Regeling vervallen per 01-01-2021

Beleidsregels krediethypotheek en pand Wet werk en bijstand gemeente Bunschoten

Geldend van 01-07-2007 t/m 31-12-2020

Intitulé

Beleidsregels krediethypotheek en pand Wet werk en bijstand gemeente Bunschoten

ALGEMEEN

  • 1.

    Indien algemene bijstand wordt verleend mede op grond van artikel 50 van de Wet werk en bijstand (WWB) wordt ter meerdere zekerheid een recht van hypotheek c.q. pand gevestigd.

  • Indien bijzondere bijstand wordt verleend ten bedrage van € 2.000 of meer in een jaar en voldaan wordt aan de in artikel 50, tweede lid, onder b, van de WWB gestelde voorwaarde, wordt deze bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek c.q. pand.

WAARDE WONING

  • 2.

    Hoogte hypotheek of pand

  • De hypotheek c.q. pand, bedoeld in de beleidsregel 1, is ten hoogste de waarde van de woning, woonboot of woonwagen in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en met het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34, tweede lid, onder d WWB.

  • Voor een registergoed wordt als waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering gehanteerd de door de gemeente vastgestelde waarde van de onroerende zaak als vastgelegd in de WOZ-beschikking van het jaar, waarin de aanvraag om bijstand wordt gedaan

  • 3.

    Taxatie woning

  • Ter vaststelling van de waarde van de woning, woonboot of woonwagen voor zover een niet-registergoed zijnde vindt taxatie plaats door een taxateur voor (on)roerende zaken die door burgemeester en wethouders in overeenstemming met de belanghebbende wordt aangewezen of door een gemeentelijk taxateur.

  • 4.

    Vestigingskosten ten laste van belanghebbende

  • De kosten verbonden aan de taxatie, de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, de pandovereenkomst, alsmede de bijkomende kosten, worden voldaan uit de te vestigen hypotheek of pand en komen derhalve ten laste van de belanghebbende.

  • De bijstand voor deze kosten wordt aangemerkt als algemene bijstand, tenzij aan de belanghebbende uitsluitend bijzondere bijstand wordt verleend.

VOORWAARDEN

  • 5.

    Opname voorwaarden in hypotheekakte c.q. pandovereenkomst

  • Aan de geldlening worden in elk geval verbonden de voorwaarden, genoemd in de beleidsregels 6 en 7.

  • Deze voorwaarden worden tezamen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte c.q. pandovereenkomst.

  • 6.

    Aflossingsvoorwaarden hypotheek c.q. pandovereenkomst

  • Aflossing van de geldlening vindt plaats gedurende ten hoogste tien jaar.

  • De aflossing vangt aan uiterlijk vijf jaar nadat de uitkering is beëindigd.

  • Bij de berekening van de hoogte van het alsdan maandelijks af te lossen bedrag wordt aansluiting gezocht bij de draagkrachtberekening zoals die geldt bij het beleid met betrekking tot het recht op en de vorm van de bijzondere bijstand.

  • Het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van drie jaar vastgesteld.

  • Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven wordt -zo nodig tussentijds- het maandbedrag van de aflossing op een lager dan wel hoger bedrag vastgesteld.

  • Indien belanghebbende nalatig is de vastgestelde aflossing te voldoen, is de achterstand terstond opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente voor niet-handelstransacties verschuldigd.

  • 7.

    Verschuldigde rente

  • Indien na afloop van de aflossingsperiode van tien jaar een deel van de geldlening nog niet is afgelost, is vanaf dat moment maandelijks rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • De rente, bedoeld in het eerste lid, is de wettelijke rente voor niet-handelstransacties, verminderd met 3 procent.

  • Indien de belanghebbende naar het oordeel van burgemeester en wethouders de rente niet of niet geheel kan betalen, wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.

  • Het restant van de geldlening en de bijgeschreven rente kan niet meer bedragen dan het oorspronkelijke bedrag waarvoor hypotheek is gevestigd, tenzij er rente in rekening wordt gebracht op grond van beleidsregel 6, laatste zin.

  • 8.

    Verkoop of vererving van de woning, woonboot of woonwagen

  • Bij verkoop of bij vererving van de woning, de woonboot of de woonwagen en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van beleidsregel 6, laatste zin, en beleidsregel 7, tweede en derde zin, bijgeschreven rente, terstond afgelost.

  • Bij verkoop van de woning, de woonboot of de woonwagen kunnen burgemeester en wethouders wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek of pandrecht voor de aankoop van een andere woning, woonboot of woonwagen, tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge de eerste zin afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het in het derde zin bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning, woonboot of woonwagen.

  • Indien bij verkoop van de woning, de woonboot of de woonwagen op basis van de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden.

HERLEVING RECHT OP BIJSTAND

  • 9.

    Niet duurzame onderbreking van de bijstandsverlening

  • Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstand onder verband van hypotheek of pandrecht wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze/dit verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek c.q. het laatst gevestigde pandrecht.

OVERIGE BEPALINGEN

  • 10.

    Te verstrekken opgave

  • Aan belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de rentevorderingen.

  • 11.

    Inwerkingtreding

  • Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 juli 2007.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 24 april 2007 door burgemeester en wethouders van de gemeente Bunschoten.
Burgemeester en wethouders
J. P. van Velden M. van de Groep
secretaris/directeur burgemeester

TOELICHTING BELEIDSREGELS KREDIETHYPOTHEEK WET WERK EN BIJSTAND

De Wet werk en bijstand kent ten opzichte van de Abw een aantal wijzigingen in de regeling van de gevolgen voor de bijstand van het vermogen gebonden in voor bewoning bestemde zaken. In de eerste plaats is de nieuwe regeling niet alleen van toepassing op registergoederen (eigendom woning en woonschepen boven een bepaald tonnage), maar ook op niet-registergoederen, zoals woonwagens en woonschepen onder een bepaald tonnage. De Wet werk en bijstand beoogt hiermee de rechtsgelijkheid te bevorderen en het hiaat in te vullen dat in deze door de rechtspraak is geconstateerd.

Voorts is het aan de gemeente gelaten om te bepalen of de als lening verstrekte bijstand al dan niet wordt gezekerd door middel van een hypotheek- of, waar het niet-registergoederen betreft, pandovereenkomst.

Wat betreft het stellen van nadere voorwaarden waaronder bijstand in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek of pandrecht dient te worden verleend, wordt aansluiting gezocht bij het tot 1 januari 2004 geldende Besluit krediethypotheek bijstand.

Onderhavige beleidsregels zijn in feite een aangepaste versie van het hiervoor genoemde Besluit.

Beleidsregel 1:

Dit artikel verwijst naar artikel 50 WWB waarin de voorwaarden worden genoemd voor de verlening van bijstand in de vorm van een geldlening. Beleidsregel 1 geeft aan dat de bijstand in de vorm van een geldlening wordt verleend onder verband van hypotheek c.q. pand.

Artikel 50 van de WWB spreekt niet over verlening van bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening. Het tweede lid van artikel 50 duidt uitsluitend op verlening van algemene bijstand. Er van uit gaande dat er op het gebied van verlening van bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening gemeentelijke beleidsvrijheid bestaat, wordt voor de bijzondere bijstand dezelfde systematiek gekozen. Dit betekent dat wanneer er recht bestaat op bijstand als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de WWB en deze bijstand is bijzondere bijstand ten bedrage van meer dan € 2.000 in een jaar (te rekenen vanaf de datum aanvraag), deze bijzondere bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek c.q. pand.

Beleidsregel 2, 3 en 4:

Anders dan in de Abw kent de WWB nog maar één vaste vrijlating van maximaal het in artikel 34 lid 2 sub d genoemde bedrag. Om redenen van vereenvoudiging is voor het vermogen gebonden in de eigen bewoonde woning met bijbehorend erf gekozen voor één vaste vrijlating in plaats van voor een vrijlating aan de voet, verhoogd met de helft van het meerdere van het vermogen. Evenals in de Abw geldt deze vrijlating onafhankelijk van die van het bescheiden vermogen.

Voor de vaststelling van de waarde van een registergoed (woning en woonboot boven een bepaald tonnage) vindt aansluiting plaats bij de door de gemeente afgegeven WOZ-beschikking. Vanaf 2007 wordt de waarde van registergoederen elk jaar opnieuw bepaald en vastgesteld. Het ligt dan ook voor de hand bij de bepaling van de waarde van een registergoed aansluiting te zoeken bij de jaarlijks vast te stellen WOZ-waarde, waarbij de aanvraagdatum bepalend is voor de te hanteren WOZ-beschikking. Voordeel van deze handelwijze is, dat in het geval van een registergoed er geen sprake meer is van taxatiekosten.

Beleidsregel 5 en 6:

Wat betreft het stellen van nadere voorwaarden waaronder bijstand in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek of pandrecht dient te worden verleend, wordt aansluiting gezocht bij het tot 1 januari 2004 geldende Besluit krediethypotheek bijstand.

De onderhavige beleidsregels zijn in feite een aangepaste versie van het laatstgenoemde besluit.

Het ontbreken van een renteverplichting vergroot de ruimte voor het aflossen van de geldlening. De belanghebbende wordt zo eerder in staat gesteld weer eigen vermogen op te bouwen. Nog belangrijker is evenwel dat het risico van een mogelijk remmende werking van een krediethypotheek op het aanvaarden van betaalde arbeid tot een minimum wordt beperkt.

Voor de uitvoering werkt het afschaffen van de renteverplichting positief uit, doordat nu voorrang wordt gegeven aan de aflossing. De administratieve handelingen, die verbonden zijn aan het in rekening brengen van de rente zullen nu pas na vijftien jaar aan de orde komen tenzij er sprake is van schuldige nalatigheid in het voldoen van de aflossing (zie beleidsregel 7).

Beleidsregel 7:

In samenhang met het vervallen van de renteverplichting is de aflossingsperiode volgend uit een vastgelegde aflossing van 10 procent per jaar bepaald op ten hoogste tien jaar. Dit houdt in dat jaarlijks in beginsel 10% van de schuld moet worden terugbetaald.

De periode van tien jaar waarin een aflossing wordt gevergd, begint in ieder geval te lopen vijf jaar nadat de uitkering is beëindigd. Per maand zal dan in beginsel een aflossing plaatsvinden die gelijk is aan het bedrag dat zou volgen uit tien jaar aflossing, dus 1/120 van de geldlening.

Het nieuwe inkomen kan echter zodanig zijn dat een hoger maandelijks aflossingsbedrag gevraagd zou kunnen worden. Daarom is aangegeven dat de aflossingsperiode ten hoogste tien jaar bedraagt.

Belanghebbende dient echter ook de mogelijkheid te hebben om een lager maandelijks aflossingsbedrag te betalen dan het bedrag dat volgt uit hetzij de aflossingsperiode van tien jaar, hetzij uit een hoger vastgesteld bedrag. Het inkomen kan daartoe aanleiding geven. Ook de aflossing van een geldlening onder verband van hypotheek c.q. pandrecht is een kwestie van maatwerk, waarbij met de omstandigheden in het individuele geval rekening dient te worden gehouden.

Rente is verschuldigd bij schuldige nalatigheid ten aanzien van het voldoen van de aflossing binnen de periode van tien jaar. Het rentepercentage is in dat geval gelijk aan de wettelijke rente voor niet-handelstransacties.

Na de aflossingsperiode van tien jaar is altijd rente verschuldigd om het verschil met andere leningen beperkt te houden. Deze rente is 3 procent lager dan de wettelijke rente. Wanneer en voor zover die rente niet kan worden betaald, wordt deze als vordering bijgeschreven bij het niet-afgeloste deel van de geldlening. Over deze rentevorderingen is geen rente verschuldigd. Dit in tegenstelling tot de rente bij schuldige nalatigheid, waarbij wel sprake is van rente over een rentevordering.

Wanneer sprake is van lagere aflossingsbedragen die niet kunnen worden gecompenseerd door hogere aflossingsbedragen op andere tijdstippen binnen de gehele aflossingsperiode, is de periode van ten hoogste tien jaar niet voldoende om de totale geldlening af te lossen. Het restant wordt in ieder geval afgerekend bij verkoop van de woning, woonboot of woonwagen en bij vererving. Dit komt er op neer dat voor het nog niet afgeloste deel van de geldlening uitstel van betaling wordt verleend. Aan de belanghebbende wordt overgelaten of deze toch aflossingen wil verrichten. De renteverplichting werkt daarbij als stimulans.

Beleidsregel 8:

In beleidsregel 8, eerste zin, is geregeld dat bij verkoop van de woning, woonboot of woonwagen de geleende bijstand dient te worden terugbetaald, alsmede de eventueel bijgeschreven

rentevorderingen. Dat geldt ook bij verkoop tijdens het ontvangen van bijstand wanneer er dringende redenen zijn om te verhuizen.

In de tweede zin is echter bepaald dat burgemeester en wethouders een verwisseling van onderpand kunnen toestaan wanneer bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard

van belanghebbende daartoe aanleiding geven. Deze mogelijkheid komt er dus op neer dat belanghebbende het vrijgekomen vermogen niet hoeft in te zetten voor de bestaansvoorziening,

maar daarmee een meer passende woning kan aankopen. Aangezien de laatste hypotheek in verband met de bijstandsverlening is afgelost, ontbreken deze middelen voor de aankoop van een andere woning. Burgemeester en wethouders kunnen deze middelen als nieuwe lening onder verband van bijstandshypotheek ter beschikking stellen. Als voorwaarde hiervoor geldt dat belanghebbende het na afrekening vrijgekomen vermogen volledig inzet bij het kopen van een vervangende woning. Met deze uitzondering op het inzetten van vrijgekomen  ermogen voor de bestaansvoorziening en de mogelijkheid tot het verstrekken van een nieuwe geldlening wordt vermeden dat een verhuizing wegens bijzondere omstandigheden nadeliger uitwerkt dan het aanhouden van de woning.

Beleidsregel 9:

In gevallen waarin geen sprake is van een duurzame onderbreking, wordt de laatste berekening van het bedrag van de maximale geldlening gehanteerd. Voor zover het maximale bedrag van die geldlening nog niet is aangesproken, hetzij door voortijdige beëindiging van de bijstand, hetzij door inmiddels verrichte aflossingen, wordt de te verlenen bijstand ten laste daarvan geboekt. Is het maximale bedrag wel volledig aangesproken, dan wordt de bijstand verder om niet verleend.

Van een niet duurzame onderbreking is sprake zolang er nog geen twee jaar is verstreken. Deze periode wordt redelijk geacht. Is de onderbreking tussen de laatste dag van de vorige

bijstandsverlening en de eerste van de nieuwe bijstandsverlening langer dan twee jaar, dan wordt deze aangemerkt als een duurzame onderbreking. In dat geval dient er een nieuwe

hypotheek te worden gevestigd en wordt het verbruikte deel van de laatste geldlening als een op de woning drukkende schuld in de berekening meegenomen, dus overeenkomstig de handelwijze bij een bancaire hypotheekschuld.