BELEIDSREGELS BIJZONDERE BIJSTAND 2020 BRUMMEN

Geldend van 04-02-2020 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

BELEIDSREGELS BIJZONDERE BIJSTAND 2020 BRUMMEN

Kenmerk Z039152/D319871

HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE BRUMMEN;

Hebben besloten om:

  • 1.

    De beleidsregels bijzonder bijstand 2020 Brummen (D320572) vast te stellen.

  • 2.

    De beleidsregels met terugwerkende kracht, per 1 januari 2020, vast te stellen.

  • 3.

    De nota van beantwoording zienswijzen (D320573) op de beleidsregels bijzondere bijstand 2020 Brummen vast te stellen.

Hoofdstuk 1 Algemeen

1.01 Begrippen

1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. bijzondere bijstand: anders dan de Pw begripsbepaling uit artikel 5 waaronder bijzondere bijstand wordt verstaan bijstand als bedoeld onder artikel 35 én inkomenstoeslag artikel 36 én studietoeslag artikel 36b;

b. bijstand om niet: betekent dat de ontvangen bijstand niet terug betaald hoeft te worden;

c. leenbijstand: bijzondere bijstand wordt toegekend als lening, de leenbijstand dient te worden terug betaald aan de gemeente;

d. draagkracht: vermogen om lasten te dragen, de mate waarin iemand zelf wordt geacht te kunnen voorzien in de noodzakelijke bestaanskosten;

e. draagkrachtinkomen: het inkomen dat hoger is dan 135% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm;

f. draagkrachtvermogen: het volgens artikel 34, lid 1, van de wet in aanmerking te nemen vermogen, voor zover dit meer bedraagt dan het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34, lid 3, van de wet;

g. drempelbedrag: een minimum of maximum bedrag waarvoor bijzondere bijstand aangevraagd kan worden;

h. het college: het college van burgemeester en wethouders;

i. inkomen: het inkomen zoals bedoeld in de artikelen 31 tot en met 33 van de wet;

j. voorliggende voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 5, onder e, van de wet;

k. Wlz: Wet langdurige zorg;

l. WMO: Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015;

m. WSF: Wet Studie Financiering 2000;

n. Wtos: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

o. Zvw: Zorgverzekeringwet.

2. Voor zover niet anders is bepaald worden begrippen in dit hoofdstuk gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet.

1.02 Aanvraagformulier

Aanvragen en verzoeken zoals in deze beleidsregels vermeld, moeten schriftelijk worden ingediend en met gebruikmaking van het daarvoor bestemde formulier, tenzij anders aangegeven.

1.03 Moment indienen aanvraag bijzondere bijstand

1. Een aanvraag voor bijzondere bijstand moet uiterlijk binnen één maand vanaf de dag van het optreden van de kosten zijn ingediend.

2. Bewindvoerders dienen zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden, na de uitspraak van de kantonrechter waarbij de bewindvoerder wordt benoemd, de nota voor wat betreft de bewindvoerderkosten op te maken (of de kosten in ieder geval bij de belanghebbende in rekening te brengen).

1.04 Draagkracht

1. Bijzondere bijstand bijstand wordt verleend met inachtneming van de draagkracht van de belanghebbende en zijn gezin.

2. De draagkracht is het verschil tussen het inkomen van de belanghebbende en de van toepassing zijnde bijstandsnorm samen met de gemeentelijke toeslag inclusief vakantietoeslag.

3. De draagkracht uit inkomen bedraagt 35% van het draagkrachtinkomen plus 100% van het draagkrachtvermogen.

4. In afwijking van het tweede lid bedraagt de draagkracht 100% van het draagkrachtinkomen plus 100% van het draagkrachtvermogen bij bijzondere bijstand voor periodieke kosten die betrekking hebben op algemeen noodzakelijke bestaanskosten.

5. Bij de vaststelling van het draagkrachtvermogen blijft het vermogen in de eigen woning, die het hoofdverblijf is van de belanghebbende, buiten beschouwing. Vermogen in onroerend goed dat niet het hoofdverblijf is wordt volledig meegerekend. De bijzondere bijstand wordt verstrekt als leenbijstand.

1.05 Draagkrachtverrekening

1. Bij incidentele bijstand wordt de draagkracht in één keer met de bijzondere bijstand verrekend.

2. Bij periodieke bijzondere bijstand wordt de draagkracht uit vermogen in één keer met de bijzondere bijstand verrekend en wordt de draagkracht uit inkomen verrekend naar rato van het aantal maanden van de periode waarop deze bijstand betrekking heeft.

1.06 Draagkrachtperiode bijzondere bijstand

1. De draagkracht wordt telkens voor een periode van één jaar vastgesteld, beginnende op de eerste dag van de maand waarin de kosten gemaakt zijn.

2. De draagkracht kan voor een kortere of langere periode vastgesteld worden, indien de periode waarop de kosten betrekking hebben daartoe aanleiding geeft.

3. De draagkracht wordt gedurende de in het eerste lid genoemde periode in principe niet her berekend tenzij er sprake is van een uitzondering in een bijzondere omstandigheid.

4. In afwijking van het derde lid heeft een tussentijdse wijziging van het draagkrachtinkomen of draag-krachtvermogen tijdens het draagkrachtjaar invloed op de draagkracht en het recht op bijzondere bijstand indien:

a. het een zodanige wijziging van inkomen is dat de deze wijziging uit het oogpunt van bijstandsverlening niet buiten beschouwing gelaten kan worden; of

b. het een wijziging van de gezinssituatie betreft die een normwijziging (of beëindiging van de bijstand) tot gevolg heeft; of

c. er een wijziging in de vermogenssituatie is opgetreden, in zoverre dat de wijziging een overschrijding van de van toepassing zijnde vermogensgrens betekent.

5. De toepassing van het vierde lid levert geen wijziging op ten aanzien van eerder in het draagkrachtjaar verstrekte bijzondere bijstand, maar enkel voor de periodieke bijzondere bijstand die nog verstrekt zal worden na de draagkrachtwijziging.

1.07 Vorm bijzondere bijstand

1. De bijzondere bijstand wordt om niet verstrekt, tenzij deze beleidsregels anders bepalen.

2. In afwijking van het eerste lid wordt de bijzondere bijstand in de vorm van een renteloze geldlening verstrekt in de gevallen die genoemd worden in artikel 48, tweede lid, van de Participatiewet en indien de bijzondere bijstand de kosten van duurzame gebruiksgoederen als bedoeld in artikel 51 van de Participatiewet betreft.

1.08 Hoogte bijzondere bijstand

1. Onverminderd de draagkracht wordt de hoogte van de bijzondere bijstand, tenzij deze beleidsregels anders bepalen, individueel bepaald door de hoogte van de noodzakelijke kosten, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bijzondere bijstand niet meer bedraagt dan de kosten van de goedkoopst adequate voorziening.

1.09 Drempelbedrag

1. Het college hanteert geen drempelbedrag.

1.10 Voorliggende voorzieningen

1. Bij het beoordelen van het recht op bijzondere bijstand wordt er gekeken naar een voorliggende voorziening die passend en toereikend is.

2. Ook niet gemeentelijke regelingen kunnen als passende en toereikende voorliggende voorziening worden beschouwd.

Hoofdstuk 2 Medisch kosten

2.01 Uitgangspunten

1. De Zvw en de Wlz vormen een passende en toereikende voorliggende voorziening voor medische kosten, zodat voor medische kosten geen bijzondere bijstand wordt verstrekt, tenzij deze beleidsregels anders bepalen.

2. Het college gaat ervan uit dat personen zich adequaat verzekeren. Dit houdt in dat naast de basisverzekering, die verplicht is, in ieder geval een goede aanvullende verzekering met fysiotherapie en een tandverzekering wordt afgesloten zonder vrijwillige eigen risico. Als norm wordt gehanteerd dat de eerste € 250,- aan tandartskosten en 9 behandelingen fysiotherapie verzekerd zijn.

3. De meerkosten voor tandarts dan wel fysiotherapie komen voor bijzondere bijstand in aanmerking, tenzij men vooraf wist dat deze kosten gemaakt zouden worden en zich ondanks die kennis niet adequaat heeft verzekerd.

2.02 Medisch advies

1. Het college kan voor de beoordeling van de noodzaak van de verstrekking van bijzondere bijstand voor medische kosten een extern medisch advies aanvragen. De belanghebbende dient hieraan zodanig medewerking te verlenen, dat de externe adviseur in staat is om tijdig en zorgvuldig een advies te geven aan het college.

2.03 Brillen en contactlenzen

1. Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de kosten van een bril of contactlenzen, indien er sprake is van een medische noodzaak en hiervoor een aanvullende verzekering heeft afgesloten bij een zorgverzekeraar.

2. De bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid wordt eenmaal per twee jaar verstrekt, de aan-vraagdatum wordt gezien als de peildatum.

3. De bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid bedraagt maximaal de genoemde bedragen in de bijlage Verstrekkingenlijst.

2.04 Eigen bijdrage hoortoestellen

1. Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor een hoortoestel.

2. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt niet meer dan de genoemde bedragen in de bijlage Verstrekkingenlijst.

3. Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor de met een hoortoestel samenhangende kosten, zoals de kosten voor batterijen.

2.05 Dieetkosten

1. Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de meerkosten van een dieet, indien het volgen van het dieet medisch noodzakelijk is.

2. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald op basis van de Nibud Prijzengids.

2.06 Tandheelkundige hulp

1. Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de ingevolge de Zvw verschuldigde eigen bijdrage voor tandartskosten als belanghebbende een tandverzekering heeft afgesloten bij een zorgverzekeraar.

2. In afwijking van het tweede lid kan de belanghebbende die door schulden geen gebruik kan maken van een aanvullende verzekering én die aantoonbaar bezig is met het aflossen van zijn schulden, in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor de noodzakelijke tandartskosten.

3. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt niet meer dan de genoemde bedragen in de bijlage Verstrekkingenlijst.

2.07 Bijdrage in de kosten Wlz en Wmo 2015

1. Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage Wlz en Wmo omdat de voorliggende voorziening passend en toereikend is.

2.08 Eigen risico

1. Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor het verplicht eigen risico in het kader van de Zvw of voor de uit een vrijwillig gekozen hoger eigen risico voortkomende kosten.

2.09 Maaltijdvoorziening

1. Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de maaltijdvoorziening die voorziet in een warme maaltijd, indien de belanghebbende niet in staat is zelf een warme maaltijd te bereiden.

2. De bijzondere bijstand wordt verleend voor maximaal één warme maaltijd per dag, dus maximaal zeven warme maaltijden per week. Onder warme maaltijd worden alle gangen tezamen verstaan, dus de aparte gangen (zoals voorgerecht, hoofdgerecht en nagerecht) komen niet afzonderlijk voor bijzondere bijstand in aanmerking.

3. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt niet meer dan de genoemde bedragen in de bijlage Verstrekkingenlijst.

2.10 Persoonlijk alarmering

1. Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de aansluitkosten en de abonnementskosten van personenalarmering, indien de personenalarmering om medische of sociale redenen noodzakelijk is.

2. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt maximaal niet meer dan de in de bijlage Verstrekkingenlijst genoemde bedragen.

2.11 Stookkosten

1. Het college verstrekt aan de belanghebbende bijzondere bijstand voor energiekosten indien:

a. De energiekosten hoger zijn dan de door Nibud vastgestelde gemiddelde energiekosten; en

b. De hogere energiekosten het gevolg zijn van een chronische ziekte of handicap van belanghebbende.

2. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald op de daadwerkelijke energiekosten minus de door het Nibud vastgestelde gemiddelde energiekosten.

2.12 Bewassing en kledingslijtage

1. Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de extra kosten van het wassen van kleding en kledingslijtage, indien de belanghebbende deze extra kosten moet maken als gevolg van een chronische ziekte of handicap.

2. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald op de noodzakelijke extra kosten, voor zover deze hoger liggen dan de door het Nibud vastgestelde kosten voor bewassing en kleding.

Hoofdstuk 3 Reiskosten

3.01 Algemene bepalingen reiskosten

Voor de in dit hoofdstuk genoemde reiskosten, en tevens voor reiskosten die buiten deze beleidsregels worden verstrekt, geldt:

1. Het college verstrekt alleen bijzondere bijstand voor reiskosten, indien er geen voorliggende voorziening is en de enkele reisafstand vanaf het woonadres naar de plaats van bestemming meer dan 10 kilometer bedraagt.

2. De hoogte van de bijzondere bijstand voor reiskosten wordt bepaald op basis van het reguliere openbaar vervoer tarief 2e klas voor het goedkoopst mogelijke traject.

3. In afwijking van het tweede lid wordt de hoogte van de bijzondere bijstand bepaald op basis van de kortste route en een kilometervergoeding die gelijk is aan het in artikel 13a, lid 4, onder b Wet op de

loonbelasting genoemde bedrag, indien de belanghebbende met de auto reist én het reizen met het openbaar vervoer niet goedkoper is.

3.02 Reiskosten bezoek zieke familieleden

1. Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de reiskosten die de belanghebbende maakt voor het in Nederland bezoeken van een ziek gezinslid of familielid in de eerste graad.

2. De bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid wordt verleend vanaf het vijfde bezoek per kalenderjaar, met een maximum van twaalf bezoeken per kalenderjaar. De reiskosten voor de eerste vier bezoeken en vanaf het dertiende bezoek per kalenderjaar komen dus voor eigen rekening van de belanghebbende.

3. In afwijking van het eerste lid kan, indien dit op sociaal-medische gronden noodzakelijk wordt geacht, bijzondere bijstand worden verleend aan bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad.

3.03 Reiskosten bezoek gedetineerde

1. Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de reiskosten voor het bezoek aan een gedetineerde indien de gedetineerde behoort tot het gezin van de belanghebbende, de gedetineerde geen recht op verlof heeft en de instelling buiten de gemeente is gelegen (maar binnen Nederland).

2. De bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid wordt verleend voor:

a. het eenmaal per maand bezoeken van de gedetineerde door de partner en de kinderen. De partner is de volwassen persoon met wie de gedetineerde een relatie onderhoudt en die is ingeschreven in de BRP op het (voormalige) adres van de gedetineerde, dan wel de ouder van de kinderen;

b. het eenmaal per maand bezoeken van het gedetineerde (pleeg)kind door de ouders.

3. Het college kan individueel bezien of een eenmalig bezoek per maand aan een gedetineerde broer of zus (met wie in gezinsverband werd geleefd), als noodzakelijk kan worden aangemerkt.

Hoofdstuk 4 Woonkosten

4.01 Duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten

1. In dit artikel worden verstaan onder:

a. duurzame gebruiksgoederen: gebruiksgoederen die bestemd zijn voor een duurzaam gebruik, zoals een diepvries, koelkast, televisie, wasdroger, wasmachine, bed, matras en bankstel;

b. overige inrichtingskosten: de kosten van inrichting, die niet zien op duurzame gebruiksgoederen, zoals de kosten van behang, gordijnen, verf en vloerbedekking.

2. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt maximaal de in de bijlage Verstrekkingenlijst genoemde bedragen, waarbij de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen in de vorm van een lening wordt verstrekt en voor de overige inrichtingskosten om niet.

4.02 Verhuiskosten

1. Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor de kosten van een verhuizing, omdat deze kosten behoren tot de incidenteel noodzakelijke kosten van het bestaan.

2. In afwijking van het eerste lid kan het college bijzondere bijstand verlenen voor de kosten van een verhuizing indien er in het individuele geval sprake is van bijzondere omstandigheden.

3. De werkelijke kosten worden vergoed waarbij als uitgangspunt geldt: verhuizen door het eigen netwerk. Onder eigen netwerk wordt verstaan: familie, buren en vrienden. Als een eigen netwerk ontbreekt, kunnen de kosten van een erkende verhuizer worden vergoed. Alvorens tot vergoeding wordt overgegaan, moet belanghebbende een offerte opvragen bij twee verschillende verhuisbedrijven.

4.03 Dubbele huur en administratiekosten

1. Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de kosten van dubbele huur en administratiekosten, indien de verhuizing noodzakelijk is.

4.04 Berekening woonkostentoeslag huurders

1. Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de woonkosten van een huurwoning, voor zover de belanghebbende (bijvoorbeeld statushouders onder de 23 jaar) geen aanspraak kan maken op huurtoeslag op grond van de Wet op de huurtoeslag en de huur niet hoger is dan de maximale huurgrens in de Wet op de huurtoeslag.

2. De hoogte van de woonkostentoeslag als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald door de maximale huurtoeslag, berekend conform de systematiek van de Wet op de huurtoeslag, te verminderen met het bedrag dat aan huurtoeslag wordt ontvangen.

3. In afwijking van de vorige leden kan het college, indien de woonkosten hoger zijn dan de maximum huurgrens in de Wet op de huurtoeslag, op grond van individuele omstandigheden een (aanvullende) woonkostentoeslag verlenen, waarbij de hoogte hiervan wordt bepaald op de woonkosten minus de eigen bijdrage die verschuldigd zou zijn bij een huur gelijk aan de maximum huurgrens.

4. De woonkostentoeslag als bedoeld in het derde lid wordt toegekend voor een periode van drie tot zes maanden, met de mogelijkheid tot verlenging tot maximaal 1 jaar. Daarnaast wordt aan de belanghebbende de verplichting opgelegd om te zoeken naar goedkopere huisvesting waarvoor wel recht bestaat op huurtoeslag.

5. De woonkostentoeslag huurders wordt verstrekt als bijstand om-niet.

4.05 Berekening woonkostentoeslag eigenaren

1. Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de woonkosten van een eigen woning, waarbij alleen de volgende woonkosten voor deze woonkostentoeslag in aanmerking komen:

a. de hypotheekrente;

b. de zakelijke lasten in verband met het hebben van eigendom, zoals rioolrechten, het eigenaars-deel waterschapslasten, het erfpachtcanon, de premies van verzekeringen tegen brand- en stormschade (alleen voor de opstallen) en het eigenaarsdeel onroerende zaakbelasting (dus niet het gebruikersdeel);

c. een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor groot onderhoud.

2. De hoogte van de woonkostentoeslag als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald op de maximale huurtoeslag, rekening houdend met de in het eerste lid genoemde woonkosten en berekend conform de systematiek van de Wet op de huurtoeslag.

3. In afwijking van de vorige leden kan het college, indien de woonkosten hoger zijn dan de maximum huurgrens in de Wet op de huurtoeslag, op grond van individuele omstandigheden een (aanvullende) woonkostentoeslag verlenen, waarbij de hoogte hiervan wordt bepaald op de woonkosten minus de eigen bijdrage die verschuldigd zou zijn bij een huur gelijk aan de maximum huurgrens.

4. De woonkostentoeslag als bedoeld in het derde lid wordt toegekend voor een periode van drie tot zes maanden, met de mogelijkheid tot verlenging tot maximaal 1 jaar. Daarnaast wordt aan de belanghebbende de verplichting opgelegd om te zoeken naar goedkopere huisvesting waarvoor wel recht bestaat op huurtoeslag.

5. De woonkostentoeslag eigenaren wordt verstrekt in de vorm van leenbijstand.

Hoofdstuk 5 Juridische kosten

5.01 Kosten rechtsbijstand

1. Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage voor een advocaat en het griffierecht, indien de belanghebbende een toevoeging van een advocaat door de Raad voor Rechtsbijstand heeft.

2. De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten, met dien verstande dat, indien de belanghebbende niet de korting van het in artikel 2 lid 6 Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand genoemde bedrag verkrijgt, deze misgelopen korting niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komt.

5.02 Kosten bewindvoering

1. Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering, indien de noodzaak tot beschermingsbewind is vastgesteld door de kantonrechter.

2. Na uitspraak van de kantonrechter verstrekt het college bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind vanaf de datum van het aanvragen van bewindvoering bij de kantonrechter.

3. De bijzondere bijstand is gelijk aan de werkelijke kosten, maar bedraagt nooit meer dan de in Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentors vastgestelde bedragen.

Hoofdstuk 6 Toeslag levensonderhoud

6.01 Hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20-jarige niet in inrichting

1. Het college kan bijzondere bijstand verlenen aan de persoon van 18, 19 of 20 jaar indien deze persoon uitwonend is én:

a. de ouders zijn overleden; of

b. de ouders duurzaam in het buitenland verblijven; of

c. de financiële middelen van de ouders niet toereikend zijn; of

d. er sprake is van een ernstig verstoorde relatie tussen de ouders en de jongere;

e. geen voorliggende voorziening is.

2. De hoogte van de bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid is, indien de bijzondere bijstand ziet op de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan, gelijk aan het verschil tussen de van toepassing zijnde jongerennorm en het bedrag dat een 21-jarige in dezelfde situatie zou krijgen, met dien verstande dat de door de ouders voor de persoon van 18 jaar ontvangen kinderbijslag in mindering wordt gebracht op de bijzondere bijstand.

6.02 Hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20-jarige in inrichting

1. Het college verstrekt, onverminderd het bepaalde in artikel 12 Participatiewet, bijzondere bijstand aan een persoon van 18, 19 of 20 jaar in een inrichting voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, indien:

a. de ouders zijn overleden; of

b. de ouders duurzaam in het buitenland verblijven; of

c. de financiële middelen van de ouders niet toereikend zijn; of

d. er sprake is van een ernstig verstoorde relatie tussen de ouders en de jongere;

e. geen voorliggende voorziening is.

2. De hoogte van de bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald aan de hand van de individuele situatie en bedraagt minimaal 75% van de norm van een alleenstaande van 21 jaar en ouder in een inrichting, doch maximaal 100% van de norm van een alleenstaande van 21 jaar en ouder in een inrichting, met dien verstande dat de door de ouders voor de persoon van 18 jaar ontvangen kinderbijslag in mindering wordt gebracht op de bijzondere bijstand.

Hoofdstuk 7 Overige kosten

7.01 Uitvaartkosten

1. Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor uitvaartkosten voor zover voor deze kosten een beroep kan worden gedaan op een uitvaart-, levens- of ongevallenverzekering of deze kosten kunnen worden voldaan uit de nalatenschap.

2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan het college bijzondere bijstand verlenen voor het deel van de kosten van een uitvaart dat voor rekening van de belanghebbende komt, waarbij alleen de volgende kosten voor vergoeding in aanmerking komen:

- akte van overlijden;

- basistarief uitvaartverzorger;

- rouwkaarten (maximaal 50);

- eenvoudige kist;

- opbaren in het rouwcentrum of thuis;

- rouwauto;

- crematiekosten;

- kosten urn;

- grafrechten voor algemeen graf;

- begraafkosten begraafplaats.

Niet noodzakelijk is in ieder geval:

- rouwadvertentie;

- kosten eredienst;

- koffietafel etc.;

- meerdere volgauto's;

- bloemstuk op de kist.

3. De hoogte van de bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid is gelijk aan het aandeel in de werkelijke kosten, maar bedraagt niet meer dan de bedragen genoemd in de Nibud prijzengids.

7.02 Babyuitzet

1. Het college kan in zeer uitzonderlijke gevallen bijzondere bijstand verlenen voor de noodzakelijke kosten van een babyuitzet. Bij zeer uitzonderlijke gevallen kan onder andere worden gedacht aan de geboorte van een meerling (alleen de meerkosten komen voor bijzondere bijstand in aanmerking), een onvrijwillige zwangerschap ten gevolge van een zedenmisdrijf of hogere kosten ten gevolge van medische complicaties.

2. Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de noodzakelijke kosten van een babyuitzet aan statushouders, indien het gaat om een eerste babyuitzet, waarvoor de statushouders niet hebben kunnen reserveren, en het kind binnen één jaar na domicilie in de gemeente wordt geboren.

3. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald op het bedrag voor het basispakket in de Nibud Prijzengids.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

8.01 Citeertitel en inwerkingtreding

1. Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels bijzondere bijstand Brummen”.

2. Deze beleidsregels treden – na behoorlijk te zijn bekend gemaakt - inwerking met ingang van 1

januari 2020. Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze beleidsregels worden alle beleidsregels en

richtlijnen die betrekking hebben op de bijzondere bijstand te weten:

  • 1.

    Beleidsregels Bijzondere Bijstand 2013 Brummen ingetrokken.

8.02 Overgangsrecht

1. Reeds toegekende bijstand, verleend op grond van de vóór (datum inwerkingtreding) geldende beleidsregels, blijft van kracht tot het einde van het reeds vastgestelde draagkrachtjaar. Na afloop van dit draagkrachtjaar treden de nieuwe beleidsregels in werking.

2. De toepassing van de vóór (datum inwerkingtreding) geldende beleidsregels eindigt eveneens zodra een wijziging in de omstandigheden van de persoon of het gezin optreedt die leidt tot een nieuw besluit inzake verdere verlening van bijzondere bijstand voor dezelfde kosten.

3. De toepassing van de vóór (datum inwerkingtreding) geldende beleidsregels eindigt eveneens als in het kader van een heronderzoek het recht op bijzondere bijstand wordt herbeoordeeld. Indien dit leidt tot beëindiging of vermindering van de toegekende bijzondere bijstand kan er een gewenningstermijn voor de duur van 3 maanden vanaf de datum van het wijzigingsbesluit gehanteerd worden.

4. Tot 31.12.2020 kan als overgangsrecht met één jaar terugwerkende kracht aangevraagd worden conform “Richtlijn moment aanvraag bijzondere bijstand (terugwerkende kracht), B&W besluit d.d. 19 december 2019”.

Ondertekening

Dit besluit is genomen tijdens de vergadering van het College van Burgemeester en Wethouders van 21 januari 2020.

Het college B&W van de gemeente Brummen,

Burgemeester A. van Hedel.

Bijlage Verstrekkingenlijst

De genoemde bedragen betreft de maximale verstrekking voor de genoemde kostensoorten per 1 januari 2020.

Complete woninginrichting

Alleenstaande (kamerbewoner) € 2.150,00

Alleenstaande (zelfstandige huisvesting) € 2.900,00

Gezin van 2 personen € 3.700,00

Gezin van 3 personen € 4.800,00

Gezin van 4 personen € 5.700,00

Gezin van 5 personen € 6.400,00

Gezin van 6 personen € 6.900,00

Ieder persoon extra € 250,00

Medische verstrekkingen

Behandelingen

Eigen bijdrage orthodontist € 2.000,00 (eenmalig per kind)

Eigen bijdrage tandartskosten € 635,00(per jaar)

Ergotherapie per extra behandeling € 16,00 (per 15 minuten)

Fysiotherapie per extra behandeling € 40,00

Pedicurekosten per extra behandeling € 35,00

Hulpmiddelen

Gehoorhulpmiddelen, verzekering en onderhoud € 80,00 (per jaar)

Bril of contactlezen € 100,00 (per 2 jaar)

Complete enkelvoudige bril € 135,00 (per 2 jaar)

Complete Multifocale bril € 225,00 (per 2 jaar)

Voorzieningen

Maaltijdservice vries € 3,63¹

Abonnement persoonsalarmering € 25,00 (per maand)

Vertegenwoordiging

Eigen bijdrage Rechtsbijstand de opgelegde bijdrage minus de korting van het Juridisch Loket a € 54,00

Budgetbeheer

Opstart € 311,10 (eenmalig incl. intake)

Basis € 31,10 (per maand)

Plus € 37,80 (per maand)

Totaal € 51,65 (per maand)

¹Is de maximale prijs van € 5,69 per maaltijd minus maximale bedrag warme maaltijd Nibud Prijzengids.