Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Brummen 2014

Geldend van 05-06-2014 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-05-2014

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2014

Het college van B&W heeft besloten om de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2014 vast te stellen.

Hoofdstuk 1. inleiding

Deze nieuwe beleidsregels vormen met de nieuwe Verordening een trendbreuk met de oude regels, zoals die gehanteerd werden onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en sinds 2007 onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Was onder de Wvg sprake van een zorgplicht en tamelijk nauwkeurig omschreven voorzieningen, de compensatieplicht van de Wmo vraagt om een andere aanpak. Die andere werkwijze heeft de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten) samen met de CG-Raad (Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland) en de CSO (koepel van ouderenorganisaties) ontwikkeld. De gemeente Brummen volgt deze werkwijze. Kernbegrippen zijn nu het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Bij de beoordeling van een aanvraag, of al tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, komt eerst het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde, daarna passeren de verschillende oplossingen de revue, en niet alleen de individuele op indicatie. Omdat maatwerk nodig is vindt een uitgebreid gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, ook de eigen.

In de komende paragrafen wordt dit verder uitgewerkt.

Persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende

In de allereerste richtingbepalende uitspraak van 10 december 2008heeft de Centrale Raad van Beroep helder uiteengezet hoe zij aankijkt tegen de compensatieplicht en wat van de gemeente bij de uitvoering mag worden verwacht. Kenmerkend is daarbij de grote invloed van de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende op het gemeentelijk onderzoek.

De latere jurisprudentie laat voortdurend zien dat er door gemeenten te weinig onderzoek wordt gedaan, zodat zij geen of onvoldoende kennis hebben van de persoonskenmerken en behoeften en daar dan ook niet of te weinig rekening mee houden.

Maar in hoeverre moet er nu rekening worden gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende?

In de eerste plaats zal het college onderzoeken op welke van de 8 resultaatsgebieden er problemen zijn. Vervolgens wordt onderzoek gedaan naar gebruikelijke zorg, voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen en andere, eigen mogelijkheden om het probleem op te lossen (zoals de vraag of de belanghebbende bereid is zelf de voorziening aan te schaffen waarmee het probleem opgelost zou zijn).

Heeft dit alles niet geleid tot een oplossing van het probleem, dan zal het college compenseren met een voorziening. Er is dan dus een noodzaak tot compenseren vanuit de Wmo vastgesteld.

Het onderzoek vindt plaats in de vorm van het gesprek.

Het gesprek

Het startpunt van een gesprek met de belanghebbende is niet langer meer een aanvraag voor een specifieke (individuele) voorziening, maar een ‘melding’ van een (probleem)situatie. Door in gesprek te gaan met de belanghebbende kan worden vastgesteld wat zijn behoefte is en welke oplossing het meest passend is in zijn specifieke situatie. Dit hoeft niet altijd een voorziening vanuit de Wmo te zijn. Volgt uit het gesprek dat een Wmo-voorziening het meest compenserend voor de belanghebbende is, dan wordt alsnog een aanvraag ingenomen.

De belanghebbende of diens vertegenwoordiger neemt mondeling (telefonisch of aan het loket) of schriftelijk (via een brief, e-mail of het contactformulier op de internetsite) contact op met de gemeente en maakt melding van een situatie waarover hij verzoekt in contact te komen met de gemeente.

Als een belanghebbende mondeling contact opneemt met de gemeente, vindt als de vraag dat toelaat direct een gesprek plaats met een klantmanager. Soms is het beter om een afspraak te maken voor een later moment, of om een huisbezoek af te spreken. Neemt iemand schriftelijk contact op, dan volgt veelal een telefonische reactie vanuit de gemeente.

Voorheen werd aan de belanghebbende de vraag gesteld wat de gemeente voor de belanghebbende kon betekenen, en voor welke voorziening hij in aanmerking wenste te komen. Nu vindt er een dialoog plaats over het ervaren probleem. Heeft de belanghebbende problemen zijn woning schoon en leefbaar te houden? Of problemen met het halen van de dagelijkse boodschappen? Lukt het niet meer medemensen te ontmoeten? Er kan op allerlei gebieden een probleem zijn. De klantmanager en de belanghebbende brengen samen in kaart wat mogelijke oplossingen zijn. Wat kan de belanghebbende zelf nog wel? De weekboodschappen in één keer halen lukt niet meer, maar in twee keer nog wel? Beddengoed te drogen hangen aan de waslijn lukt niet, maar in de droger nog wel? Staand eten koken of de was vouwen lukt niet, maar lukt het zittend op een krukje is misschien wel mogelijk? En fietsen op een gewone fiets lukt niet, maar op een elektrische fiets nog wel? Zomaar wat voorbeelden van hoe in kaart wordt gebracht wat de belanghebbende nog wel zelf kan. En ook over de zelfredzaamheid wordt gesproken. Wil belanghebbende bijvoorbeeld zelf een hulpmiddel aanschaffen, of de woning praktischer inrichten, maar weet hij niet hoe of waar dit geregeld kan worden? De klantmanager denkt mee, adviseert en brengt samen met de belanghebbende alle mogelijkheden in kaart.

Figuur 1. Ondersteuning van binnenuit

afbeelding binnen de regeling

Is de belanghebbende niet in staat zijn problemen op eigen kracht op te lossen, dan wordt onderzocht met de belanghebbende welke mogelijkheden deze heeft in zijn sociale netwerk. Is er een partner die kan helpen, of zijn er familieleden, vrienden of buren die ondersteuning kunnen bieden? Kan er een beroep worden gedaan op vrijwilligers? Kan de belanghebbende dit zelf, of is daar hulp bij nodig om een ander te benaderen?

Daarnaast bestaan er al allerlei oplossingen in de maatschappij waar de belanghebbende eveneens een beroep op zou kunnen doen. Te denken valt aan maaltijdvoorzieningen of boodschappendiensten. Maar ook het openbaar vervoer of een rolstoel via de tijdelijke uitleen of scootmobielpool behoren tot de mogelijkheden die besproken en onderzocht kunnen worden. Dit worden algemene voorzieningen genoemd.

Wanneer uiteindelijk blijkt dat de belanghebbende noch op eigen kracht of met ondersteuning van zijn sociale netwerk of een algemene voorziening in staat is in voldoende mate deel te nemen aan de maatschappij, dan wordt de mogelijkheid van een individuele voorziening besproken.

Tijdens dit gesprek wordt overigens ook altijd over de kosten van de voorzieningen gesproken en over de eigen bijdrage die voor een individuele voorziening gevraagd wordt. Zo kan de belanghebbende een weloverwogen keuze maken om al dan niet in aanmerking te willen komen voor een individuele voorziening.

De doelstelling van een uitgebreid gesprek is om voor iedere individuele belanghebbende tot passende oplossingen te komen. Dit vraagt om ruime aandacht voor de specifieke situatie van de belanghebbende en tevens om een bredere blik dan alleen de beschikbare individuele verstrekkingen. Om tot maatwerkoplossingen te kunnen komen is de eerste stap het onderkennen van de grote diversiteit onder belanghebbenden en hun situaties. Vanuit deze gedachte wordt benadrukt dat er eerst gekeken moet worden naar het verhelderen van de vraag van de belanghebbende voordat er over oplossingen gesproken wordt. In de fase van vraagverheldering is het van belang om ruimte te bieden aan alle mogelijke vragen die de belanghebbende kan hebben. Door vooraf in te kaderen blijft mogelijk een deel van de vraag of van de context buiten beeld.

Het gesprek is een wederzijds proces. Het vraagt iets van de gespreksvoerder,maar ook van de belanghebbende. Het bepalen van de ondersteuningsbehoeftevan de belanghebbende is niet een eenzijdige actie van (of namens) de gemeente, vergelijkbaar met het doorlopen van een beslisboom. Het is een dialoog waarbij in gezamenlijkheid de situatie van de belanghebbende in kaart wordt gebracht om zo vast te stellen voor welk resultaat de belanghebbende eigenlijk compensatie nodig heeft. Dit geldt ook voor de volgende stap in het traject: het zoeken naar passende oplossingen. Ook hier wordt in het gesprek de hele context waarin de belanghebbende zich bevindt meegenomen, en niet alleen de door hem ervaren beperking. Er is geen één op één relatie tussen resultaten en oplossingen. Wat voor de ene belanghebbende een goede ondersteuning is bij bijvoorbeeld het voeren van een huishouden kan voor een ander juist niet handig zijn. Kortom, het gesprek is er primair voor bedoeld om te bepalen wat iemand nodig heeft. Als tot de conclusie wordt gekomen dat een individuele voorziening een passende compensatie is, wordt getoetst of deze kan worden toegewezen of niet.

In sommige gevallen is het goed om naast de belanghebbende zelf één of meer andere personen bij het gesprek te betrekken. Mensen met een (lichte) verstandelijke beperking zijn bijvoorbeeld niet altijd in staat om volledig zelfstandig hun ondersteuningsbehoefte te formuleren. Deze groep, maar ook ouderen, verwachten soms teveel van zichzelf en schatten daardoor de eigen mogelijkheden hoger in dan werkelijk het geval is. Het is dan goed als er een vertrouwenspersoon (familielid, mantelzorger) of een professionele klantondersteuner vanuit loket Wegwijs aanwezig is die een meer realistische invalshoek kan inbrengen. En bovendien horen twee meer dan één.

Vanzelfsprekend vindt niet bij ieder contact een uitgebreid gesprek plaats. Op verzoek van de belanghebbende worden ook direct zaken geregeld, zoals een stokhouder op een scootmobiel, of een andere zorgaanbieder voor huishoudelijke verzorging. En soms is de situatie of de persoon er ook niet naar een uitgebreid gesprek te hebben, dan is duidelijk dat gecompenseerd moet worden met een individuele voorziening.

HET BESLUIT

Het contact met de belanghebbende kan leiden tot een doorverwijzing, een afwijzing of een toekenning van een voorziening. Een doorverwijzing vindt veelal mondeling plaats. Op verzoek van de belanghebbende kan een kopie van het gespreksverslag worden toegezonden. In geval niet gecompenseerd wordt, wordt dit in een afwijzingsbeschikking nader gemotiveerd.

Bij compensatie krijgt de belanghebbende altijd een schriftelijk besluit. Dit kan een toekenningsbeschikking zijn of een andersoortig besluit zoals een kopie van de leveringsopdracht aan de leverancier van hulpmiddelen waarin staat welke voorziening aan de belanghebbende geleverd moet worden. Zo weet de belanghebbende direct wat hij krijgt. Daarnaast ontvangt hij een algemene bijlage met uitgebreide informatie over de voorziening en aanverwante zaken, de vervolgprocedure tot uitlevering van de voorziening en het nadrukkelijke verzoek om contact op te nemen met vragen of opmerkingen of als er problemen zijn. De inhoud van het gesprek en de resultaten hiervan worden vastgelegd in een rapportage. Afhankelijk van de complexiteit van de verstrekking of de wens van de belanghebbende is het ook mogelijk om een kopie van de rapportage te geven.

Na de uitlevering van een voorziening, kan het belangrijk zijn om contact te hebben of te houden voor het leveren van nazorg. In dat geval wordt er wordt een periode van 6 weken gehanteerd om de belanghebbende te laten wennen aan zijn voorziening. Zijn er gedurende deze periode problemen, dan zal met de belanghebbende overlegd worden of en op welke wijze deze kunnen worden opgelost. Er is binnen de grenzen van de compensatieplicht alle ruimte om zo nodig maatwerk te leveren, indicaties te wijzigen of aanpassingen aan voorzieningen te realiseren. Blijkt het uiteindelijk niet mogelijk het probleem op te lossen, dan heeft de belanghebbende de mogelijkheid in bezwaar te gaan.

Neemt de belanghebbende na het verstrijken van de periode van 6 weken contact op dan wordt uiteraard opnieuw het gesprek met de belanghebbende gevoerd. Dit wordt echter als een nieuwe vraag gezien waarbij eventuele nieuwe feiten of omstandigheden in kaart worden gebracht. Er kan doorverwijzing volgen of er wordt een aanvraag ingenomen waarop een besluit wordt genomen.

COMPENSATIEPLICHT

Noodzaak

Hoe moet het college compenseren? Er mogen nog steeds als onder de Wvg primaten (zoals het primaat van het collectief vraagafhankelijk vervoer) worden gehanteerd, maar er moet altijd beoordeeld worden of er aanleiding is af te wijken. Allereerst kan dat het geval zijn als iemand een persoonsgebonden budget vraagt. Dat mag niet categorisch worden afgewezen: daar moet individueel onderzoek naar worden gedaan. Gebeurt dat niet, zo leert de jurisprudentie, dan is de kans heel groot dat de rechter het besluit hierop zal vernietigen.

Binnen de noodzaak tot compenseren moet dus rekening worden gehouden met persoonskenmerken en behoeften. Er moet dan maatwerk geleverd worden. Dit betekent dat per persoon wordt vastgesteld welke oplossing het meest passend is. Als een belanghebbende ten aanzien van verplaatsingen in en rond de woning een probleem heeft, dan moet dat verplaatsen gecompenseerd worden. De ene persoon krijgt hiervoor een handbewogen rolstoel en een ander is beter geholpen met een scootermobiel. Maatwerk wordt dus geleverd binnen het noodzakelijke stuk van compenseren in relatie tot het resultaatgebied.

Wenselijk

De wens van de belanghebbende of zijn behoeften (wat denkt hij nodig te hebben, wat wil hij graag, wat vindt hij belangrijk) kan alleen worden meegewogen binnen de noodzaak tot compenseren in de vorm van individueel maatwerk. Dit is ook feitelijk te onderbouwen en uit te leggen in het kader van rechtsgelijkheid en gelijke behandeling. Bijvoorbeeld: de alleenstaande belanghebbende met een verplaatsingsprobleem wil graag een scootermobiel omdat hij bij een handbewogen rolstoel altijd afhankelijk is van een persoon die hem wil duwen.

Wordt tegemoet gekomen aan de wens van de belanghebbende zonder dat hiervoor een noodzaak is vastgesteld, dan wordt de compensatieplicht opgerekt en dat is niet de bedoeling. Maatwerk in het wenselijke deel creëert willekeur en rechtsongelijkheid. Volstaat een standaard scootermobiel maar wil de belanghebbende heel graag een extra geveerde scootermobiel terwijl hier geen medische noodzaak voor is, kan niet aan deze wens tegemoet worden gekomen. Gebeurt dit wel dan is noodzaak niet de onderlegger maar normen en waarden.

Zelfredzaamheid en zelfstandigheid

In artikel 4 lid 1 van de Wmo staat dat een persoon die beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie gecompenseerd dient te worden, zodat deze persoon in staat is gesteld een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen kan ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan kan gaan.

Onder zelfredzaamheid wordt verstaan: het vermogen het leven in te richten, zoveel mogelijk zonder hulp van anderen of het zichzelf kunnen redden/kunnen helpen. Is de belanghebbende beperkt in zijn zelfredzaamheid, dan wordt allereerst beoordeeld of alle mogelijkheden om deze beperkingen te verminderen of op te heffen zijn benut. Dit kan door middel van bijvoorbeeld het inzetten van voorliggende voorzieningen maar ook door het vragen van hulp van naasten of derden. In het geval het college vaststelt dat er een noodzaak is voor compensatie, wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening. Deze oplossing zorgt voor zelfredzaamheid maar leidt niet altijd tot volledige zelfstandigheid of onafhankelijkheid. Zowel van personen met als zonder beperkingen mag worden verwacht dat zij waar mogelijk en reëel hulp vragen en aanvaarden van naasten en derden. Zowel een persoon die klein van postuur is als een persoon die rolstoelgebonden is, zullen in een supermarkt voor het pakken van hooggeplaatste artikelen hulp van anderen moeten vragen. Dit is algemeen aanvaard. Of iemand in het dagelijkse leven een beroep kan doen op familie, buren of vrienden wordt in alle redelijkheid besproken met belanghebbende.

De zelfredzaamheid gaat uitsluitend over de resultaatsgebieden, niet over de activiteiten die personen dagelijks verrichten of wensen te verrichten.

Casus 1 ter illustratie

Belanghebbende van 48 jaar, volledig rolstoel gebonden door progressieve spieraandoening. Vraagt hoog/laagverstelling op haar rolstoel. Heeft behoefte om zelfstandig te kunnen winkelen en bibliotheek te kunnen bezoeken en daar zelf artikelen van hogere schappen te kunnen pakken. Daarnaast wil ze graag met andere personen op ooghoogte kunnen praten. Tot slot wil ze zelf spullen uit bovenste keukenkastjes kunnen pakken en weer terugleggen.

Resultaatgebied

Compensatie

6: verplaatsen in/om de woning

Elektrische rolstoel

7: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Collectief vervoer + elektrische rolstoel

8: medemensen ontmoeten en sociale verbanden aangaan

Collectief vervoer + elektrische rolstoel

Zowel in als buiten de woning is mevrouw zelfredzaam. Dit valt onder onze compensatieplicht. Mevrouw kan zich verplaatsen, het vervoer is geregeld en mevrouw kan participeren. Hoog/laagverstelling is gemakkelijk (wenselijk) maar niet noodzakelijk voor de zelfredzaamheid op de resultaatsgebieden. Mevrouw heeft de wens om volledig zelfstandig te zijn. Dit denkt ze te kunnen bereiken door de hoog/laagverstelling. Zowel gehandicapten als mensen zonder een beperking zullen zo nu en dan hulp moeten vragen. Dit is normaal en mag worden verwacht. Dit hoeft niet gecompenseerd te worden.

Casus 2 ter illustratie

Belanghebbende betreft een 58 jarige gehuwde man, volledig rolstoelgebonden door een progressieve spieraandoening. Woont samen met echtgenote en inwonende meerderjarige kinderen in een eengezinswoning. Vraagt een in hoogte verstelbare onderrijdbare keuken, zodat hij in zijn rolstoel gebruik kan maken van de keuken. Wil daar o.a. koffie kunnen zetten, boodschappen in de bovenkasten kunnen zetten en maaltijden kunnen bereiden.

Resultaatgebied

Compensatie

2: wonen in een geschikte woning

geen

6: verplaatsen in/om de woning

Elektrische rolstoel

Voor de verplaatsingen in en om de woning is al een elektrische rolstoel verstrekt. De woning is goed toegankelijk en doorgankelijk met een rolstoel. De keuken is beperkt bruikbaar.

Meneer wil zelfstandig gebruik kunnen maken van de keuken. Dit hoeft niet gecompenseerd te worden. Er zijn meerdere meerderjarige huisgenoten aanwezig die producten in en uit de bovenkasten kunnen halen, maaltijden kunnen bereiden en koffie kunnen zetten in de keuken.

Meneer zou de keuken anders kunnen indelen waardoor koffie zetten bijvoorbeeld nog wel mogelijk is (op een lager tafeltje), of zijn huisgenoten vragen de koffie in een thermoskan klaar te zetten.

Casus 3 ter illustratie

Belanghebbende betreft een 58 jarige gehuwde man, volledig rolstoelgebonden door een progressieve spieraandoening. Woont samen met echtgenote en inwonende meerderjarige kinderen in een eengezinswoning. Vraagt een in hoogte verstelbare onderrijdbare keuken, zodat hij in zijn rolstoel gebruik kan maken van de keuken. Wil daar o.a. koffie kunnen zetten, boodschappen in de bovenkasten kunnen zetten en maaltijden kunnen bereiden.

Resultaatgebied

Compensatie

2: wonen in een geschikte woning

geen

6: verplaatsen in/om de woning

Elektrische rolstoel

Voor de verplaatsingen in en om de woning is al een elektrische rolstoel verstrekt. De woning is goed toegankelijk en doorgankelijk met een rolstoel. De keuken is beperkt bruikbaar.

Meneer wil zelfstandig gebruik kunnen maken van de keuken. Dit hoeft niet gecompenseerd te worden. Er zijn meerdere meerderjarige huisgenoten aanwezig die producten in en uit de bovenkasten kunnen halen, maaltijden kunnen bereiden en koffie kunnen zetten in de keuken.

Meneer zou de keuken anders kunnen indelen waardoor koffie zetten bijvoorbeeld nog wel mogelijk is (op een lager tafeltje), of zijn huisgenoten vragen de koffie in een thermoskan klaar te zetten.

Tot slot, de Wmo stelt ook andere eisen aan een besluit dan de Wvg dit deed. De nadruk zal nu veel meer moeten liggen op zorgvuldig onderzoek van het individuele geval. Het is dan ook belangrijk de bevindingen van het onderzoek goed vast te leggen. Ook al is het eindresultaat gelijk aan dat wat het onder de Wvg geweest zou zijn: de onderbouwing en motivering moeten er geheel anders uit zien. En aan die onderbouwing toetst de rechter het besluit.

Eigen verantwoordelijkheid

De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. Ook die eigen verantwoordelijkheid komt tijdens het gesprek aan de orde.

Een oplossing van problemen kan bijvoorbeeld al aanwezig zijn in die zin dat deze feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon. Bij problemen met het schoonhouden van het huis zijn er talloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren, zoals tweeverdieners of mensen met voldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt. Dat zou anders kunnen zijn als door het ontstaan van de beperking het inkomen daalt. Het kan dan zijn dat iemand de eerder ingehuurde schoonmaakhulp niet meer kan betalen. Dat zou aanleiding kunnen zijn wel te compenseren. Daarvoor zal een zorgvuldig onderzoek verricht moeten worden, vooral naar de eerdere situatie, zowel wat betreft hulp als wat betreft inkomen, en de veranderde situatie.

Het kan ook zijn dat er (veel) meer hulp in de huishouding nodig is. Dan kan er sprake zijn van meerkosten die men niet kan betalen en dat er daardoor aanleiding kan zijn om te compenseren.

Eigen verantwoordelijkheid betekent daarnaast bijvoorbeeld ook de aanschaf en het gebruik van strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden, zoals een robotstofzuiger, kunnen bekeken worden. Dit betekent niet dat een ieder wordt geacht een robotstofzuiger aan te schaffen, maar dat met de belanghebbende over deze mogelijkheid gesproken zou kunnen worden.

Een ander voorbeeld is het vervoer. Heel veel mensen zijn op dit moment gewend al bijna hun hele leven gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven hun verplaatsingen te maken. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden. Dat zou anders kunnen zijn als zij door hun beperking veel meer verplaatsingen moeten gaan maken, of als de auto voor hun handicap aangepast zou moeten worden. In het eerste geval kan onderzoek verricht worden naar de aard van de extra ritten en de kosten daarvan, in relatie tot het eerdere verplaatsingspatroon en zou compensatie mogelijk zijn als er blijkt dat er sprake is van meerkosten welke de belanghebbende niet kan dragen. In het tweede geval, waarin sprake is van noodzakelijke autoaanpassingen, is er zeker sprake van meerkosten: zonder beperking waren de autoaanpassingen niet nodig geweest. Maar ook dan wordt onderzocht of de belanghebbende in staat en bereid is zelf deze meerkosten te betalen.

Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Er wordt van inwoners van Brummen gevraagd te anticiperen op en te reserveren voor de toekomst. Naar mate men ouder wordt, neemt het beroep op zorg en hulpmiddelen toe. Uit diverse onderzoeken blijkt dat het beroep op hulpmiddelen rond de leeftijd van 70 jaar explosief stijgt. Het is dan ook voorzienbaar, dat naar mate men ouder wordt, de kans groter wordt dat men een beroep op hulpmiddelen moet doen. Daarnaast is in Nederland het maken van een wooncarrière heel gewoon. Afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden vertrekt iemand vanuit het ouderlijke huis naar een studentenkamer of gaat direct op zichzelf wonen. Met het aangaan van een vaste relatie zit vaak een volgende verhuizing naar een grotere woning in de planning (waar men een gezin kan stichten). Wanneer men een gezin heeft en de kinderen zijn uitgevlogen, dan wordt vaak nagedacht over kleinere woonruimte/gelijkvloers wonen of het opnieuw inrichten van de woning (en kamers anders gaan gebruiken).

Wanneer iemand kan zien aankomen dat een bepaald probleem zich zal aandienen en men is in staat dat zelf op te lossen, bijvoorbeeld door hiervoor geld, dat beschikbaar is, te reserveren, is het niet onlogisch dit dan ook van iemand te verwachten. Immers, als iemand in staat is zijn eigen probleem op te lossen, hoeft er geen compensatie plaats te vinden. Omdat een ieder die ouder wordt zich op enig moment de vraag zal stellen wat te doen wanneer de ouderdomsgerelateerde beperkingen toenemen, wordt gesteld dat verhuis- en herinrichtingskosten voor het verhuizen naar een toekomstbestendige woning algemeen gebruikelijk zijn. Als iemand dan voor zichzelf de keuze maakt te gaan verhuizen zodra die beperkingen zich gaan voordoen, mag van die persoon ook verwacht worden dat deze voor de kosten van verhuizing en herinrichting heeft gereserveerd.

Andersom geldt het ook dat wanneer iemand heeft besloten in de huidige woning te blijven wonen en de beperkingen nemen steeds verder toe, dat dan verwacht mag worden dat deze persoon daar rekening mee heeft gehouden (ook financieel) in die zin dat hij zijn woning zodanig kan aanpassen dat hij in de bestaande woning kan blijven wonen.

Eigen financiele mogelijkheden

In art 4 lid 2 van de Wmo is bepaald dat gemeenten rekening houden met de mogelijkheden die iemand heeft om zelf in financiële zin kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening te nemen. Dat is wat anders dan de eigen bijdrage regeling. Die speelt een rol nadat een voorziening is verstrekt.

Er wordt altijd met de belanghebbende gesproken over de eigen (financiële) mogelijkheden (vermogen en inkomen) om zelf in een oplossing te voorzien. Met belanghebbende wordt tijdens het gesprek besproken over het opleggen van een eigen bijdrage of eigen aandeel. De belanghebbende kan zo een zorgvuldige afweging maken of hij zelf de problemen wil compenseren of dat hij een beroep wenst te doen op een individuele voorziening. Is de belanghebbende bereid zelf in de kosten te voorzien, dan beperkt de rol van het college zich tot informatie en advies. Wanneer de belanghebbende aangeeft toch de individuele voorziening via de gemeente te willen ontvangen kan de voorziening worden verstrekt als hiertoe een noodzaak bestaat.

Er wordt een toenemend beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van mensen. Klanten worden vaker geacht zelf in een oplossing te voorzien of om hieraan financieel bij te dragen bijvoorbeeld door zelf een algemene voorziening als een wasservice in te schakelen. Om te voorkomen dat de belanghebbenden met een laag inkomen door de bodem zakken, wordt op dit vlak afstemming gezocht met de bijzondere bijstand. Uit jurisprudentie blijkt dat de belanghebbende door een cumulatie van noodzakelijke uitgaven als gevolg van zijn beperking niet onder de bijstandsnorm mag zakken.

Veel voorzieningen zijn algemeen gebruikelijk verklaard, wat tot gevolg heeft dat deze niet meer voor compensatie in aanmerking komen. Als blijkt dat de belanghebbende toch (om welke reden dan ook) niet in staat is zelf in de kosten te voorzien, kan een lening via de Stadsbank uitkomst bieden

Mantelzorgers en vrijwilligers

Een bijzondere groep onder de Wmo vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. Zij vallen onder de werking van prestatieveld 6 (individuele voorzieningen). De vraag is of dat leidt tot ‘eigen’ aanspraken van mantelzorgers in het kader van dit prestatieveld, of dat het gaat om afgeleide aanspraken, omdat er een persoon is waarvoor de mantelzorger zorgt en ook de mantelzorger op naam van deze persoon aanspraak kan maken op individuele voorzieningen. Nadrukkelijk moet een gemeente namelijk rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens dreigende overbelasting. Bij de verschillende onderdelen komt dit aan de orde. Het gaat hierbij overigens om een principieel verschil van inzicht, waarover de jurisprudentie tot op heden nog geen uitsluitsel heeft gegeven 1 . Tot dat gebeurt wordt er door de VNG voor gekozen, vooral uit uitvoeringstechnisch oogpunt, uit te gaan van een afgeleid recht op voorzieningen. Beschikkingen zullen dan ook op naam staan en gericht zijn tot degene die de mantelzorg ontvangt.

Hoofdstuk 2. Beoordeling van de te bereiken resultaten

Resultaat 1: een schone en leefbare woning

Inleiding

Tot een schone en leefbare woning behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk. Het gaat daarbij concreet om het afstoffen, het stofzuigen, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen. Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken. Het college gaat ervan uit dat het merendeel van degenen die zelfstandig wonen in principe in staat is op te ruimen. Door de extramuralisering blijven of gaan steeds meer personen zelfstandig wonen in plaats van in een instelling. Daarom is het wel noodzaak goed uit te vragen bij de belanghebbende of hij werkelijk in staat is zelf op te ruimen. Bestaat er in bepaalde situaties toch een noodzaak om het opruimen over te nemen, dan kan het college compenseren.

Afwegingskader

  • .

    Het gaat om alle activiteiten met als doel de ruimten die dagelijks worden gebruikt, exclusief de tuin, balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.

Gebruikelijke zorg

  • .

    ŸAllereerst beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

    Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar ook i nwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Van kinderen tot 5 jaar wordt niet verwacht dat zij een bijdrage leveren in het huishou den. In de leeftijd van 5 tot 12 jaar wordt verwacht dat zij naar hun eigen mogelijkheden een bijdrage leveren bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien. In de leeftijd van 12 tot 18 jaar wordt verwacht dat zij, naast hiervoor genoemde taken, hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen. Er kan voor activiteiten die kinderen van 12 tot 18 jaar uitvoeren tijd in mindering worden gebracht op de uiteindelijke indicatie. Er wordt wel onderzoek gedaan naar de belastbaarheid van het kind: mag gezien de leeftijd worden verwacht dat het kind deze taak doet of gaat doen waarbij rekening wordt gehouden met school, stage, hobby’s, een bijbaantje etc.

    Van huisgenoten van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat zij de huishoudelijke taken en het bijbehorende aantal uren dat gesteld is voor een eenpersoons huishouden kunnen overnemen. Veel jongeren in deze leeftijdscategorie ( denk aan studenten) wonen namelijk zelfstandig en moeten dan ook hun eigen huishouden doen. Van een huisgenoot van 23 jaar of ouder wordt meer verwacht. Deze zal de taken en het bijbehorende aantal uren dat gesteld is voor een meerpersoons huishouden moeten kunnen overnemen.

    Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen voeren. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken.

Eigen mogelijkheden

  • .

    Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn.

    Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor de huishoudelijke werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, wordt met de belanghebbende besproken of de particuliere hulp kan worden voortgezet. Bij verslechtering van de medische situatie kan mogelijk aanvullende hulp vanuit de Wmo worden ingezet.

    Is de particuliere hulp niet langer in staat haar diensten aan te bieden, wordt met de belanghebbende besproken of hij wederom een particuliere hulp kan en wil inhuren. Mogelijk wil hij wel weer een particuliere hulp maar overziet hij niet hoe hij een geschikte hulp kan werven. In dat geval kan worden meegedacht of een derde worden gevraagd de belanghebbende te ondersteunen bij het vinden van een passende hulp.

    Is sprake van een latrelatie, dan zal het college nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.

Voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen

  • ·

    Daarna beoordeelt het college of alle voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

    Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant of het gebruik van een plumeau voor het afstoffen boven op kasten waardoor men niet op een trap hoeft te staan.

  • ·

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college compenseren met een individuele voorziening. Bij dit compenseren wordt de systematiek aangehouden die bestaat uit normen uitgedrukt in uren waarbij de kleinste mogelijke eenheid die ingezet kan worden 30 minuten per week is.

    Dit normensysteem is afgeleid van de systematiek zoals die tot 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd. Deze normen zijn vastgelegd in de handleiding indicering huishoudelijke verzorging en worden gehanteerd tenzij de feitelijke situatie tot een andere norm leidt.

  • .

    Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat.

    Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie wonen de mantelzorger en de verzorgde in dezelfde woning en komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. In de tweede situa tie woont de mantelzorger ergens anders en komt hij niet toe aan het schoonmaken van het eigen huis. De verzorgde kan mogelijk een beroep doen op de Vergoedingsregeling persoonlijke zorg (VPZ) en/of er kan op naam van de verzorgde hulp bij het huishouden worden ingezet. Heeft de verzorgde een Zorgzwaartepakket (ZZP), dan kan hij mogelijk de zorg in natura door het Zorgkantoor laten wijzigen in een pgb en dat budget gebruiken om de mantelzorger te betalen, die op zijn beurt met dat geld hulp in eigen huis kan bekostigen.

Resultaat 2: wonen in een geschikte woning

Inleiding

In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van het college om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger moet zelf voor een woning zorgen. Een eigen woning kan overigens zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning, en ook een woonwagen met vaste standplaats wordt gezien als een woning. Woningen die niet geschikt en bedoeld zijn om het gehele jaar te bewonen (zoals vakantiewoningen zonder gedoogvergunning, hotels en pensions) en AWBZ-erkende instellingen of instellingen die gericht zijn op het verstrekken van zorg vallen niet onder het begrip ‘eigen woning’.

Dit resultaatgebied gaat over noodzakelijke aanpassingen aan een woning.

Men moet normaal gebruik kunnen maken van de woning waarover men beschikt. Dit geldt ten aanzien van woonkamer, slaapvertrek(ken), keuken, sanitaire ruimten, berging, terras of balkon. Afhankelijk van de woonfunctie en het daadwerkelijke gebruik (frequentie) kunnen er individuele voorzieningen worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

Is het college van mening dat de belanghebbende gecompenseerd moet worden, dan wordt er wel een afweging gemaakt tussen verhuizen en het aanpassen van de woning. Dat hangt in eerste instantie af van de kosten van de benodigde aanpassing. Zijn de kosten lager dan de vergoeding die staat voor verhuizen en herinrichting, dan blijft deze afweging achterwege. Liggen de kosten hoger, dan wordt beoordeeld of verhuizen mogelijk is.

Als er individuele voorzieningen worden getroffen wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw. In de sociale woningbouw wordt een keukenblok standaard voorzien van 3 onderkasten en twee bovenkasten. Dit kan dan ook voor een aangepaste keuken voldoende compenserend zijn. Een ander voorbeeld kan zijn de oppervlakte van ruimten; als het noodzakelijk is een slaapkamer en natte cel op de begane grond te creëren, wordt beoordeeld of het mogelijk is dit te realiseren binnen de bestaande oppervlakte, bijvoorbeeld door een ruime woonkamer op te delen in meerdere ruimten. Dit wordt inbouwen genoemd.

De financiële tegemoetkoming wordt hierop afgestemd. Het staat de belanghebbende vrij voor een hoger afwerkingsniveau te kiezen dan sociale woningbouw. De meerkosten komen voor eigen rekening.

Betreft de vraag een extra grote woning of een mantelzorgunit op het erf om mantelzorgtaken op zich te kunnen nemen, dan moet men hier zelf voor te zorgen.

Het college kan wel ondersteuning bieden bij het verkrijgen van de benodigde vergunningen.

Afwegingskader

Eigen mogelijkheden

  • .

    ŸHet college zal allereerst bespreken of er eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden.

    Als de huidige woning vanwege acute beperkingen onverwachts ongeschikt is om in te wonen, wordt ook aan de belanghebbende gevraagd wat de eigen mogelijkheden en eigen kracht zijn om de belemmeringen op te heffen. In hoeverre is de belanghebbende zelf in staat om, eventueel met behulp van zijn sociale netwerk, zelf zijn problemen op te lossen?

    Belanghebbenden wordt altijd gevraagd of hij de voorziening uit eigen middelen zou willen bekostigen. Het is echter nooit een grond om compensatie af te wijzen!

Voorliggende voorzieningen

Te denken valt aan AWBZ hulpmiddelen.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

  • ·

    Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend.

  • ·

    Ook worden geen algemeen gebruikelijke aanpassingen aan woningen verstrekt als de belemmeringen te verwachten of te voorspellen zouden zijn.

    De burger wordt in alle redelijkheid aangesproken op de eigen kracht (en die van zijn netwerk), maar ook op eigen verantwoordelijkheid. Veel voorzieningen komen niet meer voor vergoeding in aanmerking, omdat deze voorzieningen als algemeen gebruikelijk worden geacht.

    Hieronder een niet limitatieve opsomming:

    - Verhoogd toilet

    - Doucheglijstang

    - Thermostaatkraan

    - Eenhendelmengkraan

    - Kookplaat (alle varianten)

    - Verrijdbare airco

    - Luchtbevochtiger

    - Zonwering

    - Wasdroger

    - Korfladen

    - Verwijderen van lavet en vervangen door een douche

    - Centrale verwarming

    - Vervanging van vl oerbedekking en gordijnen ouder dan 8 jaar

    - Vervanging van al afgeschreven zaken

    - Renovatie badkamer na 20 jaar

    - Renovatie keuken na 20 jaar

    - Elektrische garagedeuropener

    - Oplaadpunt ten behoeve van opladen elektrisch vervoermiddel

    - Tweede toilet (tenzij eerste toilet niet toegankelijk is vanwege beperkingen.

    Bovenstaande producten zijn in iedere sanitair handel of bouwmarkt verkrijgbaar tegen een redelijke prijs en zijn niet specifiek bedoeld voor mensen met een beperking. Deze voorzieningen worden veelal aangeschaft vanwege gemak/comfort. Toch vindt geen vergoeding plaats wanneer iemand de voorziening aan moet schaffen vanwege beperkingen.

    Daarnaast zal bijvoorbeeld van senioren of personen met een chronisch of zelfs progressief ziektebeeld verwacht worden dat zij anticiperen op de toekomst. Bij de keus van een nieuw te betrekken woning mag uiteraard verwacht worden dat men rekening houdt met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Kosten komen voor eigen rekening.

    Blijft men wonen in de huidige woning, dan wordt van de burger gevraagd te anticiperen op, en te reserveren voor de toekomst. Niet alles wordt opgelost door de overheid. Er zijn voorzieningen waarvan voorzienbaar is dat deze ooit nodig zullen zij n, en waarvoor men zelf moet zorgen. Dit zijn ook algemeen gebruikelijke voorzieningen.

    - Eenvoudige douchestoelen/ - krukken

    - badplank

    - Wandbeugels

    - 2e trapleuning

    - Dorpels in de woning verwijderen

    - Opheffen van niveauverschillen bij de voorde ur en achterdeur m.b.v. een schegstuk, oprijplaat of ophogen straatwerk

    - Verwijderen bad of douchecabine en realiseren douche zonder instap

    - Eenvoudige toiletstoel

    - Verhuis en herinrichtingskosten

    Een traplift wordt niet gezien als een algemeen gebruikelijke voorziening, maar is wel een alternatief voor verhuizen. Verhuizen wordt algemeen gebruikelijk geacht voor senioren of personen met een chronisch progressief ziektebeeld. Als men er voor kiest niet te verhuizen, dan komen de kosten die voortvloeien uit die keuze ook voor eigen rekening. Een traplift wordt daarom niet toegekend als verhuizen de goedkoopst compenserende oplossing is en dit algemeen gebruikelijk wordt geacht.

  • .

    Als het ten gevolge van een calamiteit noodzakelijk is vroegtijdig (binnen 8 jaar) vloerbedekking, gordijnen of een bankstel te vervangen, kunnen onvoorziene meerkosten gecompenseerd worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De tegemoetkoming wordt gebaseerd op de ouderdom van het te vervangen materiaal.

    Er kan compensatie worden gegeven voor de meerkosten van het vroegtijdig vervangen van vloerbedekking, gordijnen en stoffen bank. Dit kan bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een huisstofmijtallergie of aan de andere kant COPD-klachten die verergeren door het gebruikte materiaal. Of wanneer er sprake is van acuut rolstoelgebruik.

    Naarmate de goederen ouder zijn ontvangt men een lagere tegemoetkoming; de goederen zijn immers al voor een deel afgeschreven. Voor vloerbedekking, gordijnen of bankstel ouder dan 8 jaar wordt geen tegemoetkoming verstrekt.

    In het Besluit is een staffel opgenomen om de tegemoetkoming in de kosten te kunnen bepalen. Voor het gedeelte dat al is afgeschreven wordt geen tegemoetkoming verstrekt, want het wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd dat hiervoor gereserveerd is.

    De tegemoetkoming voor vloerbedekking wordt gebaseerd op de kosten van vinyl. Per situatie zal beoordeeld worden of er ook een tegemoetkoming moet worden verstrekt voor het egaliseren van de ondervloer.

  • .

    ŸAls de belanghebbende gecompenseerd wordt met een vervoersvoorziening die gestald moet worden in een wind- en waterdichte stalling, dan wordt onderzocht of de belanghebbende zelf mogelijkheden heeft om hier zorg voor te dragen. Als het niet mogelijk is adequate stallingruimte voor de vervoersvoorziening te creëren, dan zal het college compenseren.

    Een vervoersvoorziening als een scootmobiel moet gestald worden in een wind- en waterdichte ruimte. Dit komt de levensduur van de voorziening ten goede. Vaak is er een berging bij de woning aanwezig. Deze is niet altijd goed toegankelijk. Het toegankelijk maken van de berging (drempel nivelleren of straatwerk ophogen) wordt algemeen gebruikelijk geacht en komt voor rekening van de belanghebbende, evenals het aanleggen van een oplaadpunt voor de accu.

    Als een berging dan alsnog niet goed geschikt is om te dienen als stallingruimte, wordt onderzocht of er andere mogelijkheden zijn de voorziening wind- en waterdicht te stallen. Hierbij kan gedacht worden aan het stallen in de hal van de woning. Uitsluitend wanneer er geen alternatieven zijn, kan het college compenseren door de stallingruimte aan te passen. Een aanpassing kan dan zijn de deur te verbreden.

Collectieve voorzieningen

  • .

    Als aan de hand van de inventarisatie blijkt dat een roerende woonvoorziening noodzakelijk is, en er een pool van deze voorziening in de nabije omgeving van de belanghebbende is, dan wordt gebruik van deze voorziening als voorliggend beschouwd op een individuele voorziening.

    Hierbij kan worden gedacht aan een verrijdbare tillift die binnen een wooncomplex voor ouderen wordt opgenomen in een pool zodat deze voor meerdere bewoners beschikbaar is.

  • ·

    Om gebruik te mogen maken van een pool is toestemming van het college vereist.

  • ·

    Het college streeft ernaar zoveel mogelijk algemene voorzieningen op te zetten. Als in de nabijheid van de belanghebbende nog geen algemene voorziening beschikbaar is, wordt onderzocht of deze gecreëerd kan worden.

  • ·

    Als het opzetten van een algemene voorziening binnen redelijke termijn gerealiseerd kan worden, en deze voorziening is passend voor de belanghebbende, wordt geen individuele voorziening verstrekt.

Individuele voorzieningen

  • .

    Als er noodzaak bestaat voor een voorziening, dan zal door het college een programma van eisen worden opgesteld. Het college kan hiervoor een ergonomisch of medisch advies inwinnen bij een daartoe gecontracteerd adviesbureau.

    De klantmanager die de aanvraag in behandeling heeft zal beoordelen of er een ex tern advies ingewonnen moet worden. Als hij dit niet noodzakelijk acht zal het college zelf een programma van eisen opstellen.

  • .

    Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing.

    Als de kosten voor aanpassen boven het bedrag uitkomen dat het college beschikbaar stelt voor verhuis- en herinrichtingskosten, wordt onderzocht of er zwaarwegende redenen bestaan tegen een verhuizing. Er kan op grond van deze redenen een contra-indicatie tegen verhuizen bestaan. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

Wegingsmodel

  • .

    Medische redenen

    Mochten medische redenen een verhuizing in de weg staan, dan zijn de andere afwegingen voor het college niet meer van belang.

    Het is daarbij wel goed om te realiseren dat het gehele cliëntsyste em in deze beoordeling moet worden meegewogen. De belanghebbende zou samen met zijn huisgenoten na een zorgvuldige afweging tot de conclusie kunnen komen dat thuis wonen te veel vraagt van de mantelzorgers.

  • .

    Aanwezigheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen beschikbare woonruimte

    Als verhuizing naar een voor de belanghebbende geschikte, betaalbare en beschikbare woning niet binnen een redelijke termijn te realiseren is, kan dit een reden zijn om ook de woning aan te passen al komen de kosten van de aanpassing boven de norm uit. Uitgangspunt van een redelijke termijn is een half jaar.

    Woonruimte die niet als betaalbaar en dus als niet geschikt wordt beschouwd is een woning waarvan de huur boven de grens voor huurtoeslag lig terwijl de belanghebbende gelet op zijn inkomen, wel voor huurt oeslag in aanmerking komt als de huur onder deze grens zou liggen.

    Het college heeft de verplichting te compenseren, maar in dat kader kunnen woningen in andere wijken of met minder kamers dan gewenst ook als geschikt worden aangemerkt.

  • .

    Sociale participatie en maatschappelijke activering

    Verhuizen zou kunnen leiden tot een onherstelbare aantasting van het sociale netwerk van de belanghebbende dat noodzakelijk is voor het overwinnen van beperkingen in het normale gebruik van een woning. Dit is aan de orde als verhuizen zou leiden tot het wegvallen van bepaalde vormen van mantelzorg en buurtgebonden vrijwilligerswerk. Het gaat daarbij om niet verplaatsbare mantelzorg die in belangrijke mate de activiteiten dagelijks leven (ADL) ondersteunt en daarmee een besparing oplevert ten opzichte van professionele zorg.

  • .

    Vermogensverlies

    Vermogensverlies kan zich voordoen wanneer de belanghebbende eigenaar is van de woning, en de verkoopprijs van de woning aanzienlijk lager zal zijn dan de aankoopprijs. Als richtlijn voor ernstig vermogensverlies wordt aangehouden dat er sprake moet zijn van 5% of meer verlies ten opzichte van de aankoopprijs . Bij woningen die al langer in eigendom zijn van de bewoner, zal er doorgaans geen sprak e zijn van vermogensverlies, eer der een overwaarde.

  • .

    Bedrijf aan huis

    Een bedrijf aan huis kan een reden zijn om de woning toch aan te passen. Doorslaggevend hierbij is of het bedrijf al dan niet verplaatsbaar is naar een andere locatie en de kosten die daarmee gemoeid zijn.

  • .

    Integrale afweging van verstrekkingen Wmo-voorzieningen

    Afstemming met andere Wmo-voorzieningen is van belang voor het maken van een keuze.

  • .

    Woonlasten en draagkracht

    Als bij verhuizing de woonlastenstijging de draagkracht van cliënt te boven gaat, kan de woning toch aangepast worden. Hierbij moet bedacht worden dat voor veel gehandicapten een hogere huur opgevangen wordt door een hogere huurtoeslag.

  • .

    Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er uitbreiding komt van de woonoppervlakte op de begane grond, dan zal het college een afweging maken tussen een herbruikbare losse woonunit en een aanbouw.

  • .

    Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

  • .

    ŸAls het toegangspad naar de voordeur, achterdeur of stalling niet verhard is, kan maximaal 20 m2 verhard worden.

    Als er sprake is van achterstallig onderhoud waardoor het pad niet goed be rijdbaar of beloopbaar is, moet bela nghebbende er zelf zorg voor dragen dat dit goed begaanbaar wordt.

  • .

    ŸAls het terras bij de woning niet is voorzien van bestrating, kan maximaal 10 m2 bestaat worden

    Als er sprake is van achterstallig onderhoud waardoor het terras niet goed be rijdbaar of beloopbaar is, moet bela nghebbende er zelf zorg voor dragen dat dit goed begaanbaar wordt.

Mantelzorg

  • .

    Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning.

    Dit kan door zelf een woning te bouwen of een unit te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) te betalen.

    De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.

  • .

    Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

Bezoekbaar maken van een woning

  • .

    Als belanghebbende bewoner is van een AWBZ-instelling kan een woning bezoekbaar worden gemaakt voor de belanghebbende.

    Voor een belanghebbende die zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling kan een woning bezoekbaar worden gemaakt, wat betekent dat de woonkamer en het toilet bereikbaar en bruikbaar gemaakt kunnen worden.

  • .

    In geval van co-ouderschap kan het noodzakelijk zijn dat de huizen van beide ouders geschikt gemaakt worden.

Resultaat 3: goederen voor primaire levensbehoeften

Inleiding

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen, toiletartikelen en schoonmaakmiddelen, producten die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Niet hieronder vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.

Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar sluit de Wmo bij aan door uit te gaan van één maal per week boodschappen. Er kan gebruik worden gemaakt van aanwezige boodschappendiensten. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.

Ook het bereiden van brood- en warme maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden. Deze kunnen door een hulp worden opgewarmd als dit problemen oplevert, denk aan initiatiefverlies of het niet kunnen bedienen van een magnetron. Het aanreiken valt eveneens onder de compensatieplicht terwijl het helpen met of toezicht houden op het eten hier geen deel van uit maakt.

Afwegingskader

  • .

    Onder dit resultaat worden gerekend het één maal per week halen van de boodschappen betreffende levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van broodmaaltijden en het bereiden of opwarmen van de warme maaltijden.

Gebruikelijke zorg

  • .

    ŸAllereerst beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

    Van geb ruikelijke zorg is sprake als er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Van kinderen tot 5 jaar wordt niet verwacht dat zij een bijdrage leveren in het huishouden. In de leeftijd van 5 tot 18 jaar wordt verwacht dat zij naar hun e igen mogelijkheden een bijdrage leveren bijvoorbeeld door hun eigen speelgoed op te ruimen, hun eigen kamer schoon te houden, het bed te verschonen en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Voor de activiteiten die kinderen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar doen, kan tijd in mindering worden gebracht op de uiteindelijke indicatie. Er wordt wel onderzoek gedaan naar de belastbaarheid van het kind: mag gezien de leeftijd worden verwacht dat het kind deze taak doet of gaat doen waarbij rekening wordt gehouden met school, stage, hobby’s, een bijbaantje etc. Van huisgenoten van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat zij de huishoudelijke taken en het bijbehorende aantal uren dat gesteld is voor een eenpersoons huishouden kunnen overnemen. Veel jongeren in deze leeftijdscategorie ( denk aan studenten) wonen namelijk zelfstandig/op kamers en moeten dan ook hun eigen huishouden doen. Van een huisgenoot van 23 jaar of ouder wordt meer verwacht. Deze zal de taken en het bijbehorende aantal uren dat gesteld is voor een meerpersoons huishouden moeten kunnen overnemen.

    Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden of opwarmen van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Hier kan wel voor geïndiceerd worden.

Eigen mogelijkheden

  • .

    ŸVervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn.

    Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen gewend of bereid zijn deze boodschappen te doen of de maaltijden te bereiden.

Voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen

  • .

    ŸDaarna beoordeelt het college of alle voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

    Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, zowel die beschikbaar gesteld zijn door supermarkten, als die zijn opgezet door de gemeente of door vrijwilligersorganisaties. Bij het afwegen van deze mogelijkheden moet ook worden getoetst of deze voorzieningen voor de belanghebbende bruikbaar, betaalbaar en beschikbaar zijn.

    Als het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of vormen van maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden mogelijk, bruikbaar en betaalbaar zijn.

    Nazorg is soms geboden als naar deze voorliggende voorzieningen is verwezen. Is het inderdaad een passende oplossing gebleken?

  • .

    ŸBij boodschappen is het uitgangspunt dat een boodschappenservice voorliggend is voor het één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering kan door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is en uit onderzoek blijkt dat andere eigen mogelijkheden of voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen niet leiden tot een oplossing van het probleem.

    In het geval eigen mogelijkheden, voorliggende of algemeen gebruikelijke voorzieningen geen oplossing bieden, zal onderzocht moeten worden hoe vaak per week de boodschappen gedaan moeten worden en hoeveel tijd hiervoor nodig is. Het gaat hier dus om maatwerk waarvoor geen normtijden gehanteerd kunnen worden.

  • .

    ŸAls al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem bij het bereiden van brood- en/of warme maaltijden, zal het college compenseren met een individuele voorziening. Bij dit compenseren wordt de systematiek aangehouden die bestaat uit normen uitgedrukt in uren waarbij de kleinste mogelijke eenheid die ingezet kan worden 30 minuten per week is.

    Dit normensysteem is afgeleid van de systematiek zoals die tot 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd. Deze normen zijn vastgelegd in de handleiding indicering huishoudelijke verzorging en worden gehanteerd tenzij de feitelijke situatie tot een andere norm leidt.

  • .

    Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet -als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Het college kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.

Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Inleiding

De dagelijkse kleding en linnengoed moeten met enige regelmaat worden gereinigd. Dit betekent het wassen, drogen, in bepaalde situaties strijken, opvouwen en opruimen. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag en over (keuken) handdoeken en beddengoed zoals dekbedhoezen of lakens. Daarbij is het uitgangspunt dat er niet gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bestaat er in bepaalde situaties toch een noodzaak om kleding te strijken, dan kan gebruik worden gemaakt van een strijkservice. Een strijkservice wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn. Bij het wassen en drogen van kleding en linnengoed is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

Afwegingskader

Gebruikelijke zorg

Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijke werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwonendheid zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Van kinderen tot 5 jaar wordt niet verwacht dat zij een bijdrage leveren in het huishouden. In de leeftijd van 5 tot 18 jaar wordt verwacht dat zij naar hun e igen mogelijkheden een bijdrage leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden, het beddengoed verschonen, de vuile was in de wasmand te doen en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Voor de activiteiten die kinderen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar doen, kan tijd in mindering worden gebracht op de uiteindelijke indicatie. Er wordt wel onderzoek gedaan naar de belastbaarheid van het kind: mag gezien de leeftijd worden verwacht dat het kind deze taak doet of gaat doen waarbij rekening wordt gehouden met school, stage, hobby’s, een bijbaantje etc. Van huisgenoten van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat zij de huishoudelijke taken en het bijbehorende aantal uren dat gesteld is voor een eenpersoons huishouden kunnen overnemen. Veel jongeren in deze leeftijdscategorie (denk aan studenten) wonen immers zelfstandig en moeten dan ook hun eigen huishouden doen. Van een huisgenoot van 23 jaar of ouder wordt meer verwacht. Deze zal de taken en het bijbehorende aantal uren dat gesteld is voor een meerpersoons huishouden moeten kunnen overnemen.

Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken.

Eigen mogelijkheden

  • .

    Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden.

    Hierbij kan gedacht worden aan de hulp van familie of buren.

Voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen

  • Daarna beoordeelt het college of alle voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

    Hierbij valt te denken aan het gebruik van een wasservice als dat in de lijn ligt of het naast de wasmachine aanschaffen en gebruiken van een droger.

  • Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college compenseren met een individuele voorziening. Bij dit compenseren wordt de systematiek aangehouden die bestaat uit normen uitgedrukt in uren waarbij de kleinste mogelijke eenheid die ingezet kan worden 30 minuten per week is.

    Dit normensysteem is afgeleid van de systematiek zoals die tot 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd. Deze normen zijn vastgelegd in de handleiding indicering huishoudelijke verzorging en worden gehanteerd tenzij de feitelijke situatie tot een andere norm leidt

  • .

    ŸDe inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen daarvan. Licht verstelwerk, zoals het vastzetten van een naadje of het aanzetten van een knoop wordt niet gedaan.

    Voor licht verstelwerk zijn voldoende andere mogelijkheden of voorliggende voorzieningen zoals hulp van een familielid of buren, een naaiatelier of kledingreparateur.

  • .

    Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken. Bestaat de noodzaak of wens om bepaalde kleding toch te laten strijken, dan kan verwezen worden naar een strijkservice. In het geval er een noodzaak is vastgesteld, wordt een strijkservice volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn. Wat betreft het strijken van kleding worden er geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken

2

  • .

    Er zal met de mantelzorger rekening worden gehouden met het oog op dreigende overbelasting. Als er een indicatie wordt gesteld, gebeurd dat als afgeleide van de verzorgde op zijn of haar naam. Deze voorziening kan dan niet -als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Het college kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.

Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppas-oma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.

De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

Afwegingskader

Eigen mogelijkheden

  • .

    Allereerst zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden.

    Hierbij kan gedacht worden aan tijdelijke hulp van familie, vrienden en kennissen.

Voorliggende voorzieningen

  • ·

    Daarna beoordeelt het college of alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

    Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang enz.

  • .

    Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van calamiteiten-, zorg- en/of ouderschapsverlof.

  • .

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

  • .

    Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is of om tijden dat de thuis aanwezige ouder de zorgtaken niet kan uitvoeren.

    Dat kan dus gaan om maximaal 40 uur opvang, bij een 40-urige werkweek, plus de noodzakelijke reistijden. De hulp is maximaal 40 uur aanwezig voor opvang en verzorging van de kinderen. Is de aanwezige ouder wel in staat de kinderen op te vangen maar niet te verzorgen, dan kunnen zorgmomenten worden geïndiceerd. De hulp komt dan alleen voor de niet-uitstelbare taken zoals het bereiden van de brood- of warme maaltijd of het helpen bij het aankleden.

  • .

    Bij de toekenning stelt het college schriftelijk vast om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht moet worden naar een definitieve oplossing.

  • .

    Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen als het gaat om het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning

Inleiding

Wanneer iemand beperkt is in de mobiliteit kunnen voorzieningen voor het verplaatsen in en om de woning gebruikt worden. Richtlijn is dat de belanghebbende in staat gesteld moet worden om zich binnenshuis en buitenshuis in een straal van100 meter om de woning zelfstandig moet kunnen voortbewegen.

Niet uitsluitend voor verplaatsingen in en om de woning kan compensatie worden aangeboden. Ook wanneer iemand zich dagelijks over langere afstanden moet verplaatsen en hiertoe niet in staat is, kan een voorziening noodzakelijk zijn. Wanneer iemand niet in staat is al dan niet met andere hulpmiddelen een afstand van zo’n 1000 meter binnen een half uur af te kunnen leggen.

Ter compensatie van de beperkingen kan gedacht worden aan rolstoelen voor dagelijks zittend verplaatsen, zowel door lichaamskracht als elektrisch voort te bewegen. Ook een buggy voor kinderen valt onder dit resultaatgebied.

Afwegingskader

  • .

    Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel of vergelijkbare voorziening.

  • .

    Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld.

    Voor loophulpmiddelen is een voorliggende regeling via de zorgverzekeraar .

    Rolstoelen voor incidenteel gebruik zijn niet bedoeld voor dagelijks zittend verplaatsen. Deze voorzieningen vallen daarom onder resultaatgebied 8.

    Voorzieningen voor het verplaatsen in en om de woning worden verstrekt aan belanghebbenden met een zelfstandige woonruimte. Tevens worden voorzieningen verstrekt aan bewoners van AWBZ-instellingen - met uitzondering van verpleeghuizen-, tenzij het onomstotelijk vaststaat dat de AWBZ hier zorgplichtig is.

  • .

    ŸVervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden.

    Belanghebbenden wordt gevraagd of zij de voorziening uit eigen middelen willen bekostigen.

  • .

    Als er noodzaak bestaat voor een voorziening voor dagelijks gebruik, dan zal door het college een programma van eisen worden opgesteld. Het college kan hiervoor een ergonomisch of medisch advies inwinnen bij een daartoe gecontracteerde adviesinstantie.

Mantelzorgers

  • .

    ŸTen aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen.

    Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel te duwen, er duwondersteuning op de rolstoel geplaatst kan worden. In eerste instantie is echter de zelfredzaamheid van de belanghebbende het uitgangspunt. Pas wanneer deze ondersteuning nodig heeft van een mantelzorger worden de (on)mogelijkheden van de vaste mantelzorger onderzocht.

Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Inleiding

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen in de directe woon en leefomgeving, waarbij volgens Wvg-jurisprudentie uitgegaan moet worden van verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Het gaat over verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving en in het leven van alledag. Deze verplaatsingen vinden veelal plaats met algemene voorzieningen als het openbaar vervoer of algemeen gebruikelijke voorzieningen als de eigen auto, en al dan niet aanvullend op het gebruik van de (elektrische) fiets of brommer. Binnen de grenzen van de gemeente Brummen zijn voldoende opstapmogelijkheden van openbaar vervoer aanwezig. De regiobussen zijn lage instapbussen. Hiermee zijn de bussen goed toegankelijk en voor veel mensen bereikbaar. Daarnaast rijdt in de gemeente Brummen de Buurtbus en in aanvulling op het reguliere openbaar vervoer het collectief vraagafhankelijk vervoer, dat voor iedereen vrij toegankelijk is.

In welke mate iemand zich lokaal verplaatst is per individu verschillend. Het college gaat uit van maximaal 2000 km over zowel korte als lange afstanden. 3

Wanneer iemand beperkt is geraakt, dan volstaan algemeen (gebruikelijke) voorzieningen niet altijd meer. Het kan dan nodig zijn een andere voorziening zoals een scootmobiel te gebruiken, of een gebruikelijke voorziening in aangepaste uitvoering, zoals een driewielfiets.

Wanneer de belanghebbende zelf geen mogelijkheden heeft een oplossing te vinden voor zijn probleem, kan het college compenseren. Er wordt dan onderzocht of compensatie aangeboden wordt in de vorm van een naturavoorziening, een persoonsgebonden budget of met een financiële tegemoetkoming voor de meerkosten.

Er moet wel duidelijk sprake zijn van meerkosten die niet gedragen kunnen worden door de belanghebbende. Van iedere inwoner van Nederland wordt het normaal geacht dat deze kosten maakt voor vervoer.

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (bijvoorbeeld: men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen, en blijft dat ook doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn als door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt of wanneer er aangepast vervoer noodzakelijk is. De kosten van autoaanpassingen worden overigens altijd als meerkosten gezien.

Onderzoek naar de mogelijkheden is dan ook meer dan uitsluitend de beperkingen en behoeften in kaart brengen.

Moet er gecompenseerd worden, dan kunnen collectieve voorzieningen als het collectief vraagafhankelijk vervoer of een scootmobielpool de prioriteit hebben op een individuele voorziening. Er moet dan wel rekening gehouden worden met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende. De belanghebbende moet met de collectieve voorzieningen wel in staat gesteld worden de voor hem wezenlijke vervoersbehoeften te kunnen bereiken.

Er wordt overigens geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als dat voor personen zonder beperkingen geldt, moet er voor vervoer betaald worden in de vorm van een ritbijdrage of eventueel eigen bijdrage.

Bovenlokale verplaatsingen

Het onderzoek naar de vervoersmogelijkheden en –beperkingen vindt in eerste instantie alleen plaats naar het lokale vervoer. Slechts wanneer er sprake is van dreigende vereenzaming 4 kan het college ook bovenlokale verplaatsingen compenseren. Dit zou onder resultaatgebied 8 (medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan) uitgewerkt kunnen worden, maar omdat het eveneens gaat om het verplaatsen is er voor gekozen dit tevens onder resultaatgebied 7 uit te werken. Voor bovenlokale verplaatsingen kan gebruik worden gemaakt van het openbare vervoer of, als het reguliere openbaar vervoer om medische redenen niet mogelijk is, de mogelijkheden van Valys (beschikbaar vanaf 5 zones vanaf het woonadres). Met Valys kan een reis van deur tot deur geboekt worden, waar het gebruik van taxi mogelijk gecombineerd kan worden met openbaar vervoer of aanvullend openbaar vervoer. Voor het gebruik van Valys kan eventueel een zogenaamde solo-indicatie worden aangevraagd. Dit betekent dat belanghebbende alleen vervoerd moet worden en dat combivervoer met andere personen niet mogelijk is.

Met een Valyspas krijgt belanghebbende een standaard kilometerbudget. Dit standaardbudget kan op aanvraag en indicatie opgehoogd worden.

Bovenlokaal vervoer met de eigen auto (voor zover beschikbaar) is ook heel gebruikelijk. Er wordt dan ook beoordeeld of iemand in staat is om gebruik te maken van deze mogelijkheden. In het bevestigende geval, wordt dit als een passende voorliggende vervoersvoorziening voor het onderhouden van contacten gezien.

Als Valys niet mogelijk is, en men niet de beschikking heeft over een eigen auto, en bovenlokaal vervoer gecompenseerd moet worden, kan gedacht worden aan een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer. Met het collectief vraagafhankelijk vervoer is het ook mogelijk buiten de gemeentegrenzen te reizen, weliswaar tegen commercieel tarief. Als een belanghebbende deze kosten niet kan dragen, kan het college dit compenseren.

Niet alle bovenlokale verplaatsingen komen voor vergoeding in aanmerking. De CRvB heeft bepaald dat 26 maal per jaar een goed uitgangspunt is. Het is gebruikelijk dat iemand zowel op bezoek gaat als bezoek ontvangt, en dat de kosten door beide partijen worden gedeeld (de 50/50 regeling). Bij een wekelijks contact is dit maximaal 26 keer per jaar.

Kosten voor bovenlokale reizen naar recreatieve bestemmingen komen voor rekening van de belanghebbende zelf.

Afwegingskader

  • .

    ŸOm voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zullen eerst alle mogelijke alternatieven beoordeeld worden.

    Dit betekent dat eerst voorliggende voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen en algemene voorzieningen beoordeeld worden. Om dit te kunnen beoordelen zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de belanghebbende uit bestaat.

Voorliggende voorzieningen

Vervolgens zal het college beoordelen of er sprake is van voorliggende voorzieningen.

  • .

    Voor vervoer naar het ziekenhuis kan een beroep gedaan worden op de Regeling zittend ziekenvervoer. Uitsluitend een beperkte doelgroep kan gebruik maken van deze regeling, namelijk:

    . mensen die een nierdialyse moeten ondergaan;

    . mensen die een radiotherapie of chemotherapie ondergaan;

    . mensen d ie slechtziend of blind zijn en niet met het reguliere openbaar vervoer kunnen reizen;

    . mensen die rolstoelafhankelijk zijn.

    Voor mensen die niet tot deze categorieën behoren, bestaat een zogeheten hardheidsclausule. De individuele zorgverzekeraars hanteren - om hiervoor in aanmerking te komen - hiervoor een aantal criteria, die niet in de R egeling vastliggen, en waar aan voldaan moet zijn:

    - langer dan vijf aaneensluitende maanden gebruik moeten - maken van het ziekenvervoer, en

    - noodzaak van minimaal twee keer per week bezoek aan het ziekenhuis voor behandeling, en

    - reisafstand van minimaal 25 km of een uur autorijden (maximaal 200 km enkele afstand)

    - bredere uitleg van begrip rolstoel; ook bijvoorbee ld scootmobiel valt hier onder.

    Daarnaast zijn er mogelijkheden voor vergoedingen voor ziekenvervoer via de aanvullende zorgv erzekering. Belanghebbende moet voor vervoer naar het ziekenhuis daarom altijd eerst de mogelijk heden via de zorgverzekeraar onderzoeken.

    Wordt het ziekenvervoer niet vergoedt via de zorgverzekeraar dan kan onderzocht worden of dit vi a de Wmo gecompenseerd moet worden.

  • .

    ŸVoor vervoer naar dagopvang of dagbesteding in het kader van de AWBZ kan de belanghebbende door het CIZ-geïndiceerd zijn voor ‘begeleiding inclusief vervoer’. De instelling die de opvang of begeleiding biedt, krijgt dan een geldbedrag om het vervoer te organiseren.

    Het kabinet is van plan om de extramurale begeleiding inclusief vervoer te decentraliseren naar gemeenten.

  • .

    ŸVoor vervoer naar werk of school kan een beroep gedaan worden op voorzieningen die vanuit de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) verst rekt worden door het UWV of op de regeling Leerlingenvervoer

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

  • ·

    Wanneer de belanghebbende in het bezit is van een eigen auto wordt hiermee ook rekening gehouden in de afweging of gecompenseerd dient te worden.

  • ·

    Een (elektrische) fiets, (elektrische) bakfiets, brommer of scooter zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen. Wanneer gebruik van deze voorzieningen mogelijk is, hoeft het college niet te compenseren.

Algemene voorzieningen

  • ·

    Als aan de hand van de inventarisatie van de vervoersbehoefte blijkt dat de vervoersbehoefte minimaal is, en er een scootermobielpool in de nabije omgeving van de belanghebbende is, dan wordt gebruik van deze voorziening als voorliggend beschouwd op een individuele voorziening.

  • ·

    Om gebruik te mogen maken van een scootermobielpool is toestemming van het college vereist.

  • ·

    Het college streeft ernaar zoveel mogelijk algemene voorzieningen op te zetten. Als in de nabijheid van de belanghebbende nog geen algemene voorziening beschikbaar is, wordt onderzocht of deze gecreëerd kan worden.

  • ·

    Als het opzetten van een algemene voorziening binnen redelijke termijn gerealiseerd kan worden, en deze voorziening is passend voor de belanghebbende, wordt geen individuele voorziening verstrekt.

Eigen mogelijkheden

  • .

    ŸVervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden.

    De belanghebbenden wordt gevraagd of zij de voorziening uit eigen middelen willen bekostigen.

Collectief vraagafhankelijk vervoer

  • Aan de hand van de vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze ingevuld kan worden met het collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende.

  • ·

    Als de belanghebbende de beschikking heeft over een eigen auto, hoeft deze niet voor het collectief vraagafhankelijk vervoer in aanmerking te worden gebracht. Uitgangspunt is dat de belanghebbende dan grotendeels in de vervoersbehoefte kan voorzien met eigen middelen.

  • ·

    Collectief vraagafhankelijk vervoer heeft de prioriteit op een individuele voorziening.

  • ·

    Met het collectief vraagafhankelijk vervoer kan voor maximaal 5 zones gereisd worden tegen gereduceerd tarief. Boven deze zones is reizen uitsluitend mogelijk tegen een commercieel tarief.

Individueel vervoer

  • .

    Als collectief vraagafhankelijk vervoer niet mogelijk is, kan het college een individuele voorziening in de vorm van een taxi-kilometerbudget of rolstoel-taxikilometerbudget verstrekken.

  • .

    Het (rolstoel)taxi-kilometerbudget bestaat uit maximaal 2000 km per jaar.

Auto(aanpassingen)

  • .

    Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen wanneer er sprake is van meerkosten kan de belanghebbende in aanmerking komen voor een individuele voorziening.

  • .

    Een autoaanpassing kan de goedkoopst compenserende oplossing zijn voor een vervoersprobleem.

  • .

    Wanneer de belanghebbende over korte afstanden een probleem heeft bij de verplaatsingen zal het college beoordelen of hiervoor een voorziening verstrekt moet worden, anders dan het collectief vraagafhankelijk vervoer of het (rolstoel)taxi-kilometerbudget.

  • .

    Als daartoe aanleiding bestaat kan het college haalbaarheidsonderzoek doen naar de bruikbaarheid van een voorziening. Dit onderzoek wordt verricht door een klantmanager of door een daartoe aangewezen adviesinstantie.

Overige vervoersvoorzieningen

  • .

    Aan de hand van de vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze ingevuld kan worden met een voorziening. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende.

    Een scoot er mobiel is in diverse maximum snelheden leverbaar. De verplaatsingsbehoefte van de belanghebbende is uitgangspunt. Als een voorziening ter vervanging van een fiets of brommer wordt verstrekt, wordt een snelheid van 12 km/uur in beginsel als toereikend beschouwd. Wanneer een scoot er mobiel v an 10 km/uur ook volstaat om in de verplaatsingsbehoefte te voorzien, dan is dit de goedkoopst compenserende voorziening.

Mantelzorg bij het lokale verplaatsen

  • .

    ŸMet de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening.

    Als het noodzakelijk is dat de belanghebbende een mantelzorger met zich mee laat reizen (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen), dan is het vervoe r van deze mantelzorger gratis.

Resultaat 8: Medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan

Inleiding

Het laatste op grond van het in artikel 4, eerste lid van de Wmo genoemde resultaat is een heel algemeen geformuleerd resultaat. Het gaat daarbij om de mogelijkheid om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te kunnen gaan, dat wil zeggen lokaal en in het leven van alledag.

Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Een vervoermiddel is veelal nodig om andere locaties waar activiteiten plaatsvinden te bereiken. Hierover is meer geschreven onder resultaatgebied 7.

Onder dit resultaatgebied worden uitgewerkt de rolstoel voor inci denteel gebruik, de sportvoorziening en het bezoekbaar maken van een woning.

Afwegingskader

  • .

    Het college beoordeelt altijd eerst of, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn.

    Wanneer het in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen, hoeft het college niet te compenseren. De capaciteit van de belanghebbende om zelf in oplossingen te voorzien wordt dan ook besproken tijdens het gesprek.

    Wanneer iemand aangeeft bereid te zijn zelf maatregelen te treffen dan wel een voorziening aan te schaffen, dan zal hier tijdens het gesprek op do orgesproken worden. De klantmanager kan de belanghebbende dan nog bijstaan door informatie en advies te geven.

    Als de belanghebbende niet in staat of niet bereid is zelf een oplossing te vinden voor zijn probleem, dan beoordeelt het college of er algemene voorzieningen beschikbaar zijn, waarmee de belanghebbende geholpen kan zijn.

  • .

    Als het gaat om een vervoerprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via resultaatgebied 7 opgelost kan worden.

    Om medemensen te ontmoeten kan het nodig zijn zich te verplaatsen. Daarom wordt dit beoordeeld onder resultaatgebied 7.

Collectieve voorzieningen

  • .

    Gebruik van een voorziening via de uitleen of via een pool kan als voorliggend worden beschouwd op een individuele voorziening.

    Een rolstoel die slechts incidenteel wordt gebruikt kan geleend worden via de AWBZ-uitleen. Hier kunnen voorzieningen kosteloos 26 weken geleend worden, en daarna gehuurd worden tegen betaling.

  • ·

    Het college streeft ernaar zoveel mogelijk algemene voorzieningen op te zetten. Als in de nabijheid van de belanghebbende nog geen algemene voorziening beschikbaar is, wordt onderzocht of deze gecreëerd kan worden.

  • ·

    Als het opzetten van een algemene voorziening binnen redelijke termijn gerealiseerd kan worden, en deze voorziening is passend voor de belanghebbende, wordt geen individuele voorziening verstrekt.

Rolstoel voor incidenteel gebruik

  • .

    Als een belanghebbende voor incidenteel gebruik een voorziening nodig om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan wordt onderzocht in hoeverre deze gebruik kan maken van voorziening via de uitleen of een pool.

Sportvoorziening

  • .

    Een financiële tegemoetkoming voor de aanschaf van een sportvoorziening kan worden toegekend als de belanghebbende een sport op recreatief niveau zelfstandig wenst te beoefenen, en dit om medische redenen niet zonder sportvoorziening kan doen.

    Het college biedt belanghebbenden die rolstoelgebonden zijn de mogelijkheid een sport te beoefenen. Er wordt uitsluitend een financiële tegemoetkoming verstrekt in de aanschaf en ins tandhoudingkosten van sportvoorzieningen .

Hoofdstuk 3. Verstrekkingsvormen (natura, persoonsgebonden budget en financiele tegemoetkoming)

Inleiding

De te treffen voorzieningen kunnen als voorziening in natura, als persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

Enkele voorzieningen worden uitsluitend in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt.

  • 1.

    Natura

    • ·

      Met een voorziening in natura wordt bedoeld dat door het college aan de belanghebbende ter compensatie een voorziening in de vorm van een product of dienst wordt verstrekt.

    • ·

      Een voorziening in natura wordt zoveel mogelijk verstrekt via de door het college gecontracteerde leverancier(s).

    • ·

      De volgende voorzieningen kunnen in natura worden verstrekt:

      • a.

        huishoudelijke verzorging

      • b.

        een vervoersvoorziening

      • c.

        een rolstoel of een andere verplaatsingsvoorziening

      • d.

        een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

      • e.

        een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

  • Uitsluitend Huishoudelijke verzorging in natura wordt hier onder nader uitgewerkt.

    • .

      De huishoudelijke verzorging wordt geleverd door een door het college gecontracteerde thuiszorgaanbieder.

    • .

      De omvang van de toe te kennen huishoudelijke verzorging wordt uitgedrukt in uren en minuten.

    • .

      De geïndiceerde huishoudelijke verzorging heeft een geldigheidsduur van vijf jaar, tenzij dit op bepaalde tijd is gesteld.

  • 2.

    Persoonsgebonden budget

    • .

      Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf een product of dienst mee aan te schaffen of te betalen.

    • .

      De door het college bepaalde omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde, of een percentage van de in de betreffende situatie goedkoopste en meest compenserende te verstrekken voorziening in natura, voor zover nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten (onderhoud, reparatie en verzekeringskosten).

    • .

      De berekening van het persoonsgebonden budget is uitgewerkt in het Besluit. Het berekende bedrag moet voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren.

    • .

      De belanghebbende heeft de vrije keuze te kiezen voor een persoonsgebonden budget. Er zijn uitzonderingen mogelijk op de keuzevrijheid. In de Verordening is vastgelegd in welke situaties de belanghebbende in ieder geval niet de mogelijkheid heeft om te kiezen voor een persoonsgebonden budget.

    • .

      De volgende voorzieningen kunnen bestaan uit een verstrekking in de vorm van een persoongebonden budget:

      • a.

        huishoudelijke verzorging

      • b.

        een vervoersvoorziening

      • c.

        een rolstoel of een andere verplaatsingsvoorziening

      • d.

        een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

      • e.

        een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

    • .

      Het college maakt zijn besluit over de uitbetaling van het persoonsgebonden budget schriftelijk aan de belanghebbende bekend waarbij wordt vermeldt:

      • .

        het programma van eisen waaraan de voorziening moet voldoen (dit kan zowel functioneel als technische zijn);

      • .

        de hoogte van het persoonsgebonden budget;

      • .

        de onderbouwing hoe het persoonsgebonden budget tot stand is gekomen;

      • .

        voor welke periode de voorziening is toegekend;

      • .

        wat de belanghebbende moet doen met kosten voor verzekering, onderhoud en reparatie;

      • .

        de termijn waarbinnen de besteding van het budget verantwoord moet worden;

      • .

        terugvordering van niet verantwoord (deel-) budget;

      • .

        melding van de eigen bijdrage als deze is opgelegd.

      Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid over de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat wil zeggen een voorziening waarmee het beoogde resultaat niet bereikt kan worden. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, waardoor het te bereiken resultaat, het compenseren van problemen, niet bereikt wordt, wat op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een programma van eisen op te stellen. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat program van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de voorwaarden en de toekenningscriteria.

  • .

    Zodra het college de belanghebbende schriftelijk heeft geïnformeerd over de toekenning van het persoonsgebonden budget, wordt het persoonsgebonden budget beschikbaar gesteld.

    Dat kan in één keer, als daar aanleiding voor is (een aan te schaffen voorziening zal ook in één keer betaald moeten worden), maar zou ook in termijnen kunnen, bijvoorbeeld bij een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

    In het Besluit is de beschikbaarstelling nader geregeld.

  • 3.

    Financiële tegemoetkoming

  • ·

    Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Ook bij toekenning van andere voorzieningen is het mogelijk een financiële tegemoetkoming te verstrekken.

  • ·

    De volgende voorzieningen kunnen bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

    • a.

      verhuizing en inrichting

    • b.

      een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening

    • c.

      een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening

    • d.

      een uitraasruimte

    • e.

      onderhoud, keuring en reparatie

    • f.

      tijdelijke huisvesting

    • g.

      huurderving

    • h.

      verwijderen van voorzieningen

    • i.

      sportvoorziening

    • j.

      gebruik eigen auto of vervoer door derden

    • k.

      autoaanpassing

    • l.

      bezoekbaar maken wonin

  • Deze opsomming wordt niet geacht volledig te zijn.

    Hieronder wordt uitsluitend een toelichting gegeven op sub b, een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening.

    • .

      een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte.

    • .

      in het geval de belanghebbende niet de eigenaar is, wordt de belanghebbende een eigen aandeel opgelegd.

  • .

    Het college maakt zijn besluit over de uitbetaling van de financiële tegemoetkoming schriftelijk aan de belanghebbende bekend met vermelding van de omvang van de financiële tegemoetkoming. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met de financiële tegemoetkoming moet worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening moet voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen verstrekt.

    Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid over de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat wil zeggen een voorziening waarmee het beoogde resultaat niet bereikt kan worden. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, waardoor het te bereiken resultaat, het compenseren van problemen, niet bereikt wordt, wat op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een programma van eisen onderdeel op te stellen. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat program van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de voorwaarden en toekenningscriteria.

  • .

    Zodra het college de belanghebbende schriftelijk heeft geïnformeerd over de toekenning van de financiële tegemoetkoming, wordt de financiële tegemoetkoming beschikbaar gesteld.

    Dat kan in één keer, als daar aanleiding voor is (een aan te schaffen voorziening zal ook in één keer betaald moeten worden), maar zou ook in termijnen kunnen, bijvoorbeeld bij een financiële tegemoetkoming voor een grote verbouwing die in delen wordt gerealiseerd.

Onderscheid tussen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget

Het onderscheid tussen de begrippen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget is niet altijd even duidelijk. Dat wordt nog ingewikkelder gemaakt, doordat soms een financiële tegemoetkoming als forfaitaire financiële tegemoetkoming verstrekt wordt. De verschillen tussen de begrippen zijn het beste als volgt aan te geven.

Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en meestal los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal meestal niet op het inkomen van de belanghebbende worden afgestemd. Te denken valt aan een verhuiskostenvergoeding of een autokostenvergoeding.

Wanneer een bouwkundige of woontechnische aanpassing aan een woning wordt verstrekt, heet dit een financiële tegemoetkoming in geval de belanghebbende geen woningeigenaar (maar bijvoorbeeld een huurder) is. Bij een financiële tegemoetkoming kan een eigen aandeel worden opgelegd. Is belanghebbende woningeigenaar, dan kan een persoonsgebonden budget worden verstrekt en een eigen bijdrage worden opgelegd.

De reden van dit onderscheid is dat het college verplicht is een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden geen persoonsgebonden budget zijn. Een persoonsgebonden budget gaat immers rechtstreeks naar de belanghebbende, dat is in de wet geregeld. Daarom kan alleen een persoonsgebonden budget worden verstrekt voor een woningaanpassing, als de eigenaar tevens de belanghebbende is.

hoofdstuk 4. Eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1.

    Voorziening in natura en de eigen bijdrage

Bij een voorziening in natura mag een eigen bijdrage worden gevraagd. In de Verordening en besluit zijn nadere regels opgenomen bij welke voorzieningen een eigen bijdrage gevraagd wordt en over de hoogte van deze eigen bijdrage. Het college kondigt schriftelijk aan dat een eigen bijdrage opgelegd wordt. Berekening en inning zal plaats vinden door het CAK.

  • 2.

    Persoonsgebonden budget en de eigen bijdrage

Bij het toekennen van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget mag een eigen bijdrage worden gevraagd. In de Verordening is geregeld wanneer een eigen bijdrage verschuldigd is en in het besluit wat de hoogte van deze eigen bijdrage kan zijn. Het college kondigt schriftelijk aan dat er een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd is. Via het CAK wordt de eigen bijdrage vastgesteld en geïnd.

Hoofdstuk 5. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking en terugvordering

Inleiding

Bij toekenning van voorzieningen op grond van de Wvg of bij indicatiestelling ten behoeve van de functie Huishoudelijke Verzorging AWBZ was het begrip ‘medische noodzaak’ doorslaggevend. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen blijkt dat die medische noodzaak in de ogen van de Raad aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken.

Criteria

  • .

    Artikel 9.1 van de Verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak.

    Uit de juri sprudentie blijkt dat als een belanghebbende geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

  • .

    In lid 2 van artikel 9.1 van de Verordening wordt genoemd dat het college de door haar aangewezen adviesinstantie om advies kan vragen als het college dat gewenst vindt.

    Er wordt in ieder geval een medisch advies gevraagd als te verwachten is dat een aanvraag om medische reden zal worden afgewezen. Zonder een medisch advies is in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechter kan een dergelijk besluit vernietigen als onvoldoende gemotiveerd. Het college kan altijd aanleiding zien om medisch advies te vragen. Dat kan bijvoorbeeld plaatsvinden bij een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.

  • .

    Op grond van artikel 9.2 van de Verordening moet de belanghebbende de gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan het college verschaffen.

    Hierbij kan gedacht worden aan medische, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende se ctor noodzakelijk is. Dit kan - zeker als dit schriftelijk moet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de belanghebbende vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, vooral als de belanghebbende aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de belanghebbende. Daarbij moet in de verklaring opgenomen worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

  • .

    Het college beoordeelt het advies en besluit tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.

Termijnen van afhandeling

Tijdens of uiterlijk binnen 7 werkdagen na aanmelding zal een afspraak voor een gesprek worden gemaakt. Deze afspraak kan aan de belanghebbende schriftelijk worden bevestigd.

De Algemene wet bestuursrecht regelt dat als bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, een besluit genomen moet worden binnen een redelijke termijn. Die redelijke termijn is 8 weken. De Wet maatschappelijke ondersteuning bepaalt niets over beslistermijnen.

Door de gemeente wordt bij het nemen van besluiten de termijn van 8 weken gehanteerd. Alleen in die situaties waarbij extern advies nodig is dan wel offertes moet worden opgevraagd geldt een termijn van 13 weken.

Alternatieven voor bezwaar

  • .

    Iedere belanghebbende heeft het recht als hij het met een beschikking niet eens is, in bezwaar te gaan.

  • .

    Het college streeft ernaar, voordat een negatief of afwijkend besluit valt, betrokkene in de gelegenheid te stellen hierop te reageren, zodat door het college gemaakte eventuele fouten hersteld kunnen worden. Bij het in bezwaar gaan wordt het bezwaarschrift door het college beoordeeld en als deze direct aanleiding geeft het besluit te wijzigingen, zal op grond van de Algemene wet bestuursrecht een gewijzigd besluit plaatsvinden. Ook bestaat de mogelijkheid door middel van een informeel gesprek nog eens naar het probleem te kijken en, daar waar nodig, de gelegenheid tot een second opinion te geven. Eventueel kan daarbij mediation worden ingezet.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de B&W-vergadering van 27 mei 2014
gemeentesecretaris, E.V. Schmitz
wnd. burgemeester, A.J. van Hedel

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1. inleiding

Persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende

Het gesprek

HET BESLUIT

COMPENSATIEPLICHT

- Noodzaak

- Wenselijk

Zelfredzaamheid en zelfstandigheid

Eigen verantwoordelijkheid

Eigen verantwoordelijkheid

Eigen financiele mogelijkheden

Mantelzorgers en vrijwilligers

Hoofdstuk 2. Beoordeling van de te bereiken resultaten

Resultaat 1: een schone en leefbare woning

- Inleiding

- Afwegingskader

- Gebruikelijke zorg

- Eigen mogelijkheden

- Voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen

Resultaat 2: wonen in een geschikte woning

- Inleiding

- Afwegingskader

- Eigen mogelijkheden

- Voorliggende voorzieningen

- Algemeen gebruikelijke voorzieningen

- Collectieve voorzieningen

- Individuele voorzieningen

- Mantelzorg

- Bezoekbaar maken van een woning

Resultaat 3: goederen voor primaire levensbehoeften

- Inleiding

- Afwegingskader

- Gebruikelijke zorg

- Eigen mogelijkheden

- Voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen

Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

- Inleiding

- Afwegingskader

- Gebruikelijke zorg

- Eigen mogelijkheden

- Voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen

Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

- Afwegingskader

- Eigen mogelijkheden

- Voorliggende voorzieningen

Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning

- Inleiding

- Afwegingskader

- Mantelzorgers

Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel

- Inleiding

- Bovenlokale verplaatsingen

- Afwegingskader

- Voorliggende voorzieningen

- Algemeen gebruikelijke voorzieningen

- Algemene voorzieningen

- Eigen mogelijkheden

- Collectief vraagafhankelijk vervoer

- Individueel vervoer

- Auto(aanpassingen)

- Overige vervoersvoorzieningen

- Mantelzorg bij het lokale verplaatsen

Resultaat 8: Medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan

- Inleiding

- Afwegingskader

- Collectieve voorzieningen

- Rolstoel voor incidenteel gebruik

- Sportvoorziening

Hoofdstuk 3. Verstrekkingsvormen (natura, persoonsgebonden budget en financiele tegemoetkoming)

1. Natura

2. Persoonsgebonden budget

3. Financiële tegemoetkoming

Onderscheid tussen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget

hoofdstuk 4. Eigen bijdrage en eigen aandeel

1. Voorziening in natura en de eigen bijdrage

2. Persoonsgebonden budget en de eigen bijdrage

Hoofdstuk 5. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking en terugvordering

- Inleiding

- Criteria

- Termijnen van afhandeling

- Alternatieven voor bezwaar


Noot
1

Bij uitspraak van 22 september 2010 heeft de Centrale Raad, omdat de aanvraag was gedaan door de persoon met een handicap en niet door de mantelzorgers, geen oordeel gegeven over de mogelijkheid een huis van ouders aan te passen (bezoekbaar te maken) terwijl hun dochter het hoofdverblijf in een andere plaats heeft. Dit zou een rechtstreeks recht op individuele voorzieningen voor mantelzorgers zijn geweest. (LJN BO0285)

Noot
2

Het college heeft een taak in het voorlichten van de burgers op deze onderdelen. Men moet kunnen weten wat verwacht wordt als men ooit een beroep op dit resultaat binnen de Wmo wil gaan doen.

Noot
3

In zijn uitspraak van 12 maart 2002 (LJN: AE1865), heeft de Raad overwogen dat een vervoersvoorziening of een combinatie van vervoersvoorzieningen die neerkomt op een aflegbare afstand in de bandbreedte van ongeveer 1500 tot 2000 kilometer per jaar, in beginsel voldoet aan de in de jurisprudentie van de Raad tot uitdrukking gebrachte ondergrens.

Noot
4

Hiervan is sprake indien wezenlijke contacten – uitsluitend door persoonlijk contact te handhaven- , noodzakelijk zijn, en dat alleen de belanghebbende deze contacten kan onderhouden (tegenbezoek niet mogelijk), er geen andere vormen van communicatie mogelijk zijn en bij het wegvallen van deze contacten vereenzaming of decompensatie dreigt.