Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregels Terugvordering WWB, IOAW en IOAZ 2013 BRUMMEN

Geldend van 31-10-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Beleidsregels Terugvordering WWB, IOAW en IOAZ 2013 BRUMMEN

Het college van de gemeente Brummen;

gelet op de bevoegdheidsbepalingen in de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

overwegende dat het noodzakelijk is om een aantal nadere regels betreffende terugvordering en incasso vast te stellen;

besluit de Beleidsregels Terugvordering WWB, IOAW en IOAZ 2013 BRUMMEN vast te stellen.

Hoofdstuk 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      WWB: Wet werk en bijstand;

    • c.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • d.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • e.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • f.

      Wet SUWI:Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • g.

      uitkering: bijstand op grond van de WWB, een inkomensvoorziening IOAW en IOAZ.

  • 2. Voor zover niet anders is bepaald worden begrippen in deze beleidsregels gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet.

Hoofdstuk 2 HERZIENING EN INTREKKING

Artikel 2 Gebruik maken van de wettelijke bevoegdheid

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het herzien of intrekken van het recht op bijstand ingevolge artikel 54, derde en vierde lid, van de WWB;

  • b.

    het herzien of intrekken van het recht op IOAW ingevolge artikel 17, derde en vierde lid, van de IOAW;

  • c.

    het herzien of intrekken van het recht op IOAZ ingevolge artikel 17, derde en vierde lid, van de IOAZ.

Artikel 3 Herziening of intrekking van het toekenningbesluit

Een besluit tot toekenning van een uitkering wordt herzien of ingetrokken indien:

  • a.

    het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB;

  • b.

    artikel 13, eerste lid, van de IOAW en artikel 13, eerste lid, van de IOAZ of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet SUWI, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;

  • c.

    anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Artikel 4 Afzien van herziening of intrekking van het toekenningbesluit

Het college kan op grond van dringende redenen besluiten af te zien van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit.

Hoofdstuk 3 TERUGVORDERING

Artikel 5 Terugvordering

De uitkering wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels.

Artikel 6 Ten onrechte verleende bijstand

Het college vordert de uitkering terug van de belanghebbende voor zover deze:

  • a.

    ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

  • b.

    in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

  • c.

    voortvloeit uit gestelde borgtocht;

  • d.

    ingevolge artikel 52 WWB bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;

  • e.

    anderszins onverschuldigd is betaald en voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs kon begrijpen of;

  • f.

    anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:

    • 1.

      de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in artikel 31 van de WWB, artikel 8 van de IOAW of artikel 8 van de IOAZ beschikt of kan beschikken;

    • 2.

      een uitkering is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.

  • g.

    terugvordering als bedoeld onder e. vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

Artikel 7 Terugvordering van gezinsleden

Onverminderd het bepaalde onder artikel 6 van deze beleidsregels worden kosten van bijstand of uitkering, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden teruggevorderd:

  • a.

    Indien de uitkering als gezinsbijstand of – uitkering aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB, artikel 13, eerste lid, van de IOAW en artikel 13, eerste lid, van de IOAZ of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet SUWI niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in artikel 31 van de WWB, artikel 8 van de IOAW of artikel 8 van de IOAZ bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden;

  • b.

    de onder a. genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.

Artikel 8 Terugvorderingbesluit

In het terugvorderingbesluit deelt het college aan de belanghebbende mede:

  • a.

    tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen bijstand wordt teruggevorderd;

  • b.

    de reden van de terugvordering;

  • c.

    het (wets)artikel, welke ten grondslag ligt aan de terugvordering;

  • d.

    de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen uitkering moet terugbetalen;

  • e.

    op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd;

  • f.

    de rente en kosten welke in rekening worden gebracht bij gebrekkige betaling;

  • g.

    de mogelijkheid dat indien het netto teveel betaalde bedrag aan bijstand verwijtbaar niet is terugbetaald op 31 december, het restantbedrag alsnog bruto moet worden terugbetaald;

  • h.

    de bezwaarmogelijkheid.

Artikel 9 Afzien van het nemen van een besluit tot terugvordering

  • a. Het college besluit geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor een dringende reden aanwezig is.

  • b. Het college gaat niet tot terugvordering over als de hoogte van de terugvordering niet meer bedraagt dan € 50,00, tenzij er sprake is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende.

Hoofdstuk 4 KWIJTSCHELDING WEGENS SCHULDENPROBLEMATIEK

Artikel 10 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Het college besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand indien:

  • a.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in artikel 11, onder b, van deze beleidsregels bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

  • c.

    de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang;

  • d.

    het bestaan van deze schulden de uitstroom van belanghebbende in belangijke mate in de weg staat.

Artikel 11 Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Van kwijtschelding als bedoeld in artikel 11 van de beleidsregels wordt afgezien indien:

  • a.

    de terugvordering van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende;

  • b.

    de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

Artikel 12 Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

Artikel 13 Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • a.

    niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen;

  • b.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

  • c.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Hoofdstuk 5 KWIJTSCHELDING

Artikel 14 Kwijtschelding na het voldoen van de betalingsverplichting

  • a. Als een belanghebbende voldoet aan de voorwaarden voor kwijtschelding die voor hem van toepassing zijn, zoals omschreven in artikel 15 a en 15 b van de beleidsregels, dan kan deze een verzoek doen aan het college om in aanmerking te komen voor kwijtschelding.

  • b. Door het voldoen aan de voorwaarden van artikel 15a en 15b van de beleidsregels ontstaat niet automatisch een recht op kwijtschelding. In zijn verzoek motiveert belanghebbende waarom in redelijkheid van hem niet langer kan worden verlangd dat wordt voldaan aan de volledige terugbetalingsverplichting.

  • c. Als een belanghebbende meerdere schulden heeft in verband met ten onrechte ontvangen uitkering en daarbij bevindt zich een vordering in verband met het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB artikel 13, eerste lid, van de IOAW en artikel 13, eerste lid, van de IOAZ, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet SUWI, en de vordering is ontstaan na 1 januari 2013, dan geldt de termijn van tien jaar voor het voldoen aan een betalingsregeling ook voor alle andere vorderingen.

  • d. Het college kan op grond van dringende redenen beslissen in afwijking van de artikelen 14, 15 a, 15 b en 16 van deze beleidsregels. Het college is hierbij gebonden aan de kaders die de wet voor toepassing van kwijtschelding stelt.

  • e. Het college kan besluiten de duur van de aflossing van bijstand, die in de vorm van een geldlening is verleend op basis van artikel 51 van de WWB, af te stemmen. Indien de belanghebbende gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en over een inkomen op bijstandsniveau beschikt kan het restant van de geldlening worden kwijtgescholden

Artikel 15a Voorwaarden voor kwijtschelding na het voldoen van de betalingsverplichting

Voor vorderingen die niet het gevolg zijn van een verwijtbare gedraging of schending inlichtingenplicht kan het college besluit van (verdere) terugvordering af te zien, indien de belanghebbende:

  • a.

    gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan;

  • b.

    gedurende drie jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

  • c.

    gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

  • d.

    gedurende 2 jaar al dan niet betalingen heeft verricht en de nog openstaande vordering minder bedraagt dan 113 euro;

  • e.

    een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

Artikel 15b Voorwaarden voor kwijtschelding na het voldoen van de betalingsverplichting

Voor vorderingen die het gevolg zijn van verwijtbare gedragingen en voor vorderingen in verband met het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB artikel 13, eerste lid, van de IOAW en artikel 13, eerste lid, van de IOAZ, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet SUWI, kan het college besluiten van de (verdere) terugvordering af te zien, indien de belanghebbende:

  • a.

    gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan; of

  • b.

    gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerde met de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald; of

  • c.

    gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

waarbij voor de omstandigheden onder sub a en b bovendien geldt dat in ieder geval een bedrag van 50% van de oorspronkelijke terugvordering, inclusief de loonheffing en premies, is voldaan.

Artikel 16 Afzien van kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichtingen

Kwijtschelding als bedoeld in artikel 14 en 15a en 15 b van de beleidsregels vindt niet plaats, indien:

  • 1.

    niet is voldaan aan de gestelde voorwaarden;

  • 2.

    de terugvordering van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende;

  • 3.

    de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden;

  • 4.

    de terugvordering van bijstand in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet zijn nagekomen;

  • 5.

    de terugvordering van bijstand zijn grondslag heeft in artikel 58, tweede lid  sub f, onder 1 en 2, van de  WWB, artikel 25, tweede lid, IOAW of artikel 25, tweede lid, IOAZ;

  • 6.

    voor vorderingen die een opgelegde bestuurlijke boete betreffen.

Hoofdstuk 6 INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE UITKERING EN BOETE

Artikel 17 Invorderingsbesluit

In het invorderingsbesluit deelt het college aan de belanghebbende mede:

  • a.

    op welk terugvorderingsbesluit de invordering betrekking heeft;

  • b.

    de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen bijstand dient terug te betalen;

  • c.

    op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd;

  • d.

    de rente en kosten welke in rekening worden gebracht bij gebrekkige betaling;

  • e.

    de bezwaarmogelijkheid.

Artikel 18 Wijze van invordering

  • a. De belanghebbende moet het bedrag ineens binnen de gestelde termijn voldoen, maar indien dit niet mogelijk is, kan het college de aflossing bepalen op:

    • 1.

      het bedrag welke meer bedraagt dan de beslagvrije voet zoals bepaald in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, indien de belanghebbende een inkomen heeft op bijstandsniveau;

    • 2.

      60% van de draagkracht met een minimumbedrag zoals vastgesteld onder 1, indien de belanghebbende over een hoger inkomen beschikt dan bijstandsniveau.

  • b. Indien op enig moment blijkt dat de debiteur beschikt of kan beschikken over vermogen waaruit de ten onrechte ontvangen uitkering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan, moet dat vermogen worden aangewend om de vordering, zoveel mogelijk, ineens en terstond af te lossen

Artikel 19 De hoogte van het vast te stellen aflossingsbedrag bij geldleningen

In afwijking van artikel 18 bepaalt het college de aflossing van de bijstand die in de vorm van een geldlening is verstrekt op grond van artikel 51 van de WWB op een bedrag dat gelijk is aan het percentage dat door de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet wordt gehanteerd bij aflossing van geldleningen.

Artikel 20 Het heronderzoek naar de financiële omstandigheden

  • a. Bij belanghebbenden met een vordering tot 3600 euro verricht het college geen onderzoek naar de financiële omstandigheden om te bezien of de betalingsverplichting kan worden gewijzigd, indien de door de gemeente opgelegde betalingsverplichting wordt nagekomen. Er wordt bij deze vorderingen na 3 jaar een heronderzoek gepland om te bezien of voldaan wordt aan de voorwaarden van kwijtschelding.

  • b. Bij belanghebbenden met een vordering tussen 3600 euro en 6000 euro verricht het college ten minste een keer per twee jaar onderzoek naar de financiele omstandigheden. Indien daartoe aanleiding is, wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

  • c. Bij belanghebbenden met een vordering hoger dan 6000 euro verricht het college ten minste een keer per jaar onderzoek naar de financiele omstandigheden. Indien daartoe aanleiding is, wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

  • d. Van de heronderzoeksfrequentie kan door het college worden afgeweken als aannemelijk is dat de financiele omstandigheden van de belanghebbende niet zal wijzigen of als de vordering bij regelmatige betaling van de vastgestelde betalingsverplichting binnen 3 jaar na het ontstaan van de vordering is afgelost.

Artikel 21 Verrekening en beslaglegging

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd door middel van:

  • a.

    verrekening met de maandelijks verleende bijstand of uitkering, op grond van artikel 48, vijfde lid, en artikel 60, derde lid van de WWB, artikel 28, tweede lid en derde lid, van de IOAW, artikel 28, tweede en derde lid, van de IOAZ, of bij het ontbreken van deze mogelijkheid;

  • b.

    een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

  • c.

    beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of

  • d.

    een conservatoir beslag in de zin van het Derde Boek van het Burgelijke Rechtsvordering; of

  • e.

    een executoriaal beslag op onroerende zaken of onder derden overeenkomstig het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering door middel van inschakeling van een deurwaarder.

Als invordering eenmaal heeft plaatsgevonden door middel van incassomaatregelen dan is kwijtschelding op grond van de artikelen14 tot en met 16, voor alle aanwezige vorderingen niet meer mogelijk.

Hoofdstuk 7 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 22 Rente en kosten

Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 22 van de beleidsregels, dan wordt de vordering verhoogd met:

  • a.

    de wettelijke rente; en

  • b.

    de op de invordering betrekking hebbende kosten, ten bedrage van 15% van de hoofdsom van een minimum van 45 euro en tot een maximum 450 euro.

Artikel 23 Brutering bijstand

Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid om op grond van artikel 58, vijfde lid WWB, artikel 25, vijfde lid IOAW en artikel 25, vijfde lid 4 IOAZ de bijstand bruto terug te vorderen, voorzover de belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de Belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in de volgende situaties:

  • a.

    het ontstaan van de terugvordering is aan belanghebbende te wijten; en

  • b.

    het is de belanghebbende te verwijten dat de terugvordering niet in hetzelfde boekjaar is voldaan zodat verrekening nog kon plaatsvinden.

Artikel 24 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking de dag na bekendmaking, onder intrekking van de Beleidsregels Terugvordering Brummen WWB, Wij, Ioaw en Ioaz (BR11.0017), met dien verstande die beleidsregels van toepassing blijft op vordering op grond van de Wet investeren in jongeren en de Algemene bijstandswet.

Artikel 26 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Terugvordering WWB, IOAW en IOAZ 2013 BRUMMEN.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen op 8 oktober 2013;
de secretaris, drs. E.V. Schmitz
de burgemeester, N.E. Joosten bc

Toelichting beleidsregels terugvordering WWB, IOAW, IOAZ 2013 BRUMMEN

Algemene toelichting

In de WWB is het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand alsmede het opschorten, herzien en intrekken van het recht op bijstand in beginsel een bevoegdheid van het college. Met ingang van 1 januari 2013 is de terugvordering van ten onrechte verstrekte uitkering die als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht is ontstaan als een verplichting in de wet opgenomen.

Deze situatie geldt ook voor ten onrechte verstrekte uitkeringen op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandige (IOAZ).

Het college maakt gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheden tot herziening, intrekking en terugvordering op grond van de bepalingen in deze beleidsregels.

Het college acht het van groot belang dat de bijstand alleen terechtkomt bij die burgers die hier recht op hebben. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van bijstandsfraude onder geen enkele voorwaarden mag worden beloond door de ten onrechte verleende bijstand niet terug te vorderen.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Behoeft geen toelichting.

Artikel 2 Gebruik maken van de wettelijke bevoegdheid

In dit artikel is opgenomen dat het college van Brummen gebruik maakt van de wettelijke bevoegdheid tot intrekking en herziening van het recht op een uitkering op grond van de WWB, IOAW en de IOAZ.

Artikel 3 Herziening of intrekking van het toekenningbesluit

Evenals terugvordering van verstrekte uitkering, anders dan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op de uitkering door middel van een herzienings- of intrekkingbesluit voor alle genoemde regelingen een bevoegdheid van het college. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maken burgemeester en wethouders in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen, gebruik van deze bevoegdheid.

  • a.

    Indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte bijstand is verleend dan wordt in alle gevallen het bijstandsrecht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht naar zowel de gemeente als naar het UWV Werkbedrijf.

  • b.

    In gevallen waarin er kennelijk in het verleden een niet correct toekenningbesluit is genomen, maar dit niet is veroorzaakt door de belanghebbende, dan kan in voorkomende gevallen toch herziening of intrekking van het toekenningbesluit aan de orde zijn.

    Dit zal zich vooral voordoen in gevallen waarin door burgemeester en wethouders onjuiste besluitvorming heeft plaatsgehad. Deze vorm van intrekking/herziening staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel. Op grond van dit beginsel kunnen rechten niet zonder meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Doorslaggevend moet zijn of belanghebbende enige blaam treft bij het niet melden van de onjuiste situatie. De belanghebbende had redelijkerwijs kunnen weten dat er iets mis was met de toekenning. Als dit niet het geval is dan gaan burgemeester en wethouders niet over tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht. Het uitkeringsrecht zal in dat geval uiterlijk met ingang van de datum waarop de onjuistheid is geconstateerd worden gewijzigd, mits de belanghebbende hiervan tijdig op de hoogte wordt gebracht.

    Een andere overweging is of burgemeester en wethouders als gevolg van een grove fout een foutief besluit hebben genomen. Grove nalatigheid van het bestuursorgaan kan niet voor rekening komen van de belanghebbende, tenzij het bij de belanghebbende volkomen duidelijk kan zijn dat het hier een fout betreft.

 

Artikel 4 Afzien van herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Deze bepaling geeft het college op grond van dringende redenen af te zien van een herziening- of intrekkingbesluit.

 

Artikel 5   Terugvordering

Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingbeleid. Benadrukt wordt dat de bijstand uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd.

 

Artikel 6 Ten onrechte verleende bijstand

De hier omschreven situaties waarin bijstand wordt teruggevorderd zijn identiek aan de bepalingen ten aanzien van terugvordering van de WWB, IOAW en de IOAZ. Om geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden teruggevorderd zijn deze beleidsregels dwingend geformuleerd.

  • a.

    Een uitkering is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op bijstand bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering moet eerst een herziening- of intrekkingsbesluit worden genomen.

  • b.

    Aan de uitkering die in de vorm van een geldlening is verleend moet  in alle gevallen een terugbetalingsverplichting worden verbonden. Deze verplichting wordt in het toekenningbesluit vastgelegd. Eerst wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen wordt ten aanzien van het nog resterende bedrag van de lening een terugvorderingbesluit genomen. Hiermee ontstaat er ten aanzien van het resterende deel van de lening de basis voor een executoriale titel.

  • c.

    Borgstelling is een vorm van bijstandsverlening. Dit betekent dat in het toekenningbesluit vastgelegd moet zijn dat de gemeente bijstand heeft verleend in de vorm van een borgstelling. Deze bijstand komt echter pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) als de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker verleende geldlening. Op het moment van uitbetaling van de bijstand ontstaat tevens een vordering die op grond van artikel 58, tweede lid, sub c, van de WWB en de gemeentelijke beleidsregels kan worden teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk terugvorderingbesluit noodzakelijk.

  • d.

    Een voorschot wordt op grond van artikel 52 WWB van rechtswege (automatisch op grond van de wet) verstrekt als een renteloze geldlening. Dit impliceert dat belanghebbende deze lening moet terugbetalen. Artikel 52 WWB regelt dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de toegekende uitkering over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms behoort verrekening van dit voorschot niet of niet volledig tot de mogelijkheden. Dat kan zijn omdat er geen toekenning van bijstand tot stand komt, of dat de toegekende bijstand niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt dan van belanghebbende teruggevorderd op grond van artikel 58, tweede lid, sub d, van de  WWB. Wanneer deze omstandigheid zich voordoet dan is een afzonderlijk terugvorderingbesluit noodzakelijk.

  • e.

    Er zijn verder redenen waarin de bijstand bij nadere inzien onverschuldigd is betaald. Het gaat hierbij met name om situaties waarin er geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het toekenningsbesluit. Een voorbeeld is de bijstand die als gevolg van een administratieve vergissing ten onrechte is verleend.  Als beperking geldt dat alleen kan worden teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte bijstand ontving. Voor de hier bedoelde vorm van terugvordering geldt een wettelijke vervaltermijn van 2 jaar ( zie artikel 6, onder g).

  • f.

    Hier wordt gedoeld op situaties waarin ten onrechte een uitkering is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen), of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor in een eerder stadium ook al (bijzondere) bijstand of uitkering is ontvangen.

 

Artikel 7 Terugvordering van gezinsleden

Op grond van de terugvorderingsbepalingen in de WWB, IOAW en IOAZ kan de verstrekte uitkering die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand is verleend, maar wel als gezinsbijstand verleend had moeten worden, tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: bijstand die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd.

 

Duidelijk moet zijn dat:

  • -

    de ontvanger het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen, en

  • -

    de verzwegen partner van de bijstandsverlening op de hoogte was.

 

Alle gezinsleden waarvan in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe moeten alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Hier ligt geen taak voor de gemeente.

 

Artikel 8 Terugvorderingbesluit

Een besluit tot terugvordering is een beschikking waartegen bezwaar en beroep open staat. Het besluit moet, naast de algemene eisen die aan een beschikking kunnen worden gesteld, in elk geval voldoen aan de voorwaarde, dat het vermeldt hetgeen wordt teruggevorderd en de termijn waarbinnen het teruggevorderde bedrag moet worden terugbetaald.

Het indienen van een bezwaarschrift heeft geen opschortende werking voor het innen van de vordering.

 

Met de inwerkingtreding van de 4e tranche Awb op 1 juli 2009 heeft de terugvorderingsbeschikking niet direct meer een executoriale titel. Debiteuren krijgen nu allereerst een betalingstermijn om het teruggevorderde bedrag te betalen of een betalingsregeling af te spreken. Indien na deze periode geen reactie is binnengekomen, wordt een aanmaning verstuurd. Als dit eveneens geen reactie oplevert, kan er een dwangbevel worden verstuurd (of een inhouding op de uitkering indien de debiteur een lopende uitkering ontvangt van de gemeente). Dit dwangbevel levert dan wel weer een executoriale titel op.

 

Artikel 9 Afzien van het terugvorderingbesluit

In het terugvorderingproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in artikel 10 en verder.

 

In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvorderingbesluit te nemen. Er kunnen in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingbesluit kan worden afgezien. De vraag wat dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, kan moeilijk in zijn algemeenheid worden beantwoord. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van belanghebbende moet worden beoordeeld. Dit artikel strekt er niet toe om een algemene of categoriale mogelijkheid te bieden om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

 

Dringende redenen kan aan de orde zijn als terugvordering zou betekenen een doorkruising van een proces om tot schuldhulpverlening te komen of als er sprake is van een zeer ernstige (levensbedreigende) ziekte van de belanghebbende en/of gezinsleden. Ook een dringende reden is indien het aannemelijk kan worden gemaakt dat een persoon gedwongen is tot het verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige gegevens ( bijvoorbeeld door fysiek geweld).

In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is kan van een dergelijk besluit al worden afgezien wegens en dringende reden (zie artikel 4). In dat geval is ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingsbesluit.

Daar waar het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om tot terugvordering over te gaan, kan worden besloten hiertoe niet over te gaan. In verband met de doelmatigheid was het op grond van het oude beleid toegestaan “kruimelbedragen” niet terug te vorderen. Soms zijn de kosten van de terugvordering simpelweg hoger dan de terugvordering. Vandaar dat niet tot terugvordering wordt overgegaan als de terugvordering minder bedraagt dan € 50,00. Dit geldt dus niet voor terugvorderingen als gevolg van verwijtbaar gedrag (bijvoorbeeld het niet nakomen van de inlichtingenverplichting). Het uitgangspunt van de gemeente is dat fraude niet mag lonen. Bij verwijtbaar gedrag wordt in alle gevallen de ten onrechte verstrekte bijstand teruggevorderd en een boete opgelegd. Ook als een terugvordering kan worden verrekend (bij voorbeeld met het recht op vakantietoeslag) wordt niet afgezien van terugvordering. In dat geval speelt de kosten/batenanalyse een veel minder grote rol.

 

Artikel 10 t/m 13 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Wanneer een vordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden.

Hiervan kan sprake zijn als belanghebbende door middel van een minnelijke schuldenregeling sanering van een problematische situatie wil bereiken. Er moet in ieder geval sprake zijn van een evenredige betaling van de vordering in vergelijking met de andere schuldeisers. Eventueel kan worden overwogen de inning tijdelijk op te schorten gedurende de minnelijke schuldregeling of een hoger percentage te vragen.

In bepaalde gevallen kan het bestaan van schulden de re-integratie van een belanghebbende in de weg staan. In de re-integratietrajecten speelt het oplossen van schuldenproblematiek dan ook een steeds belangrijker rol. Ook schulden aan de gemeente in het kader van de bijstandsverlening kunnen een belemmering zijn om re-integratie te bewerkstelligen. Op grond van dit artikel kan de klantmanager besluiten de schulden kwijt te schelden als de schulden aan de gemeente een belemmering vormen voor re-integratie. De klantmanager moet dit beoordelen.

Het kan echter niet zo zijn dat de gemeente overgaat tot kwijtschelding en dat andere schuldeisers de vorderingen handhaven. In dat geval moet een belanghebbende eerst naar de Stadsbank worden verwezen om de schulden te saneren of te regelen.

 

Indien een vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van zijn inlichtingenverplichting, en hierdoor is een bestuurlijke boete opgelegd of aangifte gedaan, dan staat de wet niet toe dat medewerking wordt verleend aan de totstandkoming van een minnelijke schuldregeling.

 

Artikel 14 en 15a en b Kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting

Uitgangspunt bij terug-en invordering is dat ten onrechte verstrekte uitkering volledig wordt terugbetaald. Het is dan ook niet de bedoeling dat in dat in alle gevallen automatisch leiden tot verder afzien van terugvordering, ook wel kwijtschelding genaamd. In artikel 15a worden enkele situaties beschreven.

Verder geldt met de veranderingen per 1 januari 2013  beperkingen zijn gesteld aan de mogelijkheden voor het verlenen van kwijtschelding voor vorderingen die het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht. Voor terugvorderingen die zijn ontstaan na 1 januari 2013 en die het gevolg zijn van schending door belanghebbende van de inlichtingenplicht is in de wet bepaald dat een belanghebbende niet eerder in aanmerking kan komen voor kwijtschelding dan nadat gedurende tien jaar is voldaan aan de betalingsverplichting ter aflossing op de terugvordering. De wet laat geen ruimte voor kwijtschelding van vorderingen in verband met opgelegde bestuurlijke boeten.

 

Blijkens artikel 15a kan een restant van de nog openstaande vordering worden kwijtgescholden indien de belanghebbende gedurende een periode van 3 jaar aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en er geen sprake is van verwijtbaar gedrag. Bovendien moet er gedurende 3 jaar sprake zijn van een inkomen op bijstandniveau en een aflossing conform het beleid, nl. 10% van de geldende norm. Het uitgangspunt is dat alleen op verzoek van de belanghebbende zelf eventueel het restant wordt kwijtgescholden, daar het eigenlijk vanzelfsprekend is dat de vordering geheel wordt voldaan. Uit een oogpunt van het gelijkheidsbeginsel kan ook de gemeente zelf na 3 jaar bezien tijdens een (her)onderzoek of is voldaan aan deze kwijtscheldingsvoorwaarden.

 

Als de belanghebbende gedurende 5 jaar geen betalingen heeft verricht en het is de gemeente niet gelukt om de debiteur tot betaling te bewegen wordt het mogelijk om de vordering niet verder te innen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een persoon van wie de verblijfplaats onbekend blijft, in het buitenland vertoeft of al 5 jaar geen aflossingscapaciteit heeft. Bovendien blijkt uit onderzoek van de gemeente dat het niet aannemelijk is dat belanghebbende dit in de toekomst wel zal doen. De genoemde periode van 5 jaar kan direct aanvangen na het terugvorderingsbesluit maar ook op enig moment daarna.

Ook kunnen burgemeester en wethouders van verdere terugvordering afzien als het (restant) bedrag van de vordering minder bedraagt dan 113 euro.

 

Met de genoemde mogelijkheid tot afkoop van 50% van de restsom tegen finale kwijting van het restant, wordt terughoudend omgegaan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikt gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vast staat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 50% van het restant kan worden geïncasseerd. Bovendien moet bezien worden welk bedrag belanghebbende had moeten betalen indien hij gedurende 3 jaar aan zijn betalingsverplichting had voldaan

 

Artikel 16 Afzien van kwijtschelding

Burgemeester en wethouders zijn van oordeel dat indien de terugvordering van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag (fraude) niet voor kwijtschelding in aanmerking komt. Fraude mag niet worden beloond en daarom dient deze bijstand geheel te worden terugbetaald. Alleen indien er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden is op individuele basis afwijking van dit principe mogelijk. Bij de afweging hiervan spelen volgens burgemeester en wethouders in ieder geval een rol: de financiele omstandigheden in het verleden( is er afgelost conform het beleid) en in de toekomst ( kan er worden afgelost conform het beleid); het restantbedrag moet in een redelijke verhouding staan tot het oorspronkelijke bedrag; er moet sprake zijn van regelmatige betalingen; de belanghebbende moet perspectief hebben en houden op werk; er mag geen sprake zijn van recidive, daar voorkomen moet worden dat belanghebbende de mogelijkheid tot kwijtschelding kan beschouwen als een makkelijke wijze om zich te ontdoen van schulden; er dient eerst relevante vermogensdelen te worden aangewend om de vordering terug te betalen.

Ook als er zekerheid is voor de inning van de vordering door dekking door middel van pand of hypotheek is kwijtschelding niet aan de orde. Kwijtschelding van leningen waarvan de belanghebbende zijn betalingsverplichting niet nakomt worden ook niet kwijtgescholden.

 

Artikel 17 Invorderingsbesluit

In dit artikel is geregeld welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het invorderingsbesluit. Een besluit tot invordering is eveneens een beschikking waartegen bezwaar en beroep open staat. Het indienen van een bezwaarschrift heeft geen opschortende werking voor het innen van de vordering.

 

Artikel 18 Hoogte van de betalingsverplichting

In eerste instantie wordt een betaling ineens gevorderd. De debiteur moet het bedrag ineens en terstond voldoen. Wanneer de debiteur hier niet aan kan voldoen, kan een minnelijke betalingsregeling getroffen worden. Daarbij wordt vastgesteld wat de hoogte van de aflossing kan zijn op bijstandsniveau dan wel als het inkomen hoger is dan bijstandsniveau. Bij een inkomen boven bijstandsniveau wordt 60% van de draagkracht voldoende geacht om de vordering te voldoen met een minimum van de beslagvrije voet. Bij het vaststellen van de draagkracht wordt in principe geen rekening gehouden met schulden die niet preferent zijn. Deze schulden moeten worden voldaan uit het restant van de draagkracht. Mocht dit niet mogelijk zijn dan kan eventueel hiervan worden afgeweken, maar dan speelt de aard van die schuld een belangrijke rol in de afweging. Zeker als de vordering binnen 3 jaar kan worden afgelost kunnen burgemeester en wethouders genoegen nemen met een lager bedrag mits er maar regelmatig wordt betaald.

Indien op enig moment blijkt dat de debiteur beschikt of kan beschikken over een vermogen waaruit de ten onrechte genoten uitkering ineens kan worden voldaan, moet de vordering ineens en terstond worden afgelost. Vermogensvrijlating en kwijtschelding is hierbij niet van toepassing.

 

Artikel 19 De hoogte van het vast te stellen aflossingbedrag bij geldleningen

In dit artikel wordt aangesloten bij het huidige bijzondere bijstandsbeleid om de aflossing voor leningen lager vast te stellen. Hierbij wordt geconformeerd aan de hoogte van de aflossing van leningen die door de Stadsbank worden gehanteerd. Het beleid is alleen van toepassing bij leningen in het kader van aanschaf duurzame gebruiksgoederen.

 

Artikel 20 Heronderzoekfrequentie

Het wordt niet efficiënt geacht om belanghebbenden te vragen naar wijziging van de financiële omstandigheden indien vaststaat dat bij regelmatige betaling de vordering binnen 3 jaar is afgelost. Afhankelijk van de hoogte van de vordering wordt voorgesteld de frequentie te bepalen. Debiteuren die een vordering hebben lager dan 3600 euro behoeven bij regelmatige aflossing niet elk jaar een onderzoek naar de financiële omstandigheden. Immers zodra er niet wordt betaald zal er altijd een onderzoek komen wegens wanbetaling en bepaald worden welke verdere stappen moeten worden ondernomen(aanmaning, executie/ beslag/ verrekening/ overdracht deurwaarder). Wel zal na 3 jaar bij deze gevallen – indien de vordering dan nog niet is afgelost- een onderzoek moeten komen om te bezien of er niet sprake kan zijn van kwijtschelding conform de beleidsregels. Een financieel heronderzoek voor debiteuren met een vordering tussen 3600 en 6000 euro wordt eens per 2 jaar zinvol geacht. Voor debiteuren met een vordering welke meer bedraagt dan 6000 euro is elk jaar een financieel onderzoek noodzakelijk. Immers debiteuren met een dergelijke vordering zijn jarenlang aan het aflossen en dus is het zinvol om jaarlijks te bezien of de financiële omstandigheden zijn aangepast. Indien er maandelijks meer kan worden afgelost is de debiteur ook eerder van de vordering af.

 

Artikel 21 Verrekening en beslaglegging

De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de debiteur tevens bijstand wordt verleend), of door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag. Verrekening met de bijstand wordt gebaseerd op artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek.

Voor deze vorm van verrekenen moet aan de navolgende vereisten worden voldaan:

  • -

    er moet een wederkerig schuldenaarschap bestaan. Het gaat hier om het over en weer voldoen van een schuld. De door de belanghebbende te ontvangen bijstand, en de ten onrechte verleende bijstand die moet worden terugbetaald, worden beschouwd als de hier bedoelde wederkerige schuld;

  • -

    er moet gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Hieruit vloeit voort dat bijstand alleen met bijstand kan worden verrekend. Dit betekent dat een ten onrechte verleende bijstand niet met bijvoorbeeld een WMO-vergoeding kan worden verrekend;

  • -

    er moet een bevoegdheid zijn om betaling van de vordering af te dwingen. Verrekening is een vorm van tenuitvoerlegging. Dit kan niet zonder executoriale titel. Het tenuitvoerleggen van deze titel gebeurt pas als debiteur niet aan de (al dan niet minnelijk) vastgestelde betalingsverplichting voldoet;

  • -

    bij verrekening is de gemeente gehouden aan de beslagvrije voet

  • -

    verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand voor specifieke kosten).

 

Tenuitvoerlegging door middel van beslag kan geschieden conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft, evenals onder de Abw, de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering.

De procedure is als volgt:

  • -

    de gemeente stuurt met een kennisgeving een afschrift van het terugvorderingsbesluit naar degene van wie debiteur een periodieke uitkering ontvangt

  • -

    hierin wordt de beslagvrije voet aangegeven

  • -

    de derde-beslagene moet de kennisgeving binnen 8 dagen voor gezien terugzenden aan de gemeente

  • -

    door de terugzending is het beslag gelegd. De derde-beslagene wordt hiermee verplicht het voor beslag vatbare bedrag uit te betalen aan de gemeente

  • -

    de gemeente moet binnen 7 dagen na retourontvangst van de kennisgeving een afschrift van die kennisgeving toezenden aan de debiteur. Als de debiteur het niet eens is met de beslaglegging kan hij de President van de Rechtbank vragen het beslag op te heffen middels een kort geding dan wel verzet vragen. Dit moet de debiteur binnen een redelijke termijn doen.

 

Artikel 22 Rente en kosten

Invorderingskosten moeten, evenals in het reguliere betalingsverkeer, voor rekening van de onwillige debiteur komen. Het is evident dat een onwillige debiteur extra werkzaamheden veroorzaakt voor de gemeente en daarmee extra kosten in de uitvoering. Het is de uitdrukkelijke wens van de gemeente dat de onwillige debiteur wordt geconfronteerd met de gevolgen van zijn gedrag. In de incassopraktijk wordt gewerkt met een forfaitaire percentage van meestal 15% van de hoofdsom. Voorgesteld wordt om bij dit systeem aan te sluiten. Het is voor de gemeente redelijk om de kosten van invordering te bepalen op 15% van de (resterende) vordering (exclusief rente), met een minimum van 45 euro en een maximum van 450 euro per geval. Indien de debiteur meerdere vorderingen onbetaald laat kunnen op elk der afzonderlijke vorderingen de kosten van de invordering in rekening worden gebracht. De debiteur moet niet onnodig worden geconfronteerd met de extra kosten. Enige inpassing van de schuldeiser om de vordering betaald te krijgen kan normaal worden geacht. Daarom worden pas invorderingskosten in rekening gebracht op het moment dat de debiteur dusdanig onwillig is gebleken dat er over moet worden gegaan tot beslaglegging of het inschakelen van een deurwaarder. Om individuele redenen kan van de invorderingskosten worden afgezien.

 

Artikel 23 Brutering bijstand

Het college van burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid om de loonbelasting en de premie volksverzekeringen waarvoor de gemeente inhoudingspichtige is, terug te vorderen van de belanghebbende. De belanghebbende kan deze afgedragen loonheffing verrekenen met de jaaraangifte.

 

De CRvB heeft twee voorwaarden gesteld in welke situatie de gemeente in redelijkheid niet van haar bevoegdheid van het bruto terugvorderen gebruik mag maken (o.a. CRvB 28 november 2006, LJN:AZ3437en CRvB 27-07-2007, LJN: BB0561). De gemeente moet afzien van haar bevoegdheid indien er sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende en het moet de belanghebbende niet te verwijten zijn dat de betaling van de schuld niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft, is voldaan.

 

De gemeente vordert slechts bruto bijstand terug als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan:

a. Belanghebbende treft een verwijt ten aanzien van het ontstaan van de terugvordering. 

Als het ontstaan van de terugvordering aan de klant zelf is te wijten (fraude) dan wordt de vordering wel gebruteerd. Belanghebbende dient zijn inlichtingenverplichting (op tijd) te zijn nagekomen. Dit betekent concreet dat een belanghebbende tijdig een mutatie moet hebben doorgegeven (mutatieformulier bijvoorbeeld binnen een week insturen). Als de belanghebbende zelf in verzuim is dan kan niet worden verwacht dat de gemeente de afdracht van de loonbelasting voor zijn rekening neemt. In dat geval wordt de vordering verhoogd met de afgedragen belasting.

 

b. Belanghebbende heeft de mogelijkheid gehad de vordering in het lopende boekjaar terug te betalen.

Een tweede situatie waarin tot brutering kan worden overgegaan is als de belanghebbende de vordering wel kán terugbetalen in het lopende boekjaar maar hiertoe niet wil overgaan. De belanghebbende krijgt bijvoorbeeld een erfenis en kan de verstrekte bijstand van het lopende boekjaar terugbetalen maar besluit hiertoe niet over te gaan. Het is dan niet redelijk dat de gemeente de loonbelasting over het boekjaar voor haar rekening neemt. Het is in dat geval redelijk dat de klant de afgedragen loonheffing bij de belastingdienst terugvraagt.

 

Ook voor de bruto grondslagen die op grond van de IOAW en IOAZ worden verstrekt, zal deze systematiek gelden. De teveel verstrekte uitkering zal dan ook eerst berekend moeten worden naar een netto bedrag.