Regeling vervallen per 01-01-2024

Beleidsregels maatschappelijke participatie en toeslagen gemeente Bronckhorst 2015

Geldend van 03-03-2015 t/m 31-12-2023

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke participatie en toeslagen gemeente Bronckhorst 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst;

Overwegende dat:

het wenselijk is om nadere regels te stellen voor het beleid over en de uitvoering van te verstrekken voorzieningen op het terrein van de bijstandsverstrekking als bedoeld in de Participatiewet;

gelet op:

de Participatiewet, de verordening maatschappelijke participatie en toeslagen Participatiewet gemeente Bronckhorst 2015 en het beleidsplan Sociaal Domein gemeente Bronckhorst 2015 – 2018;

Besluit vast te stellen de:

Beleidsregels maatschappelijv ke participatie en toeslagen gemeente Bronckhorst 2015

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet , de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst;

  • b.

    Peildatum: datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

  • c.

    Referteperiode: periode van drie jaar voorafgaand aan de peildatum;

  • d.

    Verordening: Verordening maatschappelijke participatie en toeslagen gemeente Bronckhorst 2015;

  • e.

    Wet: de Participatiewet.

Hoofdstuk 2. Bepalingen omtrent inkomensgrenzen en bijzondere bijstand

Artikel 2. Inkomensgrenzen kring der rechthebbenden

Binnen de verordening maatschappelijke participatie en toeslagen gemeente Bronckhorst 2015 behoren belanghebbenden in eerste aanleg tot de kring der rechthebbenden wanneer deze een inkomen hebben dat 110% van het op dat moment geldende minimum loon niet overstijgt. In aanvulling hierop hanteren we de volgende inkomenscriteria als toetsingscriteria voor de toekenning van verstrekkingen:

  • a.

    Voor een alleenstaande wordt 70% van de norm gehanteerd als bedoeld in artikel 21 onderdeel b van de wet.

  • b.

    Voor alleenstaande ouders wordt 90% van de op dat moment geldende bijstandsnorm voor gehuwden als bedoeld in artikel 21, onderdeel b. van de wet.

  • c.

    Voor gehuwden: 100% van de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel b. van de wet.

  • d.

    De kostendelersnorm is niet van toepassing op bovenstaande toetsingscriteria.

Artikel 3. Bijzondere bijstand

In artikel 35 van de wet is de mogelijkheid geregeld om een belanghebbende individuele bijzondere bijstand te verstrekken.

  • a.

    De duur waarover het inkomen en vermogen in aanmerking wordt genomen als bedoeld in artikel 35 lid 1 van de wet zijn de laatste drie maanden vóór het indienen van de aanvraag.

  • b.

    Het college maakt geen gebruik van de mogelijkheid tot het weigeren van bijstand wanneer dit een bedrag genoemd in artikel 35 lid 2 van de wet niet te boven gaat.

  • c.

    Bij de behandeling van de aanvraag voor bijzondere bijstand wordt een draagkrachtberekening gemaakt. Hiervoor worden de bijstandnormen gehanteerd als bedoeld in artikel 2 van deze beleidsregels.

Hoofdstuk 3. Bepalingen omtrent individuele inkomenstoeslag

Artikel 4. Recht op individuele inkomenstoeslag

Het college verleent een persoon op verzoek individuele inkomenstoeslag indien hij voldoet aan de voorwaarden als opgenomen in de verordening, deze beleidsregels en artikel 36 van de wet.

Niet voor individuele inkomenstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die in de referteperiode een maatregel van 20% van de bijstandsnorm of hoger opgelegd heeft gekregen op grond van artikel 7 tot en met 10 van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz gemeente Bronckhorst 2015. Een waarschuwing wordt hier niet als maatregel beschouwd.

Artikel 5. Hoogte inkomenstoeslag

In aanvulling op artikel 2 lid 7 van de verordening bedraagt de hoogte van de individuele inkomenstoeslag

  • a.

    Voor alleenstaanden 40% van de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel a van de wet.

  • b.

    Voor alleenstaande ouders 40% van 90% van de op dat moment geldende bijstandsnorm voor gehuwden als bedoeld in artikel 21, onderdeel b. van de wet.

  • c.

    Voor gehuwden: 40% van de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel b. van de wet.

Artikel 6. Zicht op inkomensverbetering inkomenstoeslag

Het college beoordeelt aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval of de aanvrager geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. Hierbij neemt het college in ieder geval in aanmerking:

  • a.

    De krachten en bekwaamheden van de aanvrager;

  • b.

    De inspanningen die de aanvrager heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Personen die een opleiding volgen als bedoeld in de WTOS, of een studie volgen als bedoeld in de WSF 2000 worden geacht uitzicht op inkomensverbetering te hebben.

De belanghebbende die inkomsten uit arbeid ontvangt onder de inkomensgrens voor de individuele inkomenstoeslag en bewust kiest voor een deeltijdbaan, maar wel potentieel heeft om zijn inkomen te verbeteren, wordt geacht zicht op inkomensverbetering te hebben.

Aan belanghebbenden met zicht op inkomensverbetering wordt geen inkomenstoeslag verstrekt.

Artikel 7. Vaststelling hoogte inkomen inkomenstoeslag

Wanneer de belanghebbende 36 maanden of langer voorafgaande aan de peildatum heeft geleefd van een bijstandsuitkering, hoeft hij geen bewijsstukken aan te leveren. Het inkomen kan worden vastgesteld op grond van de gegevens van de belanghebbende die aanwezig zijn bij de gemeente.

In andere gevallen moet het inkomen van de belanghebbende gedurende de gehele referteperiode worden vastgesteld. Dat wordt als volgt gedaan:

  • a.

    aan de hand van bewijsstukken van netto-inkomsten in de drie jaar voorafgaande aan de peildatum, zoals afschriften bankrekening, loonstroken etc, en:

  • b.

    aan de hand van jaaropgaven of andere jaaroverzichten van inkomsten in de drie jaar voorafgaande aan de peildatum.

Hierop zijn de volgende uitzonderingen mogelijk:

  • -

    Wanneer de belanghebbende de hiervoor genoemde bewijsstukken niet of niet geheel kan leveren, worden bewijsstukken gevraagd die voldoende inzicht geven in het inkomen van de belanghebbende gedurende 36 maanden voorafgaande aan de peildatum.

  • -

    Wanneer aan de belanghebbende in de voorgaande jaren een individuele inkomenstoeslag of langdurigheidstoeslag is toegekend, hoeft de belanghebbende alleen bewijsstukken van inkomsten en vermogen aan te leveren van haar jaar voorafgaande aan de peildatum.

Opgemerkt wordt het volgende. De noodzaak tot het opvragen van aanvullende of andere gegevens zal per aanvraag verschillen. Als de belanghebbende gedurende de referteperiode heeft gewerkt bij dezelfde werkgever, kan worden nagegaan of de aangeleverde gegevens overeenkomen met de gegevens op Suwinet. Bij iemand met wisselende inkomsten bij verschillende werkgevers of bij een zelfstandige, is dat moeilijker. Het blijft mogelijk om in individuele gevallen op een alternatieve manier de inkomsten te verifiëren. De bewijslast ligt echter bij belanghebbende. Die moet aannemelijk maken dat hij gedurende de 36 maanden voorafgaande aan de peildatum heeft geleefd van een inkomen onder de voor hem of haar geldende inkomensgrens (artikel 6 van de verordening). Kan belanghebbende dat niet voldoende, dan wordt de aanvraag afgewezen.

Ook wordt opgemerkt, dat net als bij bijzondere bijstand inkomsten pas in aanmerking mogen worden genomen als de belanghebbende daarover beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Rekening moet worden gehouden met executoriaal beslag, WSNP en minnelijk schuldregelingen.

Artikel 8. Peildatum vermogenstoets inkomenstoeslag

Met het oog op de vermogenstoets wordt het vermogen in aanmerking genomen waarover de belanghebbende op de peildatum beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Hiermee wordt een praktische oplossing geboden met betrekking tot de vermogenstoets. Deze wordt toegepast met betrekking tot het vermogen op de peildatum zodat niet behoeft te worden nagegaan of een belanghebbende op geen enkel moment tijdens de referteperiode over vermogen heeft beschikt boven de vermogensgrens.

Wanneer uit voorhanden zijnde gegevens blijkt dat in de referteperiode over een aanzienlijk vermogen is beschikt, wat uit het oogpunt van bijstandsverlening niet te rechtvaardigen is, kan de toeslag worden geweigerd. Ook het vermogen in de vorm van een eigen woning wordt meegenomen en getoetst aan artikel 34 van de Participatiewet. Artikel 50 van de Participatiewet (bijstand in de vorm van een lening in verband met een eigen woning) is niet van toepassing op de individuele inkomenstoeslag. Voor het bepalen van de waarde van de woning kan de WOZ-waarde worden aangehouden.

Overigens heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de uitvoeringstechnische complicaties erkend en stemt ermee in dat slechts wordt vastgesteld wat het vermogen is geweest op de peildatum.

Artikel 9. Individuele vaststelling van de peildatum inkomenstoeslag

Bij elke afzonderlijke aanvraag wordt vastgesteld op welke datum het recht op individuele inkomenstoeslag is ontstaan. Dit kan elke dag van het jaar zijn.

Artikel 10. Gehuwden/gezamenlijke huishouding inkomenstoeslag

Uitgangspunt is, dat het recht op individuele inkomenstoeslag gehuwden gezamenlijk toekomt. Indien belanghebbenden op de peildatum, de datum waarop de periode van 36 maanden afloopt, voor de Participatiewet als gehuwd/gezamenlijke huishouding worden aangemerkt, moeten beide belanghebbenden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 Participatiewet.

Indien één van beide gehuwden niet voldoet aan deze voorwaarden, hebben beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag. De situatie waarin één van de gehuwden is uitgesloten op de peildatum is uitgesloten ingevolge artikel 11 (gelijkstelling aan een Nederlander, rechtmatig verblijf in Nederland) of artikel 13, eerste lid, Participatiewet (militaire of vervangende dienstplicht, wegens werkstaking of uitsluiting niet deelnemen aan de arbeid, langer dan vakantieduur in het buitenland verblijven, jonger zijn dan 18 jaar, rechthebbende echtgenoot komt in aanmerking naar de hoogte, die voor hem/haar als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden).

Het kan voorkomen dat een belanghebbende in de referteperiode van 36 maanden één of meerdere partners heeft gehad. Beoordeeld dient dan te worden wat de totale inkomsten over genoemde periode zijn geweest, dus inclusief eventuele inkomsten van ex-partner(s).

Samengevat:

  • -

    Indien op de peildatum bij gehuwden/partners met een gezamenlijke huishouding één partner is uitgesloten op grond van artikel 11 of 13 Participatiewet, dan kan de andere partner wel recht hebben op de individuele inkomenstoeslag van een alleenstaande (ouder). Omdat belanghebbende wel beschouwd dient te worden als gehuwde, dient wel het gezinsinkomen te worden getoetst aan de norm van artikel 21 onderdeel b Participatiewet. Ook het inkomen en vermogen van de niet rechthebbende echtgenoot zal aan de eis van artikel 36 Participatiewet moeten voldoen.

  • -

    Indien op de peildatum bij gehuwden/partners met een gezamenlijke huishouding één partner niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 36, hebben beide partners geen recht.

  • -

    Indien de belanghebbende in de referteperiode meerdere partners heeft gehad, dienen de inkomsten en het vermogen van die partners te worden meegenomen in de inkomenstoets.

Artikel 11. Verblijf in het buitenland inkomenstoeslag

Indien de periode van 36 maanden door een kort verblijf in het buitenland wordt onderbroken, staat dat toekenning van individuele inkomenstoeslag niet in de weg. Wanneer het verblijf in het buitenland het gestelde in artikel 13, eerste lid, onder d, Participatiewet (de gebruikelijke vakantieduur) overschrijdt is dit geen reden, om de aanvraag voor individuele inkomenstoeslag af te wijzen. Wel dient over deze periode aangetoond te worden, of men geen hoger inkomen heeft genoten, dan 110% van de bijstandsnorm.

Hoofdstuk 4. Stlotbepalingen

Artikel 12. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, als toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 13. Inwerkingtreding en intrekken oude beleidsregels

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op de dag na publicatie.

  • 2. Deze beleidsregels vervangen de Beleidsregels Langdurigheidstoeslag 2010.

Artikel 14. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke participatie en toeslagen gemeente Bronckhorst 2015.

TOELICHTING

Algemeen

De gemeenteraad van de gemeente Bronckhorst heeft op de raadsvergadering van 8 november 2014 de Verordening maatschappelijke participatie en toeslagen gemeente Bronckhorst 2015 vastgesteld. Deze beleidsregels zijn een nadere uitwerking van deze verordening.

Inkomensgrenzen kring der rechthebbenden en bijzondere bijstand

Met de invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015 kennen we de bijstandsnorm voor alleenstaande ouders niet meer. Alleenstaande ouders vallen onder de lagere bijstandsnorm voor alleenstaanden. Naast de bijstand ontvangen de alleenstaande ouders het kindgebonden budget van de Belastingdienst.

Voor de inkomenstoets bij de participatiebijdrage, de individuele inkomenstoeslag en de bijzondere bijstand is het toepassen van een norm voor alleenstaande ouders noodzakelijk. Dit is noodzakelijk omdat door de lagere bijstandsnorm voor alleenstaanden altijd sprake is van inkomensruimte waardoor de alleenstaande ouders niet in aanmerking komen voor de participatiebijdrage, de individuele inkomenstoeslag en de bijzondere bijstand.

Om dit te voorkomen is voor alleenstaande ouders een toetsinkomen ingevoerd die 90% van de bijstandsnorm voor gehuwden is.

In artikel 35 van de wet is de mogelijkheid geregeld om een belanghebbende individuele bijzondere bijstand te verstrekken. Met deze beleidsregels geven we richting aan de toestingsperiode van het inkomen en vermogen van belanghebbende.

De wet geeft ons de mogelijkheid om niet tot verstrekking van bijzondere bijstand over te gaan wanneer dit een bedrag van € 128,- niet te boven gaat. We hanteren geen drempelbedrag. Wanneer de noodzaak door belanghebbende is aangetoond gaan we tot betaling over.

Individuele inkomenstoeslag

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen.

Om die reden is bij de invoering van de WWB in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. De gedachte achter de langdurigheidstoeslag was, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven.

Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag.

Voor de langdurigheidstoeslag gold dat het college de langdurigheidstoeslag moest verlenen als een belanghebbende voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Onder de Participatiewet kan het college een individuele inkomenstoeslag verlenen. Het toekennen van een individuele inkomenstoeslag is daarmee een bevoegdheid geworden en geen verplichting. Dit kan ertoe leiden dat het college ook kan afzien van het toekennen van een individuele inkomenstoeslag, ook al voldoet een belanghebbende wel aan de wettelijke voorwaarden voor een dergelijke toeslag. Met deze beleidsregels geeft het college invulling aan deze discretionaire bevoegdheid.