Regeling vervallen per 12-03-2020

VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE BUNNIK 2019

Geldend van 28-03-2019 t/m 11-03-2020

Intitulé

VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE BUNNIK 2019

De raad van de gemeente Bunnik;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 december 2018.

Gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid,

2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en

de artikelen 3.8 , tweede lid en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

overwegende dat:

burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen

aan het maatschappelijk leven; dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar

vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende

zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op

ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven

wonen;

het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd

wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en

ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van

een inclusieve samenleving;

Besluit vast te stellen: de Verordening maatschappelijke ondersteuning Bunnik 2019

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • a.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • b.

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • c.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • d.

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • e.

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • f.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • g.

    maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:1°. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling terontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen,woningaanpassingen en andere maatregelen,2°. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmedehulpmiddelen en andere maatregelen,3°. ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

  • h.

    melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • i.

    ondersteuningsplan: plan op basis van onderzoek en het gesprek met de inwoner. In het plan beschrijft de medewerker van het Centrum voor Elkaar wat de vraag en de wens van de inwoners is en welke afspraken er zijn gemaakt, inclusief eventuele maatwerkvoorzieningen.

  • j.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • k.

    voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

  • l.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Hoofdstuk 2 Toeleiding

Artikel 2 Melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3 Cliëntondersteuning

Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4 Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3.

    Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 5 Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning; de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • c.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • d.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • e.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • g.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • h.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een Pgb, waarbij de cliënt inbegrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten enplichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 6 Verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2.

    Zo spoedig mogelijk na het onderzoek, verstrekt het college aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 7 Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    Het college kan een ondertekend verslag van het onderzoek aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

  • 3.

    Aanvragen die betrekking hebben op beschermd wonen worden doorgeleid naar de centrumgemeente Utrecht.

Hoofdstuk 3 Afweging en voorwaarden maatwerkvoorzieningen

Artikel 8 Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt het verslag van het onderzoek als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of;

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3.

    Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

    • b.

      de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 9 Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit

van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Artikel 10 Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als Pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in iedergeval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een Pgb wordt in debeschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het Pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het Pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het Pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het Pgb is bedoeld, en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het Pgb.

  • 4.

    Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 11 Regels voor de bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd:

    • a.

      voor gebruik van collectief vervoer, zoals regiotaxi, die bestaat uit de reguliere reizigersbijdrage per enkele reis voor maximaal 5 zones per rit tot een maximum van 778 zones per jaar geldt een korting op het tarief tot aan een reizigersbijdrage gelijk aan het geldende tarief van het reguliere openbaar vervoer voor degenen die niet in staat zijn om gebruik te maken van het openbaar vervoer;

    • b.

      voor het gebruik van een algemene voorziening, zoals bedoeld in artikel 2.1.4 van de Wmo;

    • c.

      voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, overeenkomstig het Besluit maatschappelijke ondersteuning, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn eventuele echtgenoot.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd voor:

    • a.

      voor een maatwerkvoorziening zijnde cliëntondersteuning.

  • 3.

    De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dan wel het totaal van de eigen bijdragen, is gelijk aan de kostprijs van de maatwerkvoorziening, tot aan ten hoogste € 17,50 per bijdrageperiode voor de cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en artikel 11 lid 9 van deze verordening.

  • 4.

    Voor alle categorieën personen, genoemd in artikel 3.8, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 wordt de bijdrage, dan wel het totaal van de bijdragen, verlaagd door het percentage, genoemd in dat lid, te verlagen naar 12,5%.

  • 5.

    De kostprijs van een

    • a.

      maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 6.

    Voor personen behorend tot een nader door het college te bepalen groep, kan het college een korting op de bijdrage voor een algemene voorziening vaststellen.

  • 7.

    In de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 8.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene aan wie een gegrond verzoek op grond artikel 1:394 BW is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 9.

    Het college kan in bepaalde omstandigheden tijdelijk vrijstelling geven van de eigen bijdrage voor de kosten van een maatwerkvoorziening. De omstandigheden voor deze vrijstelling staan omschreven in nadere regels.

Hoofdstuk 4 Persoonsgebonden budget en handhaving

Artikel 12 Persoonsgebonden budget voor voorzieningen Wmo 2015

  • 1.

    De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt bepaald aan de hand van een door de cliënt opgesteld pgb-plan over hoe hij het pgb aan de overeengekomen maatwerkvoorziening gaat besteden;

    • b.

      is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de voorziening technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.

  • 2.

    De hoogte van een pgb voor:

    • a.

      huishoudelijke hulp door een:

      • niet daartoe opgeleid persoon wordt bepaald op 60% van het gemiddelde uurtarief voor zorg in natura;

      • thuiszorgorganisatie die de cao VVT hanteert wordt bepaald op 90% van het gemiddelde uurtarief voor zorg in natura;

      • zelfstandige zonder personeel (zzp-er) of een schoonmaakbedrijf dat de cao Schoonmaak hanteert wordt bepaald op 80% van het gemiddelde uurtarief voor zorg in natura;

    • b.

      begeleiding/kortdurend verblijf door een:

      • niet daartoe opgeleid persoon wordt bepaald op 60% van het gemiddelde uurtarief voor zorg in natura;

      • organisatie met een AGB-code met erkenning Wmo bedraagt 90% van het tarief voor zorg in natura;

      • organisatie zonder AGB-code met erkenning Wmo bedraagt 80% van het tarief voor zorg in natura;

      • zelfstandige zonder personeel (zzp-er) met AGB-code met erkenning Wmo bedraagt 80% van het tarief voor zorg in natura.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.6. tweede en vijfde lid, van de Wmo verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

Artikel 13 Pgb en sociaal netwerk

  • 1.

    Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten en andere maatregelen onder devolgende voorwaarden betreffende het tarief, betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk:

    • a.

      de ondersteuning vanuit het sociale netwerk valt buiten datgene dat redelijkerwijs van dit netwerk verwacht mag worden en;

    • b.

      de ondersteuning is niet goed vooraf in te plannen of;

    • c.

      de ondersteuning moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden of;

    • d.

      de ondersteuning moet op veel korte momenten per dag geboden worden of;

    • e.

      de ondersteuning moet op verschillende locaties worden geleverd of;

    • f.

      de ondersteuning moet 24 uur per dag en op afroep beschikbaar zijn.

  • 2.

    Het maximale tarief voor een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt, wordt bepaald peruur op basis van 50% van het tarief voor zorg in natura.

Artikel 14 Beperking pgb

Het is niet toegestaan dat tussenpersonen of belangbehartigers uit het pgb worden betaald.

Artikel 15 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Een cliënt doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling vanalle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing.

  • 2.

    Het college kan een beslissing herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste ofvolledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • a.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het Pgb is aangewezen;

    • b.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • c.

      de cliënt niet voldoet aan de maatwerkvoorziening of aan de pgb verbonden voorwaarden, of

    • d.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het Pgb niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeftplaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5.

    Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan dezevoorziening worden teruggevorderd.

  • 6.

    Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan dezevoorziening worden teruggevorderd.

  • 7.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan nietsteek proefsgewijs, de bestedingen van Pgb’s.

Hoofdstuk 5 Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 16 Klachtregeling

  • 1.

    Indien een cliënt een klacht heeft over de wijze waarop een medewerker van de gemeente of één van haar bestuursorganen zich jegens hem of een ander heeft gedragen in het kader van een melding of aanvraag als bedoeld in deze verordening, kan hij de klacht indienen bij het college. Deze klacht wordt behandeld volgens de in hoofdstuk 9 Algemene wet bestuursrecht beschreven procedure.

  • 2.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten tenaanzien van alle voorzieningen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 17 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders van diensten stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 18 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    De medezeggenschap van ingezetenen wordt vorm gegeven door het raadplegen van de Adviesraad Sociaal domein conform de ‘Verordening Adviesraad sociaal domein en het bekendmaken van concept beleidsuitgangspunten met de mogelijkheid voor burgers hierop te reageren.

Hoofdstuk 6 Overige bepalingen

Artikel 19 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienstvoor een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aande kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1º.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • 2º.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan dedeskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte,

    • d.

      scholing, werkoverleg;

    • e.

      reis en opleidingskosten;

    • f.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • g.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders

    • h.

      waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen, en

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij deinschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomstaangaat.

Artikel 20 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van hetleveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

  • 2.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan dekwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving vandeze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren vande geleverde voorzieningen.

Artikel 21 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

De jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat uit:

  • 1.

    een uitnodiging voor een activiteit op de "Dag van de mantelzorg", verzorgd door of namens de gemeente;

  • 2.

    mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij het college, conform de geldende regeling, voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht;

  • 3.

    de jaarlijkse blijk van waardering heeft een waarde van ten hoogste €180,- en wordt door het college jaarlijks na overleg met het steunpunt mantelzorg vastgesteld;

  • 4.

    nader te bepalen structurele activiteiten gericht op zowel het tonen van waardering als het aanbieden van respijtzorg.

Artikel 22 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten als bedoeld in de wet en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 23 Privacy

Het college van burgemeester en wethouders stelt een privacyprotocol vast. Dit protocol moet

worden gevolgd door de medewerkers bij de hulpverlenende instanties en anderen die met de

cliënt te maken krijgen.

Artikel 24 Evaluatie

Deze verordening in samenhang met de daarop gebaseerde regelingen en/of beleidsregels worden,

een keer per vier jaar, door het gemeentebestuur geëvalueerd. Het college zendt hiertoe aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 25 Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan nadere regels en beleidsregels stellen over de uitvoering van deze verordening

  • 3.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening als de toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 26 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning

  • 3.

    gemeente Bunnik 2019’.

  • 4.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bunnik 2018 wordt ingetrokken.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 14 februari 2019.

De griffier, De voorzitter,