Verlegregeling Brummen 2015

Geldend van 29-10-2015 t/m heden

Intitulé

Verlegregeling Brummen 2015 (behorende bij de Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuur (AVOI) 2015)

Burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen hebben besloten om:

  • 1.

    Een vergunningsstelsel in te voeren voor het (ver)leggen van kabels en leidingen in gemeentegrond.

  • 2.

    De volgende besluiten die nodig zijn voor de invoering van in beslispunt 1 bedoelde vergunningsstelsel te nemen:

    • I.

      Onder voorbehoud van vaststelling van de Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuur 2015 (hierna: AVOI

      2015) door de gemeenteraad, de privaatrechtelijke overeenkomsten zoals benoemd in de inleiding formeel eenzijdig

      op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden ingaande op de dag van vaststelling van de

      AVOI 2015, conform de concept-brieven kenmerk U14.03195, U14.03196, U14.03197 en de betrokken

      netbeheerders hierover zo spoedig mogelijk te informeren.

    • II.

      In te stemmen met het concept-AVOI 2015.

    • III.

      De gemeenteraad voorstellen om in te stemmen met het invoeren van een vergunningsstelsel voor het

      (ver)leggen van kabels en leidingen in gemeentegrond.

    • IV.

      De gemeenteraad voor te stellen om de AVOI 2015 vast te stellen conform bijlage met kenmerk INT15.0056.

    • V.

      De gemeenteraad voor te stellen om het besluit tot aanpassing van de Tarieventabel 2015 (kenmerk INT15.0057) vast te stellen.

    • VI.

      Onder voorbehoud van vaststelling van de AVOI 2015 door de gemeenteraad te besluiten tot:

      • a.

        het vaststellen van de Verlegregeling kabels en leidingen conform bijlage met kenmerk INT15.0114;

      • b.

        het vaststellen van Nadere regels kabels en leidingen conform bijlage met kenmerk INT15.0150;

      • c.

        het vaststellen van de Schaderegeling ingravingen Brummen conform bijlage met kenmerk INT15.0113;

      • d.

        het verlenen van mandaat en machtiging conform bijlage "Aanpassing mandaatregister" met kenmerk INT15.0118;

      • e.

        het aanwijzen van toezichthouders conform bijlage met kenmerk INT15.0112;

      • f.

        het vaststellen van formulieren voor het aanvragen van een vergunning of instemmingsbesluit en voor het doen van een aanmelding in de zin de AVOI conform bijlage met kenmerk: INT15.0119 en INT15.0120;

        en de gemeenteraad te informeren over de punten a, b en c.

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

De begripsbepalingen van de AVOI zijn op deze verlegregeling van toepassing tenzij in deze verlegregeling daarvan uitdrukkelijk wordt afgeweken. In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    aanpassing: verlegging, verplaatsing, (tijdelijke) bescherming, of verwijdering van een leiding

  • b.

    aanvraag: een aanvraag om nadeelcompensatie als bedoeld in artikel 3.6 van de AVOI;

  • c.

    AVOI: Algemene verordening ondergrondse infrastructuur;

  • d.

    belanghebbende: netbeheerder die schade lijdt als gevolg van een verzoek tot aanpassing;

  • e.

    liggingsduur: de tijd die verstreken is tussen de datum waarop de vergunning van kracht is geworden en de datum waarop de vergunning wordt ingetrokken of gewijzigd. Voor leidingen die zijn aangelegd met een melding conform artikel 2.1 tweede lid van de AVOI geldt als liggingsduur de tijd die is verstreken tussen de datum van ontvangst van de melding en de datum waarop een verzoek tot aanpassing is verstuurd;

  • f.

    nadeelcompensatie: de vergoeding van schade als bedoeld in artikel 4:126 Algemene wet bestuursrecht;

  • g.

    plangebied: het gebied dat wordt aangegeven op een tekening, waarbinnen het plan van de gemeente gerealiseerd moet worden en diverse werkzaamheden moeten worden uitgevoerd om een goede aansluiting c.q. overgang te krijgen met het bestaande omliggende gebied;

  • h.

    schade: de werkelijke kosten van verlegging, verplaatsing, (tijdelijke) bescherming, of verwijdering van een leiding, voor zover deze kosten genoemd zijn in hoofdstuk 4;

  • i.

    vergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de AVOI;

  • j.

    verzoek tot aanpassing: de intrekking of wijziging van een vergunning op grond van artikel 2.6, eerste lid onderdeel g of h van de AVOI, dan wel de rechtmatige uitoefening door het college van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak, met de daaraan verbonden verplichting tot het aanpassen van een leiding.

Artikel 1.1 Toepasselijkheid

  • 1. Deze verlegregeling is een concrete invulling van Titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht betreffende nadeelcompensatie en bevat de regels voor nadeelcompen-satie wanneer een netbeheerder als gevolg van een besluit van het college, inhoudende een intrekking of wijziging van een vergunning op grond van artikel 2.6, eerste lid onder-deel g of h, dan wel vanwege de rechtmatige uitoefening door het college van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak schade lijdt, die uitgaat boven het normale maat-schappelijke risico en die hem in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft.

  • 2. Deze regeling is niet van toepassing op:

    • a.

      netten die in het beheer zijn bij de gemeente;

    • b.

      netten die niet vallen onder één van de categorieën openbare werken als bedoeld in artikel 1 van de Belemmeringenwet Privaatrecht;

    • c.

      netten die vallen onder de Telecommunicatiewet.

Hoofdstuk 2. Nadeelcompensatie

Artikel 2.1 Algemeen

  • 1. Indien een belanghebbende als gevolg van een verzoek tot aanpassing in aanmerking komt voor nadeelcompensatie, kent het college dit op aanvraag toe, met inachtneming van de hierna volgende bepalingen.

  • 2. Het schadebedrag wordt berekend aan de hand van de bepalingen in hoofdstuk 4 van deze regeling.

  • 3. De juridische grondslag(en) waarmee een leiding ligt dient te worden aangetoond door de belanghebbende.

Artikel 2.2 Leidingen in of op openbare gronden

Nadeelcompensatie wordt vastgesteld aan de hand van de liggingsduur van de aan te passen leiding. Indien de liggingsduur niet door de belanghebbende kan worden aangetoond, wordt uitgegaan van een liggingsduur langer dan vijftien jaar.

  • a.

    Bij een liggingsduur tot vijf jaar bedraagt de nadeelcompensatie in beginsel 100% van de schade.

  • b.

    Bij een liggingsduur vanaf vijf jaar tot en met vijftien jaar bedraagt de nadeelcompensatie 80% van de schade vanaf het zesde jaar tot 0% vanaf het zestiende jaar, zoals weergegeven in het schema in bijlage 1.

  • c.

    Bij een liggingsduur langer dan vijftien jaar, wordt geen nadeelcompensatie toegekend.

Artikel 2.3 Leidingen in of op niet-openbare gronden

Indien een leiding is gelegen in of op niet-openbare gronden die in eigendom of beheer toebehoren aan derden en deze moet worden aangepast vanwege de rechtmatige uitoefening door het college van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak, dan bestaat de nadeelcompensatie, ongeacht de liggingsduur, in beginsel uit de kosten van ontwerp en begeleiding en uitvoeringskosten. De materiaalkosten en kosten van uit en in bedrijf stellen komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 2.4 Leidingen die liggen met een zakelijk recht of gedoogplicht

Indien een leiding is gelegen in gronden die in eigendom zijn van belanghebbende, of indien ten behoeve van de leiding een zakelijk recht of een gedoogplicht op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht is gevestigd, bedraagt de nadeelcompensatie in beginsel 100% van het schadebedrag.

Artikel 2.5 Schadebeperking, voordeeltoerekening en hardheidsclausule

  • 1. Zowel het college als belanghebbende dienen zo veel als redelijkerwijs mogelijk is schadebeperkend op te treden bij de aanpassing van de leiding van de belanghebbende.

  • 2. Schade blijft in elk geval voor rekening van de belanghebbende voor zover:

    • a.

      hij het risico van het ontstaan van de schade heeft aanvaard;

    • b.

      hij de schade had kunnen beperken door binnen redelijke grenzen maatregelen te nemen, die tot voorkoming of vermindering van de schade hadden kunnen leiden:

    • c.

      de schade anderszins het gevolg is van een omstandigheid die aan de belanghebbende kan worden toegerekend;

    • d.

      de vergoeding van de schade anderszins is verzekerd, of;

    • e.

      de aan te passen leiding niet conform de vergunning is aangelegd.

  • 3. Indien aanpassing van een leiding tevens voordeel voor de belanghebbende oplevert, wordt dit bij de vaststelling van de nadeelcompensatie in aanmerking genomen.

  • 4. Indien in bijzondere omstandigheden gronden aanwezig zijn om te concluderen dat redelijkerwijs een kleiner of groter gedeelte van het schadebedrag ten laste van de belanghebbende moet blijven dan uit de toepassing van de voorgaande artikelen voortvloeit, kan het college gemotiveerd van het gestelde in deze artikelen afwijken.

Hoofdstuk 3. Bepalingen van procedurele aard

Artikel 3.1 Vooroverleg en verzoek tot aanpassing

  • 1. Indien de aanpassing van een leiding naar het oordeel van het college redelijkerwijs nodig is vanwege de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak, neemt hij het initiatief tot vooroverleg waarin partijen gezamenlijk de bestaande situatie inventariseren en oplossingsrichtingen voor de eventuele aanpassing van de leiding verkennen.

  • 2. Aanpassingen dienen te worden gerealiseerd op basis van een technisch adequaat alternatief dat tegen de maatschappelijk laagste kosten gerealiseerd kan worden.

  • 3. Het college streeft naar overeenstemming met de belanghebbende over de aanpassing, technische oplossing, kosten, uitvoering en planning.

  • 4. Indien het college de aanpassing van een leiding noodzakelijk acht, verzendt hij een schriftelijk verzoek tot aanpassing aan de belanghebbende. Dit verzoek bevat ten minste:

    • a.

      een omschrijving van de werkzaamheden inclusief planning;

    • b.

      een vermelding van de noodzakelijk aan te passen leiding;

    • c.

      een tekening van het plangebied met daarop aangegeven de plangrenzen (schaal 1:500);

    • d.

      een tekening met daarop aangegeven de bestaande situatie;

    • e.

      een tekening met daarop aangegeven de nieuwe situatie;

    • f.

      indien van toepassing: een tekening met daarop aangegeven het nieuwe tracé voor de aan te passen leiding (schaal 1:500).

  • 5. Belanghebbende vraagt tijdig een vergunning aan voor de aan te passen leiding.

Artikel 3.2 Gegevensverstrekking door belanghebbende

  • 1. Belanghebbende dient zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een termijn van zes weken na ontvangst van het verzoek zoals bedoeld in artikel 3.1, lid 4 gegevens betreffende de aanpassing te verstrekken aan het college.

  • 2. Deze termijn kan door het college worden verlengd met maximaal zes weken.

  • 3. De gegevens zoals bedoeld in lid 1 bevatten tenminste:

    • a.

      een verwijzing naar het verzoek tot aanpassing;

    • b.

      een omschrijving van de aard en omvang van het schadebedrag op grond van een voorcalculatie, gespecificeerd aan de hand van het model als bedoeld in bijlage 2;

    • c.

      een voorstel voor de hoogte van de nadeelcompensatie;

    • d.

      het definitief ontwerp van de aanpassing;

    • e.

      een planning van de werkzaamheden, inclusief datum van definitieve oplevering.

  • 4. Indien het voorstel voor de hoogte van de nadeelcompensatie als bedoeld in het vorige lid minder dan € 10.000,-- bedraagt, kan de nadeelcompensatie op basis van een vaste prijs worden afgehandeld, mits partijen dit uitdrukkelijk overeenkomen. Bij afhandeling op basis van een vaste prijs blijven de leden 5 en 6 van dit artikel buiten toepassing.

  • 5. Bij indiening van bovengenoemde gegevens kan belanghebbende het college verzoeken om een voorschot te verstrekken op de vast te stellen nadeelcompensatie. Dit voorschot bedraagt maximaal 80% van de te verwachten nadeelcompensatie.

  • 6. Tijdens de uitvoering van de aanpassing brengt belanghebbende gemotiveerd schriftelijk verslag uit aan het college, indien het werkelijke schadebedrag naar verwachting meer dan 10% afwijkt van de kostenraming als bedoeld in lid 1. Deze afwijkingen maken deel uit van de kosten van de aanpassing, tenzij partijen anders beslissen.

Artikel 3.3 Gereedmelding en aanvraag nadeelcompensatie

  • 1. Het aanpassen van de leiding is gereed op het moment dat het plangebied, voor wat betreft de leiding, functievrij is en de leiding op de definitieve plek ligt. Belanghebbende doet hiervan binnen vijf werkdagen schriftelijk melding aan het college.

  • 2. Binnen zes maanden na de melding als bedoeld in lid 1 kan belanghebbende een aanvraag tot nadeelcompensatie bij het college indienen. Indien belanghebbende een voorschot heeft ontvangen op grond van artikel 3.2, lid 4 is hij hiertoe verplicht. De aanvraag bevat tenminste:

    • a.

      as built gegevens en tekeningen van de aanpassing;

    • b.

      een weergave van de verstrekte informatie conform artikel 3.2;

    • c.

      een per kostensoort gespecificeerde opgave van de werkelijk gemaakte kosten aan de hand van het model als bedoeld in bijlage 2;

    • d.

      facturen van ingekochte goederen en diensten;

    • e.

      onderbouwing van interne kosten;

    • f.

      een kopie van de ingetrokken of gewijzigde vergunning;

    • g.

      het rekeningnummer van belanghebbende ten behoeve van de betaling na vaststelling van de nadeelcompensatie;

    • h.

      een accountantsverklaring indien het college hiertoe een verzoek heeft gedaan.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in lid 2 wordt een aanvraag tot nadeelcompensatie op basis van een vaste prijs door belanghebbende bij het college ingediend binnen zes weken na de melding als bedoeld in lid 1. Deze aanvraag bevat tenminste de gegevens bedoeld in het vorige lid, sub b, f en g.

Artikel 3.4 Beslissing op aanvraag nadeelcompensatie

  • 1. Het college kan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag tot nadeelcompensatie besluiten:

    • a.

      de aanvraag niet te behandelen indien deze naar het oordeel van het college onvoldoende is onderbouwd en nadat de belanghebbende in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen binnen een termijn van vier weken;

    • b.

      de aanvraag, met inachtneming van afdeling 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht, in handen te stellen van een adviseur;

    • c.

      de aanvraag, met inachtneming van afdeling 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht, in handen te stellen van een adviseur;

    • d.

      de aanvraag af te wijzen.

  • 2. Het college kan deze beslistermijn eenmalig met acht weken verlengen.

  • 3. Het college kan het verstrekken van nadere informatie of documenten door belanghebbende verlangen als het college oordeelt dat dit noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4. Het college kan de aanvraag afwijzen indien op het tijdstip van de aanvraag vijf jaren zijn verstreken na aanvang van de dag na die waarop belanghebbende bekend is geworden met de schade die het gevolg is van een verzoek tot aanpassing.

Artikel 3.5 Advisering

  • 1. Binnen twee weken nadat toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 3.4, lid 1, sub b wijst de gemeente een adviseur aan, die niet werkzaam is onder de verantwoordelijkheid van de gemeente.

  • 2. De adviseur geeft binnen twaalf weken een definitief advies over de aanvraag, met daarin tenminste antwoord op de vraag wat de omvang van het schadebedrag is en welk gedeelte hiervan voor vergoeding op basis van deze regeling in aanmerking komt. De adviseur kan partijen horen indien hij dit nodig acht.

  • 3. Naar aanleiding van het advies zoals bedoeld in het tweede lid neemt het college een besluit op de aanvraag binnen vier weken nadat de adviseur een definitief advies heeft geleverd.

Artikel 3.6 Betaling nadeelcompensatie

  • 1. Na toekenning van de nadeelcompensatie vindt uitbetaling plaats binnen zes weken.

  • 2. De op grond van artikel 3.2, lid 4 verstrekte voorschotten worden verrekend met de toegekende nadeelcompensatie. Indien de toegekende nadeelcompensatie lager is dan een verstrekt voorschot, wordt het teveel betaalde voorschot door het college teruggevorderd.

  • 3. Indien de aanvraag om nadeelcompensatie wordt afgewezen worden eventueel verstrekte voorschotten door het college teruggevorderd.

Hoofdstuk 4. Kostentechnische bepalingen

Artikel 4.1 Algemeen

  • 1. De hoogte van de kosten voor het aanpassen van een leiding wordt vastgesteld op basis van de hierna volgende bepalingen. De kosten worden vastgesteld aan de hand van de werkelijke kosten van verlegging, verplaatsing, (tijdelijke) bescherming, of verwijdering. De kosten worden onderscheiden in:

    • a.

      materiaalkosten;

    • b.

      kosten van uit en in bedrijf stellen;

    • c.

      kosten van ontwerp en begeleiding;

    • d.

      uitvoeringskosten.

  • 2. Ingeval er sprake is van gecombineerde werkzaamheden dient elke belanghebbende zijn deel van de geraamde kosten weer te geven in de kostenraming. De onderbouwing (verdeelsleutel tussen belanghebbenden en het totaal geraamde bedrag voor de gecombineerde werkzaamheden) van het geraamde bedrag dient bijgevoegd te worden bij de kostenraming.

Artikel 4.2 Materiaalkosten

Onder materiaalkosten worden verstaan de kosten van materialen die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de functie van de te verleggen leiding en daarvoor noodzakelijke beschermingsconstructies, waaronder mantelbuizen.

Artikel 4.3 Kosten van uit en in bedrijf stellen

Onder de kosten van het uit en in bedrijf stellen worden verstaan:

  • a.

    kosten van het spanning- of productloos maken van de leiding evenals de kosten van het weer in bedrijf stellen van de leiding;

  • b.

    kosten samenhangend met tijdelijke voorzieningen van operationele aard.

Artikel 4.4 Kosten van ontwerp en begeleiding

Onder de kosten van ontwerp en begeleiding vallen kosten die samenhangen met:

  • a.

    onderzoek;

  • b.

    voorontwerp;

  • c.

    definitief ontwerp;

  • d.

    bestek;

  • e.

    prijs- en contractvorming;

  • f.

    detaillering;

  • g.

    directievoering en toezicht.

Artikel 4.5 Uitvoeringskosten

Onder uitvoeringskosten worden verstaan:

  • a.

    kosten van civieltechnische, bouwkundige en installatietechnische werkzaamheden;

  • b.

    kosten samenhangend met het verwijderen van buiten bedrijf gestelde leidingen, met uitzondering van de kosten van het afvoeren en storten van vrijgekomen leidingmaterialen;

  • c.

    kosten van constructieve en bijzondere voorzieningen die nodig zijn in verband met de aanraking van het infrastructuurwerk;

  • d.

    kosten van tijdelijke voorzieningen van fysieke aard;

  • e.

    kosten samenhangend met het aanvragen van voor de aanpassing benodigde vergunningen of het eenmalig vestigen van een zakelijk recht.

Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5.1 Overgangsbepaling

Voor zover er sprake is van privaatrechtelijke overeenkomsten tussen de gemeente en belanghebbende en tot het moment waarop deze zijn beëindigd, zijn de bepalingen in deze regeling, voor zover strijdig met de bepalingen in deze overeenkomsten, niet van toepassing.

Artikel 5.2 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag waarop de AVOI 2015 in werking treedt.

Artikel 5.3 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Verlegregeling Brummen 2015.

Ondertekening

Aldus besloten in de B&W-vergadering van 24 maart 2015
de gemeentesecretaris, drs. E.V. Schmitz
de burgemeester, A.J. van Hedel

Bijlage 1 Schema vergoedingspercentage ten opzichte van liggingsduur

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 2 Model Kostenspecificatie

afbeelding binnen de regeling

Toelichting op de Verlegregeling Brummen 2015

Algemeen

 

De AVOI bevat een bepaling over de vergunningplicht voor het aanleggen, in stand houden en opruimen van leidingen (niet vallende onder de Telecommunicatiewet) in openbare gronden van de gemeente Brummen. Tevens biedt de AVOI de mogelijkheid om vergunningen in te trekken of te wijzigen waarbij ook de verplichting kan worden opgelegd om de betreffende leidingen te verplaatsen of te verwijderen. Dit kan leiden tot fysieke aanpassingen die de belanghebbende (netbeheerder) moet uitvoeren. De gemeente Brummen wenst een praktische regeling in de vorm van een beleidsregel voor de verdeling van de daarmee gemoeide kosten, waarbij uniformiteit en gelijkheid voor alle netbeheerders een belangrijk uitgangspunt is. Anderzijds kunnen de concrete omstandigheden van het geval altijd aanleiding geven tot afwijking van deze verlegregeling.

Deze regeling is deels gebaseerd op:

  • .

    de Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatswerken en spoorwegwerken 1999 (NKL´99);

  • .

    het Eindadvies van de Commissie Nadeelcompensatie & Brandkranen (Commissie Burgering);

  • .

    de verlegregeling van de gemeente Brummen.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

a. aanpassing

Een aanpassing kan bestaan uit het verplaatsen/verleggen van een leiding, maar ook uit het handhaven van de leiding op de bestaande locatie door middel van (al dan niet tijdelijke) beschermende maatregelen.

b. aanvraag

Een aanvraag om nadeelcompensatie is een aanvraag om een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

e. liggingsduur

De nadeelcompensatie voor het aanpassen van leidingen wordt primair afgeleid van de tijd gedurende welke de leidingen ongestoord in de grond hebben kunnen liggen. Bij voorkeur wordt de liggingsduur vastgesteld aan de hand van de datum van vergunningverlening voor de betreffende leiding en de datum van het wijzigen dan wel intrekken van die vergunning. De liggingsduur kan ook op andere wijze aannemelijk worden gemaakt, bijvoorbeeld door middel van een as built tekening voorzien van een datum.

f. nadeelcompensatie

Het begrip nadeelcompensatie wordt bij inwerkingtreding van de Wet nadeelcompensatie in algemene termen gecodificeerd in Titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht. Ten tijde van de totstandkoming van deze verlegregeling is deze titel nog niet in werking getreden, maar al wel kenbaar (gepubliceerd op wetten.nl).

h. schade

De schade die een belanghebbende lijdt als gevolg van een noodzakelijke aanpassing van zijn leiding, is opgebouwd uit een aantal kostencomponenten, welke in vrijwel alle bestaande nadeelcompensatieregelingen voor kabels en leidingen worden gebruikt. Kosten die niet binnen één van deze componenten vallen, komen niet voor vergoeding in aanmerking. De kostencomponenten worden nader toegelicht in hoofdstuk 4 van de verlegregeling.

j. verzoek tot aanpassing

Een verzoek tot aanpassing is een beschikking van het college waarbij een vergunning wordt gewijzigd of ingetrokken (bij leidingen in of op openbare gronden) of waarbij het college verzoekt tot aanpassing van een leiding zonder dat daarbij een vergunning wordt gewijzigd of ingetrokken (bij leidingen in of op niet-openbare gronden), met de daaraan verbonden verplichting tot het aanpassen van een leiding. Op deze manier wordt het bestuurlijke proces volledig en op de juiste manier bewandeld. Omdat het intrekken van de vergunning direct gekoppeld is aan de hoogte van de vergoeding, wordt met het samentrekken van het moment van het verzoek en de intrekking van de vergunning de liggingsduur ook direct gekoppeld aan het moment waarop de noodzaak tot verleggen ontstaat.

 

Artikel 1.2

Deze Verlegregeling is – op het moment dat Titel 4.5 in werking treedt - een wetsinterpreterende beleidsregel omtrent de afweging van belangen en de uitleg van Titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Lid 2 van dit artikel is bedoeld om de reikwijdte van de Verlegregeling af te bakenen. Het gaat hierbij om de functionele reikwijdte. De regeling strekt zich niet uit tot leidingen die vallen onder de Telecommunicatiewet en leidingen in beheer bij de gemeente. Voorbeelden van deze laatste categorie zijn rioleerleidingen, drainageleidingen en verkeersregelinstallaties. Netten die niet vallen onder één van de categorieën openbare werken als bedoeld in artikel 1 van de Belemmeringenwet Privaatrecht (bijvoorbeeld point to point leidingen tussen twee bedrijfs-locaties) zijn eveneens uitgesloten van de werkingssfeer van de Verlegregeling. De idee hierachter is dat deze leidingen een puur private functie hebben voor een bepaalde (rechts)persoon, zodat het niet past om een aanpassing van dergelijke leidingen te compenseren met publiek geld.

 

 

Hoofdstuk 2. Nadeelcompensatie

 

Artikel 2.1

Een belanghebbende die recht meent te hebben op nadeelcompensatie voor aanpassingen aan kabels en leidingen, moet hiervoor een aanvraag indienen bij het college. Op basis van deze regeling wordt bepaald of nadeelcompensatie wordt verleend en hoe hoog het bedrag is dat dan wordt uitgekeerd.

 

Lid 2 legt de basis voor de berekening van de omvang van de nadeelcompensatie. Het schadebedrag dient inzichtelijk te worden gemaakt aan de hand van de verschillende kostenposten. Bij het benoemen van deze kostenposten is aangesloten bij de NKL´99 en diverse andere nadeel-compensatieregelingen voor kabels en leidingen.

 

Het college bepaalt de hoogte van de nadeelcompensatie in principe aan de hand van deze Verlegregeling. Bij de voorbereiding van een besluit maakt het college een belangenafweging aan de hand van de relevante omstandigheden van het geval. Deze belangenafweging kan leiden tot het afwijken van deze beleidsregels (ABRvS 27-08-2003, ECLI:NL:RVS:2003:AI1440).

 

Met juridische grondslag(en) wordt gedoeld op de rechtsposities van de aan te passen leiding, zoals een vergunning, zakelijk recht of het besluit tot oplegging van een gedoogplicht. Een belanghebbende dient deze en andere grondslagen waarop hij aanspraak maakt aan te tonen of voldoende aannemelijk te maken aan het college.

 

Artikel 2.2

Dit artikel bepaalt de hoogte van de nadeelcompensatie als de aan te passen leiding van belanghebbende in openbare gronden ligt. Degene die kabels en leidingen legt in openbare gronden van de gemeente, moet ermee rekening houden dat er op enig moment wijzigingen optreden in de bestemming of het gebruik van die gronden. Om die reden is het redelijk dat naarmate de kabels of leidingen er langer liggen, de toe te kennen tegemoetkoming in hoogte afneemt tot deze, na verloop van 15 jaar, op 0 wordt gesteld. Dit is het normale maatschappelijke risico dat op de netbeheerder rust. De termijn van 15 jaar is gebaseerd op de voorzienbaarheid van ontwikkelingen in de openbare ruimte in de gemeente. Daarnaast is op dit punt aangesloten op het bepaalde in de NKL´99 en de adviezen van de Commissie Burgering.

Anderzijds mag van de gemeente verwacht worden dat een leiding minimaal 5 jaar ongestoord kan blijven liggen. Daarom wordt een aanpassing binnen die termijn volledig vergoed, tenzij er sprake is van risicoaanvaarding door de belanghebbende, zoals bepaald in artikel 2.5 van de Verlegregeling.

De term ‘in beginsel’ is opgenomen, omdat de nadeelcompensatie nog kan worden gecorrigeerd op grond van artikel 2.5, lid 2 t/m 4 van de Verlegregeling.

 

Artikel 2.3

Voor deze leidingen, die meestal moeten worden aangepast ten behoeve van nieuwe infra-structuur, ontbreken per definitie vergunningen van de gemeente, zodat publiekrechtelijke regels voor nadeelcompensatie daar geen directe toepassing vinden. Wanneer de gemeente over zou gaan tot onteigening van deze gronden, zou een formele toepassing van het onteigeningsrecht kunnen meebrengen dat de belanghebbende geen kosten vergoed zou krijgen (tenzij hij over een sterk recht beschikt, zoals een recht van opstal). Door de vergoeding van de kosten van ontwerp en begeleiding en uitvoeringskosten wordt in ieder geval een reëel deel van de schade vergoed.  

De kostenverdeling van aanpassingen aan leidingen in of op niet-openbare gronden is ontleend aan de systematiek van de NKL ’99 en de Overeenkomst inzake verleggingen van kabels en leidingen buiten beheersgebied van 10 februari 1999 (de Overeenkomst). Deze verdeling is destijds overeengekomen in overleg met de brancheorganisaties van kabel- en leidingbeheerders.

De term ‘in beginsel’ is opgenomen, omdat de nadeelcompensatie nog kan worden gecorri-geerd op grond van artikel 2.5, lid 2 t/m 4 van de Verlegregeling. 

 

Artikel 2.4

Wanneer de belanghebbende eigenaar is van de grond waarin de aan te passen leiding ligt, of ten behoeve van de aan te passen leiding een zakelijk recht (bijvoorbeeld een recht van opstal of erfdienstbaarheid) of een gedoogplicht op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht is gevestigd, kan ingevolge het onteigeningsrecht aanspraak worden gemaakt op volledige schadeloosstelling.

De term ‘in beginsel’ is opgenomen, omdat de nadeelcompensatie nog kan worden gecorrigeerd op grond van artikel 2.5, lid 2 tot en met 4 van de Verlegregeling.

 

Artikel 2.5

Partijen dienen, in het kader van de aanpassing van een leiding, schadebeperkend op te treden. Zij moeten rekening houden met de wederzijdse belangen, bijvoorbeeld bij de technische oplossing of de keuze van het tracé. De aanpassing moet gerealiseerd worden op basis van een technisch adequaat alternatief dat tegen de maatschappelijk laagste kosten gerealiseerd kan worden.

 

In lid 2 zijn gronden opgenomen, op basis waarvan de schade mogelijk (deels) voor rekening van belanghebbende moet blijven. Indien de belanghebbende het risico op schade (actief of passief) heeft aanvaard, niet heeft voldaan aan zijn plicht om schade te beperken of de schade anderszins is verzekerd, heeft dat gevolgen voor de omvang van zijn aanspraak op nadeelcompensatie.

 

Actieve risicoaanvaarding

Bij de beoordeling van de aanspraak op nadeelcompensatie speelt de vraag of en in hoeverre de benadeelde het risico op schade heeft aanvaard een belangrijke rol. Van actieve risico-aanvaarding is sprake indien de belanghebbende zelf handelingen verricht (bijv. investeringen doet) op een moment waarop hij de intrekking van de vergunning kon voorzien. Een andere mogelijkheid is dat in de vergunning die aan de belanghebbende is verleend, is aangegeven dat binnen een bepaalde termijn ruimtelijke ontwikkelingen te verwachten zijn.

 

Het hangt af van de specifieke omstandigheden of geconcludeerd moet worden dat sprake is van risicoaanvaarding. Binnen de discipline kabels en leidingen is de figuur van actieve risicoaanvaarding bekend. De NKL ‘99 en de Overeenkomst bevatten bijvoorbeeld een artikel dat gewijd is aan dit onderwerp. Wanneer binnen vijf jaar werkzaamheden te verwachten zijn aan de infrastructuur (en er dus een verlegging van kabels en leidingen noodzakelijk zal zijn), maar de belanghebbende kiest er toch voor om zijn net aan te leggen, dan komen de kosten voor de verlegging geheel voor rekening van de belanghebbende.

 

Passieve risicoaanvaarding

Van passieve risicoaanvaarding wordt gesproken indien belanghebbende ervan heeft afgezien om passende (aanpassings)maatregelen te nemen, toen hij daartoe redelijkerwijs (nog) in de gelegenheid was en kon voorzien, althans rekening moest houden met de omstandigheid dat er op een later ogenblik bepaalde overheidsmaatregelen zouden worden genomen die dat onmogelijk zouden maken. De schade die hij vervolgens lijdt terwijl hij die had kunnen voorkomen door tijdig te handelen wordt geacht dat hij die (passief) heeft aanvaard.

 

Schadebeperkingsplicht

Het leerstuk van de risicoaanvaarding hangt nauw samen met de vraag of de belanghebbende, indien nodig, passende maatregelen heeft getroffen ter voorkoming of beperking van schade. De schade die door het treffen van zodanige maatregelen had kunnen worden voorkomen of beperkt, moet ten laste blijven van de belanghebbende. Omgekeerd geldt dat de redelijke kosten van de maatregelen die ter voorkoming of beperking van schade zijn genomen voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.

 

Schade die anderszins is verzekerd

Een belanghebbende kan slechts aanspraak maken op een vergoeding voor zover vergoeding van het nadeel op een andere wijze niet mogelijk is. Dit criterium beoogt te voorkomen dat belanghebbende wordt verrijkt doordat dezelfde schade meermaals wordt vergoed. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien en voor zover de schade al is vergoed door aankoop, onteigening, een vergoeding in natura, op grond van een specifieke wettelijke regeling, of op andere wijze. Te denken valt aan het meenemen van nadeelcompensatie bij minnelijke verwerving van anders te onteigenen gronden en de uit de waterstaat bekende praktijk om te trachten met rechthebbenden tot minnelijke overeenstemming te komen, voordat een publiekrechtelijk besluit wordt genomen, waardoor aantasting van een onroerende zaak rechtens mogelijk wordt. Van een voldoende verzekerde vergoeding kan ook sprake zijn indien deze niet door de schadeveroorzakende instantie, maar door een derde wordt uitgekeerd. Bij het oordeel of vergoeding van de schade anderszins verzekerd is, moet rekening worden gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.

 

Strijd met vergunning

Indien een leiding is aangelegd in strijd met de voor die leiding verleende vergunning, ligt de leiding daar in beginsel onrechtmatig en moet (in theorie althans) op aanzegging van de eigenaar of beheerder van de grond en op kosten van belanghebbende worden aangepast of verwijderd. Dit kan betekenen dat een leiding, als deze wel in overeenstemming met de vergunning zou zijn aangelegd, niet aangepast had hoeven worden. In dat geval blijft (een deel van) de schade voor belanghebbende.

 

Lid 3 geeft de mogelijkheid tot het toepassen van voordeeltoerekening. Van voordeeltoerekening is sprake wanneer belanghebbende - naast kosten - tevens een kwantificeerbaar voordeel heeft bij een aanpassing van zijn leidingen. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn in de volgende gevallen:

  • .

    de bestaande leiding was technisch versleten en had sowieso op korte termijn aangepast moeten worden

  • .

    de nieuwe leiding heeft een hogere capaciteit of drukklasse dan de bestaande leiding

  • .

    de netbeheerder heeft de verlegging te baat genomen om een evident verkeerde ligging, een constructiefout of een onjuiste materiaalkeuze te corrigeren.

Lid 4 van dit artikel bevat de zogenaamde hardheidsclausule: indien toepassing van de verlegregeling leidt tot een onevenredige uitkomst kan het college in uitzonderlijke gevallen (al dan niet op verzoek van belanghebbende) gemotiveerd afwijken van de regeling.

 

 

Hoofdstuk 3. Bepalingen van procedurele aard

 

Artikel 3.1

Voorafgaand aan een verzoek tot aanpassing treden partijen op basis van deze bepaling met elkaar in overleg. In dit overleg trachten partijen overeenstemming te bereiken over de noodzaak tot aanpassing van een leiding en over de toe te passen technische oplossing.

 

Als uitgangspunt voor de te verrichten aanpassingen geldt het principe van ‘technisch adequate oplossing tegen de maatschappelijk laagste kosten’. Hierbij staat voorop dat de oplossing technisch moet voldoen. Daarnaast geldt dat gestreefd moet worden naar het minimaliseren van de totale schade (voor alle betrokken partijen) als gevolg van het werk van de gemeente en de aanwezigheid en aanpassing van de leiding. Dat kan tot gevolg hebben dat een oplossing wordt vastgesteld die niet per definitie de laagste schade bij netbeheerders veroorzaakt, maar per saldo “de maatschappij” wel het minste kost. Anderzijds kan het ook voorkomen dat het werk van de gemeente wordt aangepast, zodat de leiding kan blijven liggen of minder ingrijpend hoeft te worden aangepast.

 

Het verdient de voorkeur dat partijen in goed overleg tot een oplossing komen die gezamenlijk wordt gedragen. Het college spant zich in om dit te bereiken.

 

Indien het college van oordeel is dat een leiding moet worden aangepast, deelt hij dit schriftelijk mede aan de belanghebbende (verzoek tot aanpassing). De door het college verstrekte gegevens moeten het voor de belanghebbende mogelijk maken om de aanpassing van zijn leiding voor te bereiden en de documenten op te stellen die hij conform artikel 3.2 aan het college moet verstrekken. Dit verzoek behelst tevens, indien van toepassing, het besluit tot wijziging of intrekking van een vergunning voor de betreffende leiding.

 

Indien de vergunning voor de bestaande leiding wordt ingetrokken moet de belanghebbende een nieuwe vergunning aanvragen voor de nieuwe leiding en de daarmee gepaard gaande werkzaamheden.

 

Artikel 3.2

De datum waarop het verzoek tot aanpassing door de belanghebbende is ontvangen is bepalend voor het ingaan van de termijn van 6 weken waarbinnen belanghebbende de opgesomde gegevens dient te verstrekken aan het college.

 

Het college kan op basis van lid 2, al dan niet op verzoek van de belanghebbende, besluiten de termijn bedoeld in lid 1 met maximaal zes weken te verlengen, bijvoorbeeld in complexe gevallen.

 

De in lid 3 gevraagde gegevens moeten het college in staat stellen om te toetsen of de door belanghebbende voorgestelde oplossing verenigbaar is met de werkzaamheden van de gemeente. Daarnaast moet het college zich een beeld kunnen vormen over de met de aanpassing gemoeide kosten en de te verwachten hoogte van de nadeelcompensatie.

Een en ander dient bepaald te worden aan de hand van de te onderscheiden kostenposten uit hoofdstuk 4. Het formulier uit bijlage 2 dient voor de kostenraming gebruikt te worden.

 

Om administratieve lasten bij relatief geringe bedragen te voorkomen is in lid 4 opgenomen dat aanpassingen waarvoor de nadeelcompensatie naar verwachting onder een bepaald bedrag blijft, op basis van een vaste prijs kunnen worden afgehandeld. In dat geval wordt de nadeel-compensatie vooraf vastgesteld aan de hand van de kostenraming in de zin van het vorige lid en dus niet op basis van de werkelijk gemaakte kosten die pas achteraf bekend zijn. Partijen moeten wel nadrukkelijk overeenkomen dat dit wordt toegepast.

 

Belanghebbende kan het college verzoeken om een voorschot uit te keren op de definitieve nadeelcompensatie. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer belanghebbende leiding-materialen heeft moeten inkopen voor een aanpassing. Een voorschot wordt alleen verstrekt indien de belanghebbende aan kan tonen dat hij deze kosten reeds werkelijk heeft gemaakt.

 

De kostenraming die de belanghebbende op grond van lid 3 aan het college verstrekt wordt geacht een zekere mate van nauwkeurigheid te bezitten. Indien tijdens de aanpassing van een leiding blijkt dat er afwijkingen van meer dan 10% ten opzichte van de kostenraming optreden (hoger of lager) is de belanghebbende verplicht dit te melden aan het college, inclusief een verklaring voor de afwijking. Partijen treden vervolgens in overleg over de vraag of de afwijkingen deel uitmaken van de kosten van de aanpassing en daardoor meegenomen kunnen worden in de uiteindelijke aanvraag tot nadeelcompensatie op grond van artikel 3.3.

 

Artikel 3.3 

De belanghebbende moet een schriftelijke melding doen als de aanpassing gereed is. Deze datum is van belang, omdat de termijn voor het indienen van een aanvraag tot nadeel-compensatie gekoppeld is aan het gereed zijn van de aanpassing.

 

Een belanghebbende is niet verplicht om een aanvraag tot nadeelcompensatie in te dienen voor de verrichte aanpassing, tenzij hij een voorschot heeft ontvangen op grond van artikel 3.2, lid 5. In het laatste geval moet het college, aan de hand van de gegevens die benodigd zijn voor een aanvraag tot nadeelcompensatie, kunnen beoordelen of het uitgekeerde voorschot het bedrag aan nadeelcompensatie niet overschrijdt.

De gevraagde gegevens stellen het college in staat om de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de verrichte aanpassing te kunnen beoordelen. Belanghebbende moet kunnen aantonen dat de opgevoerde kosten werkelijk zijn gemaakt, bijvoorbeeld door middel van facturen en urenuitdraaien van interne medewerkers.

Indien het college het voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijk acht dat de door belanghebbende geleverde gegevens door een externe accountant worden gecontroleerd, kan hij de belanghebbende, na deze te hebben gehoord, verzoeken tot het doen opstellen van deze verklaring.

 

Indien partijen zijn overeengekomen om op basis van een vaste prijs te werken, moet belanghebbende eveneens, nadat de aanpassingen zijn uitgevoerd, een aanvraag tot nadeelcompensatie doen. Bij deze aanvraag zijn minder gegevens noodzakelijk, dan bij een reguliere aanvraag, omdat de nadeelcompensatie niet op basis van de (aantoonbaar) werkelijk gemaakte kosten wordt vastgesteld.

 

Artikel 3.4 

Het college neemt binnen acht weken na indiening van de aanvraag een besluit inhoudende één van de in dit artikel opgesomde mogelijkheden. De aanvraag kan geheel of gedeeltelijk worden gehonoreerd of geheel afgewezen worden. In complexe gevallen kan het college besluiten de aanvraag eerst aan een onafhankelijk adviseur voor te leggen. Het college houdt bij haar besluit op de aanvraag dan rekening met het uitgebrachte advies van deze adviseur. In eenvoudige gevallen kan het college direct een besluit nemen en kan het vragen van een onafhankelijk advies achterwege blijven. Indien de aanvraag onvoldoende gegevens bevat voor een beoordeling zal belanghebbende vier weken de gelegenheid krijgen om aanvullende informatie te verstrekken. De beslistermijn van acht weken wordt dan opgeschort met ingang van de dag waarop aanvullende informatie wordt gevraagd en tot de dag waarop de gevraagde informatie alsnog wordt verstrekt. Het besluit op de aanvraag is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Hiertegen staan bezwaar en beroep open.

 

Op basis van lid 2 kan de gemeente de beslistermijn met acht weken verlengen. Dit zal schriftelijk aan de belanghebbende worden meegedeeld.

 

De in lid 4 opgenomen termijn van 5 jaar is een weergave van de verjaringstermijn op grond van het Burgerlijk Wetboek.

 

Artikel 3.5

Indien het college behoefte heeft aan advies over de aanvraag kan het college de aanvraag aan een onafhankelijk adviseur voorleggen. Het uitgebrachte advies vormt in beginsel de basis voor het te nemen besluit, maar het college kan gemotiveerd afwijken van het advies.

 

Artikel 3.6

De betalingstermijn van zes weken is gebaseerd op artikel 4:87 Awb.

 

Wanneer achteraf blijkt dat een uitgekeerd voorschot geheel of deels onterecht is uitgekeerd, zal het teveel betaalde door het college worden teruggevorderd.

 

 

Hoofdstuk 4. Kostentechnische bepalingen

 

Artikel 4.1

Bij de bepaling van de tegemoetkoming is sprake van een berekening op basis van de werkelijke kosten. Dit zijn de kosten die direct toegerekend kunnen worden aan de aanpassing van de leiding. Leidingen worden beschouwd als niet verhandelbare objecten en hebben geen economische waarde in die zin. Bij aanpassingen van ondergrondse infrastructuur is het van belang dat de aanpassing gerealiseerd moet worden op basis van een technisch adequaat alternatief dat tegen de maatschappelijke laagste kosten gerealiseerd kan worden. Dit houdt in dat gestreefd dient te worden naar optimalisatie, hetgeen betekent dat bij een aanpassing gekozen zal worden voor het meest aantrekkelijke alternatief onder de voorwaarde dat zulks geen nadelen oplevert voor de belanghebbende en de gemeente ten opzichte van de meest voor de hand liggende variant. De meest voor de hand liggende variant is een aanpassing ter plaatse van de oorspronkelijke ligging van de aan te passen leiding.

 

Indien bij een aanpassing de netbeheerder de gelegenheid benut om bijvoorbeeld de capaciteit of de drukklasse van een leiding te verhogen of indien zich bij de aanpassing andere kwantificeerbare voordelen voor de netbeheerder voordoen, kan de tegemoetkoming dienovereenkomstig worden gecorrigeerd.

 

Er kan eveneens een correctie op de tegemoetkoming plaatsvinden indien de aan te passen leiding kenbaar technisch versleten is op de datum van het verzoek tot aanpassing.

 

Artikel 4.2

Onder materiaalkosten worden in elk geval verstaan:

  • -

    kosten van leidingcomponenten;

  • -

    kosten van elektrotechnische, werktuigbouwkundige en civieltechnische materialen;

  • -

    kosten van bouwmaterialen;

  • -

    kosten van bouwmaterialen bestemd voor gebouwen waarin delen van leidingsystemen worden ondergebracht.

 

Transportkosten vanaf de bouwlocatie en stortkosten van vrijgekomen leidingen behoren niet tot de materiaalkosten (hierbij is in aanmerking genomen dat vrijgekomen leidingmaterialen eigendom zijn en blijven van de netbeheerder, of ze nu een positieve of negatieve waarde vertegenwoordigen).

 

Artikel 4.3

Tijdelijke voorzieningen van operationele aard zijn voorzieningen die benodigd zijn om de levering tijdens de uitvoering van een aanpassing te waarborgen. Voorbeelden zijn extra kosten van personele aard ten behoeve van bedrijfsvoering en hulpmiddelen, zoals watertanks, gasflessen en noodaggregaten. Deze voorzieningen houden direct verband met het waarborgen van de levering en niet met het werk waarvoor de aanpassing van de leiding plaatsvindt.

 

Artikel 4.4

Voor de bepaling van de kosten van ontwerp en begeleiding wordt aansluiting gezocht bij artikel 26 van de Regeling van de verhouding tussen opdrachtgever en adviserend ingenieursbureau (RVOI 2001).

 

Voor de hoogte van deze kosten zijn de werkelijke kosten het uitgangspunt. Indien deze afwijken van het in de RVOI 2001 aangegeven niveau, dan dient onderbouwing van de afwijking te worden gegeven.

 

Artikel 4.5

  • a.

    Voorbeelden van civieltechnische, bouwkundige en installatietechnische werkzaamheden zijn werkputten en ondersteuningen.

  • b.

    De kosten samenhangend met de uitvoering van het verwijderen van verlaten leidingen vallen onder uitvoeringskosten, evenals de kosten van het opslaan in hanteerbare stukken en het transport op de bouwlocatie. De ter plaatse vrijgekomen leidingmaterialen zijn c.q. worden het eigendom van de belanghebbende. Kosten van transport vanaf de bouwplaats en stort- of verwerkingskosten komen niet voor vergoeding in aanmerking 

  • c.

    Onder constructieve en bijzondere voorzieningen die nodig zijn in verband met de aanraking van het infrastructuurwerk wordt verstaan: voorzieningen die het infrastructuurwerk beschermen tegen directe of indirecte aanraking met de leiding of de inhoud ervan, zoals overkluizingen en mantelbuizen (ABRvS 11-06-2014, ECLI:NL:RVS:2014:2069).

  • d.

    Onder de kosten van tijdelijke voorzieningen van fysieke aard worden alle tijdelijke fysieke leidingverbindingen verstaan, die direct verband houden met het werk waardoor de leiding aangepast dient te worden. Gedacht kan hierbij worden aan gefaseerde aanpassing, omdat het werk een direct definitieve ligging niet mogelijk maakt. Tijdelijke voorzieningen die nodig zijn in verband met het waarborgen van de levering vallen hier niet onder. Het betreffen voorzieningen die worden opgeheven zodra de definitieve verlegging is gerealiseerd.

  • e.

    Onder deze kostencomponent vallen de door belanghebbende verschuldigde leges voor vergunningen t.b.v. het nieuwe tracé en de kosten van inschrijving van een zakelijk recht (zoals een recht van opstal) in de openbare registers.

 

 

Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen

 

Artikel 5.1

In het verleden zijn tussen netbeheerders en de gemeente privaatrechtelijke overeenkomsten gesloten over de verdeling van de kosten van aanpassingen aan kabels en leidingen. Indien een belanghebbende meent dat een dergelijke overeenkomst nog steeds van toepassing is, dient hij het bestaan en de geldigheid ervan aan te tonen.