Regeling vervallen per 01-01-2020

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brunssum houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning Beleidsregels Wmo gemeente Brunssum 2019

Geldend van 01-01-2019 t/m 31-12-2019

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brunssum houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning Beleidsregels Wmo gemeente Brunssum 2019

Het College van de gemeente Brunssum

overwegende dat het in verband met de kanteling wenselijk is nadere beleids- en uitvoeringsregels op te stellen in verband met de te treffen voorzieningen om de beperkingen, die een persoon heeft om te kunnen participeren in de samenleving, te compenseren;

gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, het beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2012 - 2016 en het addendum Wmo Op Eigen Kracht 2015 & 2016 van de gemeente Brunssum;

Gezien de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Brunssum 2017;

Besluit :

vast te stellen de Beleidsregels Wmo gemeente Brunssum 2019.

PARAGRAAF 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    Verordening: de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Brunssum 2015;

  • b.

    Kosten van de te verstrekken voorziening in natura: de kosten zoals door het college overeengekomen met de dienstverlenende organisatie die deze voorziening biedt dan wel vastgesteld op basis van de meest goedkope adequate offerte, waarbij bij individuele vervoersvoorzieningen geldt dat na de laatste afschrijftermijn het onderhoud, de reparatie en de verzekering als kosten blijven gelden;

  • c.

    Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 4.2 landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning;

  • d.

    Hulp bij het huishouden: De activiteiten die op dit moment onder Hulp bij het Huishouden vallen zijn huishoudelijke werkzaamheden die samenhangen met beperkingen op het vlak van:

    • 1.

      schoonmaken van woonruimte, slaapruimte, sanitair, keuken (dagelijks of wekelijks onderhoud);

    • 2.

      verzorgen van textiel (wassen, strijken);

    • 3.

      onderhoud van kleding en schoeisel;

    • 4.

      zorg voor de voeding (voorbereiden, serveren, afwassen, opruimen);

    • 5.

      bed opmaken;

    • 6.

      beperkte verzorging van huisdieren;

    • 7.

      signaleren en rapporteren van veranderingen in de leefsituatie van de cliënt;

    • 8.

      planning van het voeren van het huishouden (wie doet wat);

    • 9.

      aandacht voor hygiëne in huis;

    • 10.

      advies en hulp bij het kopen van levensmiddelen;

    • 11.

      beheer van de levensmiddelenvoorraad;

    • 12.

      noodzakelijke opvang van thuiswonende kinderen;

    • 13.

      instructie en voorlichting die direct is verbonden met activiteiten op het gebied van het voeren van een huishouding, bijvoorbeeld stimulering bij het deels zelf uitvoeren van activiteiten. Enige begeleiding kan deel uitmaken van deze prestatie, waaronder noodzakelijke advisering aan informele verzorgers van de cliënt. In bijzondere situaties kunnen de volgende werkzaamheden worden gevraagd;

    • 14.

      organisatie van de huishouding in verband met chronische ziekte of beperking;

    • 15.

      specifieke ondersteuning bij een ontregelde huishouding i.v.m. psychische problemen.

  • e.

    Individuele ondersteuning OB-basis psychosociaal: Begeleiding Psychosociaal (H160) (Uit: NZA Nederlandse Zorg Autoriteit Beleidsregel CA-273 (Versie 2008, Pagina 10 en 11 van 35)

    • -

      Begeleiden in verband met beperkte vaardigheden die een persoon heeft (hulp bij dagelijkse bezigheden regelen, besluiten nemen, plannen en uitvoeren van taken, beheerszaken regelen, communicatie, oriëntatie naar tijd, plaats en persoon);

    • -

      Sturing ten aanzien van de organisatie van de huishouding en/of stimulering van de persoonlijke zorg (doelgericht bevorderen dat de cliënt de huishoudelijke taken of de persoonlijke zorg verricht, in onderscheid van overnemen van die zorg);

    • -

      Begeleiden bij de mogelijke integratie in de samenleving en de sociale participatie, bijvoorbeeld hulp bij de opbouw van een sociaal netwerk.

  • f.

    Individuele ondersteuning OB-psychosociaal extra: Basis + module beschikbaarheid (H164)

    • -

      OB psychosociaal extra voorziet in een vergoeding van de beschikbaarheid, opgevat als tijden waarop uitvoerende beroepskrachten beschikbaar zijn voor directe zorgverlening maar niet feitelijk met die zorgverlening bezig zijn (men is oproepbaar). Uitgangspunt is de doelmatige organisatie van die beschikbaarheid.

    • -

      Indicatoren: Noodzaak van frequent oproepbare zorg (naar verwachting meerdere keren per week). Onder deze prestatie vallen ook die situaties van sterk "ontregelde gezinnen" waar niet volstaan kan worden met planbare zorg op vaste tijdstippen.

  • g.

    Individuele ondersteuning OB psychosociaal gespecialiseerd: Basis + module cliëntkenmerk (H165)

    • -

      Begeleiden in verband met tekortschietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen (dagelijkse bezigheden regelen, besluiten nemen, plannen en uitvoeren van taken, beheerszaken regelen, communicatie, sociale relaties, organisatie van de huishouding, persoonlijke zorg);

    • -

      Begeleiden bij de mogelijke integratie in de samenleving, met extra aandacht voor ontwikkeltrajecten op het vlak van wonen, werken, sociaal netwerk (doelgericht toepassen van methoden van case management).

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Verordening en de Awb.

Artikel 2 Resultaten

Ter uitvoering van de Wet genoemde vier domeinen, gelden de volgende te bereiken resultaten:

Lid 1. Domein 1: Een huishouden voeren:

  • 1.

    Iedere burger kan wonen in een schoon en leefbaar huis;

  • 2.

    Iedere burger kan wonen in een voor hem/haar geschikt huis;

  • 3.

    Iedere burger kan beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • 4.

    Iedere burger kan beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • 5.

    Iedere burger kan thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

Lid 2: Domein 2: Zich verplaatsen in en om de woning:

Iedere burger kan zich verplaatsen in, om en nabij de woning.

Lid 3: Domein 3: Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel:

Iedere burger kan zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Lid 4: Domein 4: Medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan:

Iedere burger heeft de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

PARAGRAAF 2 VORM VAN TE VERSTREKKEN VOORZIENINGEN

Artikel 3 Persoonsgebonden budget

  • 1. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget, vindt plaats op verzoek van de persoon met beperkingen.

  • 2. Bij een persoonsgebonden budget bevat de beschikking -waarin dit bedrag wordt toegekend- voorwaarden over de besteding van het persoonsgebonden budget.

  • 3. Het College bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget. Hierbij dienen drie mogelijkheden te worden onderscheiden:

    • a.

      het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden en/of individuele begeleiding;

    • b.

      het persoonsgebonden budget voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen;

    • c.

      het persoonsgebonden budget voor onderhoud, reparatie en verzekering bij een individuele vervoersvoorziening na de laatste afschrijftermijn van de voorziening.

  • 4. Het persoonsgebonden budget is inclusief onderhoud, reparatie en verzekering, zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald bij de verstrekking van een voorziening in natura. Bij individuele vervoersvoorzieningen geldt, dat na de laatste afschrijftermijn van de voorziening, het persoonsgebonden slechts het onderhoud, de reparatie en de verzekering omvat.

  • 5. Verstrekking van het persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien tijdens het onderzoek naar het recht op die verstrekking, duidelijk is geworden dat het vermoeden bestaat dat het persoonsgebonden budget niet zal worden besteed aan een compenserende voorziening.

  • 6. De verstrekking van een persoonsgebonden budget in het kader van hulp bij het huishouden wordt na toekenning op jaarbasis in één keer uitgekeerd.

  • 7. Eenieder die een persoonsgebonden budget heeft gekregen, legt hier verantwoording over af binnen zes weken na afloop van de periode waarop de verstrekking betrekking heeft.

  • 8. De controle van de verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college, zoals bedoeld in artikel 8 lid 4 van de Verordening, vindt steekproefsgewijs plaats na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar, waarbij de steekproef een minimale omvang heeft van 10 % van de verstrekte persoonsgebonden budgetten.

  • 9. Het persoonsgebonden budget ten behoeve van hulp bij het huishouden en/of individuele begeleiding kent een vrij besteedbaar bedrag waarover geen verantwoording verschuldigd is, ter hoogte van 1,5 % van het totaal toegekende bedrag met een minimum van € 62,50 per kwartaal.

  • 10. Een toegekende verstrekking van het persoonsgebonden budget kan achteraf worden teruggevorderd of ingetrokken bij gebleken misbruik of onverantwoord gebruik van het toegekende persoonsgebonden budget.

  • 11. Bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget voor individuele voorzieningen wordt een eigen

  • 12. bijdrage in mindering gebracht zoals bedoeld in artikel 12 van deze beleidsregels, tenzij anders is bepaald.

Artikel 4 Vaststelling persoonsgebonden budget bij individuele voorzieningen

  • 1. Voor het persoonsgebonden budget voor individuele voorzieningen, met uitzondering van de hulp bij het huishouden en/of individuele begeleiding, wordt een bedrag beschikbaar gesteld dat overeenkomt met de kosten van de goedkoopste compenserende voorziening in natura.

  • 2. Het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden bedraagt € 17,82 per uur voor professionele zorg en € 15,24 voor niet-professionele zorg;

  • 3. Het persoonsgebonden budget voor individuele ondersteuning bedraagt:

    • a.

      bij individuele ondersteuning OB-basis psychosociaal: € 46,40 per uur;

    • b.

      bij individuele ondersteuning OB-psychosociaal extra: € 49,57 per uur;

    • c.

      bij individuele ondersteuning OB psychosociaal gespecialiseerd: € 80,40 per uur.

  • 4. Bij de toekenning en vaststelling van een persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen en/of hulp bij het huishouden en/of individuele ondersteuning en/of individuele vervoersvoorzieningen, wordt een eigen bijdrage in mindering gebracht, zoals vermeld in artikel 12 van deze beleidsregels.

  • 5. Eerdere besluiten, waarbij een hoger persoonsgebonden budget dan vermeld onder 2 is toegekend, blijven hun geldigheid tot de eerstvolgende herindicatie behouden.

PARAGRAAF 3 HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 5 Omvang hulp bij het huishouden

  • 1. De toekenning en normering van hulp bij het huishouden vindt plaats op basis van het protocol indicatiestelling hulp bij het huishouden zoals opgenomen in bijlage 1.

  • 2. Wat onder gebruikelijke zorg wordt verstaan is opgenomen in het protocol indicatiestelling hulp bij het huishouden zoals opgenomen in bijlage 1.

PARAGRAAF 4 WOONVOORZIENINGEN

Artikel 6 Hoogte financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget in de kosten van woonvoorzieningen

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming, zoals bedoeld in respectievelijk artikel 16 onderdeel c van de Verordening en artikel 16 onderdeel d van de Verordening, wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag conform de geldende limitatieve lijst van SCIO Consult of zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

  • 2. De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 16 onderdeel d van de Verordening bedraagt voor ongehuwde personen € 2.394,20 en voor gehuwde personen € 2.682,80.

  • 3. Indien een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening, zoals bedoeld in artikel 18 van de Verordening bestaat uit een traplift, worden de kosten voor het onderhoud van de traplift mede vergoed.

  • 4. Na de voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 18 sub b van de verordening, maar uiterlijk binnen 12 maanden na het verlenen van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming, verklaart de woningeigenaar aan het College dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 5. De gereedmelding als bedoeld in lid 4 gaat vergezeld van een verklaring, dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming is verleend.

  • 6. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

  • 7. Het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 18 sub b van de verordening wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte.

  • 8. De financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget in de kosten genoemd in artikel 18 sub a en c van de verordening wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

Artikel 7 Toepassing primaat van de losse woonunit

Het bedrag bedoeld in artikel 20 van de Verordening bedraagt € 20.420,00.

PARAGRAAF 5 ROLSTOELEN

Artikel 8 Sportrolstoelen

De hoogte van een door het college te verlenen persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel bedraagt maximaal € 2.494.00 per 4 jaar.

Artikel 9 Levensduur rolstoelen

Het door het college te verlenen persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt verstrekt voor een periode die gelijk is aan de door de leverancier in de offerte vastgestelde levensduur.

PARAGRAAF 6 HET LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Artikel 10 Duur persoonsgebonden budget voorziening in natura

Het door het college te verlenen persoonsgebonden budget voor een voorziening in natura wordt verstrekt voor een periode die gelijk is aan de door de leverancier in de offerte vastgestelde levensduur of afschrijftermijn. Indien bij een individuele vervoersvoorziening de afschrijftermijn is verlopen, blijft het persoonsgebonden budget verstrekt voor de periode gedurende welke onderhoud, reparatie en verzekering nog lopen.

Artikel 11 Hoogte financiële tegemoetkoming en PGB voor een vervoersvoorziening

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 27 onderdeel d van de Verordening wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

  • 2. De hoogte van de financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 27 onderdeel c van de Verordening wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte met een maximum van € 1.330,94 voor ergonomische aanpassingen aan de auto dan wel een maximum van € 3.660,07 voor aanpassingen aan de auto ten behoeve van rolstoelvervoer.

  • 3. Binnen vijf jaar na verlening van de voorziening zoals bedoeld in lid 1 en 2 wordt een hernieuwde aanvraag voor dezelfde voorziening niet gehonoreerd, tenzij de medische omstandigheden zijn gewijzigd.

  • 4. Indien als gevolg van toepassing van dit artikel extra verzekeringskosten en hogere kosten in verband met de motorrijtuigenbelasting ontstaan, komen deze meerkosten voor vergoeding in aanmerking.

  • 5. De financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 27 onder c van de Verordening, bedraagt:

    • a.

      voor het gebruik van een taxi € 1.060,16 per jaar, waarbij gebruik wordt gemaakt van vervoer door Regiotaxi Limburg;

    • b.

      voor het gebruik van een rolstoeltaxi € 1.589,15 per jaar, waarbij gebruik wordt gemaakt van vervoer door Regiotaxi Limburg.

PARAGRAAF 7 EIGEN BIJDRAGE

Artikel 12 Eigen bijdrage

  • 1. Personen tot 18 jaar aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend is geen eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2. Voor individuele vervoersvoorzieningen, zoals bedoeld in artikel 27 onder b., c., en d. van de Verordening, geldt een eigen bijdrage.

Artikel 13 Omvang van eigen bijdragen hulp bij het huishouden, individuele begeleiding, woonvoorzieningen en/of individuele vervoersvoorzieningen

Huishouden + leeftijd

Minimale eigen bijdrage per 4 weken

Ongehuwd, niet-pensioengerechtigd

€ 17,50

Ongehuwd, pensioengerechtigd

€ 17,50

Gehuwd, niet-pensioengerechtigd

€ 0,00

Gehuwd, pensioengerechtigd

€ 17,50

Artikel 14 Duur van de eigen bijdrage

  • 1. Indien de voorziening bestaat uit een roerende zaak of uit een woonvoorziening wordt, gedurende een periode van 39 maal vier weken, een eigen bijdrage in rekening gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming gedurende die periode een, met toepassing van het in artikel 13 van deze beleidsregels gestelde, vastgesteld bedrag in mindering gebracht.

  • 2. Indien de voorziening bestaat uit hulp bij het huishouden wordt, gedurende de periode van verstrekking een eigen bijdrage in rekening gebracht.

  • 3. Indien de voorziening bestaat uit een individuele vervoersvoorziening wordt, gedurende de periode van verstrekking een eigen bijdrage in rekening gebracht, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen:

    • a.

      het in rekening brengen van de eigen bijdrage gedurende de afschrijftermijn van de voorziening inclusief onderhoud, reparatie en verzekering;

    • b.

      het in rekening brengen van de eigen bijdrage na de laatste afschrijftermijn van de voorziening voor onderhoud, reparatie en verzekering.

Artikel 15 Advisering

Het College vraagt advies van een onafhankelijk extern medisch adviesorgaan in de volgende situaties:

  • -

    Indien het bedrag van de voorziening (inclusief onderhoud) meer dan € 25.000,- bedraagt;

  • -

    Indien te verwachten is dat een aanvraag om medische reden zal worden afgewezen;

  • -

    Indien er twijfel bestaat bijvoorbeeld als het een progressief ziektebeeld of een moeilijk objectiveerbare aandoeningen betreft.

Het College kan daarnaast altijd aanleiding zien om medisch advies te vragen.

Artikel 16 Onderzoek

Om de beperkingen van belanghebbende adequaat te compenseren, moet een zorgvuldig onderzoek plaatsvinden. Hierbij wordt aandacht besteed aan :

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de persoon met beperkingen;

  • b.

    de beperkingen die de persoon met beperkingen in zijn of haar functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek inclusief chronische psychische en psychosociale problemen;

  • c.

    de woning en woonomgeving van de persoon met beperkingen;

  • d.

    het psychisch en/of sociaal functioneren van de persoon met beperkingen;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de persoon met beperkingen;

  • f.

    wensen van de persoon met beperkingen.

PARAGRAAF 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 17 Citeertitel

Deze beleids- en uitvoeringsregels kunnen worden aangehaald als: “Beleidsregels Wmo gemeente Brunssum 2019”.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Dit Besluit wordt algemeen bekend gemaakt. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2019 onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels Wmo Brunssum 2018, zoals vastgesteld op 5 december 2017.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het College van de Gemeente Brunssum op 18 december 2018

De Burgemeester,

De Secretaris,

ALGEMENE TOELICHTING

Van eigen kracht tot individuele voorziening

Bij De Kanteling ligt de nadruk op zelfredzaamheid en betrokkenheid bij de samenleving. Bij het zoeken naar oplossingen voor het probleem van de burger denken we dan ook vanuit de eigen kracht van de burger en zijn sociale omgeving.

In het kader van De Kanteling onderscheiden we vier typen oplossingen:

  • -

    eigen kracht;

  • -

    sociale omgeving;

  • -

    algemene voorzieningen;

  • -

    individuele voorzieningen.

Met eigen kracht bedoelen we wat de burger zelf kan doen en organiseren om te blijven meedoen. Eerst wordt samen in het gesprek gezocht naar oplossingen die dicht bij de burger zelf staan. Dit kan door te beginnen bij de oplossingen die de burger zelf al had gevonden, toen zijn probleem nog niet zo groot was dat hij daar hulp van anderen bij nodig had. Door in eerste instantie te kijken naar wat de burger wel kan en naar wat hij in zijn eigen directe omgeving aan ondersteuning kan organiseren blijft hij beter betrokken bij de samenleving. Indien gekeken wordt naar de inzet van de directe omgeving dan bedoelen we hier de gebruikelijke zorg, mantelzorg of vrijwillige inzet. Kan binnen de eigen kracht of het sociaal netwerk onvoldoende compensatie gevonden worden, dan wordt gekeken naar de mogelijkheid om algemene voorzieningen in te zetten en pas daarna worden individuele voorzieningen afgewogen. Deze benadering helpt de burger en de gespreksvoerder om eerst te kijken naar oplossingen die dicht bij de burger staan. De Wmo geeft gemeenten en burgers de ruimte om tot passende oplossingen te komen voor het te behalen resultaat.

Het uitgangspunt bij het zoeken naar oplossingen is het streven naar maatwerk. Iedere burger zit in een andere situatie. Een arrangement bestaat dan ook meestal uit één of meerdere typen van oplossingen ten behoeve van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van de burger.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel wordt een nadere uitleg gegeven van de in de beleidsregels gehanteerde definities. De definitie van huishoudelijke hulp is aangepast aan de definitie die is gehanteerd bij de recente aanbesteding van de hulp bij het huishouden.

Artikel 2 Resultaten

Lid 1: Domein 1: Een huishouden voeren:

Sub a: een schoon en leefbaar huis

Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk, dat op de gebruikelijke wijze wordt gevoerd. Dat wil zeggen met behulp van algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur.

Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen. Deze ruimten zijn die ruimten die op het niveau sociale woningbouw voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn; de keuken, de badkamer, het separaat toilet, woonkamer, slaapkamer(s), gang, balkon en berging. Uitgesloten zijn de tuin, zolder en kelder. Niveau sociale woningbouw wordt hierbij als uitgangspunt genomen. Omdat maatwerk ingevolge de Wmo is vereist, kunnen bijzondere persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken van het voorgaande af te wijken.

Ook hoort tot dit te bereiken resultaat het voorkomen van gevaarlijke situaties (vallen, brand) en voorkomen van verwaarlozing.

Sub b: wonen in een geschikt huis

Dit resultaat gaat over noodzakelijke aanpassingen aan een woning, zoals het drempelvrij maken van de woning of het plaatsen van automatische deuropeners indien deze noodzakelijk zijn ter compensatie voor de beperking van een persoon.

Het verwerven van een op zich geschikte woning, koop of huur, blijft uiteraard altijd een eigen verantwoordelijkheid. Ook als een extra grote woning wordt gewenst. De burger is ook zelf aan zet als een tweede woning op het erf wenselijk is om mantelzorgtaken op zich te nemen. Het gaat er telkens om wat redelijkerwijs van de gemeente verwacht mag worden. Zo kan bijvoorbeeld niet van een gemeente verlangd worden dat een lange oprit van een vrijstaand huis aangepast wordt voor rolstoelgebruik.

Sub c: goederen voor primaire levensbehoeften

Onder goederen voor primaire levensbehoeften worden verstaan de boodschappen inzake levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn. Zo nodig valt ook de bereiding van maaltijden. Hieronder vallen niet de inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten. Het gaat erom dat de gemeente mensen compenseert om in de eigen woning de beschikking te krijgen over deze primaire levensbehoeften.

Sub d: beschikken over schone en draagbare kleding

Bij dit te bereiken resultaat wordt gedacht aan het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken daarvan zodat schone en draagbare kleding beschikbaar is. Hierbij wordt uitsluitend gedoeld op normale kleding voor alledag. Bij de keuze van kleding wordt een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid; uitgangspunt is dat gekozen wordt voor kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken. Verwacht wordt dat bij het kopen van kleding hier rekening mee wordt gehouden. Het strijken van lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. behoort niet tot het te bereiken resultaat en wordt dus niet meegerekend.

Sub e: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

De Wmo heeft hierbij niet het doel een structurele voorziening te bieden. Wel geeft de Wmo de ruimte om een tijdelijke oplossing te bieden zodat de ruimte ontstaat om een structurele oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in de basis een taak en verantwoordelijkheid van de ouders. Ook werkende ouders dienen er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beiden werken opvang voor de kinderen is. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders, mede door beperkingen, niet in staat zijn hun kinderen structureel op te vangen. In die situatie is het aangewezen om een permanente oplossing te zoeken.

Lid 2: Domein 2: Zich verplaatsen in en om de woning

Met zich verplaatsen in huis wordt bedoeld dat de burger in staat is de woonkamer, het slaapvertrek, het toilet, de douche en de keuken te bereiken en zich daar zodanig te kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is. Bij dit resultaat wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen.

Lid 3: Domein 3: Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil.

Lid 4: Domein 4: Medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan

Dit resultaat betreft de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag.

Daarvoor wordt ook verwezen domein 3: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 3 Persoonsgebonden budget

In lid 3 van dit artikel wordt bepaald in welke omstandigheden het college dient af te zien van het verstrekken van een persoonsgebonden budget. Het moeten omstandigheden betreffen waarmee de rechtmatigheid ten aanzien van die verstrekking gewaarborgd blijft.

In lid 4 van dit artikel is aangegeven in welke termijnen het toegekende persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden en/of individuele begeleiding wordt uitbetaald.

In lid 5 van dit artikel wordt aangegeven dat de belanghebbende verantwoording dient af te leggen inzake de besteding van het persoonsgebonden budget.

In lid 6 van dit artikel wordt aangegeven dat de verantwoording gecontroleerd zal worden.

lid 7 geeft weliswaar aan dat het vrij besteedbare bedrag per kwartaal wordt bepaald, maar het wordt als onderdeel van het persoonsgebonden budget op grond van lid 4 op jaarbasis in één keer uitbetaald. Aldus behoeft een bedrag van € 62,50 per kwartaal niet te worden verantwoord.

Artikel 4 Vaststelling persoonsgebonden budget bij individuele voorzieningen

Bij de totstandkoming van het PGB-uurtarief HbH is rekening gehouden met een maximaal bruto-uurloon conform CAO VVT (HbHbasis = FWG 10) vermenigvuldigd met 8% vakantiegeld en 7,69% vakantiedagen. De oorspronkelijke basis, waarbij bij de bepaling van het PGB-uurtarief een generieke korting van 25% i.v.m overheadkosten op de kosten van hulp in natura werd toegepast, is juridisch niet houdbaar gebleken. Voor de vergelijkingsmaatstaf is volgens de CRvB de gecontracteerde zorg het uitgangspunt. Om tot een reële hoogte van een PGB te komen is dan ook gekeken naar de directe loonkosten volgens de CAO thuiszorg die immers ook in de gecontracteerde zorg worden gehanteerd.

De tarieven zijn ‘all-in’. Dit betekent dat in de genoemde bedragen ook loonbelasting, vakantiegeld, reiskosten, kleding, auto, eventuele scholingskosten en overige vergoedingen zijn opgenomen. Het is dus niet de bedoeling dat de aanvrager deze vergoedingen nog apart aan de zorgverlener worden uitbetaald.

Voor het persoonsgebonden budget ten aanzien van Hulp bij het Huishouden daar waar het alleen schoonmaakwerkzaamheden betreft, wordt een bedrag per uur beschikbaar gesteld van € 16,73 en in uitzonderingsgevallen voor de bestaande indicaties onder de oude verordening € 17,06 voor de plushulp.

Artikel 5 Omvang hulp bij het huishouden

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 6 Hoogte financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget in de kosten vanwoonvoorzieningen

Bij alle bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het College altijd eerst met een programma van eisen. Hierin wordt beschreven aan welke eisen de voorziening moet voldoen om op een adequate wijze te compenseren.

In bijlage II worden de woningaanpassingen weergegeven. Op basis van de bedragen in deze tabel wordt de maximaal toe te kennen financiële tegemoetkoming vastgesteld.

Indien de kosten van een woningaanpassing € 7.049,00 of meer bedragen dient belanghebbende in principe te verhuizen naar een voor hem geschikte, aangepaste en binnen 6 maanden beschikbare woning. Behoudens wanneer uitstel van aangepast wonen betekent dat de aanvrager niet thuis kan blijven wonen. Bij geen beschikbaarheid binnen 12 maanden komt de woningaanpassing alsnog voor vergoeding in aanmerking.

Hieronder staan de criteria voor het verhuisprimaat genoemd:

  • a.

    Betreft het een eigen woning of een huurwoning?

  • b.

    Is belanghebbende bereid te verhuizen?

    • -

      Indien ja, staat hij/ zij ingeschreven bij een woningstichting?

    • -

      Indien nee, op welke gronden?

  • c.

    Zijn of komen er weldra aangepaste of eenvoudiger aanpasbare woningen binnen de eigen woonkern beschikbaar?

    • -

      Ja, te weten….

    • -

      Nee: getoetst bij woningstichting… d.d. …. met de heer/ mevrouw…….

  • d.

    Zijn in de nieuwe woning aanpassingen nodig?

    • -

      Zo ja; hoe verhouden deze zich in relatie tot de aanpaskosten van de huidige woning?

  • e.

    Levert verhuizen een snellere oplossing voor het gestelde woonprobleem?

  • f.

    De medisch aanvaardbare termijn waarbinnen het woonprobleem dient te zijn opgelost is vastgesteld op: (GGD stelt eventueel termijn vast).

  • g.

    Is de verwachting dat er binnen de bovenstaande termijn een (meer) geschikte woning beschikbaar komt?

  • h.

    Is verhuizen om medische redenen niet mogelijk?

  • i.

    Prognose ziektebeeld en te verwachten belemmeringen?

  • j.

    In welke mate is er sprake van sociale binding met de huidige woning en/ of woonomgeving? (denk aan naabijheid van familie, vrienden, kennissen, mantelzorg, medische voorzieningen, winkels, kerk etc.)

  • k.

    Is er sprake van een CIZ indicatie voor zorg met verblijf (verzorgingshuis, zorgwoning)?

  • l.

    Woonlastenconsequenties (bij primaat van verhuizen dient rekening te worden gehouden met financiële gevolgen)

    • -

      Huidige maandelijkse woonlasten;

    • -

      De te verwachten woonlasten na verhuizing.

Indien de kosten van een woningaanpassing het vastgestelde bedrag van € 7.049.00 overschrijdt en belanghebbende wenst niet te verhuizen kan belanghebbende aanspraak maken op een bedrag dat gelijk is aan het genoemde grensbedrag. De belanghebbende blijft in deze situatie verantwoordelijk voor de uiteindelijk te realiseren woonvoorziening conform de gestelde medische en/of ergonomische indicatie c.q. programma van eisen.

Indien verhuizen een adequate oplossing is voor het probleem van de aanvrager, kan een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten worden toegekend.

Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het College rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was.

De hoogte van de door het College te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening als bedoeld in (verhuis- en herinrichtingskosten) bedraagt voor ongehuwde personen € 2.394,20 en voor gehuwde personen

€ 2.682,80.

De hoogte van de bedragen is zo gekozen, dat indien het inkomen lager is dan als bedoeld in artikel 4.2 landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning, de verhuisbijdrage minimaal overeenkomt met de verhuisbijdrage, die tot nog toe kon worden ontvangen.

In dit artikel wordt geregeld dat de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening binnen een bepaalde termijn na het toekennen van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming gereed gemeld wordt. De gereedmelding vindt plaats door de woningeigenaar, aangezien dat degene is aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald. Om te voorkomen dat het treffen van de voorziening te lang op zich laat wachten, moet de gereedmelding binnen 12 maanden na de toekenning van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming plaatsvinden

Artikel 7Toepassing primaat van de losse woonunit

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 8Sportrolstoelen

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 9Levensduur rolstoelen

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10Duur persoonsgebonden budget voorziening in natura

De in dit artikel bedoelde vastgestelde levensduur wordt tevens verstaan de periode die resteert na aftrek van de in de betreffende branche gebruikelijke afschrijvingstermijn.

Artikel 11Hoogte financiële tegemoetkoming en PGB voor een vervoersvoorziening

De in lid 2 van dit artikel opgenomen maximale bedragen zijn overgenomen uit het Besluit financiële tegemoetkomingen Wvg. De oorsprong van de gehanteerde bedragen is het Verstrekkingenboek zoals de VNG dit eerder heeft opgesteld.

Onder de in lid 4 genoemde extra verzekeringskosten wordt verstaan het verschil tussen de verschuldigde premie van de auto mét aanpassingen en de auto zonder aanpassingen. Als peildatum voor de aard van de verzekering wordt de datum van aanvraag gehanteerd. Deze extra kosten gelden eveneens voor de verschuldigde motorrijtuigenbelasting.

Artikel 12Eigen bijdrage

Op een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget wordt een eigen bijdrage gevraagd, tenzij het om een rolstoel gaat.

Bij een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget, welke aan de aanvrager zelf worden uitgekeerd, wordt gesproken van een eigen bijdrage.

Een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming wordt altijd bruto uitbetaald. Dit betekent dat de eigen bijdrage niet in het bedrag wordt verrekend. De eigen bijdrage moet belanghebbende uit eigen middelen voldoen.

De eigen bijdrage wordt berekend en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

Artikel 13Omvang van eigen bijdragen hulp bij het huishouden, individuele begeleiding,woonvoorzieningen en/of individuele vervoersvoorzieningen

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 14Duur van de eigen bijdrage

In dit artikel wordt aangegeven dat de verschuldigde eigen bijdrage voor de in dit artikel genoemde voorziening

hoogstens geldt gedurende een periode van 39 maal vier weken. Deze termijn is overeenkomstig het gestelde in

artikel 4.1 lid 5 Besluit maatschappelijke ondersteuning (AmvB).

De verschuldigde eigen bijdrage voor de voorziening hulp bij het huishouden wordt geïnd zolang de voorziening wordt verstrekt.

De afschrijftermijn van de individuele vervoersvoorziening wordt bepaald op grond van deskundige advies omtrent de levensduur door de leverancier.

De eigen bijdrage mag de daadwerkelijke kostprijs van de voorziening niet te boven gaan.

Artikel 15Advisering

Het belang van medisch advies is dat er voor het College een uitgangssituatie geschapen wordt, waarin medisch geobjectiveerd is vastgesteld welke (medische) problemen en beperkingen de aanvrager ervaart en wat de prognose is.

Het College beoordeelt het medisch advies en besluit tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing.

De gemeente streeft ernaar, voorafgaand aan een primair negatief besluit, betrokkene in de gelegenheid te stellen hierop te reageren, zodat de kans groot is dat door de gemeente gemaakte eventuele fouten hersteld kunnen worden.

Artikel 16Onderzoek

In dit artikel wordt nader invulling gegeven aan het in artikel 4 van de wet neergelegde compensatiebeginsel teneinde alle van belang zijnde individuele factoren, ten behoeve van een optimaal advies, in beeld te brengen.

Artikel 17Citeertitel

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Behoeft geen nadere toelichting.

NADERE TOELICHTING AFWEGINGSKADER PER DOMEIN

Domein 1: Het voeren van een huishouden

Allereerst beoordeelt het College of het probleem opgelost kan worden op eigen kracht

Uitgangspunt is dat iedere burger eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat bij de keuze van de woning rekening wordt gehouden met bestaande of bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst.

Hulp bij het huishouden:

Wettelijk voorliggende voorzieningen met betrekking tot het voeren van een huishouden (niet-limitatief):

  • -

    Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

  • -

    Zorgverzekeringswet;

  • -

    Wet arbeid en zorg;

  • -

    Wet op de Kinderopvang.

Niet wettelijk voorzieningen met betrekking tot het voeren van een huishouden (niet-limitatief):

Kinderopvang;

Maaltijdservice;

Supermarktservice.

Technische hulpmiddelen kunnen algemeen gebruikelijk zijn. Algemeen gebruikelijke technische hulpmiddelen, zoals een wasmachine of stofzuiger, dienen aanwezig te zijn uit het oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden.

Het verplichte gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden voor kinderen is redelijk, onafhankelijk van de financiële omstandigheden. Zijn deze mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig, of is er slechts kortdurend overbrugging nodig in noodgevallen, dan kan het College voor de duur van maximaal 3 maanden compenseren. Hiermee wordt de kans geboden een eigen oplossing te zoeken.

Woonvoorzieningen:

Aanpassingen, zoals het verwijderen van drempels, het aanbrengen van wandbeugels en het aanbrengen van een extra trapleuning, zijn dusdanig eenvoudig dat ervan uitgegaan wordt dat deze door de burger zelf aangebracht worden.

Vervolgens beoordeelt het College of het probleem opgelost kan worden met behulp van de sociale omgeving

Hulp bij het huishouden:

Het College compenseert niet indien sprake is van gebruikelijke zorg.

Indien (een deel van) de taken in het huishouden kunnen worden overgenomen door mantelzorg of onbetaalde inzet, heeft dit de voorkeur boven het compenseren middels een collectieve of individuele voorziening.

Woonvoorzieningen:

Indien eenvoudige aanpassingen niet zelf aangebracht kunnen worden, wordt ervan uitgegaan dat familie, vrienden of kennissen deze benodigde aanpassingen kunnen aanbrengen, zonder dat hiervoor arbeidsloon moet worden betaald.

Als al het voorgaande niet heeft geleid tot een oplossing van het probleem zal het College compenseren middels een individuele voorziening

Hulp bij het huishouden:

Het College kan compenseren middels de voorziening hulp bij het huishouden

De voorziening hulp bij het huishouden betreft geen zorg aan een persoon maar aan een leefeenheid.

Voor zorg in natura ten aanzien van Hulp bij het Huishouden wordt een bedrag per uur beschikbaar gesteld conform de contracten met de thuiszorgaanbieders in de gemeente Brunssum.

Woonvoorzieningen:

Het College kan compenseren middels een woonvoorziening.

Eigen bijdrage

Hulp bij het huishouden:

Op de voorziening hulp bij het huishouden wordt altijd een eigen bijdrage geheven zo lang de voorziening wordt verstrekt.

Woonvoorzieningen:

Er wordt eigen bijdrage geheven gedurende een periode van maximaal 39 maal vier weken.

Compenseren van de mantelzorger

Hulp bij het huishouden:

Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat. Indien de mantelzorger aantoonbaar niet toe komt aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde als gevolg van (dreigende) overbelasting, kan op naam van de verzorgde hulp plaats vinden. Wanneer een huisgenoot of partner mantelzorg verleent en de verzorgde voor dat deel van de zorg een aanvraag indient, kan er een aanspraak zijn. Of de huisgenoot de zorg vervolgens zelf gaat uitvoeren met behulp van een PGB speelt geen rol bij de indicatiestelling.

Woonvoorzieningen:

Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het College rekening met de belangen van mantelzorgers.

f. Nazorg

Hulp bij het huishouden:

Bij iedere toekenning wordt er een datum vastgesteld waarop er een nieuw gesprek gaat plaatsvinden teneinde te checken of er in voldoende mate is gecompenseerd en hetgeen is afgesproken (vastgelegd in de beschikking) is nagekomen.

Ook indien er sprake is van een maatwerk-oplossing zonder individuele voorziening wordt er een datum vastgelegd voor een vervolggesprek.

Woonvoorzieningen:

Bij iedere toekenning wordt aan de hand van het onderzoek een vervolggesprek gepland waarbij wordt onderzocht of de voorziening getroffen is en voldoende compenserend is.

Domein 2: Zich verplaatsen in en om de woning

Allereerst beoordeelt het College of het probleem kan worden opgelost op eigen kracht

Wettelijk voorliggende voorzieningen met betrekking tot het zich verplaatsen in en om de woning (niet-limitatief):

  • -

    Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

  • -

    Zorgverzekeringswet.

Niet wettelijk voorliggende voorzieningen met betrekking tot het zich verplaatsen in en om de woning (niet-limitatief):

Vrij verkrijgbare loophulpmiddelen, zoals een wandelstok.

b.Vervolgens beoordeelt het College of het probleem opgelost kan worden met behulp van de sociale omgeving

Vanuit de sociale omgeving is er geen oplossing mogelijk.

Als al het voorgaande niet heeft geleid tot een oplossing van het probleem zal het College compenseren met een individuele voorziening

Het college kan compenseren middels een rolstoelvoorziening.

Vergoeding voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van rolstoelvoorzieningen is contractueel vastgelegd met de leverancier van de rolstoelvoorzieningen.

Bij een persoonsgebonden budget voor een rolstoelvoorziening is de voorziening die de aanvrager/betrokkene als voorziening in natura zou ontvangen voor het College uitgangspunt voor de hoogte van het PGB of de financiële tegemoetkoming. Het persoonsgebonden budget wordt gebaseerd op een offerte van de gecontracteerde leverancier. Het betreft een offerte voor een nieuw middel, waarbij de korting wordt toegepast zoals deze bij een voorziening in natura wordt toegepast. Onderhoud, keuring en reparatie wordt in de offerte verrekend voor de door de leverancier vastgestelde levensduur van de voorziening.

Eigen bijdrage

Bij rolstoelvoorzieningen wordt geen eigen bijdrage toegepast.

Compenseren van de mantelzorger

Bij het bepalen van rolstoelvoorzieningen houdt het College rekening met de belangen van mantelzorgers. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.

f. Nazorg

Bij iedere toekenning wordt er na 3 maanden een vervolggesprek gepland waarbij wordt onderzocht of de voorziening getroffen is en voldoende compenserend is (o.a. of klant op adequate wijze gebruik kan maken van de rolstoel).

Domein 3: Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Allereerst beoordeelt het College of het probleem kan worden opgelost op eigen kracht

Wettelijk voorliggende voorzieningen met betrekking tot het zich verplaatsen in en om de woning (niet-limitatief):

  • -

    Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

  • -

    Zorgverzekeringswet;

  • -

    Wet arbeid en zorg;

  • -

    Wet Personenvervoer 2000.

Niet wettelijk voorzieningen met betrekking tot het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel (niet-limitatief):

  • -

    Auto;

  • -

    Fiets;

  • -

    Buggy.

Vervolgens beoordeelt het College of het probleem kan worden opgelost met behulp van de sociale omgeving van de aanvrager

Indien (een deel van) het vervoersprobleem kan worden opgelost door mantelzorg of onbetaalde inzet, heeft dit de voorkeur boven het compenseren middels een collectieve of individuele voorziening. Hierbij kan gedacht worden aan familieleden die de aanvrager met de auto naar de bestemming kunnen vervoeren.

Als al het voorgaande niet heeft geleid tot een oplossing van het probleem zal het College compenseren met een individuele voorziening

Het College kan compenseren middels een vervoersvoorziening.

d.Eigen bijdrage

Op de individuele vervoersvoorziening wordt een eigen bijdrage toegepast. Op de collectieve vervoersvoorziening en de rolstoelvoorziening wordt geen eigen bijdrage toegepast.

e.Compenseren van de mantelzorger

Bij het bepalen van een vervoersvoorzieningen houdt het College voor zover mogelijk rekening met de belangen van mantelzorgers.

f. Nazorg

Bij iedere toekenning wordt er na 3 maanden een vervolggesprek gepland waarbij wordt onderzocht of de voorziening getroffen is en voldoende compenserend is (o.a. of klant op adequate wijze gebruik kan maken van de scootmobiel of het collectief vervoer).

Domein 4: Medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan

Allereerst beoordeelt het College of het probleem kan worden opgelost op eigen kracht

Wettelijk voorliggende voorzieningen met betrekking tot het ontmoeten van medemensen en aangaan van sociale verbanden (niet-limitatief):

  • -

    Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

  • -

    Zorgverzekeringswet;

  • -

    Wet op de Kinderopvang.

Niet wettelijk voorliggende voorzieningen met betrekking tot het ontmoeten van medemensen en aangaan van sociale verbanden (niet-limitatief):

  • -

    Uitleenservice;

  • -

    Sportpoli revalidatiecentra;

  • -

    Algemeen maatschappelijk werk;

  • -

    Dagbesteding voor ouderen.

Vervolgens beoordeelt het College of het probleem kan worden opgelost met behulp van de sociale omgeving van de aanvrager

Indien (een deel van) het probleem kan worden opgelost door mantelzorg of onbetaalde inzet, heeft dit de voorkeur boven het compenseren middels een collectieve of individuele voorziening.

Als al het voorgaande niet heeft geleid tot een oplossing van het probleem zal het College compenseren met een individuele voorziening.

Als het een vervoerprobleem betreft zal het College eerst beoordelen of dit middels een vervoersvoorziening opgelost kan worden.

Eigen bijdrage

Bij deze voorziening wordt geen eigen bijdrage toegepast.

e.Compenseren van de mantelzorger

Bij het bepalen van deze voorzieningen houdt het College voor zover mogelijk rekening met de belangen van mantelzorgers.

f. Nazorg

Bij iedere toekenning wordt aan de hand van het onderzoek een vervolggesprek gepland waarbij wordt onderzocht of de voorziening getroffen is en voldoende compenserend is.

PROTOCOL INDICATIESTELLING HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Gemeente Brunssum

5 december 2013

Inleiding

Per 1 januari 2007 is de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) in werking getreden. Deze wet verving een aantal andere regelingen, zoals de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en delen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Algemeen doel van de Wmo is ‘meedoen’ ongeacht leeftijd, aandoening of beperking. Centrale thema’s hierin zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

Compensatiebeginsel

Met de invoering van de Wmo is een nieuw begrip geïntroduceerd: het compensatiebeginsel. Met dit beginsel heeft de Rijksoverheid gemeenten de plicht opgelegd om mensen met een beperking te compenseren. De wet geeft ook aan dat daarbij rekening gehouden moet worden met de persoonlijke situatie van de cliënt en zijn mogelijkheden om zelf te voorzien in oplossingen. Het is daarmee een wederzijdse verplichting om te zoeken naar mogelijkheden om aanwezige problemen op te lossen.

Het compensatiebeginsel geldt, zo geeft de tekst van artikel 4, eerste lid Wmo aan, voor de onderdelen:

  • -

    het voeren van een huishouden;

  • -

    het zich verplaatsen in en om de woning;

  • -

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • -

    het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan aangaan van sociale verbanden.

In dit artikel van de wet wordt gemeenten opgedragen om ten behoeve van compensatie “voorzieningen te treffen”. De wet stelt daarbij niet vast dat het altijd om individuele voorzieningen moet gaan. In de gemeente Brunssum is invulling gegeven aan dit compensatiebeginsel door een samenstel van de eigen mogelijkheden van mensen, informele zorg, algemene voorzieningen, collectieve voorzieningen en individuele voorzieningen.

De Kanteling

Het project de Kanteling is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) gestart om het compensatiebeginsel in de Wmo verder te helpen vormgeven. Participatie moet hierbij centraal komen te staan. Dit vraagt om nieuwe manier van denken en doen, voor burgers, professionals in het veld en de gemeente zelf. Een verandering naar brede vraagverheldering, vanuit de hele persoon en niet enkel vanuit de bestaande voorzieningen. In een zogenaamd ‘keukentafelgesprek’ wordt gekeken wat de belemmeringen zijn die een persoon ervaart, welke participatiebehoefte er is en welke ondersteuning hiervoor nodig zou zijn. Het gaat hier om maatwerk, passend bij de cliënt en zijn ondersteuningsbehoeften.

In het bepalen van oplossingen wordt gekeken naar de mogelijkheden van de cliënt zelf en zijn sociale netwerk. Indien onvoldoende compenserend, wordt gekeken naar oplossingen op het vlak van collectieve en daaropvolgend individuele voorzieningen. De Kanteling beoogt daarin zoveel mogelijk de persoon zelf de regie over zijn leven te laten behouden.

De gekantelde Wmo in Brunssum

In de gemeente Brunssum is vanuit de gedachte van de Kanteling sprake geweest van een doorontwikkeling van de Wmo. Hierin wordt, meer dan voorheen, uitgegaan van individueel maatwerk gericht op de zelfredzaamheid en participatie van burgers. In het zoeken naar mogelijkheden om de participatieambitie van deze burger te realiseren, wordt ook gekeken naar de verantwoordelijkheid van de persoon.

Dit komt naar voren in de verantwoordelijkheidsladder die de gemeente hanteert. Daarin wordt eerst gekeken naar wat mensen zelf kunnen doen of nog kunnen leren. Vervolgens wordt gekeken of de klant de ondersteuning kan organiseren in zijn naaste omgeving, dus bij familie, vrienden of buren. Als dat niet tot een oplossing leidt, wordt onderzocht of er gebruik gemaakt kan worden van een algemene voorziening. Wanneer een algemene voorziening geen oplossing is, komt de cliënt in aanmerking voor een individuele voorziening, bestaande uit lichte en zware varianten. De verantwoordelijkheidsladder ziet er daarmee als volgt uit:

afbeelding binnen de regeling

Het Gesprek

Indien een burger zich tot de gemeente wendt vanwege een - door zijn beperking - ervaren probleem wordt door de professional (zogenoemde Maatwerker) een Gesprek aangegaan. In dit Gesprek, dat vaak uit meerdere afspraken bestaat, wordt breed vanuit de verschillende resultaatgebieden van de Wmo 1 naar de problematiek van de cliënt gekeken. Het Gesprek leidt tot een ondersteuningsarrangement bestaande uit oplossingen vanuit verschillende ‘blokken’ van de verantwoordelijkheidsladder. Een indicatie voor Hulp bij het Huishouden kan hier onderdeel van zijn.

Dit protocol

In voorliggend protocol wordt beschreven op welke wijze de tijdsnormering in de indicatiestelling voor Hulp bij het Huishouden tot stand komt. Op deze manier pogen wij bij te dragen aan de rechtszekerheid van onze inwoners. In dit protocol is echter niet in detail de werkwijze bij de indicatiestelling beschreven Dit zal, zeker in Brunssumse aanpak van de Wmo, maatwerk zijn.

1. Indicatie Hulp bij het Huishouden

De voorziening Hulp bij het Huishouden is overgekomen vanuit de AWBZ waarin dit Huishoudelijke Verzorging werd genoemd. Hulp bij het Huishouden is bedoeld om ondersteuning te geven aan mensen die beperkingen ervaren in het voeren van een huishouden.

Toekenning Hulp bij het Huishouden

Als een cliënt zich meldt bij de gemeente worden, zoals eerder aangegeven, één of meerdere brede vraagverhelderende gesprekken tussen Maatwerker en burger gehouden. Deze gesprekken leiden tot een samengesteld ondersteuningsarrangement waarbij voor het bepalen van de oplossingen de verantwoordelijkheidsladder als leidraad wordt genomen. De individuele voorziening Hulp bij het Huishouden kan - maar hoeft niet altijd - hier een onderdeel van zijn.

Voor het bepalen van een eventuele toekenning van Hulp bij het Huishouden kan van een aantal basisuitgangspunten uit worden gegaan.

Zo kent de gemeente een individuele voorziening voor Hulp bij het Huishouden toe als:

  • -

    de specifieke beperking van de cliënt hierom vraagt,

  • -

    de voorziening noodzakelijk is,

  • -

    en vanuit de gemeente gezien de goedkoopst compenserende voorziening is.

De gemeente kan een voorziening afwijzen als:

  • -

    de cliënt niet in de gemeente Brunssum woont;

  • -

    de cliënt geen aantoonbare beperkingen heeft; de cliënt een beperking heeft die wel aantoonbaar is, maar niet objectiveerbaar aan de hand van de ICF;

  • -

    er sprake is van gebruikelijke zorg;

  • -

    de voorziening algemeen gebruikelijk is;

  • -

    de cliënt via andere wettelijke regelingen aanspraak kan maken op een voorziening;

  • -

    een collectieve voorziening voldoende compenserend en beschikbaar is;

  • -

    de cliënt zelf of zijn sociaal netwerk een voldoende compenserende oplossing kan creëren.

Bovenstaande zijn basisregels en vinden hun verdere uitwerking in detail tijdens het Gesprek tussen burger en Maatwerker.

Beslisboom indicatiestelling Hulp bij het Huishouden

Tijdens het maken van een beslissing voor de indicatie van individuele Hulp bij het Huishouden worden een aantal kernvragen gesteld. Dit gebeurt in gesprek met de burger en is beeldend weergegeven in onderstaande beslisboom. Vervolgens worden enkele gebruikte begrippen in de beslisboom verder toegelicht. De beslisboom is een handreiking die de maatwerker gebruikt. Het is echter geen keurslijf.

Figuur 1 Beslisboom indicatie Hulp bij het Huishouden

afbeelding binnen de regeling

ICF

Voor het indiceren van Hulp bij het Huishouden wordt de ICF-classificering gehanteerd. Dit is een gestandaardiseerd begrippenkader over het menselijk functioneren en de problemen die daarin kunnen optreden. De ICF wordt gebruikt om het verband tussen de beperking van een burger en de ervaren belemmering of belemmeringen te kunnen objectiveren.

Algemeen gebruikelijke voorziening

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn niet-wettelijke voorliggende voorzieningen die voor iedereen toegankelijk zijn en ervoor zorgen dat iemand in zijn zorgvraag kan voorzien. Een, niet limitatieve, lijst van deze voorzieningen is:

  • -

    kinderopvang of voor- en naschoolse opvang;

  • -

    maaltijdvoorziening, boodschappenservice;

  • -

    droger, afwasmachine.

Als iemand zich via een algemeen gebruikelijke voorziening voldoende kan redden, wordt geen individuele voorziening geïndiceerd.

Wettelijk voorliggende voorzieningen

Voorliggende voorzieningen kunnen algemeen gebruikelijke voorzieningen, maar ook andere voorzieningen zijn. Wettelijke voorliggende voorzieningen zijn de voorzieningen die in wet- en regelgeving zijn vastgelegd en op basis van artikel 2 van de Wet voorgaan op Wmo-voorzieningen. Te denken valt hier aan de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de Kinderopvang en verschillende andere wetten.

Het is daarbij niet van belang of iemand wel of niet gebruik wil maken van een voorliggende voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd laag inkomen, zoals beschreven in de verordening wmo-voorzieningen. Daarnaast moet een voorliggende voorziening moet wel ter plaatse beschikbaar zijn.

Gebruikelijke zorg

Er bestaat geen recht op hulp bij het huishouden indien sprake is van gebruikelijke zorg. Dit is zorg die geleverd wordt door één of meerdere huisgenoten van de cliënt. Dit kan een partner, ouder of inwonend kind zijn ongeacht of ze de gebruikelijke zorg willen leveren. Een gezin of gezamenlijk huishouden wordt samen de verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor het huishoudelijk werk en taken over te kunnen nemen voor degene die hier niet meer toe in staat is.

Hieronder wordt aan de hand van leeftijd aangegeven wat de norm is:

  • Kinderen tot 5 jaar kunnen geen bijdrage leveren aan het huishouden.

  • Kinderen van 5 t/m 12 jaar kunnen naar vermogen betrokken bij licht huishoudelijk werk zoals opruimen, tafel dekken & afruimen, meehelpen met afwassen & afdrogen, een boodschap doen, was in de wasmand gooien.

  • Kinderen vanaf 13 jaar kunnen daarnaast hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

  • Een 18 tot 23-jarige (inwonend kind) kan een eenpersoonshuishouden voeren. De daarbij behorende huishoudelijke taken zijn:

    • -

      schoonhouden sanitaire ruimte

    • -

      keuken en een kamer schoonhouden

    • -

      de was doen

    • -

      boodschappen doen

    • -

      maaltijd verzorgen

    • -

      afwassen en opruimen

    • -

      eventueel jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden

  • norm: 2 uur uitstelbare zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week, excl. verzorging en begeleiding jongere gezinsleden.

  • Een volwassen gezonde huisgenoot wordt geacht alle huishoudelijke taken over te nemen als de primaire verzorger van het huishouden uitvalt.

  • Bij ouderen van boven de 75 jaar kan indien nodig hulp voor zwaar huishoudelijke taken geïndiceerd worden die anders tot de gebruikelijke zorg behoren.

Daarnaast zijn er de volgende uitgangspunten:

  • Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Die zorgplicht hoort tot de gebruikelijke zorg.

  • Iedere volwassene wordt geacht naast een volledige baan of opleiding een huishouden te kunnen voeren.

  • Gebruikelijke zorg gaat voor op maatschappelijke participatie.

  • Met fysieke afwezigheid van huisgenoten wordt i.h.k.v. gebruikelijke zorg alleen rekening gehouden als het gaat om aaneengesloten periodes van tenminste 7 etmalen en de afwezigheid een verplichtend karakter heeft, dat inherent is aan het werk (b.v. werk op een booreiland, grote vaart).

  • Bij het bepalen welke werkzaamheden als gebruikelijke zorg beschouwd worden wordt geen onderscheid gemaakt o.b.v. sexe, religie, cultuur, wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen.

Bepaalde persoonlijke omstandigheden kunnen van invloed zijn op de normering en uitgangspunten voor gebruikelijke zorg. Het gaat om de volgende zaken:

  • Gezondheidsproblemen (i.c.m. een baan of opleiding) kunnen er de oorzaak van zijn dat huisgenoten niet de gebruikelijke zorg kunnen leveren.

  • (Dreigende) overbelasting, met name veroorzaakt door gezondheidsproblemen.

  • Overbelasting moet medisch worden aangetoond. Een indicatie voor hulp bij hethuishouden in geval van overbelasting is in principe kortdurend, bedoeld om de situatie aan te passen. Wanneer de overbelasting veroorzaakt wordt door een combinatie van werk/opleiding, gebruikelijke zorg en andere activiteiten, gaan werk/opleiding en gebruikelijke zorg voor.

  • Kennelijke onredelijkheid en onbillijkheid is een reden om van de criteria voor gebruikelijke zorg af te wijken.

  • Tenslotte kan soepeler omgegaan worden met de normering van gebruikelijke zorg als de zorgvrager maar een korte levensverwachting heeft.De maatwerker moet huisgenoten die gebruikelijke of mantelzorg verlenen, horen om vast te stellen welke taken zij verrichten en hoe zij die belasting ervaren t.o.v. hun maatschappelijke participatie. Een mantelzorger van buiten wordt alleen op verzoek van de zorgvrager gehoord.

Voor het bepalen van de aanwezigheid van huisgenoten wordt gekeken naar de inschrijvingen in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Alle bewoners van een adres volgens het GBA worden gezien als één leefeenheid. Indien sprake is van kamerverhuur wordt de huurder van de desbetreffende ruimte niet tot het huishouden gerekend.

Eigen oplossingen van de cliënt

De Wmo legt in de gemeente Brunssum een sterke nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van burgers en daarmee de eigen oplossingen voor ervaren beperkingen en belemmeringen. Het in eigen kracht laten (door de inzet van zelfgeorganiseerde ondersteuning) of plaatsen (door het aanleren van taken) is te prefereren boven eventuele collectieve of individuele voorzieningen.

Het sociaal netwerk en overbelasting

Tijdens het Gesprek en de latere indicatiestelling wordt gekeken naar de (potentiele) aanwezigheid van mantelzorg door het sociaal netwerk. Mantelzorg is zorg voor personen met wie je een persoonlijke band hebt: familieleden, vrienden, kennissen en buren. De zorg is zwaarder, langduriger

of intensiever dan normale gebruikelijke zorg. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid. Als de mantelzorg problemen ondervindt bij het leveren van de zorg - bijvoorbeeld door overbelasting - is het mogelijk om huishoudelijke hulp te verstrekken.

Collectieve voorzieningen

De gemeente Brunssum kent een breed aanbod aan algemene voorzieningen die collectief zijn georganiseerd. Deze worden voorliggend ingezet voor mogelijke individuele voorzieningen. Activiteiten die voorheen individueel, maar momenteel collectief worden georganiseerd zijn wassen en strijken.

Voor deze voorziening wordt in principe geen individuele indicatie meer afgegeven, tenzij de collectieve variant onvoldoende compenserend is voor de specifieke situatie van de cliënt. In volgend hoofdstuk staat aangegeven in welke gevallen een individuele voorziening toch wordt toegekend.

Activiteiten en tijdsnormering Hulp bij het Huishouden

Algemeen

Voor de Hulp bij het Huishouden is een indeling in activiteiten te maken:

Aard van de activiteiten

Activiteiten

1 Huishoudelijke werkzaamheden

Licht huishoudelijk werk

Zwaar huishoudelijk werk

Wassen en strijken

Maaltijden

Boodschappen

Ramen lappen

2 Organisatie van het huishouden

Dagelijkse organisatie van het huishouden

3 Advies, instructie en voorlichting

Instructie huishoudelijke taken en omgaan met (technische) hulpmiddelen

4 Verzorging en/of opvang kinderen

Wassen, aankleden, eten geven

De Hulp bij het Huishouden wordt toegekend in minuten, gebaseerd op de hoeveelheid tijd die de verzorging van het huishouden kost. Deze tijdsnormering is een inschatting, met goede redenen kan hiervan afgeweken worden (maatwerk).

De normtijden worden gebaseerd op de samenlevingssituatie van een persoon en het type woning waarin deze persoon verblijft. Hierbij wordt uitgegaan van de maatgeving van een appartement en eengezinswoning in de sociale woningbouwsector. De activiteiten kennen een vaste tijdsnormering met ieder mogelijkheden tot meer- en minderwerk.

Bij de lichte en zware huishoudelijke werkzaamheden wordt in eerste instantie uitgegaan van een tweewekelijkse (om de week) uitvoering. Wekelijkse uitvoering is mogelijk bij:

  • -

    Beperkte meewerkcapaciteit

  • -

    Matig tot ernstige vervuiling van het huishouden

In de tweede week vindt dan een onderhoudsbeurt plaats voor binnen de tijdsspanne zoals genoemd in onderstaande tijdsnormering. Voor zwaar huishoudelijk werk betreft dit een gedeeltelijke uitvoering van de beschreven activiteiten.

1.1Licht huishoudelijk werk

Licht huishoudelijk werk is opgedeeld in

  • A.

    Licht huishoudelijk werk all inclusive en

  • B.

    Licht huishoudelijk werk hoog & laag

A. Licht huishoudelijk werk allinclusive

Nr.

Activiteiten

Minuten

1.1A1

Licht huishoudelijk werk (opruimen, stoffen etc. )

60 minuten tweewekelijks

Uitgangspunt bij de indicatiestelling is een tweewekelijkse (om de week) uitvoering. Indicatie voor een wekelijkse uitvoering is mogelijk onder eerder genoemde criteria. In de tweede week wordt een onderhoudsbeurt gegeven met een tijdsnormering van 20 minuten.

Nr.

Activiteiten

Minuten

1.1A2

Licht huishoudelijk werk (opruimen, stoffen etc. )

Onderhoudsbeurt week 2

20 minuten tweewekelijks

Meer- en minderwerk

Activiteiten

Meer of minder hulp bij

Meer of minder minuten

Stoffen

Afwasmachine in- en uitruimen

Opruimen

Bedden opmaken

Meer

Allergie huisstofmijt/COPD

Kinderen 12-

 

Max 3x per week 20 minuten

B. Licht huishoudelijk werk hoog & laag

Nr.

Activiteiten

Minuten

1.1B1

Licht huishoudelijk werk (opruimen, stoffen etc. )

30 minuten tweewekelijks

Uitgangspunt bij de indicatiestelling is een tweewekelijkse (om de week) uitvoering. Indicatie voor een wekelijkse uitvoering is mogelijk onder eerder genoemde criteria. In de tweede week wordt een onderhoudsbeurt gegeven met een tijdsnormering van 10 minuten.

Nr.

Activiteiten

Minuten

1.1B2

Licht huishoudelijk werk (opruimen, stoffen etc. )

Onderhoudsbeurt week 2

10 minuten tweewekelijks

Meer- en minderwerk

Activiteiten

Meer of minder hulp bij

Meer of minder minuten

Stoffen

Afwasmachine in- en uitruimen

Opruimen

Bedden opmaken

Meer

Allergie huisstofmijt/COPD

Kinderen 12-

 

Max 3x per week 15 minuten

1.2 Zwaar huishoudelijk werk

Zwaar huishoudelijk werk is onderverdeeld in diverse deelactiviteiten, leidend tot totale tijdsnormering. Indien een cliënt één of meerdere deelactiviteiten zelf kan verrichten of uitvoering hiervan zelf kan organiseren door sociaal netwerk, kan voor overblijvend deel van de totale tijdsnormering geïndiceerd worden. Ook is bij deze vorm van hulp bij het huishouden de woonsituatie van belang.

Daardoor is zwaar huishoudelijk werk opgedeeld in:

  • A.

    Zwaar huishoudelijk werk éénpersoonshuishouden in een appartement

  • B.

    Zwaar huishoudelijk werk

A. Eén persoons huishouden in appartement

Nr.

Activiteiten

Minuten

1.2A1

Zwaar huishoudelijk werk (sanitair poetsen, keuken poetsen, slaapkamer poetsen, etc. )

120 minuten tweewekelijks

Uitgangspunt bij de indicatiestelling is een tweewekelijkse (om de week) uitvoering. Indicatie voor een wekelijkse uitvoering is mogelijk onder eerder genoemde criteria. In de tweede week wordt een onderhoudsbeurt gegeven met een tijdsnormering van 60 minuten.

Nr.

Activiteiten

Minuten

1.2A2

Zwaar huishoudelijk werk (sanitair poetsen, keuken poetsen, slaapkamer poetsen, etc. ), week 2

60 minuten tweewekelijks

B. Zwaar huishoudelijk werk

Nr.

Activiteiten

Minuten

1.2B1

Zwaar huishoudelijk werk (sanitair poetsen, keuken poetsen, slaapkamer poetsen, etc. )

150 minuten tweewekelijks

Uitgangspunt bij de indicatiestelling is een tweewekelijkse (om de week) uitvoering. Indicatie voor een wekelijkse uitvoering is mogelijk onder eerder genoemde criteria. In de tweede week wordt een onderhoudsbeurt gegeven met een tijdsnormering van 90 minuten.

Nr.

Activiteiten

Minuten

1.2B2

Zwaar huishoudelijk werk (sanitair poetsen, keuken poetsen, slaapkamer poetsen, etc. ), week 2

90 minuten tweewekelijks

Meer- en minderwerk

Activiteiten

Meer of minder hulp bij

Meer of minder minuten

Stofzuigen

Dweilen

Keuken

Sanitair (wc+ badk)

Bedden verschonen

Huisvuil weghalen

Meer

Zeer zware vervuiling

Allergie/COPD/stomagebruik Kinderen 12-

Hulphond

 

Max 60 minuten per week

Max 60 minuten per week

Max 15 minuten per week per kind

15 minuten per week

1.3 Wassen en strijken

Voor de compensatie van belemmeringen gericht op de activiteit ‘wassen en strijken’ heeft de gemeente Brunssum een collectieve voorziening. Enkel als deze niet beschikbaar of onvoldoende compenserend is vanwege de specifieke beperkingen of bijzondere situatie van een cliënt, kan een individuele variant worden ingezet.

Een individuele variant bestaat uit de volgende tijdsnormering:

Nr.

Activiteiten

Minuten

1.3

Wassen en strijken

60 minuten per week

Meer- en minderwerk

Activiteiten

Meer of minder hulp bij

Meer of minder minuten

Sorteren

Wassen in wasmachine

Droger aanzetten

Vouwen

Meer

Kinderen 12-

Bijzondere situaties (bvb terminaal)

Incontinentie

Allergieneutraal wasmiddel

 

30 minuten per kind

Max. 60 minuten per week

 

1.4 Maaltijden

Voor de compensatie van belemmeringen gericht op de activiteit ‘maaltijden’ heeft de gemeente Brunssum een collectieve voorziening. Enkel als deze niet beschikbaar of onvoldoende compenserend is vanwege de specifieke beperkingen of bijzondere situatie van een cliënt, kan een individuele variant worden ingezet.

Een individuele variant bestaat uit de volgende tijdsnormering:

Nr.

Activiteiten

Minuten

1.4

Broodmaaltijd

Maaltijd opwarmen

Maaltijdbereiding

15 minuten per keer,

105 minuten per week

30 min. per dag

1.5 Boodschappen

De gemeente Brunssum heeft voor ‘boodschappen doen’ een voldoende beschikbaar en adequaat voorliggend aanbod. Enkel als deze niet beschikbaar of onvoldoende compenserend is vanwege de specifieke beperkingen of bijzondere situatie van een cliënt, kan een individuele variant worden ingezet.

Een individuele variant bestaat uit de volgende tijdsnormering:

Nr.

Activiteiten

Minuten

1.5

Boodschappen

45 minuten per week

Meer- en minderwerk

Activiteiten

Meer of minder hulp bij

Meer of minder minuten

Lijst maken

Boodschappen kopen

Boodschappen inruimen

Meer

Gezinseenheid > 4 personen en/of kinderen 12-

 

Maximaal 45 minuten per week

1.6 Ramen lappen

Voor de compensatie van belemmeringen gericht op de activiteit ‘ramen lappen aan de binnenzijde’ heeft de gemeente Brunssum een voldoende beschikbaar en adequaat voorliggend aanbod. Enkel als deze niet beschikbaar of onvoldoende compenserend is vanwege de specifieke beperkingen of bijzondere situatie van een cliënt, kan een individuele variant worden ingezet.

Het ramen lappen aan de buitenzijde van de woning is geen activiteit die binnen het compensatiebeginsel van de Wmo valt.

Een individuele variant ramen lappen binnenzijde bestaat uit de volgende tijdsnormering:

Nr.

Activiteiten

Minuten

1.6

Ramen lappen binnenzijde

10 minuten per week

2 Organisatie van het huishouden voor eenpersoons- en meerpersoonshuishoudens

Nr.

Activiteiten

Minuten

2.1

Organisatie van het huishouden

30 minuten per week

Meer- en minderwerk

Activiteiten

Meer of minder hulp bij

Meer of minder minuten

Helpen bij de organisatie van het huishouden, de dagstructuur en administratie ter vergroting van de zelfredzaamheid

Meer

Bij matig/ernstig regieverlies

Alleen als geen Individuele Begeleiding is geïndiceerd

 

 

30 minuten per week

   

3 Advies, instructie en voorlichting voor eenpersoons- en meerpersoonshuishoudens

Nr.

Activiteiten

Minuten

3.1

Advies, instructie en voorlichting

3x per week 30 minuten

Meer- en minderwerk

Activiteiten

Meer of minder hulp bij

Meer of minder minuten

Instructie in de omgang met hulpmiddelen en verrichten van huishoudelijk werk

Meer

Communicatieproblemen

 

Max 3x per week 30 minuten gedurende max 6 weken

   

4 Verzorging en/of opvang van kinderen

Nr.

Activiteiten

Minuten

4.1

Verzorging en/of opvang kinderen

 

4.2

Naar bed brengen/ uit bed halen

10 minuten per keer

per kind

4.3

Wassen en kleden

30 minuten per dag per kind

4.5

Eten en/of drinken geven

20 minuten per broodmaaltijd

25 minuten per warme maaltijd

4.6

Babyvoeding: flesje / borstvoeding

20 minuten per keer per kind

4.7

Luier verschonen

10 minuten per keer per kind

4.8

Naar school/crèche brengen /halen

15 minuten per keer per gezin

Meer- en minderwerk

Indien opvang noodzakelijk is: maximaal tot 40 uur per week gedurende maximaal 3 maanden.

Bijzonderheden: specifieke voorliggende voorzieningen voor opvang: zorgverlof, crèche, kinderopvang, buitenschoolse/tussenschoolse opvang, gastouder etc.


Noot
1

De resultaten binnen de Wmo zijn gebaseerd op een viertal resultaatgebieden. De VNG heeft deze vier gebieden binnen de Kanteling uitgewerkt tot acht te behalen resultaten.

- Iedere burger kan wonen in een schoon en leefbaar huis.

- Iedere burger kan wonen in een voor hem/haar geschikt huis.

- Iedere burger kan beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften.

- Iedere burger kan beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding.

- Iedere burger kan thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

- Iedere burger kan zich verplaatsen in, om en nabij het huis.

- Iedere burger kan zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

- Iedere burger heeft de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of reguliere activiteiten.