Regeling vervallen per 01-01-2020

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst 2019

Geldend van 30-05-2019 t/m 31-12-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2019

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst 2019

De raad van de gemeente Bronckhorst;

gelezen het voorstel van het college van b en w van 16 april 2019;

besproken in de commissievergadering van 9 mei 2019;

gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

gelet op de Gemeentewet;

gelet op het Ministeriële besluit van 26 november 2018;

Overwegende dat:

  • -

    inwoners een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • -

    dat van inwoners mag worden verwacht dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • -

    dat inwoners die alleen, dan wel samen met personen in hun omgeving, onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo zelfredzaam als mogelijk blijven en zo goed als mogelijk kunnen participeren en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • -

    dat bij ministerieel besluit de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening is aangepast;

  • -

    dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van cliënten met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor personen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

Besluit:

  • 1.

    In te trekken de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst;

  • 2.

    Vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst 2019.

Hoofdstuk 1 Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor personen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten:

    • b.

      algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

    • c.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • d.

      bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

    • e.

      bijdrageperiode: periode van vier aan een gesloten weken;

    • f.

      gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

    • g.

      (andere) huisgenoot: iedere meerderjarige persoon met wie de cliënt duurzaam gemeenschappelijk een huishouden voert;

    • h.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • i.

      maatschappelijke ondersteuning:

      • 1°.

        bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

      • 2°.

        ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

      • 3°.

        bieden van beschermd wonen en opvang;

    • j.

      maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

      • 1°.

        ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

      • 2°.

        ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

      • 3°.

        ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

    • k.

      cliënt: persoon die hoofdverblijf heeft in de gemeente Bronckhorst;

    • l.

      melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college door een cliënt als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • m.

      persoonsgebonden budget: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

    • n.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder de overige begrippen in deze verordening verstaan hetgeen de wet daaronder verstaat.

Hoofdstuk 2. Toegang

Artikel 2. Melding hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college vormvrij worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk en maakt binnen maximaal 2 weken een afspraak voor een gesprek, als bedoeld in artikel 5.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt er voor dat cliënten kosteloos een beroep kunnen doen op cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt het enige uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid kosteloos gebruik te maken van cliëntondersteuning.

Artikel 4. Vooronderzoek, indienen persoonlijk plan

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de cliënt op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 5. Onderzoek

  • 1. Het college onderzoekt de melding in een gesprek met de cliënt door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger(s) en desgewenst familie of andere personen. In dit gesprek wordt onderzocht:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het door de cliënt gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden van de cliënt om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid en zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger(s) van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden van de cliënt om met gebruikmaking van een algemeen gebruikelijke voorziening, van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten, te komen tot een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening aan de cliënt met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of opvang;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4 van deze verordening aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek.

  • 3. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 4. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 6. Verslag

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2. De cliënt tekent het verslag voor gezien of voor akkoord.

  • 3. Bij afhandeling van de melding en/of aanvraag verstrekt het college aan de cliënt het ondertekende gespreksverslag.

  • 4. Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

Artikel 7. Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Artikel 8. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na ontvangst van de melding.

  • 2. De cliënt of zijn gemachtigde of zijn vertegenwoordiger kan op het verslag van het gesprek zoals bedoeld in artikel 6 van deze verordening aangeven dat hij conform of afwijkend van het verslag een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening. Het door hem ondertekende verslag met eventuele aanvullende opmerking wordt dan als aanvraag beschouwd. De cliënt of zijn gemachtigde of zijn vertegenwoordiger kan ook schriftelijk aangeven een aanvraag te doen conform, of afwijkend van, het verslag van het onderzoek.

  • 3. De cliënt of zijn gemachtigde of zijn vertegenwoordiger geeft bij de aanvraag aan of hij dit als zorg in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt wil hebben.

  • 4. De cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening, verstrekt het college desgevraagd terstond een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Hoofdstuk 3. Maatwerkvoorziening

Artikel 9. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Het college neemt het verslag van het onderzoek als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5. bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5. bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3. Als het college van oordeel is dat een cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien èn deze met zijn beslissing had kunnen voorkomen, kan het college besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie.

  • 4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 10. Specifieke criteria beschermd wonen en opvang

  • 1. Een ingezetene van Nederland kan in aanmerking komen voor beschermd wonen indien:

    • a.

      de ingezetene is aangewezen op een beschermende woonomgeving, gelet op complexe problematiek;

    • b.

      de ondersteuningsvraag niet voortkomt uit een (acute) crisissituatie waarbij het college nog geen indicatie voor beschermd wonen kan vaststellen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening(en) Begeleiding individueel, Begeleiding groep, al dan niet gecombineerd met ambulante diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, niet als passende bijdrage kunnen worden aangemerkt;

    • d.

      het beschermd wonen (mede) gericht is op het in staat stellen van de ingezetene om zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2. Een beschermende woonomgeving gaat gepaard met (noodzakelijk) verblijf in een accommodatie van een aanbieder waar 24-uurs toezicht en dagelijks (geplande en ongeplande) begeleiding wordt geboden.

  • 3. Afhankelijk van de aard en omvang van de problematiek als bedoeld in het eerste lid onderdeel a. kan onder een beschermende woonomgeving ook een woning worden verstaan waarbij het toezicht en de begeleiding als bedoeld in het vorige lid in de directe nabijheid wordt geboden.

  • 4. De ingezetene kan in aanmerking komen voor opvang indien de ingezetene (feitelijk) dakloos is of slachtoffer is van huiselijk geweld en om die reden zijn thuissituatie heeft verlaten.

Artikel 11. Gebruikelijk hulp

  • 1. De cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien tot de leefeenheid van de cliënt één of meer personen behoren die naar oordeel van het college gebruikelijke hulp kunnen verlenen.

  • 2. Onder gebruikelijke hulp wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het overnemen van of ondersteunen bij het uitvoeren van huishoudelijke taken;

    • b.

      het overnemen van of ondersteunen bij het uitvoeren van de (financiële) administratie;

    • c.

      het bieden van ondersteuning bij activiteiten of bezigheden die volgens algemene maatstaven tot de levenssfeer van personen van de leefeenheid behoren;

  • 3. Bij gebruikelijke hulp wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, drukke werkzaamheden of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden.

  • 4. Bij het oordeel van het college of gebruikelijke hulp kan worden gevergd, wordt in ieder geval rekening gehouden met:

    • a.

      de aard, de omvang en de duur van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt;

    • b.

      de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt;

    • c.

      de belastbaarheid van de persoon binnen de leefeenheid van de cliënt;

    • d.

      de leeftijd en ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;

    • e.

      de leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd.

Artikel 12. Beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt en wordt aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening wordt verstrekt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      hoe de voorziening wordt verstrekt;

    • c.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • d.

      indien van toepassing: welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      voor welk resultaat het persoonsgebonden budget kan worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget is bedoeld;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.

  • 4. Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 13. Regels voor persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2. Het college kan hierbij nadere regels stellen.

  • 3. Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 4. De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan dan wel een door de cliënt aangegeven plan dat wordt genoteerd in het gespreksverslag over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 5. De hoogte van een pgb wordt vastgesteld voor:

    • a.

      een zaak: op basis van de kostprijs van de zaak die de cliënt zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten;

    • b.

      huishoudelijke hulp: niveau 1 en 2: door een daartoe opgeleid persoon die dit in professioneel kader uitvoert: het is niet minder dan het laagst van toepassing zijnde reële uurtarief dat hiervoor wordt gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder.

    • c.

      begeleiding individueel, begeleiding groep, logeren, persoonlijke verzorging: de hoogte van het pgb wordt gebaseerd op het gemiddelde tarief dat voor deze voorzieningen wordt gehanteerd door de aanbieders die hiervoor door de gemeenten in de Achterhoek gezamenlijk zijn gecontracteerd.

    • d.

      vervoer bij begeleiding groep: de hoogte van het pgb wordt gebaseerd op het vaste tarief dat voor deze voorziening wordt gehanteerd door de aanbieders die hiervoor door de gemeenten in de Achterhoek gezamenlijk zijn gecontracteerd.

    • e.

      een aanpassing aan de auto: op basis van de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen die hiervoor zou worden gehanteerd door een aanbieder;

    • f.

      verhuis- en inrichtingskosten: op basis van de laagste kostprijs van de verhuizing die hiervoor zou worden gehanteerd door een aanbieder;

    • g.

      aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel: op basis van de laagste prijs en het laagste tarief die hiervoor zouden worden gehanteerd door een aanbieder;

    • h.

      het bezoekbaar maken van een woning: op basis van de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen die hiervoor zou worden gehanteerd door een erkende aannemer en rekening houdende met de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van een erkende aannemer.

  • 6. Een cliënt kan alleen een pgb voor begeleiding desgewenst betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, mits deze hiervoor maximaal het hiervoor van toepassing zijnde tarief hanteert.

Artikel 14. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

  • 1. Het college informeert cliënt en of zijn vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt langer dan 12 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden;

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt, of

    • g.

      de cliënt de maatwerkvoorziening onzorgvuldig gebruikt.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als blijkt dat het persoonsgebonden budget binnen 6 maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.

  • 6. Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 15. Opschorting betaling uit het persoonsgebonden budget

  • 1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het persoonsgebonden budget als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van de betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als bedoeld in artikel 14, lid 3 onder d.

  • 3. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Artikel 16. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Hoofdstuk 4 Bijdrage in de kosten

Artikel 17. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

  • 1. Een cliënt kan een bijdrage in de kosten verschuldigd zijn voor het gebruik van algemene voorzieningen.

  • 2. Deze bijdragen worden middels nadere regels bepaald door het college.

Artikel 18. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1 tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dan wel het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 17,50 per bijdrageperiode voor de cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 2. De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 3. In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 4. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

Hoofdstuk 5 Kwaliteit en veiligheid

Artikel 19. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van ondersteuning en zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 20. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • 2.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

Artikel 21. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de levering van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 22. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 23. Klachtregeling

  • 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 24. Betrekken van ingezetenen van de gemeente bij het beleid

  • 1. Het college stelt inwoners, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat inwoners, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 3. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 6 Waardering mantelzorgers

Artikel 25. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1. Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij het college voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht.

  • 2. Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Hoofdstuk 7. Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 26. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 27. Overgangsrecht

  • 1. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst 2015, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen, waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 2. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze nieuwe verordening worden afgehandeld krachtens deze nieuwe verordening.

  • 3. Beslissen op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst 2015, gebeurt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst 2015.

Artikel 28. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2019.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst 2019.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Bronckhorst in zijn openbare vergadering van 22 mei 2019,

de griffier,

E.G. Bunt

de voorzitter,

M. Besselink

Toelichting op de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst.

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). Op grond van deze wet biedt de gemeente ondersteuning aan cliënten die problemen ervaren met deelname aan het maatschappelijk verkeer, zelfstandig functioneren in de maatschappij of opvang.

Er wordt een zorgvuldige procedure doorlopen om de ondersteuningsvraag van de cliënt helder te krijgen. Zijn behoeften en de gewenste resultaten om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of te verbeteren of opvang te verkrijgen, worden onderzocht. Daarbij wordt onderzocht wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen, mantelzorg of met hulp van zijn sociale netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen. Of eventueel sprake is van een voorliggende voorziening op grond van een andere wet dan de Wmo 2015 en of een algemene voorziening een passende oplossing kan bieden. Het eindresultaat is een besluit over en inzet van eventueel voor de cliënt noodzakelijke maatwerkvoorzieningen.

HOOFDSTUK 1: BEGRIPPEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

Ad. a. Algemeen gebruikelijke voorziening

Voorziening die niet speciaal is bedoeld voor cliënten met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is in bijvoorbeeld een winkel en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten. Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening eventueel algemeen gebruikelijk is voor de cliënt èn of deze een passende oplossing biedt voor de cliënt.

Ad. b. Algemene voorziening

Aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. Bij het tot stand komen van een algemene voorziening is sprake van initiatief van de gemeente en de gemeente kan eventueel bepaalde groepen cliënten een lagere bijdrage in de kosten laten betalen, als zo’n bijdrage aan de orde is.

Ad. c. Andere voorziening

Op een vraag om hulp of ondersteuning kan op grond van meerdere wetten tot een oplossing worden gekomen. De gemeente onderzoekt altijd of op grond van een andere wet dan de Wmo 2015 een andere voorziening eventueel voorliggend is.

Ad. d. Beleidsregels

Nadere regels die door het college worden vastgesteld betreffende de uitvoering van deze verordening.

Ad. e. Bijdrage in de kosten

Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd, a. voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning; b. voor een maatwerkvoorziening dan wel een daarvoor verkregen persoonsgebonden budget zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt, overeenkomstig het Besluit maatschappelijke ondersteuning en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

Ad. f. Gebruikelijke hulp

Van partners, kinderen of andere huisgenoten mag een bepaalde mate van ondersteuning en hulp van elkaar worden verwacht, dat is wat we noemen gebruikelijke hulp. Ondersteuning en hulp die hier bovenuit gaat, noemen we boven gebruikelijke hulp. Die kan in het kader van mantelzorg eventueel worden geboden, maar kan ook een reden zijn om een (maatwerk)voorziening toe te kennen. De gemeente Bronckhorst heeft bepaald dat van kinderen onder de 18 jaar niet meer zal worden verlangd in deze dan dat op basis van de leeftijd als gebruikelijke hulp mag worden verwacht.

Ad. h. Hulpvraag

Een vraag om maatschappelijke ondersteuning van een cliënt aan het college, die daarna zorg draagt voor onderzoek naar de hulpvraag en het realiseren van een oplossing op maat voor de cliënt.

Ad. i. Maatschappelijke ondersteuning

Dit betreft alle activiteiten en ondersteuning die door het college wordt geboden aan cliënten op grond van de Wmo 2015.

Ad. j. Maatwerkvoorziening

Dit gaan om de ondersteuning op maat die aan een cliënt door het college wordt geboden.

Ad. k. Cliënt

De persoon die ondersteuning vraagt van de gemeente op grond van de Wmo 2015. Waarbij dit iemand moet zijn die zijn of haar hoofdverblijf heeft in de gemeente Bronckhorst, behalve in geval van beschermd wonen, dan moet het een ingezetene van Nederland betreffen.

Ad. l. Melding

De cliënt die zich richt tot het college met een ondersteuningsvraag doet daarmee een melding.

Ad. m. Persoonsgebonden budget

De cliënt kan in veel gevallen kiezen of hij een toegekende maatwerkvoorziening in de vorm van Zorg in Natura wil, waarbij alles door de gemeente en de aanbieder(s) wordt geregeld. Of dat hij dit in de vorm van een persoonsgebonden budget wil, dan regelt de cliënt verder zelf het verkrijgen van de benodigde en toegekende ondersteuning.

Ad. n. Wet

De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 waar deze verordening betrekking op heeft.

HOOFDSTUK 2: TOEGANG

Artikel 2. Melding hulpvraag

De cliënt doet een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, de hulpvraag. De melding is, niet gebonden aan een vorm of locatie. De melding kan elektronisch of telefonisch worden gedaan en zowel op het gemeentehuis als bijvoorbeeld op locatie bij het sociaal team. In het eerste lid van artikel 2 is nog eens benadrukt dat de melding vormvrij is en het middel van een cliënt om zijn hulpvraag bij het college neer te leggen. De melding kan door of namens de cliënt worden gedaan, wat betekent dat ook iemand uit de omgeving van de cliënt als vertegenwoordiger kan optreden.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

Cliënten die behoefte hebben aan ondersteuning bij het proces van het verkrijgen van maatschappelijke ondersteuning kunnen dit aangeven bij het college. Het college zorgt er vervolgens voor dat deze ondersteuning kosteloos wordt geboden. Het college zorg er voor dat deze ondersteuning volledig gebeurt vanuit het belang van de cliënt. In afstemming met de cliënt wordt gekozen waar hij behoefte aan heeft ofwel wie de cliënt op een passende manier kan ondersteunen.

Artikel 4. Vooronderzoek, indienen persoonlijk plan

De verplichtingen voor het college die hier genoemd worden, zijn ook opgenomen in artikel 2.3.2 van de wet. Omdat het een specifieke plaats inneemt in de volgorde van de procedure, is het hier in de procedure nogmaals ingevoegd om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het persoonlijk plan is in de wet opgenomen. Doordat de cliënt een persoonlijk plan kan overleggen, is het college tijdig bekend met de wijze waarop de cliënt zelf vorm wil geven aan zijn persoonlijk arrangement dat nodig is om zelfredzaam te kunnen zijn en te participeren. Dit bevordert de eigen regie van de cliënt.

Artikel 5. Onderzoek

Het onderzoek vormt de kern van de procedure. De wet beschrijft in artikel 2.3.2 lid 4 de zaken die tijdens het onderzoek aan bod moeten komen. Ook al wordt dit in de wet niet expliciet genoemd, het uitgangspunt in de gemeente Bronckhorst is dat altijd persoonlijk contact tussen gemeente en cliënt plaatsvindt. In artikel 5 wordt benadrukt dat een gesprek deel uitmaakt van het onderzoek en dat het past in het stelsel van deze Wmo dat daar de omgeving van de cliënt zoveel mogelijk bij wordt betrokken. In artikel 6 is bepaald dat een verslag van het gesprek c.q. onderzoek wordt gemaakt. De cliënt en/of zijn vertegenwoordiger tonen een identiteitsbewijs om zich te legitimeren.

Artikel 6. Verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet opgenomen. Het eerste lid borgt dat altijd verslag wordt opgemaakt. Dit is formeel vormvrij, maar hierbij wordt door het college normaal een vaste werkwijze gehanteerd. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave van het gesprek maakt het voor de gemeente gemakkelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Deze is zo beknopt of uitgebreid als dat in de situatie noodzakelijk is.

Artikel 7. Advisering

Het college kan extra deskundigen inschakelen indien dat voor de beoordeling van een ondersteuningsvraag of aanvraag nodig is. Het college zorgt er voor dat bij ieder onderzoek c.q. iedere aanvraag de benodigde deskundigheid wordt ingezet, intern of extern. Bij de adviesaanvraag wordt een heldere vraag of afgebakende opdracht verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nodig is. In artikel 2.3.8, derde lid, van de wet is een medewerkingsplicht opgenomen. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Artikel 8. Aanvraag

De aanvraag van een maatwerkvoorziening kan door een cliënt pas worden ingediend na afronding van het onderzoek of als dit onderzoek niet tijdig gebeurt na het verstrijken van de zes wekentermijn. De cliënt kan of op het verslag of op andere wijze schriftelijk een aanvraag doen. Daarbij kan hij aangeven dit conform de conclusies in het verslag te willen doen of hij kan een afwijkende aanvraag doen. Daarbij geeft de cliënt ook aan de maatwerkvoorziening als Zorg in Natura of in de vorm van een Persoonsgebonden budget te willen ontvangen. De cliënt overhandigd tevens een kopie van een identiteitsbewijs.

HOOFDSTUK 3: MAATWERKVOORZIENING

Artikel 9. Criteria voor een maatwerkvoorziening

In dit artikel is het algemene afwegingskader dat in de Wet centraal staat nogmaals uiteengezet. De nadruk ligt op de eigen kracht en benutten van hulp van anderen. De maatwerkvoorziening vormt slechts het sluitstuk van de maatschappelijke ondersteuning.

In dit artikel wordt aangegeven dat het verslag van het onderzoek de basis vormt voor het beoordelen van de aanvraag van de cliënt. Daarbij verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening. Dat wil zeggen dat deze op maat moet zijn en dat de benodigde ondersteuning wordt geboden en van goede kwaliteit moet zijn, maar dat daarbij niet meer geld wordt uitgegeven dan nodig is. Als de aanvrager een duurdere voorziening wil ontvangen, dan is dat mogelijk als hij het prijsverschil zelf bijbetaald.

Als de cliënt zijn vraag om ondersteuning redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en door eigen beslissingen het beroep op de Wmo 2015 had kunnen voorkomen, dan kan het college besluiten geen maatwerkvoorziening te verstrekken.

Artikel 10. Specifieke criteria beschermd wonen en opvang

In dit artikel wordt aangegeven welke specifieke criteria aan de orde zijn ten aanzien van de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en opvang.

Iedere ingezetene van Nederland kan zich tot iedere gemeente in Nederland wenden om een aanvraag te doen voor beschermd wonen. Het beschermd wonen wordt door de Centrumgemeenten uitgevoerd, voor de gemeente Bronckhorst is dit de gemeente Doetinchem. Op termijn, naar verwachting 2020, komt het beschermd wonen onder de verantwoordelijkheid van alle gemeenten te vallen. Hier vindt inmiddels voorbereiding op plaats.

Het beschermd wonen heeft in principe een tijdelijk karakter en is er op gericht cliënten in staat te stellen zich op termijn (meer) op eigen kracht te laten handhaven in de samenleving. Het beschermd wonen kan in een instellingswoning plaatsvinden of in een woning van de cliënt zelf waarbij het toezicht en de begeleiding vanuit nabijheid worden geboden.

Cliënten die dakloos zijn of hun thuissituatie hebben verlaten vanwege huiselijk geweld, kunnen een beroep doen op opvang van de gemeente op grond van de Wmo 2015.

Artikel 11. Gebruikelijke hulp

Van partners, kinderen of andere huisgenoten mag een bepaalde mate van ondersteuning en hulp van elkaar worden verwacht, dat is wat we noemen gebruikelijke hulp. In dit artikel is beschreven wat voor activiteiten dit kan betreffen. Ondersteuning en hulp die hier bovenuit gaat, noemen we boven gebruikelijke hulp. Die kan in het kader van mantelzorg eventueel worden geboden door huisgenoten, maar dit kan ook een reden zijn om een (maatwerk)voorziening toe te kennen. In dit artikel wordt nadrukkelijk aangegeven dat de verplichting van gebruikelijke hulp geen onderscheid wordt gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, drukke werkzaamheden of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden. Zo nodig kan ondersteuning worden geboden om zaken aan te leren.

De gemeente Bronckhorst heeft bepaald dat van kinderen onder de 18 jaar niet meer zal worden verlangd in deze dan dat op basis van de leeftijd als gebruikelijke hulp mag worden verwacht.

Artikel 12. Beschikking

De cliënt moet middels de beschikking die hij ontvangt volledige informatie krijgen over zijn rechtspositie en kunnen begrijpen welke ondersteuning hij van de gemeente op grond van de Wmo 2015 ontvangt. In dit artikel zijn de essentialia opgenomen die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.

Artikel 13. Regels voor persoonsgebonden budget (pgb)

Het college verstrekt op grond van artikel 2.3.6 van de wet een persoonsgebonden budget als de cliënt daar gemotiveerd om vraagt. En als het college van oordeel is dat de cliënt in staat is de door hem benodigde ondersteuning te realiseren met behulp van het pgb. In de Beleidsregels Wmo worden hier door het college nadere regels op vastgesteld. In dit artikel worden de kaders aangegeven voor het college om de hoogte van een pgb vast te stellen. In het Financieel besluit Wmo worden deze kaders door het college uitgewerkt in actuele bedragen. De cliënt wordt gevraagd een plan te maken voor de besteding van het PGB, dit wordt samen met de cliënt besproken en geaccordeerd. Een cliënt kan een pgb voor de maatwerkvoorziening begeleiding desgewenst ook afnemen van iemand die behoort tot zijn informele netwerk, mits deze hiervoor niet meer in rekening brengt dan het daarvoor van toepassing zijnde specifieke tarief.

Artikel 14. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

Het college informeert de cliënt duidelijk welke regels van toepassing zijn betreffende het ontvangen van een maatwerkvoorziening in natura danwel in de vorm van een pgb. Indien de cliënt zich niet aan deze voorwaarden mocht houden, dan kan de maatwerkvoorziening worden ingetrokken. Als een toegekende maatwerkvoorziening binnen 6 maanden na de toekenning niet wordt ingezet, dan kan deze toekenning door het college worden ingetrokken als blijkt dat de aangevraagde ondersteuning niet nodig is. Als op enige wijze door de cliënt valselijk gebruik wordt gemaakt van een maatwerkvoorziening, dan kan het college de geldswaarde hiervan geheel of gedeeltelijk vorderen van de cliënt.

Als de cliënt langer dan 12 weken verblijft in een instelling op grond van de Wet langdurende zorg of de Zorgverzekeringswet kan het college beslissen de maatwerkvoorziening te beëindigen. Hiermee wordt terughoudend omgegaan om te voorkomen dat cliënten in een ‘draaideur-situatie’ terechtkomen.

Artikel 15. Opschorting betaling uit het persoonsgebonden budget

In dit artikel is geregeld dat als een ernstig vermoeden bestaat dat de cliënt ten onrechte een pgb ontvangt, het college de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd kan verzoeken de betalingen vanuit het pgb op te schorten.

Opschorting van betalingen vanuit een pgb kan ook geheel of gedeeltelijk aan de orde zijn als de cliënt tijdelijk in een instelling wordt opgenomen op grond van de Wet langdurende zorg of de Zorgverzekeringswet.

Artikel 16. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten

Het college onderzoekt met enige regelmaat en bijvoorbeeld middels steekproeven of maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten rechtmatig worden gebruikt.

HOOFDSTUK 4: Bijdrage in de kosten

Artikel 17. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

In de gemeente Bronckhorst zijn begin 2018 geen algemene voorzieningen aan de orde. Dit zijn voorzieningen die zich onderscheiden van algemeen gebruikelijke voorzieningen (zeg ‘winkels’) doordat de gemeente deze algemene voorzieningen in afstemming met een aanbieder tot stand heeft laten komen en de gemeente eventueel kan bepalen dat sprake is van een korting op de bijdrage die cliënten voor deze voorziening moeten betalen. Dit artikel is nu opgenomen om dit alvast te regelen, voor het geval algemene voorzieningen tot stand gaan komen.

De bijdragen in de kosten worden door het college nader bepaald en vastgelegd in het Financieel besluit Wmo.

Artikel 18. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten

Artikel 18 heeft betrekking op maatwerkvoorzieningen en pgb’s en geeft uitvoering aan de artikelen 2.1.4, eerste lid, aanhef en onder b, tweede lid, aanhef en onder b, en het derde en zevende lid, en 2.1.5, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015).

Het totaal van de bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen dan wel pgb’s is gelimiteerd tot een bedrag van maximaal € 17,50 per periodebijdrage.

In het tweede lid is toegevoegd dat de bijdrage gelijk is aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 17,50 per bijdrageperiode voor de cliënt of de gehuwde cliënten tezamen,

De laatste drie leden blijven inhoudelijk ongewijzigd en zijn vernummerd tot het derde lid tot en met het vijfde lid.

HOOFDSTUK 5: KWALITEIT EN VEILIGHEID

Artikel 19. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

In dit artikel wordt vastgelegd welke kwalitatieve eisen worden gesteld aan de aanbieders van maatschappelijke ondersteuning door de gemeente. In de wet is vastgelegd dat dit een verantwoordelijkheid van de gemeente is, ook om hier toezicht op te houden. Deze kwaliteitseisen worden gehanteerd bij de inkoop van de maatwerkvoorzieningen.

Artikel 20. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

In de wet en in het verlengde daarvan in de AMvB uit 2017 die betrekking heeft op het hanteren van reële kostprijzen door gemeenten in het kader van de Wmo 2015 is vastgelegd welke uitgangspunten de gemeente moet hanteren bij het bepalen van prijzen voor de inkoop van maatwerkvoorzieningen. Deze uitgangspunten zijn in dit artikel verankerd. Het college bepaald binnen de kaders van deze uitgangspunten de prijzen die zij hanteert bij de inkoop.

Artikel 21. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. Conform artikel 6.1 van de wet heeft de gemeente een calamiteitenprotocol vastgesteld en onder meer personen aangewezen die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet, de toezichthoudend ambtenaar. De toezichthoudend ambtenaar onderzoekt meldingen, onderzoekt en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 22. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

In dit artikel is geregeld dat aanbieders een regeling moeten vaststellen voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen. Dit wordt vastgelegd tijdens de inkoop van de maatwerkvoorzieningen. Het college houdt hier toezicht op.

Artikel 23. Klachtregeling

In dit artikel is geregeld dat aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van maatwerkvoorzieningen. Dit wordt vastgelegd tijdens de inkoop van de maatwerkvoorzieningen. Het college houdt hier toezicht op.

Artikel 24. Betrekken van ingezetenen van de gemeente bij het beleid

In dit artikel is geregeld dat het college inwoners van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid stelt voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en hen voorziet van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen. Verder zorgt het college ervoor dat inwoners, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

HOOFDSTUK 6: WAARDERING MANTELZORGERS EN TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN

Artikel 25. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

In dit artikel is geregeld dat mantelzorgers jaarlijks een blijk van waardering krijgen, nader te bepalen door het college. Het gaat om mantelzorgers die door of namens de cliënt worden aangemeld, waarbij de woonplaats van de cliënt leidend is en niet de woonplaats van de mantelzorger.

HOOFDSTUK 7: OVERGANGSRECHT EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 26. Nadere regels en hardheidsclausule

In dit artikel is geregeld, omdat het om maatwerk gaat, dat het college de mogelijkheid heeft om te komen tot afwijkende besluitvorming in het voordeel van de cliënt als sprake is van onbillijkheden van overwegende aard. Dit komt in de praktijk niet vaak voor, daar er altijd al een zeer persoonlijke beoordeling plaatsvindt, maar het is wel van belang het college deze ruimte te bieden.

Artikel 27. Overgangsrecht

Dit artikel voorziet in het overgangsrecht voor cliënten als zij te maken zouden krijgen met nieuwe regelingen ten gevolge van de vaststelling van deze nieuwe Verordening Wmo.

Artikel 28. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening en legt vast hoe de verordening dient te worden aangehaald.