleen verstrekt indien deze woonruimte bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar maakt voor de cliënt, door het wegnemen of aanzienlijk verminderen van belemmeringen bij het normaal gebruik van de woning.

  • 5.

    De mogelijkheid van verhuizing naar een geschikte woning wordt bij de beoordeling van goedkoopst adequate oplossing meegewogen. Indien verhuizing de goedkoopst adequate oplossing is, kan dit worden verlangd zolang dit werkelijk kan plaatsvinden binnen een medisch verantwoorde termijn.

  • 6.

    Wanneer de cliënt in Wlz-instelling woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders) bezoekbaar gemaakt worden. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang heeft tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet bruikbaar is. Er worden geen aanpassingen vergoed om het logeren mogelijk te maken.

  • 7.

    Een woningaanpassing ten behoeve van het stallen van een scootmobiel of het plaatsen van een scootersafe bij de woning vindt uitsluitend plaats indien de woning voor de cliënt langdurig geschikt is en er geen goedkoper alternatief is voor het stallen van de scootmobiel. De cliënt is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het verzorgen van de stalling van de scootmobiel in een berging of een aparte stallingsruimte. Alleen in bijzondere gevallen, waarin de cliënt niet beschikt over een stalling en deze ook niet zelf kan realiseren, kan het college genoodzaakt zijn zorg te dragen voor de realisatie van een stalling voor de scootmobiel.

Artikel 5.3 Hulpmiddelen

  • 1.

    Een hulpmiddel wordt verstrekt wanneer deze langdurigere noodzaak is en/of een algemeen gebruikelijke voorzieningen niet leidt tot voldoende resultaat.

  • 2.

    Bij de vaststelling van de specificaties van het hulpmiddel wordt binnen de mogelijkheden van de goedkoopst adequate oplossing rekening gehouden met de behoefte en persoonskenmerken van de cliënt en eventueel met betrokken mantelzorgers en vrijwilligers.

Artikel 5.4 . Afschrijvingen hulpmiddelen

  • 1.

    De gemeente houdt rekening met de algemeen gebruikelijke levensduur van een voorziening. Daarbij wordt rekening gehouden met de aard van de voorziening en de persoonlijke situatie van de cliënt.

  • 2.

    In dat een woning moet worden aangepast, beoordeelt de gemeente of de gebruikelijke levensduur van een voorziening reeds is verstreken. Voor een niet roerende woningaanpassing (bijvoorbeeld een badkamer of een traplift) wordt een afschrijvingstermijn van 15 jaar gehanteerd en voor vloerbedekking of stoffering 7 jaar.

  • 3.

    Voor vervoersmiddelen en roerende woonvoorzieningen wordt een afschrijvingstermijn van 7 jaar gehanteerd.

  • 4.

    Voor kindervoorzieningen en complexe bad-douche/toiletvoorzieningen wordt een afschrijvingstermijn van 5 jaar gehanteerd.

  • 5.

    Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een reeds eerder of bij krachtens een Wmo is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening niet verstreken is wordt de voorziening in beginsel afgewezen

Artikel 5.5 . Vervoersvoorziening

  • 1.

    Het doel van het vervoer is het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie van de inwoners. Indien iemand de mogelijkheid heeft om zelf in de vervoersbehoefte te voorzien, hulp kan inschakelen van het eigen netwerk of gebruik kan maken van een algemene voorziening, gaat dat voor op het gebruik van het vervoer.

  • 2.

    Het Wmo collectief vraagafhankelijk vervoer is vastgelegd in nadere beleidsregels.

  • 3.

    Een scootmobiel wordt slechts verstrekt als het voor de cliënt een noodzakelijk vervoermiddel in het dagelijks leven is ten behoeve van het voeren van een zelfstandig huishouden. Criteria voor het verstrekken van een scootmobiel:

    • a.

      de cliënt kan zonder begeleiding zelf zijn bestemming behalen;

    • b.

      de cliënt heeft een loopafstand van maximaal 100 meter;

    • c.

      de cliënt kan de scootmobiel zefstandig besturen;

    • d.

      Een scootmobiel wordt alleen verstrekt indien de cliënt beschikt over een veilige, overdekte stalling voor de scootmobiel die de cliënt zelfstandig kan bereiken;

    • e.

      De cliënt heeft geen functiestoornissen waardoor deelname aan het verkeer niet verantwoord is (visus, gehoor, arm-, hand- en schouderfuncties, bewustzijn, inschattings- en reactievermogen en dergelijke).

  • 4.

    Een cliënt kan voor een autoaanpassing in aanmerking komen indien hij niet in staat is om het collectief vervoer te gebruiken, het gebruik van de auto voor hem noodzakelijk is vanwege beperkingen bij participatie en een autoaanpassing de goedkoopst adequate oplossing is. Criteria voor het verstrekken van een autoaanpassing:

    • a.

      Een andere vervoersvoorziening is geen oplossing voor het vervoersprobleem van de cliënt;

    • b.

      een autoaanpassing wordt slechts éénmaal in de zeven jaar verstrekt;

    • c.

      de aan te passen auto is niet ouder dan vijf jaar.

    • d.

      De inwoner waar de autoaanpassing voor bestemd is, is eigenaar en/of bestuurder van de auto

    • e.

      De te maken kosten van de autoaanpassing staan in redelijke verhouding tot het gebruik, de geldigheidsduur van het rijbewijs, de verwachte levensduur en technische staat van de auto.

    • f.

      De cliënt waar de autoaanpassing voor bestemd is, is eigenaar en/of bestuurder van de auto.

Artikel 5.6 Ambulante begeleiding

  • 1.

    Ambulante begeleiding wordt verstrekt als een cliënt met een ondersteuningsvraag op het gebied van participatie en het eigen netwerk, mantelzorgers of vrijwillige hulp geen of onvoldoende oplossing kan bieden.

  • 2.

    Ambulante begeleiding vindt plaats op het individuele basis of in groepsverband.

  • 3.

    Er zijn twee soorten categorieën van begeleiding, namelijk basis en intensief.

  • 4.

    Het resultaat van de begeleiding is gericht op het verhogen van de kwaliteit van leven en op het ontplooien van de zelfredzaamheid van de cliënt en de maatschappelijke participatie wordt bevorderd. Het ontlasten van mantelzorgers kan onderdeel uitmaken van dit resultaat.

Artikel 5.7. Dagbesteding

  • 1.

    De categorie bij dagbesteding wordt bepaald op basis van de hoeveelheid persoonlijke hulp die een cliënt nodig heeft tijdens de dagbesteding en de mate van intensiteit van deze begeleiding.

  • 2.

    Dagbesteding basis kan ingezet worden wanneer een inwoner ondersteuning nodig heeft bij beperkingen op het vlak van zelfregie over het dagelijks leven en tekortschietende vaardigheden in zelfregelend vermogen. Zij hebben behoefte aan ondersteuning bij het toepassen van vaardigheden en gedrag in het dagelijks leven door herhaling en methodische interventie. Dagbesteding basis richt zich op inwoners die beperkt zijn in zelfredzaamheid door een lichamelijke, zintuiglijke, cognitieve of verstandelijke beperking, of een psychiatrische of psychosociaal probleem, of een combinatie daarvan. Het gedrag van de inwoner is voorspelbaar en risico`s als gevolg van de problematiek zijn goed in te schatten.

  • 3.

    Dagbesteding intensief kan ingezet voor mensen met ernstige gedragsproblematiek al dan niet in combinatie met intensieve persoonlijke verzorging. Er is toezicht of gedragsregulering nodig. De Cliënt heeft tijdens de dagactiviteit een hoge mate van begeleiding nodig. De dagbesteding zorgt dat mensen langer zelfstandig thuis kunnen wonen en voorkomt opname in een instelling .

Artikel 5.8. Individuele begeleiding

  • 1.

    Begeleiding Basis kan ingezet worden voor het aanleren of behouden van vaardigheden, ondersteuning gericht op het leren kennen van de identiteit en van daaruit keuzes te maken, regie en structuur in het dagelijks leven en het plannen van dagelijkse activiteiten. Begeleiding Basis richt zich op inwoner en met problematiek op meerdere leefgebieden maar is hanteerbaar in de context van de woon- en leefomgeving.

  • 2.

    Begeleiding Intensief richt zich op inwoners met een (tijdelijk) ernstig tekortschietende zelfregie, integratie en participatie en sociaal-emotionele problematiek. Sprake is van complexe en/of meervoudige problematiek. Vanwege de aard van de problematiek/ondersteuning is specialistische inzet vereist welke gericht is op het stabiliseren van de situatie en coördinatie van de zorg in een huishouden. Voor de dagstructuur en het voeren van de regie is de Cliënt afhankelijk van de hulp van anderen. Begeleiding intensief kan tevens worden ingezet om jongeren zelfstandig te leren wonen.

Artikel 5.9 Waakvlamfunctie

  • 1.

    Betreft een preventieve vorm van ondersteuning die kan worden ingezet voor monitoring en incidentele ondersteuning nadat de structurele, intensieve ondersteuning binnen een resultaatgebied is afgerond.

  • 2.

    Het gaat bij een waakvlamfunctie om laagfrequente ondersteuning waarbij sprake is van een beperkt aantal vaste periodieke contactmomenten van de zorgaanbieder met de cliënt. Om te voorkomen dat de situatie van de cliënt eventueel weer zou kunnen verslechteren, wordt van de aanbieder verwacht de benodigde ondersteuning, indien nodig, via signalering aan de gemeente, weer tijdig op te schalen.

  • 3.

    Maximaal aantal uren inzet waakvlam bedraagt 40 uur

Artikel 5.10 Kortdurend verblijf

  • 1.

    Kortdurend verblijf kan worden versterkt om de mantelzorger te ontlasten.

  • 2.

    2. Kortdurend verblijf wordt niet toegekend als:

    • a.

      de mantelzorger een beroep kan doen op respijtzorg op grond van de zorgverzekeringswet.

    • b.

      De cliënt voor wie de mantelzorger verantwoording draagt in aanmerking komt voor een Wlz-indicatie.

  • 3.

    Kortdurend verblijf wordt toegekend voor maximaal 36 etmalen per jaar.

  • 4.

    Kortdurend verblijf omvat het huisvestingscomponent (logeren op locatie), de maaltijden, drinken en activiteiten. Wanneer verpleging nodig is moet hiervoor apart een indicatie worden afgegeven en komt het ten laste van de zorgverzekeringswet.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 6.1 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Brielle 2021;

  • 2.

    Deze beleidsregels treden in werking per 1 januari 2021;

  • 3.

    De beleidsregels maatschappelijk ondersteuning Brielle 2020 worden met ingang van 1 januari 2021 ingetrokken.

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Brielle , gehouden op 15

december 2020.

Burgemeester en wethouders van Brielle

De secretaris, mw. N. van Waart

De burgemeester, G.G.J. Rensen

Ondertekening