Verordening op het beheer van het Grondbedrijf

Geldend van 21-04-1994 t/m heden

Intitulé

Verordening op het beheer van het Grondbedrijf

GEMEENTE BRUNSSUM

Gemeenteblad 1994, nr. 56, A6.

B.J.C., nr. 2014.

De Raad van de gemeente Brunssum;

gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders d.d. 10 februari 1994, B.J.C., nr. 2014;

gelet op de Gemeentewet;

b e s l u i t :

  • I.

    Voor het jaar 1994 en volgende dienstjaren aan te wijzen als tak van dienst, bedoeld in artikel 196 van de Gemeentewet, het Grondbedrijf.

  • II.

    Voor die tak van dienst vast te stellen de navolgende verordening :

HOOFDSTUK 1 Administratie

Artikel 1

  • 1. De aan de gemeente in eigendom toebehorende onroerende zaken, welke hiertoe bij besluit van de gemeenteraad zijn aangewezen, worden afzonderlijk beheerd in het Grondbedrijf.

  • 2. Het beheer van de geldmiddelen van het Grondbedrijf wordt geheel afgescheiden van het beheer van de overige geldmiddelen van de gemeente.

  • 3. Bezittingen en schulden van de gemeente, welke verband houden met of het gevolg zijn van de instelling, uitbreiding en exploitatie van het Grondbedrijf, worden geacht bezittingen en schulden van het Grondbedrijf te zijn.

  • 4. Het Grondbedrijf wordt beschouwd als een administratief zelfstandig onderdeel.

Artikel 2

Leveringen en diensten van en aan de gemeente en van en aan andere bedrijven van de gemeente worden aan en door het Grondbedrijf in rekening gebracht, alsof zij door en ten behoeve van derden hadden plaats gehad.

Artikel 3

  • 1. Het beheer van het Grondbedrijf berust bij het College van burgemeester en wethouders.

  • 2. Onder toezicht van het College van burgemeester en wethouders zijn een door hen aan te wijzen ambtenaar (de administrateur) en de in artikel 212, lid 2 van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar belast met en verantwoordelijk voor de financiële administratie, onderscheidenlijk voor het kasbeheer van het Grondbedrijf.

Artikel 4

  • 1. Bij ziekte, afwezigheid, schorsing enz. worden de in het vorige artikel bedoelde ambtenaren vervangen op door het College van burgemeester en wethouders te bepalen wijze.

  • 2. De verplichtingen van deze ambtenaren c.q. van hun vervangers worden, voor zover zij niet zijn omschreven in het Ambtenarenreglement, neergelegd in door het College van burgemeester en wethouders vast te stellen instructies.

Artikel 5

  • 1. De in artikel 212, lid 2 van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar is overeenkomstig de opgaven van de adininistrateur belast met de tijdige invordering van alle inkomsten en het doen van alle ontvangsten van het Grondbedrijf, waarvoor hij, voorzover zij niet op girale wijze geschieden, een door hem ondertekende kwitantie afgeeft.

  • 2. Hij zorgt voorts voor een tijdige betaling van alle door het Grondbedrijf aan derden verschuldigde bedragen.

  • 3. Hij doet geen betalingen dan op bevelschrift tot betaling, ondertekend door de burgemeester en één der wethouders, tegen een door hem ondertekende kwitantie, tenzij de betaling op girale wijze geschiedt.

Artikel 6

  • 1. Het Grondbedrijf staat in rekening-courant met de gemeente Brunssum. In deze rekening-courant geschieden, met inachtneming van het in artikel 5 bepaalde, alle betalingen en ontvangsten van het Grondbedrijf.

  • 2. De te berekenen rente over debet- c.q. creditsaldi in rekening-courant is gelijk aan die, welke door de N.V. Bank Nederlandse Gemeenten voor debet- c.q. creditsaldi in rekening-courant wordt aangehouden.

Artikel 7

  • 1. De boekhouding van het Grondbedrijf wordt gevoerd naar de methode van dubbel boekhouden.

  • 2. De eigendommen van het Grondbedrijf worden naar hun soort, ligging, bestemming of anderszins gesplitst in complexen.

  • 3. De complexen kunnen naar behoefte verder worden onderverdeeld.

  • 4. De boekhouding zal zodanig worden ingericht, dat daaruit steeds een volledig overzicht van de bezittingen, vorderingen en schulden van het Grondbedrijf en een gedetailleerd overzicht van de uitkomsten van de exploitatie van het Grondbedrijf kunnen worden samengesteld en dat daaruit de uitkomsten van elk complex afzonderlijk duidelijk blijken.

  • 5. Het College van burgemeester en wethouders kan omtrent de inrichting van de boekhouding nadere voorschriften geven.

Artikel 8

De administrateur en de in artikel 212, lid 2 van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar geven van hun boekhouding en de daarbij behorende bescheiden aan buiten het Grondbedrijf staande personen geen inzage en daaromtrent geen inlichtingen, behalve aan:

  • a.

    het College van burgemeester en wethouders of de door hen aangewezen personen;

  • b.

    de personen, die daarvoor zijn aangewezen in artikel 213, alsmede 215 van de Gemeentewet.

Artikel 9

Het boekjaar van het Grondbedrijf is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 10

Jaarlijks, tenminste zeven maanden vóór de aanvang van het jaar, waarvoor zij moet dienen, zendt de administrateur aan het College van burgemeester en wethouders een ontwerp-begroting voor het volgende dienstjaar.

Artikel 11

  • 1. Ieder jaar zendt de administrateur binnen drie maanden na afloop van het jaar, waarop zij betrekking heeft, aan het College van burgemeester en wethouders een door hem ondertekende rekening over het vorige dienstjaar met een toelichting, als vereist in de vigerende gemeentelijke comptabiliteitsvoorschriften.

  • 2. Deze rekening wordt in handen gesteld van de deskundige, bedoeld in artikel 213 van de Gemeentewet.

  • 3. Nadat de in het vorige lid bedoelde deskundige verslag heeft uitgebracht van zijn onderzoek naar de deugdelijkheid van de rekening, doet het College van burgemeester en wethouders, onder overlegging van de in artikel 197 van de Gemeentewet genoemde stukken, vóór 1 juni aan de Raad verantwoording van het gevoerde beheer.

Artikel 12

  • 1. Met alle uit deze verordening voortspruitende taxaties wordt belast een commissie bestaande uit de administrateur bijgestaan door een drietal leden benoemd door het College van burgemeester en wethouders.

  • 2. Van alle taxaties brengt de commissie een verslag uit aan het College van burgemeester en wethouders, dat deze aan de Raad voorlegt.

HOOFDSTUK II Financiëel beheer

Artikel 13

De boekwaarde van de eigendommen bestaat uit de waarde waarvoor die zijn ingebracht, met inachtneming van de volgende criteria:

  • a.

    de eigendommen worden ingebracht tegen de geschatte waarde behoudens het bepaalde in sub b;

  • b.

    onroerende zaken, welke op het tijdstip van inbreng nog niet langer dan 6 maanden eigendom van de gemeente zijn, worden ingebracht tegen de kostprijs.

Artikel 14

  • 1. De boekwaarde wordt vermeerderd met de bedragen sedert de inbreng besteed aan werken ten behoeve van het in gereedheid brengen van de eigendommen, terwijl zij overigens van jaar tot jaar wordt verhoogd of verlaagd op de voet, als uit de toepassing van deze verordening voortvloeit.

  • 2. Ieder jaar wordt het bedrag van de rente, welke ten laste van het Grondbedrijf komt, voor ten hoogste het nadelig saldo van de baten en lasten van het Grondbedrijf op de boekwaarde van de gronden bijgeschreven.

  • 3. Het bedrag van de op de boekwaarde van de eigendommen bij te schrijven rente wordt, behoudens het bepaalde in artikel 19, vijfde lid, door de gemeente ten laste van haar kapitaaldienst aan het Grondbedrijf verstrekt.

Artikel 15

  • 1. Het Grondbedrijf wordt ter zake van de inbreng belast met een kapitaalschuld aan de gemeente:

    • a.

      in de gevallen, bedoeld onder b. van artikel 13, gelijk aan de kostprijs;

    • b.

      in de overige gevallen gelijk aan het bedrag, dat wegens nog niet gedekte kapitaalsuitgaven ter zake van de ingebrachte eigendommen voorkomt in de bij de gemeentebegroting en -rekening behorende staat, model C, nadat deze gegevens geheel zijn bijgewerkt.

  • 2. Indien de in artikel 13 bedoelde boekwaarde bij inbreng verschilt van het hiervoor in het eerste lid onder b. genoemde bedrag, gelden de volgende regels:

    • a.

      indien de boekwaarde bij inbreng lager is, dan wordt de in het vorig lid bedoelde kapitaalschuld te dezer zake tot dit lagere bedrag beperkt;

    • b.

      indien de boekwaarde bij inbreng hoger is, dan wordt dit voordelig verschil bij het Grondbedrijf geadniinistreerd als "vrij kapitaal der gemeente", voorzover het moet worden toegeschreven aan dekking uit de gewone dienst van de gemeente van voor eigendommen gedane kapitaalsuitgaven, alsmede aan schenkingen en daarmede ten deze op één lijn te stellen handelingen.

Artikel 16

  • 1. Het Grondbedrijf wordt verder belast met kapitaalschuld aan de gemeente voor verstrekkingen ten laste van haar kapitaaldienst aan het Grondbedrijf van het kapitaal, benodigd voor de financiering van de op de kapitaaldienst van het Grondbedrijf verantwoorde uitgaven:

    • a.

      ter zake van het in gereedheid brengen van de ingebrachte eigendommen tot bouwterrein;

    • b.

      in verband met de toepassing van deze verordening.

  • 2. Het Grondbedrijf keert jaarlijks aan de gemeente wegens buitengewone aflossing een bedrag uit, dat gelijk is aan:

    • a.

      de boekwaarde - eventueel vermeerderd met de kosten bouwrijp maken, voor zover die kosten nog niet op de waarde van de eigendommen zijn bijgeschreven - van de door het Grondbedrijf vervreemde vaste bezittingen;

    • b.

      op andere wijze verkregen kapitaalsmiddelen, niet vallende onder het eerste lid en onder de door reser-vering beschikbaar gekomen gelden.

  • 3. Het Grondbedrijf vergoedt jaarlijks over de kapitaalschuld aan de gemeente rente naar het door de gemeente voor de financiering van haar kapitaalsuitgaven berekende gemiddelde rentepercentage.

Artikel 17

  • 1. De voor de aanleg van straten en wegen, met inbegrip van plantsoenen, parken, speel- en sportterreinen bestemde gronden worden, behoudens het bepaalde in het tweede lid, zonder verrekening met de gemeente uit het Grondbedrijf genomen. De boekwaarde van die gronden wordt doorberekend aan de uit te geven gronden.

  • 2. Indien plantsoenen, parken, speel- en sportterreinen niet worden aangelegd ten behoeve van het grondcomplex, waarin zij komen te liggen, doch voor de behartiging van een algemeen plaatselijk belang, worden de daarvoor bestemde gronden uit het Grondbedrijf genomen tegen vergoeding door de gemeente van de gehele of gedeeltelijke boekwaarde.

  • 3. Indien enig deel van de in het Grondbedrijf gebrachte eigendommen wordt bestemd voor gemeentelijke bedrijven of wel voor stichting van gebouwen ten behoeve van de openbare dienst, moet dat deel uit het Grondbedrijf worden genomen tegen vergoeding van de geschatte waarde (= geschatte marktwaarde).

  • 4. De handelingen bedoeld in de beide vorige leden worden beschouwd als een verkoop in de zin van deze verordening.

Artikel 18

  • 1. Indien bij verkoop van eigendommen deze meer opbrengen dan de boekwaarde vermeerderd met de kosten bouwrijp maken, voor zover die kosten nog niet op de waarde van de eigen dommen zijn bijgeschreven, wordt het verschil beschouwd als winst.

  • 2. De winst uit verkopen wordt bestemd tot reserve. Deze reserve strekt tot dekking van bij verkoop of periodieke taxatie gebleken nadelige verschillen overeenkomstig het bepaalde in het derde lid en artikel 19, lid 4.

    In bijzondere gevallen kan de Raad besluiten tot uitkering aan de gemeente van een deel van de reserve.

  • 3. Indien bij verkoop van eigendommen deze minder opbrengen dan de boekwaarde, vermeerderd met de in het eerste lid van dit artikel bedoelde kosten, wordt het nadelig verschil in de onderstaande volgorde gedekt tot dat het geheel is afgeschreven door:

    • a.

      afboeking van de meerwaarde bij inbreng van de verkochte eigendommen;

    • b.

      afboeking van de in het tweede lid bedoelde reserve;

    • c.

      afboeking van de in artikel 20, eerste lid, bedoelde reserve;

    • d.

      uitkeringen van de gemeente uit haar gewone middelen in de eerstvolgende dienstjaren ieder jaar voor ten minste 1/5 gedeelte.

Artikel 19

  • 1. Na elk tijdvak van 5 jaren, te beginnen met 1 januari 1996, wordt de waarde van de bij het Grondbedrijf in beheer zijnde eigendommen geschat.

  • 2. Tengevolge van deze schatting ondergaan de boekwaardecijfers bij het Grondbedrijf geen verandering. Een voordelig of wel nadelig schattingsverschil wordt op een afzonderlijke rekening geadministreerd.

  • 3. Ten aanzien van de financiële uitkomsten van deze schatting wordt het Grondbedrijf, niettegenstaande de in artikel 7 bedoelde splitsing, als één geheel beschouwd.

  • 4. In het geval, dat de schattingswaarde minder is dan de boekwaarde, wordt het nadelig verschil gedekt op gelijke wijze als is aangegeven in het derde lid van het vorig artikel.

  • 5. Voorts wordt in dat geval het bedrag van de ingevolge artikel 14 bij te schrijven rente door de gemeente uit haar gewone middelen aan het Grondbedrijf verstrekt.

  • 6. Uitkeringen, welke eventueel uit de twee vorige leden voortvloeien, worden op afzonderlijke rekeningen geadministreerd.

Artikel 20

  • 1. Door de gemeente kan jaarlijks uit haar gewone middelen een bij de begroting vast te stellen bedrag aan het Grondbedrijf worden uitgekeerd ter vorming van een reserve voor de dekking van eventuele nadelige verschillen bij verkopen of periodieke taxatie.

  • 2. Bij de gemeente kan voorts een reserve worden gevormd, welke, indien dit nodig blijkt, kan dienen voor dekking van bijzondere verliezen, uit de grondexploitatie voortvloeien.

Artikel 21

  • l. De door reservering beschikbaar gekomen gelden worden door het Grondbedrijf belegd in het gemeentelijk financieringsfonds. Dit fonds vergoedt hierover rente aan het Grondbedrijf naar hetzelfde percentage als bedoeld in artikel 16, lid 3.

  • 2. Deze rente wordt via het batig saldo van de gewone dienst aan de reserve toegevoegd.

HOOFDSTUK III Uitgifte in erf-pacht

Artikel 22

  • 1. Indien eigendommen, welke bij het Grondbedrijf zijn ingebracht, in erfpacht worden uitgegeven, blijven deze in het Grondbedrijf.

  • 2. Zij worden niet zoals de andere eigendommen periodiek ingeschat.

  • 3. Indien enig deel van de in het Grondbedrijf gebrachte eigendommen wordt bestemd voor gemeentelijke bedrijven, of wel voor stichting van gebouwen ten behoeve van de openbare dienst, kan dat deel in gebruik worden gegeven tegen betaling aan het Grondbedrijf van een jaarlijkse vergoeding, welke wordt gebaseerd op de berekening van de door particulieren bij erfpachtsuitgifte te betalen canon. Deze handeling wordt beschouwd als een erfpachtsuitgifte in de zin van deze verordening.

Artikel 23

  • 1. Indien volgens de erfpachtsvoorwaarden bij het eindigen van de erfpacht een vergoeding voor de opstal is verschuldigd, wordt, voor zoveel nodig, jaarlijks een bedrag voor dit doel ten laste van de exploitatie van de in erfpacht uitgegeven eigendommen gebracht.

  • 2. Deze bedragen worden geadministreerd als een reserve, welke afzonderlijk en met duidelijke omschrijving in de balans wordt opgenomen.

  • 3. Deze reserve wordt belegd op de wijze als omschreven in artikel 21, lid 1, terwijl de met de belegging gekweekte rente aan de reserve wordt toegevoegd.

Artikel 24

  • 1. Een batig saldo van de exploitatie van de in erfpacht uitgegeven eigendommen strekt niet tot dekking van een nadelig saldo van de exploitatie van de andere eigendommen, doch wordt gereserveerd.

    In bijzondere gevallen kan de Raad besluiten tot uitkering aan de gemeente van een deel der reserve.

  • 2. Een nadelig saldo van deze exploitatie wordt voor zoveel mogelijk gedekt uit de in het eerste lid bedoelde reserve.

  • 3. Voor de belegging van de in de vorige leden bedoelde reserve is het bepaalde in artikel 23, lid 3, onverminderd van kracht.

Artikel 25 Citeertitel en inwerkingtreding:

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als: "Beheersverordening Grondbedrijf 1994".

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 april 1994.

  • 3. Met ingang van deze datum vervalt de "Verordening op het beheer van het grondbedrijf", vastgesteld bij raadsbesluit van 27 april 1956.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 21 maart 1994.

De Raad voornoemd,

voorzitter
secretaris