Regeling vervallen per 01-07-2012

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst 2011

Geldend van 19-01-2011 t/m 30-06-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-04-2011

Intitulé

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst 2011

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst;Overwegende dat: het wenselijk is om regels te stellen ten behoeve van te verstrekken voorzieningen, financiële tegemoetkomingen, eigen bijdrage of het eigen aandeel en het persoonsgebonden budget op het terrein van de maatschappelijke ondersteuning;gelet op: de op 31 maart 2010 door de gemeenteraad vastgestelde Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst 2010 en het Besluit van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, houdende regels met betrekking tot de uitkeringen ten behoeve van beleid op het terrein van openbare geestelijke gezondheidszorg, maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid, de stimuleringsuitkeringen, de eigen bijdrage en de financiële tegemoetkomingen op het terrein van maatschappelijke ondersteuning en wijziging van andere besluiten van 2 oktober 2006, Staatsblad 450, 2006 (Besluit maatschappelijke ondersteuning).Besluit vast te stellen het: Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst 2011

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de omschrijving van de begrippen in dit besluit wordt verwezen naar de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst 2010. Als aanvulling hierop gelden de volgende begripsomschrijvingen:

  • a.

    Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst: is een door burgemeester en wethouders vastgesteld overzicht van de beschikbare voorzieningen en hun voorwaarden (verstrekkingenboek).

  • b.

    Besluit: het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst 2010.

  • c.

    Inkomen: het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet komstenbelasting 2001, in het peiljaar of het belastbare loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, in het peiljaar.

  • d.

    Inkomensgrens: de grens die gevormd wordt door 1,5 maal het van toepassing zijnde norminkomen inclusief vakantiegeld.

  • e.

    Norminkomen: de van toepassing zijnde norm in het kader van de Wet werk en bijstand.

  • f.

    Peiljaar: het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin aan een persoon maatschappelijke ondersteuning is verleend.

  • g.

    Tegenwaarde goedkoopst adequate voorziening: de waarde in geld (budget) van de goedkoopst adequate voorziening in natura.

  • h.

    Verordening: de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst 2010.

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

  • 1 De algemeen gebruikelijke voorzieningen, niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komend, zijn opgesomd (niet limitatief) in de beleidsregels.

  • 2 Wanneer de ondersteuningsvrager op grond van de beperkingen die hij ondervindt speciale uitvoeringen nodig heeft van voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn, komen alleen de meerkosten voor vergoeding in aanmerking, tenzij de concrete omstandigheden uitwijzen dat (met toepassing van de hardheidsclausule) ten gunste van de ondersteuningsvrager van deze bepaling dient te worden afgeweken.  

Artikel 3 Individuele voorzieningen in natura

Individuele voorzieningen die verstrekt worden in natura betreffen:

  • a.

    Hulp bij het huishouden, zie verder hoofdstuk 5 van dit besluit. Nadere regels zijn in de beleidsregels opgenomen;

  • b.

    Hulpmiddelen, op het gebied van het wonen of het zich binnen of buiten de woning te verplaatsen. De te verstrekken hulpmiddelen zijn opgenomen in de beleidsregels (verstrekkingenboek).

  • c.

    Woonvoorzieningen, die bestaan uit ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte (zgn. woningaanpassingen). Nadere regels zijn opgenomen in de beleidsregels.

Artikel 4 Individuele financiële vergoedingen

  • 1 Individuele voorzieningen die verstrekt worden als financiële vergoeding betreffen:

    • a.

      Financiële tegemoetkomingen;

    • b.

      Forfaitaire vergoedingen, financiële tegemoetkomingen of persoonsgebonden budgetten voor een woonvoorziening;

    • c.

      Forfaitaire vergoedingen, financiële tegemoetkomingen of persoonsgebonden budgetten voor een vervoersvoorziening;

    • d.

      Gemaximeerde vergoedingen voor sportrolstoelen, artikel 32 lid 3 van dit besluit.

  • 2 Bij het verstrekken van een geïndiceerde voorziening worden in elk geval de volgende voorwaarden in de beschikking opgenomen:

    • a.

      De verplichting om uit eigen beweging (en op verzoek) aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op de toegekende voorziening;

    • b.

      De verplichting om een financiële tegemoetkoming uiterlijk zes maanden na uitbetaling aan te wenden voor de bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend;

    • c.

      De verplichting om bewijsstukken te overleggen.

Artikel 5 Normale afschrijvingstermijn

De normale afschrijvingstermijn van een voorziening, genoemd in artikel 4 lid 3 onder sub i. van de verordering, is per voorziening opgenomen in de beleidsregels.

Hoofdstuk 3 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 6 Regels rond verstrekking persoonsgebonden budget

  • 1 Verstrekking van een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de ondersteuningsvrager en voor een voorziening waarvan de medische noodzaak is geïndiceerd.

  • 2 Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

    • a.

      de voorziening een algemene voorziening betreft;

    • b.

      er sprake is van hulp bij het huishouden met een looptijd tot 3 maanden;

    • c.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de ondersteuningsvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

    • d.

      het woonvoorzieningen zijn die uitsluitend in natura worden verstrekt. Deze zijn: mobiele tilliften (inclusief staliften), losse douchestoelen, douchebrancards, toiletstoelen,badliften en transferhulpmiddelen.

Artikel 7 Betaalbaarstelling en verantwoording

  • 1 Het persoonsgebonden budget wordt, nadat een besluit op de aanvraag is genomen, uitbetaald en beschikbaar gesteld aan de ondersteuningsvrager, diens wettelijke vertegenwoordiger of gemachtigde. Het is niet zo dat het college (ook als daarom wordt verzocht) het persoonsgebonden budget beheert en op verzoek uitbetaalt aan de door de ondersteuningsvrager uitgekozen leverancier. De ondersteuningsvrager, diens wettelijke vertegenwoordiger of gemachtigde is verantwoordelijk voor de betaling(en).  

  • 2 Het persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden wordt vooraf periodiek betaalbaar gesteld en wel per periode van vier weken, voor zover de ondersteuningsvrager conform de beschikking hierop aanspraak kan maken.  

  • 3 Het ontvangen van een persoonsgebonden budget houdt in dat de ondersteuningsvrager, diens wettelijke vertegenwoordiger of gemachtigde verantwoordelijk is voor de besteding van het beschikbaar gestelde bedrag voor het doel waarvoor het is toegekend. Het college kan bij beschikking extra voorwaarden stellen.  

  • 4 De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar, steekproefsgewijs plaats. De steekproef heeft een omvang van minimaal 10% van de verstrekte persoonsgebonden budgetten.

  • 5 Artikel 21 lid 5 van de verordening bepaald dat ten behoeve van de steekproefsgewijze controle van verstrekte persoonsgebonden budgetten de budgethouder verplicht is de noodzakelijke bescheiden aan het college te verstrekken. Wat deze bescheiden zijn, is in de beleidsregels vastgelegd.

Artikel 8 Terugvordering

  • 1 Het persoonsgebonden budget wordt teruggevorderd als:

    • a.

      het budget niet wordt aangewend voor het doel waarvoor het is verstrekt;

    • b.

      de ondersteuningsvrager voordat hij de voorziening heeft aangekocht of besteld overlijdt of verhuist naar een andere gemeente;

    • c.

      door een voortschrijdend ziektebeeld de geïndiceerde voorziening niet meer adequaat is en de ondersteuningsvrager met het toegekende budget de voorziening nog niet heeft aangekocht of besteld;

    • d.

      de ondersteuningsvrager zich niet houdt aan de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget is verstrekt

  • 2 Een voorziening aangeschaft met een persoonsgebonden budget kan, zodra deze voorziening niet meer gebruikt wordt, onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen, door het college worden opgehaald en voor herverstrekking beschikbaar gesteld.

Hoofdstuk 4 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 9 Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel

Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 22 van de verordening bedraagt de in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage en het eigen aandeel dat bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming voor eigen rekening blijft, tezamen:

  • 1.

    Het bedrag dat een ongehuwde persoon jonger dan 65 dient te betalen bedraagt € 17,80 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen boven € 22.636,- ligt het bedrag van € 17,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 22.636,-.

  • 2.

    Het bedrag dat een ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder dient te betalen bedraagt € 17,80 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen boven € 15.838,- ligt het bedrag van € 17,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 15.838,-.

  • 3.

    Het bedrag dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen boven € 27.902,- ligt het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 27.902,-.

  • 4.

    Het bedrag dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen boven € 22.100,- ligt het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 22.100,-.

Artikel 10 Inkomen

  • 1 Het inkomen, bedoeld in artikel 9, bestaat uit het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde persoon dan wel de gehuwde personen tezamen, en bedraagt:

    • a.

      indien met betrekking tot het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, in het peiljaar;

    • b.

      in de overige gevallen: het belastbare loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, in het peiljaar.

  • 2 Inkomen dat in het buitenland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van de belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen, als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen.

  • 3 In afwijking van het eerste lid vindt op aanvraag van de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend een voorlopige vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen plaats, indien redelijkerwijs te verwachten is dat het inkomen in het lopende jaar ten minste € 1.816,00 lager zal zijn dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Indien het derde lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar definitieve vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen over dat jaar plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig inkomen minder dan € 1.816 lager is geweest dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid, vindt definitieve vaststelling plaats overeenkomstig het eerste lid.

Artikel 11 Burgerlijke staat

Voor de toepassing van de artikelen 9 en 10 wordt een wijziging in de burgerlijke staat van de ongehuwde persoon of gehuwde persoon en het bereiken van een van belang zijnde leeftijd van een van deze personen in aanmerking genomen met ingang van de datum waarop die wijziging plaatsvindt.

Artikel 12 Negenendertig perioden van vier weken (3 jaar)

Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak die in eigendom wordt verstrekt of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die eigendom is van de ondersteuningsvrager, wordt gedurende een periode van 39 maal vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van een financiële tegemoetkoming gedurende die periode een met toepassing van het in artikel 9 vastgesteld bedrag in mindering gebracht.

Artikel 13 Geen eigen bijdrage of eigen aandeel

Geen eigen bijdrage of eigen aandeel is verschuldigd voor:

  • a.

    algemene voorziening;

  • b.

    een rolstoel;

  • c.

    voorziening die in bruikleen worden verstrekt;

  • d.

    forfaitaire vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten en/of voor individuele vervoerskosten.

Hoofdstuk 5 Hulp bij het huishouden

Artikel 14 Algemene hulp bij het huishouden of in natura

Hulp bij het huishouden is te onderscheiden in:

  • a.

    Algemeen direct beschikbare hulp bij het huishouden. De hulp gaat de gebruikelijke zorg te boven en wordt verleend door een aanbieder/organisatie die daarvoor door het college direct kan worden ingeschakeld;

  • b.

    Op de individuele persoon afgestemde hulp bij het huishouden (natura). Deze hulp gaat de gebruikelijke zorg te boven, maar de algemeen direct beschikbare hulp bij het huishouden, als bedoeld onder a, voorziet hierin niet omdat die onvoldoende oplossing biedt of niet beschikbaar is.

Artikel 15 Gebruikelijke zorg

Gelet op artikel 25 van de verordening wordt bij het vaststellen van een aanspraak op een voorziening voor hulp bij het huishouden de gebruikelijke zorg vastgesteld met toepassing van hetgeen daarover in de beleidsregels is bepaald (Protocol gebruikelijke zorg).

Artikel 16 Keuzevrijheid uit meerdere aanbieders

Op grond van artikel 6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en artikel 18 van de verordening bestaat er voor een ondersteuningsvrager de vrijheid om voor de voorziening hulp bij het huishouden in natura te kunnen kiezen uit meerdere aanbieders. Het college heeft hieraan invulling gegeven door in ieder geval drie aanbieders van huishoudelijke hulp te contracteren. De keuzevrijheid uit meerdere aanbieders is voor de ondersteuningsvrager op die manier gewaarborgd.

Artikel 17 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

  • 1

    • a.

      De hoogte van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt toereikend en, voor zover mogelijk, vergelijkbaar met een voorziening in natura vastgesteld.

    • b.

      Indien een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden vergeleken kan worden met een voorziening in natura, bedraagt de hoogte van het budget, conform artikel 21 lid 1 sub c van de verordening, de tegenwaarde van het goedkoopst-adequate tarief van de zorg in natura voor hulp bij het huishouden.

  • 2 Bij het vaststellen van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt rekening gehouden met de volgende uurtarieven:

    Bij het vaststellen van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt rekening gehouden met de volgende uurtarieven:

    • a.

      Indien de ondersteuningsvrager zelf de regie op de huishouding kan voeren én een arbeidsverhouding aangaat, is aangegaan of wenst aan te gaan als bedoeld in artikel 5 lid 1 van de Wet op de loonbelasting 1964 (HH1 specifiek), wordt een bedrag per uur beschikbaar gesteld van maximaal € 14,17.

    • b.

      Indien de ondersteuningsvrager zelf de regie op de huishouding kan voeren (HH1), wordt een bedrag per uur beschikbaar gesteld van € 17,63.

    • c.

      Indien de ondersteuningsvrager zelf de regie op de huishouding niet kan voeren (HH2), wordt een bedrag per uur beschikbaar gesteld van € 22,37.

Hoofdstuk 6 Woonvoorzieningen

Artikel 18 Vaststelling bedrag woonvoorzieningen

  • 1 De financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget minus de eigen bijdrage dat wordt verstrekt om een woningaanpassing mogelijk te maken, wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

  • 2 Woonvoorzieningen waarvan de kosten meer dan € 50.000,- bedragen worden niet verleend, tenzij weigering van de betrokken woonvoorziening – gelet op het belang dat de Wet beoogt te beschermen – zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.  

Artikel 19 Het verwerven van grond

  • 1 Ingevolge artikel 36 lid 1 van de verordening is het mogelijk om een tegemoetkoming te krijgen voor het verwerven van extra grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters (m2) per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning. Het aantal m2 wat voor een tegemoetkoming in aanmerking komt is per vertrek in een zelfstandige woning in de beleidsregels gemaximaliseerd.

  • 2 Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 20 m2.

Artikel 20 Bezoekbaar maken woonruimte

Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 34 lid 4 verordening bedraagt € 2.651,-.

Artikel 21 Technische levensduur van woonwagen korter dan 5 jaar

De aanpassingskosten, als bedoeld in artikel 38 van de verordening, zijn maximaal € 2.651,-.

Artikel 22 Verhuis- en (her)inrichtingskosten

De forfaitaire vergoeding voor de verhuis- en (her)inrichtingskosten als bedoeld in artikel 40 van de verordening bedraagt € 2.651,-.

Artikel 23 Financiële tegemoetkoming van kosten van onderhoud, keuring en reparatie

De maximale tegemoetkoming van kosten van onderhoud, keuring en reparatie, als gevolg van artikel 41 van de verordening, zijn de werkelijk gemaakte kosten van onderhoud, keuring en reparatie aan de in de beleidsregels genoemde onderdelen.

Artikel 24 Kosten in verband met huurderving

Het bedrag als bedoeld in artikel 43 lid 1 van de verordening is € 7.253,-.

Artikel 25 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1 Het college verleend in verband met tijdelijke huisvesting, als bedoeld in artikel 44 van de verordening, een financiële tegemoetkoming van werkelijk gemaakte extra kosten van maximaal € 625,- per maand bij het langer aanhouden van de te verlaten woonruimte of het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte.

  • 2 Het college verleend in verband met tijdelijke huisvesting een financiële tegemoetkoming in de kosten van de werkelijk gemaakte extra kosten met een maximum van € 315,- per maand bij het tijdelijk betrekken van niet-zelfstandige woonruimte.

Artikel 26 Terugbetaling bij verkoop

Het in artikel 45 van de van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning genoemde afschrijvingsschema luidt als volgt:

• in het eerste jaar is 100% van de kosten verschuldigd

• in het tweede jaar is 90% van de kosten verschuldigd

• in het derde jaar is 80% van de kosten verschuldigd

• in het vierde jaar is 70% van de kosten verschuldigd

• in het vijfde jaar is 60% van de kosten verschuldigd

• in het zesde jaar is 50% van de kosten verschuldigd

• in het zevende jaar is 40% van de kosten verschuldigd

• in het achtste jaar is 30% van de kosten verschuldigd

• in het negende jaar is 20% van de kosten verschuldigd

• in het tiende jaar is 10% van de kosten verschuldigd

in alle gevallen minus het percentage dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.  

Hoofdstuk 7 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 27 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

De inkomensgrens waarboven kosten voor lokaal vervoer of het bezit en gebruik van een auto zelf niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, zoals genoemd in artikel 48 van de verordening, bedraagt 1,5 maal de op dat moment geldende norm op grond van de Wet Werk en Bijstand.

Artikel 28 Vervoersvoorzieningen in natura

Vervoersvoorzieningen welke in natura kunnen worden verleend zijn de goedkoopst-adequate al dan niet aangepaste bruikleenauto, al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen, open electrische buitenwagen, scootmobiel of ander vervoermiddel.

Artikel 29 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget bij vervoersvoorzieningen

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt, conform artikel 21 lid 1 sub c van de verordening, vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening. Indien nodig wordt dit bedrag verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie over het jaar voorafgaand aan het laatste volle kalenderjaar voor de toekenning van de voorziening.

Artikel 30 Hoogte financiële vergoedingen in de kosten van vervoersvoorzieningen

  • 1 Het forfaitaire bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een eigen auto, bruikleen auto of taxi bedraagt € 1.018,-. Het forfaitaire bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 1.425,-.

  • 2 De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget voor aanpassing(en) van een eigen auto óf voor de aanschaf of gebruik van een ander vervoermiddel is gelijk aan de werkelijke kosten van de goedkoopst-adequate voorziening met een maximum van € 15.000,-. Een eigen auto of ander vervoermiddel mag op de datum van aanvraag verzoek financiële tegemoetkoming niet ouder zijn dan 7 jaar en de aanpassing(en) moet gelet op de technische staat verantwoord zijn.

  • 3 De forfaitaire vergoeding in de kosten van medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer bedraagt maximaal € 105,-.  

Artikel 31 Vervoerskostenvergoeding kinderen

Het forfaitaire bedrag als bedoeld in artikel 50 lid 2 van de verordening bedraagt € 1.018,-.

Hoofdstuk 8 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 32 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget bij rolstoelvoorzieningen

  • 1 Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt, conform artikel 21 lid 1 sub a en c van de verordening, vastgesteld als tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare rolstoelen in het een na vorige volledige kalenderjaar.

  • 2 Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als forfaitaire vergoeding. Het bedrag wordt vastgesteld op 100% van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening met een maximum van € 2.331,-. Dit bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in aanschaf én onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

Artikel 33 Niet medisch noodzakelijke aanpassingen of accessoires

Ten behoeve van niet medisch noodzakelijke aanpassingen of accessoires bij rolstoel of scootmobiel wordt éénmalig € 209,- beschikbaar gesteld.

Hoofdstuk 9 Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 34 Verplicht advies

Het bedrag waarboven ingevolge artikel 7 lid 2 onder a van de verordening advies gevraagd moet worden bedraagt € 20.420,-.

Artikel 35 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de ondersteuningsvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 10 van de verordening indien van toepassing aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de ondersteuningsvrager;

  • b.

    de beperkingen die de ondersteuningsvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de ondersteuningsvrager;

  • d.

    de psychisch en sociaal functioneren van de ondersteuningsvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de ondersteuningsvrager. Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Artikel 36 Hardheidsclausule

In gevallen waarin dit besluit niet voorziet, beslist het college.

Artikel 37 Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als: het ‘Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst 2011’.

Artikel 38 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt, na bekendmaking, met terugwerkende kracht in werking per 1 april 2011.

Ondertekening

Aldus vastgesteld te Bronckhorst op 11 januari 2011.
Burgemeester en wethouders van gemeente Bronckhorst
de secretaris,             de burgemeester,
 
P.C.M. van Gog          H.A.J. Aalderink 

Toelichting

Toelichting bij Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst 2011