Regeling vervallen per 01-03-2019

Beleidsregels terugvordering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen gemeente Bunschoten 2010

Geldend van 01-01-2011 t/m 28-02-2019

Intitulé

Beleidsregels terugvordering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen gemeente Bunschoten 2010

ALGEMEEN

HERZIENING EN INTREKKING

Van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit kan op grond van dringende redenen worden afgezien.

TERUGVORDERING

  • 3.

    Terugvordering

    • a.

      Uitkering wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels.

    • b.

      De terugvordering van uitkering wordt verhoogd met de afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen, alsmede met de vergoeding bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, tenzij verrekening van de belasting, premies en vergoeding kan plaatsvinden met de door het college nog af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding.

    • c.

      Verhoging van de terugvordering met de afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen, alsmede met de vergoeding bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet blijft achterwege, indien de vordering van uitkering is ontstaan buiten toedoen van de uitkeringsgerechtigde en hem niet kan worden verweten, dat de vordering niet is voldaan in het kalenderjaar, waarop deze betrekking heeft.

    • d.

      Terugvordering blijft achterwege voor zover de terugvordering betrekking heeft op uitkering die is uitbetaald meer dan zes maanden na de ontvangst van een duidelijk signaal van de uitkeringsgerechtigde, waaruit het college had moeten afleiden dat ten onrechte of te veel wordt betaald, tenzij er sprake is van een schending van de inlichtingenverplichting.

  • 4.

    Ten onrechte verleende uitkering dan wel verleende uitkering die dient te worden terugbetaald

  • Burgemeester en wethouders vorderen uitkering terug van de belanghebbende voor zover deze uitkering:

    • a.

      ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    • b.

      anderszins onverschuldigd is betaald en de belanghebbende dit redelijkerwijs kon begrijpen en of,

    • c.

      anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat de belanghebbende met betrekking tot de periode waarover uitkering is verleend inkomsten ontvangt waarmee bij de vaststelling van de uitkering rekening zou zijn gehouden.

  • 5.

    Terugvordering van kosten gemaakt voor re-integratievoorzieningen

  • Burgemeester en wethouders vorderen de kosten van een re-integratievoorziening die verleend is voor noodzakelijk geachte voorzieningen, als bedoeld in de artikelen 34 eerste lid onderdeel a van de IOAW en de IOAZ terug van belanghebbende indien niet of niet langer wordt meegewerkt aan een voorziening en dit belanghebbende, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, te verwijten valt.

  • 6.

    Terugvordering van personen met wiens inkomen rekening had moeten worden gehouden

    • a.

      Onverminderd het bepaalde onder beleidsregel nummer 4 worden kosten van de uitkering, indien de uitkering aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden teruggevorderd.

    • b.

      Indien de uitkering overeenkomstig artikel 3 IOAW had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 13 lid 1 IOAW en IOAZ, of artikel 30c, lid 2 en 3, van de Wet Suwi, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van de uitkering mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens inkomen bij de verlening van de uitkering rekening had moeten worden gehouden;

    • c.

      de onder a. en b. genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van de uitkering die wordt teruggevorderd.

  • 7.

    Afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit

Burgemeester en wethouders zien af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien hiertoe een dringende reden aanwezig is.

KWIJTSCHELDING

  • 8.

    Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

  • In afwijking van de beleidsregels met de nummers 4, 5 en 6 kunnen burgemeester en wethouders besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde uitkering indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in beleidsregel 9 onder b. bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 9.

    Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

  • Van kwijtschelding als bedoeld in beleidsregel nummer 8 wordt afgezien indien:

    • a.

      de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende;

    • b.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 10.

    Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek

  • Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering als bedoeld in beleidsregel nummer 7 treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

  • 11.

    Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

  • Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen;

    • b.

      de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

  • 12.

    Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting

  • In afwijking van beleidsregel nummer 4 kunnen burgemeester en wethouders besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

    • c.

      gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

    • d.

      een bedrag, overeenkomend met ten minste 90% van de restsom in één keer aflost, danwel een dusdanig bedrag in één keer aflost waardoor de aflossing van de totaalvordering komt op 90% als dit laatste bedrag lager is dan de 90% van de restsom.

  • Overigens blijft het uitgangspunt dat, in beginsel, geen kwijtschelding van fraudevorderingen wordt verleend gehandhaafd.

  • 13.

    Verkorting van de periode van voldoen aan betalingsverplichting

  • De in beleidsregel nummer 12 genoemde termijn is drie jaar indien:

  • 14.

    Geen kwijtschelding bij pand of hypotheek

  • Kwijtschelding als bedoeld in beleidsregel nummer 12 vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voorzover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE BIJSTAND OF INKOMENSVOORZIENING

  • 15.

    Invorderingsbesluit

  • In het terugvorderingsbesluit delen burgemeester en wethouders aan de belanghebbende mede:

    • a.

      tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen uitkering wordt teruggevorderd;

    • b.

      de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen uitkering dient terug te betalen;

    • c.

      op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd.

  • 16.

    Verplichtingen met betrekking tot de invordering

    • a

      Het aflossingsbedrag, zoals medegedeeld in het terugvorderingsbesluit of dat met de belanghebbende op grond van een minnellijke regeling tot stand is gekomen, geldt als een opgelegde betalingsverplichting;

    • b

      Indien bij de vaststelling van het aflossingsbedrag rekening is gehouden met bepaalde verplichtingen, waardoor het aflossingsbedrag lager is vastgesteld, verrichten burgemeester en wethouders een onderzoek naar de hoogte van het inkomen op het moment waarop naar verwachting de verplichting/verplichtingen niet langer aan de orde zal/zullen zijn. Verder wordt een een onderzoek naar de hoogte van het inkomen verricht indien er (andere) gerechtvaardigde aanwijzingen/verwachtingen zijn op grond waarvan aangenomen kan worden dat het aflossingsbedrag niet meer in overeenstemming is met de draagkracht. Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft wordt als gevolg van het inkomensonderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

  • 17.

    Verrekening en beslaglegging

  • 18.

    Invorderingskosten

  • Indien met de invordering (externe) kosten gemoeid gaan ( zoals bijvoorbeeld deurwaarderskosten)wordt het terug te vorderen en in te vorderen bedrag verhoogd met die invorderingskosten.

  • 19.

    Afzien van invordering

  • Indien de daadwerkelijke invordering niet of slechts na heel veel inspanning te realiseren is (omdat bijvoorbeeld vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is) wordt van invordering afgezien indien de vordering € 100 of minder bedraagt. De vordering wordt in dat geval afgeboekt.

OVERIGE BEPALINGEN

  • 20.

    Nadere invulling van beleid

  • Burgemeester en wethouders kunnen deze beleidsregels nader uitwerken in een beleidsnotitie inzake terugvordering en invordering van ten onrechte verleende uitkering ingevolge de IOAW of IOAZ .

  • 21.

    Inwerkingtreding

  • Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2011.

Ondertekening

Aldus op 7 december 2010 vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Bunschoten.

TOELICHTING BELEIDSREGELS TERUGVORDERING WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE WERKLOZE WERKNEMERS (IOAW) EN WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE GEWEZEN ZELFSTANDIGEN (IOAZ) GEMEENTE BUNSCHOTEN

Algemeen

In de IOAW en de IOAZ is het terugvorderen van ten onrechte verleende uitkering met ingang van 1 juli 2010 een algehele bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis meer vormt voor de gemeentelijke terugvorderingspraktijk. Met de “Beleidsregels Terugvordering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen 2010 gemeente Bunschoten” wordt een nieuwe “wettelijke” basis gecreëerd om het tot 1 juli 2010 bestaande terugvorderingsbeleid van de gemeente te kunnen continueren. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregels. In een beleidsnotitie of een beleidshandboek kan het beleid zo nodig nader en concreter worden uitgewerkt.

De IOAW en de IOAZ zijn evenals de Wet werk en bijstand (WWB) en de Wet investeren in jongeren (WIJ) een minimum inkomensvoorziening, maar de IOAW en de IOAZ kennen ten opzichte van de WWB gunstiger bepalingen bijvoorbeeld ten aanzien van vermogen, bepaalde inkomensbestanddelen en inwoning van anderen. Gelet op de gewijzigde financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van de uitkeringen op grond van de IOAW en de IOAZ achten burgemeester en wethouders het van groot belang dat de uitkeringen alleen terecht komen bij die burgers die hierop recht hebben. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget voor de gebundelde uitkeringen. Een eventueel overschot op dit budget kan vrij worden ingezet bijvoorbeeld voor extra re-integratietrajecten ten behoeve van werkzoekenden. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van uitkeringsfraude onder geen enkele voorwaarde mag worden beloond door de ten onrechte verleende uitkering niet terug te vorderen.

Bij het opstellen van deze beleidsregels is rekening gehouden met de inwerkingtreding van de wijzigingen in de IOAW en de IOAZ alsmede met jurisprudentie en diverse recente aanpassingen in onder meer de WWB, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (Wet SUWI) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Overigens is waar mogelijk aangesloten bij de beleidsregels in het kader van de WWB en de WIJ.

Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Evenals terugvordering van uitkering is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op uitkering door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een algehele bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maken burgemeester en wethouders in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid.

De bepalingen onder a. en b. zijn identiek aan de bepalingen van artikel 13 lid 3 IOAW en IOAZ doch zijn met een dwingend karakter geformuleerd.

Indien als gevolg van een gedraging door de belanghebbende de uitkering blijvend of tijdelijk wordt geweigerd of als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte uitkering is verleend dan wordt in alle gevallen het uitkeringsrecht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht naar zowel de gemeente als naar het UWVWERKplein.

In gevallen waarin er kennelijk in het verleden een niet correct toekenningsbesluit is genomen, maar dit niet is veroorzaakt door de belanghebbende, kan in voorkomende gevallen toch herziening of intrekking van het toekenningsbesluit aan de orde zijn.

Dit zal zich vooral voordoen in gevallen waarin door burgemeester en wethouders onjuiste besluitvorming heeft plaatsgehad. Deze vorm van intrekking/herziening staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel. Op grond van dit beginsel kunnen rechten niet zonder meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Doorslaggevend moet zijn of belanghebbende enige blaam treft bij het niet melden van de onjuiste situatie. De belanghebbende zal derhalve “op zijn klompen” hebben kunnen aanvoelen dat er iets mis was met de toekenning. Als dit niet het geval is dan gaan burgemeester en wethouders niet over tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht. Het uitkeringsrecht zal in dat geval uiterlijk met ingang van de datum waarop de onjuistheid is geconstateerd worden gewijzigd, mits de belanghebbende hiervan tijdig op de hoogte wordt gebracht.

Een andere overweging is of burgemeester en wethouders als gevolg van een grove fout een foutief besluit hebben genomen. Grove nalatigheid van het bestuursorgaan kan niet voor rekening komen van de belanghebbende, tenzij het bij de belanghebbende volkomen duidelijk kan zijn dat het hier een fout betreft.

Terugvordering

De IOAW en de IOAZ geven aan het college de bevoegdheid onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid hanteert het college het uitgangspunt dat onverschuldigd betaalde uitkering volledig wordt teruggevorderd. Daarbij wordt rekening gehouden met de volgende bepalingen.

  • a.

    Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Benadrukt wordt dat de uitkering uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd.

  • b.

    Met uitkering wordt bedoeld netto uitkering, indien deze in het jaar van uitbetaling wordt terugbetaald en bruto uitkering vanaf het moment dat belasting en premies door de gemeente niet meer verrekend kunnen worden en wel vanaf 1 januari van het jaar volgende op het jaar van uitbetaling.

  • c.

    Van brutering van de terugvordering wordt afgezien in het geval en voor zover sprake is van een terugvordering, die is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende of hem niet kan worden verweten dat de vordering niet reeds is voldaan in het kalenderjaar, waarop deze betrekking heeft. Het gegeven dat betalingen ter aflossing van de gebruteerde vordering in het jaar van betaling door de belanghebbende aan de Belastingdienst kunnen worden opgegeven als negatieve inkomsten, brengt daarin geen verandering. Er valt immers niet met zekerheid te zeggen dat het verschil tussen het bedrag van de bruto- en de netto-terugvordering langs deze fiscale weg geheel wordt gecompenseerd.

  • d.

    Op grond van jurisprudentie mag het college de bevoegdheid tot terugvordering niet uitoefenen voor zover de terugvordering betrekking heeft op bedragen die zijn betaald meer dan zes maanden na de ontvangst van een signaal van de uitkeringsgerechtigde, waaruit het college had moeten afleiden dat ten onrechte of te veel wordt betaald. De gedachte daarbij is dat als gevolg van het niet adequaat reageren op het signaal de ten onrechte verleende bijstand of inkomensvoorziening onnodig is opgelopen.

Ten onrechte verleende uitkering

De hier omschreven situaties waarin uitkering wordt teruggevorderd zijn identiek aan de bepalingen van artikel 25 IOAW en IOAZ. Om echter geen misverstand te laten bestaan over wanneer uitkering moet worden teruggevorderd zijn deze beleidsregels, in tegenstelling tot de formulering van artikel 25 IOAW en IOAZ, dwingend geformuleerd.

Uitkering is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op uitkering bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering dient op grond van artikel 17 lid 3 IOAW en IOAZ en beleidsregel nummer 2 van deze beleidsregels eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit te worden genomen.

Er kunnen naast de hierboven genoemde omstandigheden andere redenen zijn waarom de uitkering bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Ook de onverschuldigd betaalde uitkering als gevolg van een administratieve vergissing dient op grond van deze beleidsregel te worden teruggevorderd.

Er kunnen nog meer omstandigheden zijn waardoor de uitkering bij nader inzien onverschuldigd betaald is. Het gaat hierbij met name om situaties waarin er geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het toekenningsbesluit, bijvoorbeeld wanneer uitkering is verleend en naderhand recht bestaat op een andere uitkering over dezelfde periode.

5. Terugvordering van kosten gemaakt voor re-integratievoorzieningen

Om de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen worden re-integratievoorzieningen ingezet, zoals bijvoorbeeld scholing. Re-integratievoorzieningen worden in beginsel voldaan uit het participatiebudget, hetgeen ook een vorm van uitkeringsverlening is. In dit artikel is geregeld dat de kosten die verband houden met de re-integratievoorziening teruggevorderd worden indien de belanghebbende verwijtbaar niet of niet langer deelneemt aan- of gebruik maakt van de re-integratievoorziening.

6. Terugvordering van gezinsleden / personen als bedoeld in artikel 3 IOAW en IOAZ

Op grond van artikel 26 lid 2 IOAW en IOAZ kan uitkering die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet met inachtneming van artikel 3 IOAW en IOAZ is verleend, maar wel verleend had moeten worden, tevens worden teruggevorderd van de persoon met wiens inkomen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: uitkering die aan een alleenstaande of alleenstaande ouder is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd.

Duidelijk moet zijn dat:

  • de ontvanger van de uitkering het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen.

  • de verzwegen partner van de uitkeringsverlening op de hoogte was.

Alle personen waarvan in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elke persoon kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) personen niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen kunnen de andere personen voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Dit is niet het probleem van de gemeente.

7. Afzien van het terugvorderingsbesluit

In het proces van terugvordering kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in beleidsregel 8 en verder.

In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen besluit tot terugvordering te nemen. Er kunnen in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Hiervan kan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende, en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Tevens zal in dat geval aannemelijk moeten zijn dat de belanghebbende niet kon weten dat hij ten onrechte uitkering ontving.

In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is kan van een dergelijk besluit reeds worden afgezien wegens een dringende reden (zie beleidsregel 2). In dat geval is ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingsbesluit.

8. tot en met 11. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Wanneer een vordering van uitkering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden. Hierbij wordt overigens het uitgangspunt dat in beginsel geen kwijtschelding plaats vindt inzake fraudevorderingen gehandhaafd.

In deze beleidsregel is het oude artikel 78a Abw nagenoeg letterlijk overgenomen. Een dergelijke bepaling komt in de IOAW en IOAZ niet voor.

12. tot en met 14. Kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting

Op grond van artikel 78c Abw kon een restant van de nog openstaande vordering worden kwijtgescholden indien de belanghebbende gedurende een periode van 5 jaar aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan. De bepalingen van artikel 78c Abw zijn in deze beleidsregels ongewijzigd overgenomen aangezien in de IOAW en IOAZ een dergelijke bepaling niet voorkomt. Overigens wordt met de onder 12. sub d. genoemde mogelijkheid tot afkoop van 90% van de restsom tegen finale kwijting van het restant terughoudend omgegaan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikt gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vast staat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 90% van het restant kan worden geïncasseerd.

15. Invorderingsbesluit

In deze regel is conform artikel 4:86 van de Algemene wet bestuursrecht geregeld welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het terugvorderingsbesluit.

16. Verplichtingen met betrekking tot de invordering

In de beleidsregels wordt meerdere keren gesproken over het aflossingsbedrag als betalingsverplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat in dit verband van een verplichting wordt gesproken wordt hier bepaald dat elk aflossingsbedrag, of dit nu is overeengekomen ingevolge een minnelijke betalingsregeling, of op basis van het terugvorderingsbesluit éénzijdig wordt medegedeeld, kan worden beschouwd als een betalingsverplichting.

Er is niet gekozen voor een algemene periodieke heronderzoekstermijn om te bezien of de hoogte van het inkomen aanleiding geeft de opgelegde aflossingsverplichting nader vast te stellen. In het verleden is gebleken dat een algemene heronderzoeksverplichting veel werk met zich brengt en er vaak geen ander aflossingsbedrag wordt opgelegd omdat de omstandigheden niet substantieel gewijzigd waren. Door nu het onderzoek te laten afhangen van te verwachten wijzigingen wordt getracht een effectiever en efficiënter instrument in te zetten. Voorbeelden zijn het aflopen van schulden/leningen waarmee rekening is gehouden, de verwachting dat tijdelijke dure woonruimte wordt verlaten, het meerderjarig worden van kinderen, de verwachting dat er een hoger inkomen zal komen omdat de opleiding en baan niet in overeenstemming met elkaar waren ten tijde van het vaststellen van de aflossingsverplichting.

17. Verrekening en beslaglegging

De bepalingen omtrent verrekening en pseudo-verrekening zijn in de IOAW en IOAZ niet opgenomen. Ook de directe executoriale titel van het terugvorderingsbesluit is sinds de invoering van de regeling in de Awb inzake geldschulden uit de IOAW en IOAZ verdwenen.

De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de debiteur tevens bijstand wordt verleend c.q de debiteur een inkomensvoorziening op grond van de WIJ ontvangt of een uitkering op grond van de IOAW, de IOAZ of het BBZ 2004), of door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag.

Verrekening met de bijstand/inkomensvoorziening/uitkering wordt gebaseerd op artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek en is opgenomen in artikel 28 lid 2 IOAW en IOAZ. Daarvoor is geen executoriale titel nodig.

Voor deze vorm van verrekenen moet aan de navolgende vereisten worden voldaan:

  • er moet een wederkerig schuldenaarschap bestaan. Het gaat hier om het over en weer voldoen van een schuld. De door de belanghebbende te ontvangen uitkering, bijstand of inkomensvoorziening, en de ten onrechte verleende uitkering, die moet worden terugbetaald, worden beschouwd als de hier bedoelde wederkerige schuld;

  • er moet gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Hieruit vloeit voort dat de uitkering alleen met uitkering, bijstand of inkomensvoorziening kan worden verrekend. Dit betekent dat ten onrechte verleende uitkering niet met bijvoorbeeld een Wmo-vergoeding kan worden verrekend;

  • er moet een bevoegdheid zijn om betaling van de vordering af te dwingen. Verrekening is een vorm van tenuitvoerlegging. Het tenuitvoerleggen gebeurt pas als de debiteur niet aan de (al dan niet minnelijk) vastgestelde betalingsverplichting voldoet;

  • bij verrekening is de gemeente gehouden aan de beslagvrije voet;

  • verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand voor specifieke kosten).

Tenuitvoerlegging door middel van beslag kan geschieden conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Een executoriale titel is dan wel vereist. De gemeente heeft, evenals onder de Abw, de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering.

De procedure is als volgt:

  • de gemeente stuurt met een kennisgeving een afschrift van het dwangbevel naar degene van wie debiteur loon of een periodieke uitkering ontvangt

  • hierin wordt de beslagvrije voet aangegeven

  • de derde-beslagene moet de kennisgeving binnen 8 dagen voor gezien terugzenden aan de gemeente

  • door de terugzending is het beslag gelegd. De derde-beslagene wordt hiermee verplicht het voor beslag vatbare bedrag uit te betalen aan de gemeente

  • de gemeente moet binnen 7 dagen na retourontvangst van de kennisgeving een afschrift van die kennisgeving toezenden aan de debiteur. Als de gemeente dit nalaat kan de debiteur de President van de rechtbank vragen het beslag op te heffen.

18. Invorderingskosten

De Awb maakt het mogelijk de terugvorderingsbedragen te verhogen met te maken invorderingskosten (artikel 4:120 Awb). Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt wanneer er bij de invordering kosten moeten worden gemaakt. Dit zal voornamelijk het geval zijn als vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is en een deurwaarder ingeschakeld moet worden.

19. Afzien van invordering

In bepaalde situaties kan invordering niet gerealiseerd worden zonder dat daarvoor grote inspanning en veel werk vereist is. In die gevallen wordt uit doelmatigheidsoogpunt afgezien van invordering. De grens die hiervoor gesteld is bedraagt € 100,-- In dergelijke gevallen dient de vordering afgeboekt te worden om de vordering uit de financiële administratie te krijgen.

20. Nadere invulling van beleid

In sommige beleidsregels is gekozen voor het (opnieuw) creëren van beleidsruimte. In principe zijn de beleidsregels dwingendrechtelijk geformuleerd. Zij dienen immers ter invulling van wettelijk gecreëerde beleidsruimte. Nieuw ontstane beleidsruimte kan worden vastgelegd in een beleidsnotitie of beleidsplan. Hierbij moet met name worden geacht aan een debiteurenbeleidsplan.