Regeling vervallen per 31-10-2019

Bronckhorster ruimtelijke afweging bij energie-initiatieven

Geldend van 10-04-2020 t/m 30-10-2019 met terugwerkende kracht vanaf 31-10-2019

Intitulé

Bronckhorster ruimtelijke afweging bij energie-initiatieven

Positieve grondhouding

Als gemeente hebben we een positieve grondhouding ten aanzien van energie-initiatieven. Dus in principe denkt de gemeente Bronckhorst vanuit “ja, mits”. We scheppen duidelijkheid waar de opwek van duurzame energie mogelijk kan en onder welke ruimtelijke en landschappelijk voorwaarden. De landschappelijke waardering op grond van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is de basis. Dit is een gemeentelijk en ruimtelijk afwegingskader (met beleidsregels) dat de raad vaststelt. We stellen hierbij een extra eis om de landschappelijke inpassing te borgen. We toetsen hier in het ruimtelijk spoor op.

We zijn op de hoogte van de wet- en regelgeving gesteld door de provincie en het Rijk. Dit zijn bovengemeentelijke belemmeringen, die aan verandering onderhevig kunnen zijn. Denk aan hindergevoelige functies en wet- en regelgeving rondom laagvliegroutes, radarverstoring, Gelders Natuur Netwerk (GNN) en Natura 2000.

Regionaal Koersdocument voor duurzame energie hebben we als input gebruikt om deze Bronckhorster ruimtelijke afweging te maken.

De ruimtelijke afweging

In dit ruimtelijke afwegingskader betrekken we de volgende ruimtelijke aspecten en uitgangspunten.

1. Gebiedstypen en hun kwaliteit

De Regiekamer RO hanteert kaarten bij het ruimtelijk toetsen van nieuwe initiatieven. Het zijn globale, indicatieve kaarten en de Regiekamer gebruikt deze ter indicatie.

Het is belangrijk ons af te vragen wat deze nieuwe installaties met het landschap en de beleving van het landschap in Bronckhorst doen en waar en op welke manier installaties het beste geplaatst kunnen worden. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, gaan we uit van:

de verschillende cultuurlandschappen met zijn specifieke eigenschappen.

Om te komen tot een landschapsindeling op hoofdlijnen is een clustering gemaakt in de cultuurhistorische landschapstypen op basis van de landschapstypenkaart. Dit heeft, naast de types woongebied en bedrijventerrein, geleid tot drie landschapstypen:

  • open: landschappen zonder of met relatief weinig visuele barrières, met name ten aanzien van opgaand groen;

  • halfopen: landschappen met visuele barrières, maar overwegend bestaand uit lijnvormige elementen;

  • gesloten: landschappen met visuele barrières, overwegend bestaand uit gesloten massa’s (bos, bebouwing).

Deze cultuurlandschappen zijn weergegeven op kaart 1.

de cultuurlandschappelijke waardering gebaseerd op het ‘Landschapsontwikkelingsplan – gemeenten Bronckhorst-Lochem-Zutphen’.

De diverse cultuurlandschappen of landschapstypen in Bronckhorst zijn gewaardeerd van zeer hoog naar zeer laag. De landschapstypen van de cultuurhistorische kaart zijn gewaardeerd op basis van drie kenmerken: gaafheid, fysiognomie en bijzondere kenmerken. Hierbij wordt het huidige landschap vergeleken met het referentiepunt. Gaafheid heeft dan betrekking op de (verkavelings)-patronen. Fysiognomie betreft de openheid van het landschap. Onder bijzondere kenmerken wordt verstaan in hoeverre die ruimtelijke structuren of elementen (nog) aanwezig zijn, die het landschap zijn duidelijk eigen karakter geven.

De cultuurlandschappelijke waarderingskaart is weergegeven op kaart 2. Binnen Bronckhorst komen bijzondere landschappelijke gebieden voor, zoals de Halse rug, de landgoederenzone. Deze zijn weergegeven op kaart 3.

Op grond van de landschappelijke informatie zijn alle mogelijke installaties (varianten van waterkracht, bodemenergie, biomassa, zon en wind) in een inpassingsmatrix opgenomen waarmee op voorhand inzicht wordt verkregen of een initiatief landschappelijk gezien toegestaan is of niet en waar rekening mee moet worden gehouden. De inpassingsmatrix is opgenomen in afbeelding 1.

Zo geldt op grond van deze matrix voor grootschalige ontwikkelingen dat deze niet zijn toegestaan, als het landschap is gekwalificeerd als ‘zeer hoog’ en ‘hoog’. In de als ‘middelmatig’ aangeduide landschappen, geldt het ‘nee, tenzij principe’. In die gebieden worden aan een ruimtelijke onderbouwing voor een specifiek project hogere eisen gesteld aan de landschappelijke beoordeling versus de te bereiken klimaatdoelstellingen. Het vorenstaande betekent dat grootschalige ontwikkelingen met name worden voorzien in de als ‘zeer laag’ en ‘laag’ gekwalificeerde landschappen.

Vanuit provinciaal beleid zijn grote delen van het Gelders Natuur Netwerk (GNN) uitgesloten voor windturbines. Op die locaties is de realisatie van middelgrote en grote windturbines niet mogelijk. Mini en kleine windturbines zouden hier wel kunnen, mits deze op een erf liggen.

2. Ruimtelijke belemmeringen

Een aantal gebieden hebben een functie die niet te verenigingen is met de inpassing van sommige duurzame opwekkingsvormen. Het is daarbij niet altijd mogelijk om de belemmering op te heffen, hier moet dan rekening mee gehouden worden. Dit zijn onder andere:

  • Laagvliegroute, aardgas en biogasleidingen en infrastructuur.

  • Radarzones van defensie.

  • Gelders Natuur Netwerk (GNN), Groene ontwikkelingszone (GO) en Nationaal Landschap (NL).

  • Stiltegebieden, Natura 2000 gebied, Molenbiotopen, Grondwaterbeschermingsgebieden met boringsvrije zones en beschermingszone natte landnatuur. In de grondwaterbeschermingsgebieden zijn geen activiteiten toegestaan die van invloed zijn op het grondwater zoals koude/warmteopslag.In stiltegebieden zijn geen windturbines zijn toegestaan.

  • Beschermde stads- en dorpsgezichten. (bestemmingsplannen).

3. Maar ook ruimtelijke kansen

Daarnaast zijn er ook locaties denkbaar die juist kansen bieden voor het combineren van duurzame opwekinstallaties met de aanwezige functie. Een voorbeeld hiervan is het versterken van de ruimtelijke functie van infrastructuur door aanleg van zonneparken en/of windturbines. Realisatie van installaties langs infrastructuur kan leiden tot een ‘Energie Etalage’ waar de duurzaamheidsambities van de gemeente gepresenteerd worden.

Op het vlak van ecologie kunnen met name zonneparken een grote bijdrage leveren. Als een zonnepark 25 jaar meegaat en gedurende deze periode minder of geen mest en bestrijdingsmiddelen toegepast worden, biedt dit kansen voor herstel van het bodemleven en voor stimulering van biodiversiteit voor zowel flora als fauna.

Bij het ontwerp van zonneparken is het van groot belang om de kansen voor ecologische verbindingszones bij het ontwerp mee te wegen en om bij meervoudig ruimtegebruik ook versterking van de ecologie een plek te geven in het project.

De toets

Door de inpassingsmatrix en de overige bovenstaande informatie met elkaar te combineren kan in eerste aanleg een beeld worden gevormd of een initiatief ruimtelijk gezien kans van slagen heeft. Wanneer een gedetailleerdere uitwerking voor een initiatief binnen de gemeente beschikbaar is of komt worden initiatieven getoetst aan deze gedetailleerdere uitwerking.

4. Uitgangspunten

Naast de toepassing van bovenstaande informatie wordt bij de ruimtelijke toets ook de volgende uitgangspunten betrokken.

Algemeen

Ten behoeve van de realisatie van duurzame energie projecten worden geen bomen, struiken of houtwallen gekapt om het rendement te optimaliseren tenzij kap en/of herplant geen (cultuurhistorische) waardevermindering van het landschap met zich meebrengt dan wel dit juist zelfs ten goede komt aan de kwaliteit van het gebied dan wel de cultuurhistorische waarden.

Windenergie

De bouw van windparken is toegestaan onder de voorwaarde dat:

  • 1.

    De uitkomsten van de planMER (uiteraard voor zover nodig) voor dat project overwegend positief zijn.

  • 2.

    Het landschap ter plaatse als inspiratie wordt gebruikt voor het ontwerp voor de opstelling van de windturbines, met name indien deze worden geprojecteerd in de als ‘middelmatig’ aangeduide landschappen.

  • 3.

    Dit project niet gerealiseerd wordt binnen Nationaal Landschap De Graafschap en in gebieden met bijzondere landschappelijke waarde.

  • 4.

    Realisatie plaats vindt binnen de als ‘zeer laag’ en ‘laag’ gekwalificeerde landschappen.

De bouw van een miniturbine met een horizontale of verticale as is toegestaan op gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een ashoogte van maximaal 3 meter boven het hoogste punt van dat gebouw of bouwwerk.

De bouw van tot twee kleine windturbine tot 25 meter ashoogte is toegestaan:

  • 1.

    Op een bedrijfskavel binnen bedrijventerreinen in kernen.

  • 2.

    Op het bestemmings- dan wel bouwvlak van (bedrijfs)woningen in het buitengebied, dan wel een locatie met bebouwing zonder een bedrijfswoning. De afstand tot de woning, of de bebouwing als geen woning aanwezig is, mag niet meer dan 100 meter zijn.

De bouw van windmolens is niet toegestaan in of binnen een zone van 2 km te rekenen vanaf de grens van het van rijkswege beschermde stads- of dorpsgezicht

Zonne-energie

We werken alleen mee met parken tot en met 2 MW. Mogelijk werken we mee aan grotere zonneparken (>2 MW), als dit noodzakelijk is voor de uitbreiding van de toekomstige energie-infrastructuur/het energienetwerk.

Bij zonnepanelen in de tuin of op het erf (achtererfgebied) wordt meegewerkt onder de volgende voorwaarden:

  • -

    Binnen het bestemmingsvlak ten behoeve van de eigen energievoorziening.

  • -

    Tot maximaal 2 meter hoog (hoogte van schuttingen).

Zonnepanelen in het buitengebied buiten het erf of bestemmingsvlak worden zoveel mogelijk aangesloten op het erf gesitueerd.

Zonneparken zijn niet toegestaan op essen in een grootschalig open landschap vanwege de hoge cultuurhistorische waarde en op dekzandruggen.

Bij gebruik van agrarische grond voor zonneparken is de gemeente voorstander van meervoudig ruimtegebruik door het zonnepark met agrarische functies of andere functies te combineren.

Waterkracht

De gemeente werkt mee aan verzoeken voor plaatsing van een waterkrachtinstallatie(s).

Geothermie

De gemeente werkt mee aan verzoeken voor het gebruiken van diepe geothermie, mits het initiatief veilig is en geen schade berokkent aan de gezondheid.

5. De ruimtelijke procedure voor duurzame energieopwekking

Bij het ontwikkelen van duurzame opwekinstallaties stellen wij eisen aan de wijze waarop initiatieven worden georganiseerd en ingediend bij de gemeente. Elk initiatief wordt op diverse onderdelen beoordeeld. Het gaat dan om:

  • -

    maatschappelijk betrokkenheid (o.a. participatie, eigenaarschap),

  • -

    landschappelijk inpassing (o.a. natuur en biodiversiteit),

  • -

    ruimtelijke inpassing (omgeving, archeologie, cultuurhistorie, milieuzonering),

  • -

    technische informatie (o.a. netaansluiting, soort zonnepanelen, en onderstellen, opstelling, vermogen en omvang),

  • -

    financiële aspecten (o.a. business case, grondpositie, werkgelegenheid).

De initiatiefnemer doet een voorstel die een ieder inzicht geeft in bovengenoemde aspecten.

Wettelijke basis

In het ruimtelijke proces gaat het uiteindelijk om een herziening van het bestemmingsplan door de gemeenteraad of het afgeven van een omgevingsvergunning door het college van b & w (art 2.1, lid 1 sub c Wabo; vergunningen voor afwijking van het bestemmingsplan).

Stappenplan ruimtelijk/participatie spoor

Stap 1: indienen initiatief

Elk initiatief wordt in een vooroverleg met de initiatiefnemer op in ieder geval op ruimtelijke, landschappelijk, participatie, technische en financiële aspecten besproken.

Stap 2a: regiekamer RO

Indien het initiatief op ruimtelijke aspecten haalbaar is, wordt het ingebracht in de regiekamer Ruimtelijke Ordening. Daarin hebben naast die van ruimtelijke ordening ambtenaren zitting van bouwzaken, landschap en monumentenzorg. Is het advies van de regiekamer niet positief dan gaat het initiatief met motivering terug naar de initiatiefnemer. Deze past het plan aan/werkt het verder uit waarna het opnieuw in de regiekamer RO wordt behandeld. Is het plan positief dan wordt aan het plan een label A-, B- of C-plan gegeven (overeenkomstig het Bronckhorster Bestemmingplan Proces). In 2020 en 2021 gaan we bij energie-initiatieven uit van label B-plan.

Stap 2b: regiekamer Energie

De resultaten van deze ruimtelijke toets worden overgebracht naar de regiekamer Energie. In deze regiekamer zijn de beleidsvelden ruimtelijk ordening, energie en communicatie vertegenwoordigd. Afhankelijk van het initiatief kan, indien gewenst deze groep worden uitgebreid met andere beleidsvelden of (lokale) expertise worden gevraagd om advies. In de regiekamer Energie wordt het initiatief net als bij de Regiekamer RO dus interdisciplinair behandeld.

De regiekamer Energie komt regelmatig bij elkaar, beoordeelt dan alle ingebrachte plannen/ideeën en geeft een maatwerkadvies en -aanbod. De uitkomst van de regiekamer Energie kan ‘go’ of ‘no go’ zijn.

Stap 3: indienen projectplan

Ook met een uitgewerkt participatieplan.

Stap 4: principebesluit medewerking

In geval van groen licht van de regiekamers RO en Energie wordt middels een voorstel aan het college van burgemeester en wethouders om planologische medewerking gevraagd overeenkomstig het Bronckhorster Bestemmings Plan proces (BBP). Of artikel 2.12 Bor/Wabo.

Indien collegebesluit een voorlopige ‘go’ is: aan de initiatiefnemer wordt door de gemeente in een zogenaamde principemedewerkingsbrief kenbaar gemaakt dat de ontwikkeling planologisch wordt vastgelegd. Bijgesloten bij deze brief is een overeenkomst met alle afspraken die bij 1 t/m 3 zijn gemaakt en ‘spelregels’. Deze wordt ondertekend door beide partijen. Waar deze van tevoren is getekend door initiatiefnemer als het advies naar het college gaat.

De brief vermeldt ook dat de initiatiefnemer een bestemmingsplan met daarin een ruimtelijke onderbouwing kan (laten) opstellen. Ook de economische uitvoerbaarheid van het plan moet in het bestemmingsplan worden aangetoond. Eventueel wordt in dit plan ook de participatiemogelijkheden en de technische onderbouwing opgenomen. Want ook deze aspecten bepalen of het plan uitvoerbaar is.

Indien collegebesluit een ‘no go’ is: de initiatiefnemer wordt geïnformeerd dat het ingediende energieproject niet doorgaat met een onderbouwing van de reden.

Stap 5: RO-procedure

Het bestemmingsplan volgt de route van het Bronckhorster Bestemmings Plan proces (BBP). De gemeente levert aan de initiatiefnemer het format (startset) aan waaraan het bestemmingsplan moet voldoen. De initiatienemer is zelf verantwoordelijk voor het bestemmingsplan en het organiseren van het participatieproces met de omwonenden/buurt en andere betrokken partijen en organisaties. Wanneer het voorontwerp-bestemmingsplan is aangeleverd, wordt dit op enig moment door de gemeente opgenomen in een ontwerpveegplan. Veegplannen worden twee maal per jaar vastgesteld. Hier gelden de wettelijke inspraakprocedures.

De wijze waarop de gemeente Bronckhorst bestemmingsplannen herziet (BBP) is op de website van de gemeente uitvoerig beschreven.

De stappen zijn in onderstaande schema weergegeven.

Methode

afbeelding binnen de regeling

Ruimtelijke voorwaarden in vergunningen en bestemmingsplannen

Windprojecten

Initiatieven voor windenergieprojecten moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • Verplichte aanwezigheid van een technische stilstandvoorziening voor de bescherming van vogels en vleermuizen en het voorkomen van langdurige slagschaduw.

  • Onderzoek naar kansen voor versterken en vergroten van de biodiversiteit.

  • Windparken volgen de structuren in het landschap.

  • De gemeente ziet graag dat concrete opties voor de combinatie van een windpark met zonneveld(en) worden geïnventariseerd en uitgewerkt.

  • Beperking van de effecten op woon- en leefomgeving van inwoners.

  • Beperking van de negatieve effecten op landschap en natuur.

Zonprojecten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel .... ten behoeve van het gebruik van grond buiten het bouwvlak voor het plaatsen van grondgebonden zonnepanelen ten behoeve van de eigen energievoorziening, mits:

  • a.

    de zonnepanelen ten dienste staan van een woning, bedrijfswoning of bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak of bestemmingsvlak met een andere bestemming dan de bestemming Agrarisch;

  • b.

    de grond waarop de zonnepanelen geplaatst worden zoveel mogelijk direct grenst aan het bestemmingsvlak of bouwvlak waartoe de zonnepanelen behoren;

  • c.

    de geschatte opbrengst in kilowattuur mag niet meer zijn dan ten hoogste het eigen geschatte verbruik van in lid a. genoemde gebouwen;

  • d.

    de aanwezige daken van woning(en) en (bedrijfs)gebouwen onvoldoende geschikt zijn door vorm, constructie, monumentale waarde, afmeting of oriëntatie om de zonnepanelen op te bevestigen danwel dat deze ruimte al benut is;

  • e.

    de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;

  • f.

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;

  • g.

    geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische en landschappelijke waarden zoals opgenomen in de inpassingmatrix;

  • h.

    het terrein waarop de zonnepanelen staan wordt voorzien van een goede landschappelijke inpassing.

  • i.

    niet hoger dan 3 meter boven maaiveld;

  • j.

    plaatsing van zonne-installaties niet leidt tot bomenkap;

  • k.

    plaatsing van zonne-installaties binnen de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Beschermd dorpsgezicht’ en ‘Waarde – Beschermd stadsgezicht’ is uitgesloten;

  • l.

    plaatsing van zonne-installaties binnen de gebiedsaanduiding ‘overige zone – waardevolle open gebieden waaronder essen’, is uitgesloten.

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel .... ten behoeve van het gebruik van grond buiten het bouwvlak voor het plaatsen van grondgebonden zonnepanelen voor de opwekking van maximaal 2 megawatt welke wordt afgenomen door derden, mits:

  • -

    de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;

  • -

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;

  • -

    geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische en landschappelijke waarden zoals opgenomen in de inpassingmatrix;

  • -

    de zonnepanelen worden goed landschappelijke ingepast;

  • -

    niet hoger dan 3 meter boven maaiveld;

  • -

    tenzij de noodzaak voor het bouwen van zonnepanelen met een bouwhoogte van meer dan 3 meter boven maaiveld is aangetoond;

  • -

    plaatsing van zonne-installaties niet leidt tot bomenkap;

  • -

    plaatsing van zonne-installaties binnen de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Beschermd dorpsgezicht’ en ‘Waarde – Beschermd stadsgezicht’ is uitgesloten;

  • -

    plaatsing van zonne-installaties binnen de gebiedsaanduiding ‘overige zone – waardevolle open gebieden waaronder essen’, is uitgesloten.