Regeling vervallen per 17-07-2014

Beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Bunschoten 2011

Geldend van 07-02-2013 t/m 16-07-2014

Intitulé

Beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Bunschoten 2011

Hoofdstuk 1 De Wmo van verzorgingstaat naar participatiemaatschappij

1.1 Algemeen

Meedoen is het devies van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Voor veel mensen is deelnemen aan de samenleving en zich inzetten voor zichzelf en anderen een vanzelfsprekendheid. Soms lukt dat meedoen niet op eigen kracht. Dat kan zijn omdat inwoners beperkingen hebben, de weg niet weten of de regie kwijt zijn. Als meedoen op eigen kracht niet kan, is er ondersteuning nodig.

Doel van de Wmo is inwoners die dat nodig hebben te ondersteunen in hun bijdrage aan de samenleving, hulp te bieden bij het herstellen van hun zelfredzaamheid en om mensen toe te rusten om maatschappelijk te participeren oftewel mee te doen. Iedereen binnen de samenleving moet mee kunnen doen aan het maatschappelijk verkeer. Het is niet alleen een zaak voor Welzijn maar alle gemeentelijke afdelingen zijn in meer of mindere mate betrokken bij de Wmo. Het is dus van groot belang dat er draagvlak is en dat er goed wordt samengewerkt. Het eindperspectief van de Wmo is een samenhangend lokaal beleid met bijbehorende voorzieningen op een negental prestatievelden. Dit beleidskader beperkt zich tot prestatieveld 6, het verstrekken van individuele voorzieningen.

Alles draait hier om de aanvrager met als uitgangspunt diens eigen kracht. Wat zijn de persoonskenmerken van een individuele aanvrager? Waar heeft deze behoefte aan? Wat kan de aanvrager zelf organiseren en wat kan de aanvrager zelf bekostigen? Waaraan moet de compenserende maatregel voldoen?

Dat zijn vragen waarop een zorgvuldig antwoord moet worden gevonden, dát is de wettelijke opdracht. Om aan die opdracht te voldoen moet het volgende systematische onderzoek worden verricht. Eerst wordt samen met de aanvrager gekeken wat deze op eigen kracht kan oplossen, als tweede wordt gekeken of het sociale netwerk van de aanvrager kan bijdragen aan oplossingen, daarna wordt vanuit de voorliggende (andere wetten zoals AWBZ) en algemene voorzieningen beoordeeld of er gehele of gedeeltelijke oplossingen te vinden zijn. Pas daarna kan beoordeeld worden of er lichte of zelfs zwaardere individuele voorzieningen noodzakelijk zijn.

Gemeenten hebben een compensatieplicht maar de individuele benadering maakt dat er grote verschillen in compensatie van geval tot geval kunnen optreden, geen mens is immers hetzelfde? Er is dus sprake van claimgericht naar zaakgericht handelen. Er wordt een integrale afweging gemaakt, waarbij het inschakelen van externe partijen mogelijk is.

Met deze beleidsregels (gekantelde werkwijze) wordt recht gedaan aan de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever, met name ten aanzien van de nieuwe begrippen (compensatieplicht, behoeften van de aanvrager, persoonskenmerken van de aanvrager en de capaciteit van de aanvrager om uit het oogpunt van kosten zelf te voorzien) die met de komst van de Wmo werden geïntroduceerd.

Om De Kanteling goed te verankeren zijn een andere verordening en beleidsregels noodzakelijk. Deze twee documenten beperken zich niet tot de individuele voorziening, het geeft ook inzicht in de wijze waarop wij inwoners, anders dan met individuele voorzieningen, kunnen compenseren. En daarnaast wordt helder wat van inwoners zelf mag worden verwacht.

1.2 Compenserende maatregelen

De compensatieplicht is geregeld in artikel 4 Wmo.

Dit artikel luidt als volgt:

  • 1.

    Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:

    • a.

      een huishouden te voeren;

    • b.

      zich te verplaatsen in en om de woning;

    • c.

      zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

    • d.

      medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

  • 2.

    Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

Ter verduidelijking zijn de relevante begrippen uit dit wetsartikel met bijbehorende synoniemen op een rijtje gezet.

Begrip

Synoniem

1. compensatie

Goedmaken, vereffenen, herstellen

2. behoeften (van de aanvrager)

Aandrang, aanvechting, opwelling, verlangen, vraag, zin, drang, gebrek, gemis

3. persoonskenmerken

Eigenschappen, karaktertrekken

4. capaciteit van de aanvrager om vanuit het oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

Hetgeen de aanvrager zelf kan uitvoeren/organiseren en wat de aanvrager kan betalen.

Het uitgangspunt is dat iedereen moet kunnen meedoen aan de samenleving. In het kader van de Wmo hebben gemeenten daarom de opdracht om ondersteuning en zorg te bieden aan inwoners met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die - vanwege dat probleem - moeilijkheden ondervinden bij het zelfredzaam zijn of het maatschappelijk participeren.

De manier waarop compenserende maatregelen in het kader van de Wmo worden beoordeeld, werkt als volgt:

  • 1.

    Als eerste wordt de volledige problematiek in kaart gebracht, uitgangspunt daarbij is wat de desbetreffende persoon zelf kan. Hierbij spelen de behoeften en de persoonskenmerken van de aanvrager een rol.

  • 2.

    Vervolgens wordt beoordeeld in hoeverre een beroep op voorliggende regelingen kan worden gedaan. Zo ja, dan wordt voor dat aandeel doorverwezen.

  • 3.

    Daarna wordt bekeken of de ondervonden moeilijkheden binnen de sociale kring van vrienden, familie en bekenden kan worden verholpen.

  • 4.

    Als laatste wordt beoordeeld in hoeverre verstrekking van individuele voorzieningen kan bijdragen.

De vraag waaruit de compenserende maatregelen uiteindelijk bestaat hangt af van stap 1 t/m 4. Compenserende maatregelen zijn niet altijd in een voorziening uit te drukken.

Immers, als blijkt dat de combinatie van voorliggende voorzieningen en hulp van buren, vrienden en familie een oplossing voor het ondervonden probleem vormt dan geldt de bemiddelende rol die de gemeente heeft gespeeld bij het herstellen van het probleem als compenserende maatregel.

1.3 Eigen kracht

Onze inwoners kunnen veel zelf en hebben soms alleen een stimulans of aanjager nodig. Uitgaan van de zelfredzaamheid en het zelforganiserend vermogen is daarom een belangrijk vertrekpunt voor de invulling van ons Wmo-beleid. Wij stimuleren een sociale betrokken samenleving waarbij inwoners zorgen voor zichzelf en hun omgeving. Zij worden hierbij ondersteund door de gemeente.

De volgende afbeelding geeft inzicht in de wijze waarop het te bereiken resultaat (de compenserende maatregel) dient te worden bereikt.

1.4 Maatwerk en vraagverheldering

De brede vraagverheldering is een belangrijk instrument om het compensatiebeginsel goed te kunnen toepassen. Deze heeft een drieledige functie. Ten eerste is de brede vraagverheldering erop gericht om in beeld te brengen welke problemen inwoners ervaren (het gesprek). Door deze problemen goed in kaart te brengen is het mogelijk om na te gaan in welke mate inwoners zelf in staat zijn om de door hen ervaren problemen op te lossen. De tweede functie is om op basis van ervaren problemen inwoners te verwijzen naar voorliggende voorzieningen. De derde functie is om – als men de ervaren problemen niet zelf of met voorliggende voorzieningen kan oplossen- na te gaan welke individuele compenserende maatregel een oplossing kan bieden.

Er wordt een scheiding gemaakt tussen een aanmelding en een aanvraag. In een drietal situaties, namelijk wanneer iemand zich voor het eerst meldt voor een individuele voorziening, wanneer iemand zich niet voor het eerst meldt, maar wanneer er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een nieuw gesprek rechtvaardigen, of indien ofwel belanghebbende ofwel de gemeente dat gewenst vindt, dient een aanvraag voorafgegaan te worden door het gesprek. Dit uitgangspunt wordt terzijde gezet als betrokkene aangeeft direct een aanvraag te willen doen. Dan zal het gesprek tijdens de aanvraagprocedure plaats kunnen vinden in de vorm van het noodzakelijke gemeentelijke onderzoek.

Gesteld kan worden dat een aanvraag pas gedaan kan worden als op basis van een gesprek een uitgebreide inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle mogelijke niet-individuele voorzieningen al zijn beoordeeld. Dat betekent dat het voor de gemeente duidelijk moet zijn dat er geen andere oplossingen zijn dan een individuele oplossing en dat de te bereiken resultaten en de manier waarop die resultaten bereikt kunnen worden zijn vastgelegd en beoordeeld als vallend onder de Wmo.

1.5 (Dubbele)motiveringsplicht

De motiveringsplicht is vastgelegd in artikel 26 van de Wmo. Het geeft de gemeente de opdracht om in haar besluit twee zaken vast te leggen (dubbel te motiveren):

  • 1.

    wat de gemeente op de aangevraagde voorziening besluit;

  • 2.

    in hoeverre de al of niet toegekende voorziening bijdraagt aan de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

Een voorbeeld zou er zo uit kunnen zien:

U heeft een aanvraag gedaan omdat u onvoldoende deel kon nemen aan de maatschappij. Om dit te compenseren hebben wij besloten om u een pas voor het collectief vervoer aan te bieden (1). Deze pas stelt u in staat om weer sociale contacten aan te gaan c.q. te onderhouden (2).

U heeft een aanvraag voor een vervoersvoorziening in de vorm van een fiets met trapondersteuning en lage instap gedaan. Wij hebben besloten om uw aanvraag af te wijzen (1) omdat een fiets met trapondersteuning en lage instap als algemeen gebruikelijk gekenmerkt wordt en daardoor buiten de reikwijdte van de Wmo valt.

(Eventueel verdere uitleg en verwijzing naar occasions ter besparing van kosten.)

Kort gezegd betekent dit dat u voor het verplaatsen over de korte afstanden (nog) gebruik kunt maken van een algemeen gebruikelijke voorziening (2).

1.6 Het gesprek

Er zijn twee trajecten te benoemen die compenserende maatregelen tot gevolg kunnen hebben. Het ene traject betreft de aanvraag op het daarvoor bestemde Wmo-aanvraagformulier waarbij de aanvraag zich beperkt tot het aangevraagde, het andere traject noemen we “het gesprek” hetgeen is bedoeld om een volledig integraal beeld van de ervaren problematiek van de aanvrager te verkrijgen en daar samen met de aanvrager, voor zover mogelijk, oplossingen voor te zoeken.

1.6.1 Inhoud

Het gesprek is voor iedereen die voor het eerst een beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo het begin. Wie door eerdere aanvragen en een eerder gesprek al bekend is kan wellicht de fase van het gesprek overslaan. Na een gewijzigde situatie kan het van belang zijn een nieuw of een aanvullend gesprek te houden. De volgende zaken komen bij het gesprek aan bod:

  • -

    De beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie.

  • -

    De mogelijkheden die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft.

  • -

    De onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen.

  • -

    De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen.

  • -

    Hetgeen belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen.

  • -

    De mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, via voorliggende voorzieningen, via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen of via collectieve voorzieningen te bereiken.

  • -

    De mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

Het gesprek staat los van een aanvraag voor een individuele voorziening in het kader van prestatieveld 6 van de Wmo (artikel 1, lid 1 onder g sub 6 Wmo). Dit is van groot belang om te voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wmo plaatsvindt, welke invulling in strijd is met de doelstelling van de Wmo. Een van die consequenties is dat ‘het gesprek’ zich niet leent om onder tijdsdruk uitgevoerd te worden, daarom is ‘het gesprek’ los geweekt van de beslistermijnen zoals genoemd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een andere consequentie is dat, als iemand met een claimgerichte aanvraag komt en die uitsluitend claimgericht behandeld wil zien, dit kan betekenen dat een gemeente moeilijk maatwerk kan leveren.

Doordat het gesprek geheel vanuit de belanghebbende gevoerd moet worden, kan een gemeente ervoor kiezen het gesprek niet zelf te voeren, maar uit te besteden aan een professional of professionele vrijwilliger, die na het gesprek niet ook de eventuele besluitvorming rond een individuele voorziening moet behandelen. Indien het gesprek door een ander gevoerd wordt dan de persoon die uiteindelijk de eventuele beslissing over een individuele voorziening neemt is de overdracht van alle informatie vanuit het gesprek naar de aanvraagprocedure van groot belang. Omdat het op zich al van belang is dat het gesprek uitmondt in volstrekte duidelijkheid over datgene wat in het gesprek is aangegeven, is er voor gekozen in bepaalde situaties dit gesprek uit te laten monden in een verslag, dat voor akkoord wordt getekend, zodat het verslag, indien gewenst, als aanvraag gebruikt kan worden indien individuele voorzieningen noodzakelijk blijken.

Het gesprek zal alleen gevoerd kunnen worden door een persoon die ter plekke bekend is: kennis van de volledige sociale kaart en de in de regio aanwezige mogelijkheden aan algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve en individuele voorzieningen is nodig voor het goed voeren van het gesprek. Mocht de gemeente nadat een aanvraag is ingediend behoefte hebben aan een medisch advies of een onderzoek door een deskundige van een andere discipline, dan vindt dit na het gesprek plaats.

1.6.2 Het verslag

Het gesprek kan op meerdere plaatsen gevoerd worden. Aan het eind van het gesprek worden de belangrijkste punten kort samengevat en op papier gezet. Belanghebbende zal deze aantekeningen ten allen tijde desgevraagd kunnen ontvangen. Met deze punten kan door de professional uiteindelijk een uitgebreid gespreksverslag worden gemaakt. Het verslag dient binnen 5 werkdagen beschikbaar te worden gesteld. Hoe sneller het verslag beschikbaar is, hoe beter de deelnemers aan het gesprek zich dat gesprek kunnen herinneren!

Belanghebbende heeft de mogelijkheid in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd.

Als de belanghebbende het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, adres en een dagtekening kan het verslag functioneren als aanvraagformulier voor een individuele aanvraag, als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek.

Daarbij dient men zich te realiseren dat het gesprek gevoerd wordt vanuit de belanghebbende en zijn behoeften en persoonlijke kenmerken. Van het verslag kan dan ook niet verwacht worden dat het een objectieve weergave van de situatie van betrokkene weergeeft: het zal duidelijk subjectieve aspecten bevatten. Deze subjectieve aspecten zullen als zodanig herkenbaar moeten zijn. Bestaat er uiteindelijk behoefte aan een objectieve onderbouwing, dan zal dat na de aanvraag plaats moeten hebben.

Hoofdstuk 2 Individuele compenserende maatregelen

In de verordening is bepaald dat indien de voorliggende voorziening niet aanwezig is, of indien deze algemene individuele voorziening een onvoldoende oplossing biedt, men in aanmerking kan komen voor individuele voorziening in natura (VIN) of een persoonsgebonden budget (PGB), te besteden aan de individuele compenserende maatregel.

Als eerste wordt nagegaan of er sprake is van aantoonbare beperkingen als vermeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wmo (mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem). De vaststelling hiervan zal op objectieve wijze plaats moeten vinden. Daarbij kan medische beoordeling een rol spelen. De gemeente kan advies vragen bij een (medisch) indicatieorgaan.

Een medisch indicatieorgaan kan - met toestemming van de aanvrager- zo nodig informatie opvragen bij de medische sector die de aanvrager behandelt. Het behandelplan van deze sector geniet een hogere prioriteit dan de aanvraag. De gemeente mag in haar verstrekkingenbeleid niet strijdig met dat behandelplan handelen, dat zou namelijk kunnen leiden tot verstrekking van antirevaliderende voorzieningen. Als de door de aanvrager gewenste voorziening door de behandelende sector wordt afgeraden dan is de gemeente verplicht om die voorziening te weigeren. De AWBZ geniet dan voorrang omdat de Wmo geen bemoeienis in de behandeling van een patiënt is toebedeeld.

Dit laatste heeft tevens tot gevolg dat een aanvraag waarbij de behandeling door de AWBZ (nog) niet is aangevangen c.q. waarvan de prognose onvoldoende duidelijk is, zal worden afgewezen onder verwijzing naar de AWBZ.

Moeilijk Objectiveerbare Aandoeningen (ook wel MOA genoemd) verdienen extra aandacht, het is dan vaak extra moeilijk om de noodzaak van voorzieningen vast te stellen. Het behandelplan van de behandelende sector is dan vaak van cruciaal belang.

2.1 Uitleg individuele voorzieningen

Een voorziening kan in bruikleen of in eigendom worden verstrekt. Bij individuele voorzieningen valt het volgende onderscheid in hoofd- en subgroepen te maken.

2.1.1 Rolstoelen

Het zich dagelijks kunnen verplaatsen in en om de eigen woning geldt als resultaat dat met een rolstoelvoorziening kan worden bereikt

Subgroepen:

  • 1.

    Handmatig voortbewogen rolstoel - Voor binnen en binnen+buitengebruik

  • 2.

    Elektrisch voortbewogen rolstoel - Voor binnen en binnen+buitengebruik

Bijzondere rolstoelen:

Het betreft hier rolstoelen die een ander resultaat dienen.

  • -

    Een sportrolstoel betreft een sportvoorziening, het te bereiken resultaat is het ontmoeten van de medemens en het aangaan van sociale contacten.

  • -

    Een transportrolstoel geldt als meeneembare vervoersvoorziening waarvoor in principe geen resultaatsverplichting in het kader van de Wmo aanwezig is. Gemeenten mogen de voorziening in hun beleid opnemen maar zijn dat niet verplicht. (AWBZ-uitleen geldt als voorliggend.)

  • -

    Een elektrische rolstoel die uitsluitend voor buitengebruik bedoeld is. Dit betreft een vervoersvoorziening die qua gebruiksdoel gelijk met een scootmobiel is.

2.1.2 Vervoersvoorzieningen

De compenserende maatregel(en) richt(en) zich op lokaal vervoer voor de sociale doeleinden. Alle andere vervoersdoelen (woon/werk verkeer, zakelijk verkeer, etc.) zijn uitgesloten.

Vervoersvoorzieningen zijn onderverdeeld in afstandsdoelen. Daarmee is bedoeld het onderscheid in de compensatieplicht te verduidelijken. Een aanvrager kan eventueel voor een combinatie van vervoersvoorzieningen in aanmerking worden gebracht. Bijvoorbeeld een scootmobiel (vervoersdoel: het verplaatsen om en rond de woning / middellange afstanden) naast een pasje voor collectief vervoer (vervoersdoel middellange en lange afstanden).

Er is sprake van het primaat op collectief vervoer. Dit betekent dat voor de middellange en lange afstanden de keuze voor het collectief vervoer voorrang geniet boven de keuze van individuele vervoersvoorzieningen die hetzelfde vervoersdoel dienen.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen vervoersvoorzieningen bedoeld voor:

  • 1.

    De korte afstanden

  • Dit betreft verplaatsing per vervoermiddel (vaak scootmobiel of vergelijkbaar) rondom de woning. B.v. bezoek van de achterburen of de school van je kind in de wijk bezoeken.

  • 2.

    De middellange afstanden

  • Dit betreft verplaatsing per vervoermiddel (collectief vervoer, driewielfiets, etc) voor lokale reisdoelen.

  • 3.

    De lange afstanden

  • Dit betreft verplaatsing voor regionale reisdoelen.

Buitenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Hiervoor zijn voorliggende regelingen zoals Valys door de wetgever aangewezen.

2.1.3 Hulp in het huishouden

Het te bereiken resultaat richt zich op de dagelijkse huishoudelijke werkzaamheden.

2.1.4 Woonvoorzieningen

De volgende onderverdeling in subgroepen valt te maken:

  • 1.

    Woningaanpassing van niet-bouwkundige woontechnische aard

  • Het te bereiken resultaat is gericht op het opheffen van belemmeringen in het normaal gebruik van de woning. Dit betreft voorzieningen zoals tilliften, losse douchestoelen etcetera.

  • 2.

    Het verhuisprimaat

  • Dit betreft een wettelijk geaccepteerde besparingsvoorziening waarbij de aanvrager van dure woningaanpassingen ter vervanging een financiële vergoeding voor verhuizen en inrichten naar een passende - goedkoper aanpasbare - woning wordt aangeboden. Zo worden dure woningaanpassingen vermeden en kunnen reeds aangepaste woningen worden hergebruikt.

  • 3.

    Woningaanpassing van bouwkundige aard

  • Het te bereiken resultaat is gericht op het opheffen van belemmeringen in het normaal gebruik van de woning. Dit betreft alle bouwkundige ingrepen aan een woning waaronder ook aanpassingen voor psychosociale doeleinden (bv. een uitraaskamer).

  • 4.

    Het primaat van de losse woonunit

  • Bij grote woningaanpassingen waar extra leefruimte noodzakelijk is die uitsluitend met een aanbouw kan worden gerealiseerd, heeft een losse (herbruikbare) woonunit de voorkeur boven de traditionele uitbouw van de woning.

  • 5.

    Huurderving

  • Voor een financiële bijdrage in de kosten van huurderving kan sprake zijn in de volgende situaties:

    • a.

      Als de aanvrager om medisch objectiveerbare redenen de nieuw te betrekken woning niet kan betrekken totdat de aanpassingswerkzaamheden afgerond zijn, is een bijdrage in de dubbele huur mogelijk.

    • b.

      Indien de gemeente er voor kiest om in samenspraak met een verhuurder een aangepaste woning te reserveren voor hergebruik kunnen de gederfde huurkosten aan de verhuurder vergoed worden.

Hoofdstuk 3 De vorm van de te verstrekken voorzieningen

Alle (wettelijk) voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die voor betrokkene beschikbaar zijn en in praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn, moeten eerst beoordeeld worden. Dat wil zeggen dat allereerst bekeken moet worden of via deze, in de maatschappij logischerwijs voorhanden zijnde voorzieningen, de te bereiken resultaten ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden. Dat kan nodig zijn omdat men niet weet welke voorzieningen er normaal voorhanden zijn. Als deze voorzieningen toch niet leiden tot het te bereiken resultaat zal naar andere oplossingen gezocht moeten worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in beeld. Als er geen gesprek heeft plaatsgevonden zal dit na de aanvraag gebeuren. Dus met of zonder gesprek: er wordt in alle gevallen eerst beoordeeld welke voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen een oplossing zouden kunnen bieden om het te bereiken resultaat daadwerkelijk te bereiken.

Eigen bijdrage/eigen aandeel individuele voorzieningen

Bij de vaststelling van eigen bijdragen en inkomensgrenzen wordt aangesloten bij de algemene maatregel van bestuur Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Concreet betekent dit dat voor alle ingediende aanvragen (voor één of meerdere individuele voorzieningen) na ingangsdatum van dit besluit, een eigen bijdrage/eigen aandeel wordt opgelegd. Uitzonderingen hierop zijn het collectief vervoer (de reiziger betaalt immers al een eigen bijdrage per zone) en rolstoelen (wettelijk niet toegestaan).

De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van:

  • -

    de hoogte van het jaarinkomen (2 jaar voorafgaand aan huidig jaar);

  • -

    de samenstelling van het huishouden;

  • -

    de leeftijd;

  • -

    de kosten van het hulpmiddel of voorziening en PGB of financiële tegemoetkoming.

Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats (op dezelfde wijze zoals dit nu al gebeurt bij de hulp bij het huishouden). Wmo gaat voor op de AWBZ.

Termijn

De eigen bijdrage voor VIN lopen de geldende periode door. Een uitzondering hierop zijn de bouwkundige woningaanpassingen of in eigendom verstrekte losse woonvoorzieningen. Voor deze individuele voorzieningen, welke zijn verstrekt als VIN of in de vorm van een PGB, zal gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening worden gebracht. De eigen bijdrage voor voorzieningen welke zijn verstrekt in de vorm van een PGB zal gedurende de minimale gebruikersduur worden berekend. De eigen bijdrage mag niet hoger zijn dan de kosten van de voorziening.

We onderscheiden de volgende vormen van verstrekking:

  • 1.

    voorziening in natura;

  • 2.

    persoonsgebonden budget;

  • 3.

    financiële tegemoetkoming;

  • 4.

    gemaximeerde vergoeding;

  • 5.

    forfaitaire bijdrage.

3.1 Voorziening in natura (VIN)

Bij een VIN maken we onderscheid in:

3.1.1 Levering van zorg door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder

Het betreft hier een leverancier van huishoudelijke voorziening welke door de gemeente is gecontracteerd.

3.1.2. Natura voorzieningen

Bij verstrekking van VIN vindt afname plaats bij een door de gemeente gecontracteerde leverancier(s). In geval van gemotoriseerde vervoersvoorzieningen is de wettelijk verplichte WA-verzekering inbegrepen.

De persoon aan wie de voorziening is toegekend, draagt op eigen terrein eindverantwoordelijkheid voor alle voorzieningen die de gemeente heeft verstrekt. De persoon dient daarom ook zorg te dragen voor voldoende dekking van de brand-, opstal- en inboedelverzekeringen.

De kosten van reparaties als gevolg van grove schuld of nalatigheid van deze persoon (waaronder verlies door wateroverlast, brand, inbraak, etc.) komen voor diens eigen rekening.

3.1.3 Levering van voorzieningen in eigendom

Het betreft hier voorzieningen welke door een door de gemeente gecontracteerde leverancier worden geleverd. Wanneer de gemeente geen leverancier heeft gecontracteerd voor deze specifieke voorziening, kan deze ook door een andere leverancier worden geleverd.

3.1.4 Gebruik maken van de Regiotaxi tegen gereduceerd tarief

Personen die geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer kunnen tegen gereduceerd tarief gebruik maken van de Regiotaxi. Ze krijgen hiervoor een persoonsgebonden vervoerspas.

3.2 Verstrekking als persoonsgebonden budget (PGB)

Een PGB vervangt altijd een andere verstrekkingsvorm. Die vervanging (het PGB) betreft slechts de eigen keuze voor een hogere voorziening. Voorwaarde is echter dat die voorziening voldoet aan het programma van eisen waaraan de oorspronkelijk geïndiceerde voorziening ook aan voldeed. Eventuele meerkosten worden door de aanvrager gedragen.

Een PGB is een wettelijk recht van de persoon, maar lees hier ook gemachtigde, (wettelijke) vertegenwoordiger of benoemde vertegenwoordiger te weten curator, bewindvoerder of mentor. Het kan alleen verstrekt worden voor individuele voorzieningen en komt in de plaats van een VIN waaronder ook de niet-bouwkundige woontechnische aanpassing (douchestoel/tillift etc.) gerekend kan worden. Bij een financiële tegemoetkoming (FT) in verband met een bouwkundige woningaanpassing ligt dit anders. Hierbij is sowieso de mogelijkheid om op eigen kosten een hogere voorziening te realiseren aanwezig; het aanbieden van een PGB heeft daardoor geen meerwaarde.

De persoon wordt budgethouder en krijgt navenante administratieve lasten. Deze lasten verschillen per voorziening. Het kan voorkomen dat mensen terug willen komen op deze keuze. De gemeente hanteert hierbij het volgende uitgangspunt: zolang met het toegekende budget nog geen voorziening is aangeschaft (het budget is dus nog niet benut) en er is géén overeenkomst aangegaan met een leverancier (betalingsverplichting), kan deze wijze van verstrekken omgezet worden in een natura verstrekking.

In de beschikking wordt immers de wijze van verstrekken opgenomen.

3.2.1 Redenen voor weigering van een PGB

Ondanks het feit dat iedere persoon het recht heeft te kiezen voor een PGB kunnen er redenen zijn om de verstrekking van een PGB te weigeren en de voorziening in een andere vorm te verstrekken. Een PGB wordt niet verstrekt:

  • wanneer op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden blijkt dat de persoon problemen zal hebben bij het omgaan met een PGB;

  • uit onderzoek is gebleken dat een persoon al eerder een PGB niet overeenkomstig het doel heeft aangewend;

  • van een persoon bekend is dat er schulden en/of schuldeisers zijn;

  • wanneer er anderszins aanleiding is te kiezen voor een andere vorm van verstrekking dan een PGB. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor bij te verwachten kortdurend gebruik, wanneer verwacht wordt dat de beperkingen vrij snel zullen toenemen (zoals bij een progressief ziektebeeld), of bij spoed (zoals ontslag uit het ziekenhuis);

  • er overwegende bezwaren zijn omdat het bijvoorbeeld kapitaalvernietiging betreft.

Een voorbeeld is een kindervoorziening. Kinderen groeien snel uit voorzieningen waardoor de gebruiksduur vele malen korter zal zijn dan de budgetperiode.

3.2.2 De bepaling van de hoogte van het budget

Als primair uitgangspunt geldt dat bij de bepaling van de hoogte van het budget voor een PGB te allen tijde de goedkoopst compenserende maatregel voor de gemeente bepalend is.

Indien een herbruikbare (occasion) voorziening voor handen is als goedkoopst compenserende oplossing, zullen de daarmee gemoeide kosten dan ook als uitgangspunt gelden. De gemeente moet de persoon in de gelegenheid stellen om met het toegekende budget zelfstandig een voorziening aan te schaffen.

3.2.3 Bouwkundige individuele voorzieningen

Het gaat hier om een woningaanpassing die de ondervonden belemmeringen in het normale gebruik van de woning, waar de aanvrager zijn/haar hoofdverblijf [1] heeft, geheel of ten dele wegneemt.

De hoogte van het budget bij een bouwkundige woningaanpassing is gelijk aan de tegenwaarde van een door het college goedgekeurde offerte. Dit betekent dat voor woningaanpassingen altijd een offerte opgevraagd dient te worden door (of namens) de woningeigenaar. Voor de volledigheid: een woningeigenaar is dus of een privé persoon of een (sociale) verhuurder.

De ingediende offerte is gebaseerd op een door de gemeente afgegeven programma van eisen. Het verschil met een financiële tegemoetkoming als wijze van verstrekken is hierbij niet groot te noemen. Alleen de keuze van uitvoerder is bij het PGB vrij.

Wanneer er sprake is van periodiek onderhoud aan de voorziening waarvoor een PGB wordt gevraagd, dienen de kosten hiervan te worden meegenomen in de offerte en de vaststelling van het instandhoudingdeel van het PGB.

Als de kostenraming van de woonvoorziening het bedrag van € 6.800,00 te boven gaat, kan de gemeente de desbetreffende woningeigenaar verplichten om minimaal twee offertes aan te leveren.

In sommige situaties kan de gemeente standaardprijzen met lokale aanbieders hanteren voor veel voorkomende woningaanpassingen waardoor versnelde afhandeling mogelijk is.

De wet vereist dat de aanpassing van de woning aan de eigenaar van de woning wordt verstrekt.

Op de aanvrager kan echter de situatie eigenaar-plus-bewoner, de situatie (woningbouwvereniging) huurder-plus-bewoner en de situatie (particulier) huurder-plus-bewoner van toepassing zijn. Dat maakt dat er afhankelijk van de situatie van de aanvrager drie trajecten gevolgd kunnen worden.

  • 1.

    Als de aanvrager eigenaar-plus-bewoner is, kan alles rechtstreeks met de aanvrager worden geregeld. Het offerteverzoek, de voorwaardelijke beschikking op basis van de ingediende offerte en uiteindelijk het vaststellingsbesluit dat tot de uitbetaling leidt.

  • Rollen:

    • -

      aanvrager is opdrachtgever voor de aanpassing;

    • -

      de geldstroom loopt via aanvrager.

  • 2.

    Als de aanvrager (woningbouwvereniging)huurder-plus-bewoner is dan dient het traject in tweeën gesplitst te worden. De eigenaar van de woning wordt gevraagd om een offerte (en daarmee vanzelf om toestemming voor de aanpassing aan diens eigendom) en de aanvrager wordt daarvan schriftelijk geïnformeerd. Zowel de aanvrager als de woningeigenaar krijgen aan de hand van een goedgekeurde offerte een voorwaardelijke beschikking en beiden ontvangen het vaststellingsbesluit na gereedmelding.

  • Rollen:

    • -

      verhuurder is opdrachtgever voor de aanpassing;

    • -

      de geldstroom loopt via verhuurder.

  • 3.

    Als de aanvrager (particulier)huurder-plus-bewoner is dan kan het voorkomen dat de eigenaar van de woning weigert om enige vorm van administratieve bijdrage te bieden.

  • Aan de aanvrager wordt dan een offerteverzoek met een goedkeurings-/overdrachtformulier (ter ondertekening door de eigenaar van de woning) toegezonden. De aanvrager zorgt voor de offerte en laat de eigenaar van de woning het goedkeurings-/opdrachtformulier ondertekenen. De voorwaardelijke beschikking op basis van de ingediende offerte en uiteindelijk het vaststellingsbesluit evenals de uitbetaling gaan rechtstreeks naar de aanvrager.

  • Rollen:

    • -

      aanvrager is opdrachtgever voor de aanpassing;

    • -

      de geldstroom loopt via aanvrager.

3.2.4 Wmo-vervoerspas

Met een Wmo-vervoerspas maakt de persoon gebruik van de Regiotaxi (ofwel het collectief vraagafhankelijk vervoer – CVV). In de verordening is aangegeven dat het primaat ligt bij het verstrekken van een algemene individuele voorziening. In dit geval is het door middel van het beschikbaar stellen van een Wmo-vervoerspas. Met deze pas reist men tegen een gereduceerd tarief. Het is daarom niet mogelijk om in een dergelijk geval keuzemogelijkheid te bieden.

3.3 Verstrekking als financiële tegemoetkoming (FT)

Een financiële tegemoetkoming is een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening, die wordt afgestemd op het inkomen van de persoon. De aanvrager betaalt mee en dat wordt een eigen aandeel genoemd. Samen met dit eigen aandeel zal een FT kostendekkend zijn, tenzij er nog een algemeen gebruikelijk deel in het bedrag zit. Dit is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip ‘FT’ wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een FT voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte.

Periodieke of eenmalige vergoedingen worden verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De wijze van verstrekking verschilt per financiële tegemoetkoming. Bij de verlening van een financiële tegemoetkoming wordt de persoon de volgende verplichtingen opgelegd:

  • 1.

    de persoon overlegt de gevraagde inkomensgegevens;

  • 2.

    de persoon gebruikt de financiële tegemoetkoming uitsluitend voor betaling van de voorziening die in de beschikking is genoemd en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

  • 3.

    de persoon zorgt voor een goede en controleerbare vastlegging van ontvangsten, uitgaven en verplichtingen;

  • 4.

    betaling vindt plaats na ontvangst van factuur.

3.4 Een forfaitaire vergoeding

Een forfaitaire vergoeding betreft een vastgesteld bedrag dat een aanvrager kan aanwenden voor een geïndiceerde voorziening. De aanvrager heeft altijd eigen keus, een PGB voor hetzelfde bedrag is meer van hetzelfde en voegt dan ook niets toe (b.v. een (rolstoel)taxivergoeding).

Een gemaximeerde vergoeding betreft een bedrag dat een aanvrager maximaal kan krijgen voor een geïndiceerde voorziening, minder kan overigens ook. De aanvrager heeft altijd eigen keus, een PGB voor hetzelfde bedrag is meer van hetzelfde en voegt dan ook niets toe.

3.5 Verschil algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen, collectieve voorzieningen en individuele voorzieningen

3.5.1. Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Algemeen gebruikelijke voorzieningen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Ook niet als sprake is van een laag inkomen; in dat geval kan de Wet werk en bijstand mogelijk een rol spelen.

Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking (dus ook door anderen gebruikt wordt), leeftijdsgerelateerd is, algemeen verkrijgbaar is en niet – aanzienlijk – duurder is dan vergelijkbare producten.

Bij de beoordeling of iets algemeen gebruikelijk is, wordt niet per definitie van nieuwe aanschaf uitgegaan. Veel zaken worden immers via een 2e hands markt (occasion) gekocht. Bijvoorbeeld als de waarde van nieuwe aanschaf te hoog bevonden wordt of het inkomen niet toereikend is.

Uitzonderingen

Een menghendelkraan is gewoon in de reguliere handel te koop. Het bezit ervan wordt dan ook als algemeen gebruikelijk gekenmerkt. Dat is echter anders als de badkamer recent verbouwd is en er sprake is van acute reuma waardoor de handfunctie ernstig verstoord is geraakt.

In zo’n geval kan immers niet gesproken worden van een gebruikelijke vervanging van de aanwezige kraan voor een kraan met lange menghendel.

3.5.2. Algemene voorzieningen

In de Wmo ontstaan langzamerhand meer nieuwe algemene voorzieningen. Bij dit soort algemene voorzieningen kan gedacht worden aan:

  • Boodschappendiensten.

  • Op veel plaatsen bestaan al boodschappendiensten die opgezet zijn door plaatselijke supermarkten. Bezwaar is dan dat je beperkt bent tot die supermarkten. Goedkopere supermarkten kennen vaak geen boodschappenservice. Toch zullen veel aanvragers gewend zijn daar veel van hun boodschappen te doen. Die discrepantie kan opgeheven worden door een boodschappenservice op te richten als algemene voorziening, waarbij keuze bestaat uit waar de boodschappen gedaan worden.

  • Rolstoelpools.

  • Veel aanvragers hebben behoefte aan een rolstoel, maar niet zoals de verordening als toekenningscriterium bepaalt: voor dagelijks zittend gebruik, maar met name voor incidentele situaties. In deze situatie kan een algemene voorziening een oplossing bieden. Daarbij kan men op momenten dat daar behoefte aan bestaat over een dergelijke rolstoel beschikken, zonder dat men die zelf heeft.

  • Scootmobielpools die vergelijkbaar zijn met de hierboven beschreven rolstoelpools.

  • Klussendiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren. Dit soort diensten bestaat al enige tijd en kennen allerlei benamingen: buurtconciërge, klussendienst, etc.. Deze voorziening is vooral bedoeld voor kleine aanpassingen, zoals het plaatsen van een verhoogde toiletpot +6 (die ook algemeen gebruikelijk is), het weghalen van een enkele drempel, het plaatsen van een hendel mengkraan (ook algemeen gebruikelijk), etc..

  • Ramenwasservice.

  • Ook het zemen van de ramen kan voor mensen een probleem zijn terwijl lang niet overal een glazenwasser beschikbaar is. Gemeenten kunnen dit soort service - als die er niet is - helpen opzetten of zorgen dat beschikbare diensten gevonden kunnen worden.

Deze en andere algemene voorzieningen zullen als gevolg van de invoering van de Wmo voor steeds meer personen beschikbaar komen. Op den duur zullen zij de verordening – waar zij uiteindelijk niet in thuis horen – kunnen verlaten om beschikbaar te blijven zoals de maaltijdservice en de sociale alarmering.

Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen gelden niet. Tijdens de intake (indicatiestelling) zullen zij een belangrijke rol innemen bij het inventariseren van de individuele voorzieningen en/of voorliggende voorzieningen.

3.5.3. Collectieve voorzieningen

Collectieve voorzieningen zijn algemene voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vraagafhankelijk vervoer, ook collectief vervoer geheten, het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening.

3.5.4. Individuele voorzieningen

Dit zijn de voorzieningen die geregeld worden in prestatieveld 6 van de Wmo, de voorzieningen waarover de verordening individuele voorzieningen handelt. Het toekennen van deze voorzieningen wordt gekenmerkt door een uitgebreide aanvraagprocedure, leidend tot het afgeven van een beschikking waarop bezwaar en beroep open staat. Een compenserende maatregel kan ook een occasion zijn.

Hoofdstuk 4 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

4.1 De aanvrager

Iedereen die ter compensatie van beperkingen een voorziening nodig heeft, kan een aanvraag indienen. Het is mogelijk namens de persoon een aanvraag in te dienen. Dit moet dan blijken uit een machtiging of uit het feit dat de aanvrager de wettelijke vertegenwoordiger is van de persoon. Een aanvraag kan slechts in behandeling worden genomen wanneer is vastgesteld dat de persoon feitelijk in de gemeente woont of voornemens is in de gemeente te gaan wonen.

4.2 De bevoegde gemeente

De vaststelling of iemand in de gemeente woonachtig is, gebeurt door het raadplegen van de gemeentelijke basisadministratie. Een aanvraag moet worden ingediend in de gemeente waar de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft.

Wanneer een persoon voornemens is op korte termijn in de gemeente te komen wonen, kan de aanvraag bij de nieuwe gemeente worden ingediend.

Indien de gemeente een aanvraag ontvangt die door een ander bestuursorgaan behandeld moet worden heeft de gemeente doorzendplicht (art. 2:3 Awb). Het geniet dan de voorkeur om de volledige aanvraag met begeleidend schrijven te retourneren aan de aanvrager. Slechts op uitdrukkelijk verzoek van de aanvrager kan het ook door de gemeente worden doorgezonden naar het desbetreffende bestuursorgaan.

4.3 De wijze van aanvragen

De aanvraag moet worden ingediend bij het daarvoor ingerichte gemeentelijke loket, dan wel tijdens het huisbezoek van een bevoegde medewerker van of namens de gemeente. De aanvraag kan alleen in behandeling worden genomen wanneer:

  • 1.

    Het daarvoor beschikbaar gestelde formulier volledig ingevuld en ondertekend bij de gemeente is ingeleverd; en

  • 2.

    Alle benodigde op het moment van aanvraag beschikbare informatie bij het aanvraagformulier is gevoegd.

De datum waarop de aanvraag juist en volledig is, geldt als aanvraagdatum. Met uitzondering van spoedsituaties worden anderszins ingediende aanvragen slechts gezien als een melding van de wens tot het doen van een aanvraag.

Op het hierboven genoemde punt 2 wordt een uitzondering gemaakt wanneer niet van de persoon kan worden verwacht dat de gevraagde informatie in zijn bezit is of kan komen. Dit geldt met name bij medische of andere informatie die voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag van belang is.

4.4 Integrale beoordeling van de aanvraag

Het onderzoek van of het advies aan de gemeente wordt als volledig en zorgvuldig beoordeeld wanneer:

  • inzichtelijk is hoe het tot stand is gekomen;

  • het inzichtelijk en transparant is;

  • de relevante aandoeningen worden benoemd en de belemmeringen zijn gekwantificeerd;

  • blijkt of er sprake is van een naar verwachting stationaire situatie dan wel progressief ziektebeeld;

  • blijkt welke mate van urgentie aan de orde is voor de verlening van de gevraagde voorziening;

  • de selectie van voorzieningen past binnen het verstrekkingenbeleid van de gemeente.

4.5 Algemene uitgangspunten bij de beoordeling van aanvragen

In deze paragraaf wordt artikel 2 van de verordening nader uitgewerkt.

4.5.1 Langdurig noodzakelijk

Te verlenen zorg en voorzieningen dienen langdurig noodzakelijk te zijn ter compensatie van beperkingen. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of blijvend. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Voor huishoudelijke voorziening kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis.

Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie kunnen verschillen. De prognose in tijd is wat betreft de beperkingen bepalend hiervoor. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan.

Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan echter uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak, mits dat wisselend beeld permanent is.

Over dit onderdeel, de afstemming van kortdurende verlening en verlening voor lange duur, kan overleg plaatsvinden met de behandelende sector en zo nodig met de thuiszorgorganisatie. Eveneens wordt beoordeeld of er een FT in de kosten van huur van hulpmiddelen moet worden verleend omdat nog enige tijd van de eerder geleende hulpmiddelen gebruik gemaakt moet worden.

Soms doet zich echter de situatie voor waarin niet zozeer de duur van de zorg en voorzieningen in de afweging een doorslaggevende rol speelt maar de specificaties waaraan de voorziening moet voldoen.

De noodzakelijke voorziening is dan niet uit de uitleen van het hulpmiddelendepot leverbaar, maar zou wel in het kader van de Wmo verstrekt kunnen worden. Het beleid van de gemeente is er uitdrukkelijk op gericht te voorkomen dat er een leemte ontstaat tussen de uitleentermijn en -mogelijkheden op grond van de AWBZ en de meer definitieve noodzakelijkheid als voorwaarde voor de Wmo. Het mag echter niet zo zijn dat de Wmo de AWBZ vervangt. Een voorziening die thuishoort onder de AWBZ moet ook uit dien hoofde worden verstrekt.

4.5.2 Goedkoopst compenserende maatregel

De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst compenserende maatregel.

Indien de persoon een duurdere voorziening wil verkrijgen is dit toegestaan mits deze voorziening voldoende adequaat is. In dergelijke situaties zal de verstrekking uitsluitend plaatsvinden in de vorm van een PGB of FT gebaseerd op de goedkoopst compenserende voorziening. De meerkosten blijven voor rekening van de persoon.

Een voorziening kan ook bestaan uit compensatie van noemenswaardige meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke kosten die iemand voor de noodzakelijke voorziening moet maken. De algemeen gebruikelijke kosten komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.

4.5.3 Individueel gericht

Zorg en voorzieningen worden slechts verleend voor zover die in overwegende mate op het individu zijn gericht. Wel zal bij de bepaling van de mate of geschiktheid van de voorziening rekening worden gehouden met diens partner, gezinsleden, mantelzorg(st)er of verzorgende.

Bijlage 1: Financiële gegevens

1. Hulp bij het huishouden

1.1 Vaststelling PGB

Het persoonsgebonden budget ten aanzien van hulp in de huishouding wordt als volgt vastgesteld:

  • 1.

    Er wordt een bruto bedrag per uur beschikbaar gesteld van € 15,98 welk bedrag 75 % is van het bedrag zoals de kosten van hulp bij de huishouding in natura bedragen daar waar het alleen schoonmaakwerkzaamheden betreft.

  • 2.

    Er wordt een bruto bedrag per uur beschikbaar gesteld van € 18,02 welk bedrag 75 % is van het bedrag zoals de kosten van hulp bij de huishouding in natura bedragen daar waar het schoonmaakwerkzaamheden met lichte ondersteuning in de huishouding betreft.

  • 3.

    Er wordt een bruto bedrag per uur beschikbaar gesteld van € 21,84 welk bedrag 75 % is van het bedrag zoals de kosten van hulp bij de huishouding in natura bedragen daar waar het schoonmaakwerkzaamheden met ondersteuning in een ontregelde huishouding betreft.

Het persoonsgebonden budget moet ‘vergelijkbaar’ zijn aan de verstrekking in natura. Door een besparing op overheadkosten komt 75% overeen met de kosten voor gemiddelde vergelijkbare zorg in natura. Pgb-houders kunnen (gratis) gebruik maken van de diensten van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) voor salarisadministratie en overige ondersteuning.

1.2 Betaalschema PGB

Het bruto PGB wordt periodiek vooraf uitbetaald volgens onderstaand schema.

  • Tot € 2.500 op jaarbasis in een keer.

  • Tussen € 2.500 en € 5.000 op jaarbasis per half jaar.

  • Tussen € 5.000 en € 25.000 op jaarbasis per kwartaal.

  • Boven € 25.000 op jaarbasis maandelijks.

2. Woonvoorzieningen

2.1 PGB

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een losse woonvoorziening is gelijk aan de door het college goedgekeurde offerte, eventueel verhoogd met instandhoudingkosten bedoeld voor reparatie en onderhoud van de desbetreffende voorziening.

Indien de gemeente een onderhoudscontract met een voorkeursleverancier heeft afgesloten voor de levering van onderhoud en reparatie gelden de prijzen uit het desbetreffende onderhoudscontract - exclusief eventueel bedongen korting - als uitgangspunt.

2.2 Natura verstrekking

Indien een voorziening in bruikleen wordt verstrekt zal betaling rechtstreeks met de desbetreffende leverancier worden verrekend.

2.3 Financiële tegemoetkoming

De financiële tegemoetkoming wordt betaald aan de eigenaar van de woning en bedraagt maximaal 100% van de goedgekeurde offertekosten.

Indien de geschatte aanpaskosten het bedrag van € 6.807,00 overschrijden, dienen minimaal drie offertes (gesplitst in kosten van volumes/onderdelen, gebruikte materialen en arbeid) te worden aangevraagd.

2.4 Onderhoud en reparatie van woonvoorzieningen

De vergoeding bedraagt 100% van de werkelijke kosten en wordt uitsluitend verstrekt voor de onderstaande voorzieningen voor zover binnen deze regeling verstrekt en (nog) noodzakelijk geacht:

  • -

    alle vormen van hef- en trapliften

  • -

    patiëntentilliften

  • -

    mechanisme voor een hoog / laag verstelbaar keukenblok

  • -

    elektromechanisch openings - en sluitingsmechanisme van deuren

  • -

    intercom met elektrische slotplaat

  • -

    onderspoeling- en föhninrichting.

Indien de gemeente een onderhoudscontract met een voorkeursleverancier heeft afgesloten voor de levering van onderhoud en reparatie gelden de prijzen uit het desbetreffende onderhoudscontract - exclusief eventueel bedongen korting - als uitgangpunt.

2.5 Het primaat van de verhuizing

De maximale vergoeding voor verhuiskosten op declaratiebasis bedraagt € 3.427,--. Uitbetaling vindt plaats na ontvangst van een kopie van het definitieve huurcontract.

2.6 Saneren van de woning

Voor vervanging vloerbedekking niet ouder dan 7 jaar bedraagt de financiële tegemoetkoming maximaal € 35,00 m2 (inclusief arbeid, noodzakelijke materialen en BTW).

2.7 Huurderving

Huurderving op basis van de werkelijke kosten, met een maximum van 100% van de maximale huur, waarbij Huurtoeslag wordt verstrekt.

Tijdelijke huisvesting

  • a.

    Maximaal € 685,00 per maand bij zelfstandige woonruimte.

  • b.

    Maximaal € 342,00 per maand bij niet-zelfstandige woonruimte.

2.8 Meerwaarde bij verkoop

Indien een woningaanpassing tot meerwaarde van de woning heeft geleid, en deze aangepaste woning wordt binnen 6 jaar verkocht dan geldt onderstaand schema voor terugbetaling:

  • a.

    voor het eerste jaar 100 % van de meerwaarde;

  • b.

    voor het tweede jaar 80 % van de meerwaarde;

  • c.

    voor het derde jaar 70 % van de meerwaarde;

  • d.

    voor het vierde jaar 60 % van de meerwaarde;

  • e.

    voor het vijfde jaar 40% van de meerwaarde;

  • f.

    voor het zesde jaar 20 % van de meerwaarde.

3. Vervoersvoorzieningen

3.1 Collectief vervoer (primaat)

Deze voorziening bestaat uit een regiotaxipas waarmee tegen gereduceerd tarief maximaal 1500 km per jaar kan worden gereisd.

Tegemoetkoming in het gebruik van een collectief vervoerssysteem vanuit een AWBZ-erkende instelling:

De tegemoetkoming bedraagt niet meer dan de werkelijke kosten van het vervoer, en maximaal 50% van de kosten die de gemeente bijdraagt voor het gebruik van de Regiotaxi door zelfstandig wonende mensen met een beperking.

3.2 Berekening forfaitaire tegemoetkoming voor vervoer

Voor gebruik van eigen auto, taxi en rolstoeltaxi zijn normbedragen op jaarbasis vastgesteld. Op de norm wordt een korting toegepast op grond van verblijf in een AWBZ-instelling, een samenvallende vervoersbehoefte, een beperkte vervoersbehoefte of andere aanwezige vervoersvoorzieningen.

3.2.1

100% voor 12-jarigen en ouder

Individueel taxivervoer (1500 km x € 1,72) per jaar € 3.483,=.

Individueel rolstoeltaxivervoer (1500 km x € 1,97) per jaar € 4.001,=.

(Bruikleen)autokostenvergoeding (1500 km x € 0,34) per jaar € 683,=.

3.2.2

75% voor 4 tot 12-jarigen

Individueel taxivervoer per jaar € 2.613,=.

Individueel rolstoeltaxivervoer per jaar € 3.001,=.

(Bruikleen)autokostenvergoeding per jaar € 512,=.

3.2.3

75% p.p. voor echtparen die beiden zijn geïndiceerd

Individueel taxivervoer per jaar € 2.613,=.

Individueel rolstoeltaxivervoer per jaar € 3.001,=.

(Bruikleen)autokostenvergoeding per jaar € 512,=.

3.2.4

25% aanvullend op collectief vervoer

Individueel taxivervoer per jaar € 870,=.

Individueel rolstoeltaxivervoer per jaar € 1.000,=.

3.2.5

50% voor bewoners van AWBZ-instellingen

Individueel taxivervoer per jaar € 1.742,=.

Individueel rolstoeltaxivervoer per jaar € 2.001,=.

Bruikleenautobudget per jaar € 342,=.

3.3 Rij- en gewenningslessen

Voor reiskosten in verband met de rij-, gewenningslessen voor vervoersvoorzieningen geldt een vergoeding van € 0,34 per kilometer gerekend over de kortste route.

3.4 Vervoersvoorzieningen in natura (VIN)

Indien de voorziening in bruikleen wordt verstrekt zal betaling rechtstreeks met de desbetreffende leverancier worden verrekend.

3.5 Aanpassingskosten van de eigen auto

De afschrijvingstermijn van de voorziening is ten miste zeven jaar. Behoudens overzetbare voorzieningen wordt deze voorziening daarom slechts toegekend indien de aan te passen auto niet ouder is dan drie jaar. De kosten van de noodzakelijke aanpassingen worden gebaseerd op de goedkoopst aanpasbare auto, de opties m.b.t. de uitrusting van de auto (zoals automatische transmissie, stuurbekrachtiging, airco, etc.) zijn van vergoeding uitgesloten.

3.6 Betaalschema PGB

  • Forfaitaire vervoerstegemoetkoming per kwartaal.

  • Onderhoud, keuring en reparatie per jaar.

  • Overige vervoersvoorzieningen in een keer bij aanschaf, per maand bij huur.

  • Onderhoud, keuring en reparatie per jaar.

  • Overige voorzieningen in een keer bij aanschaf, per maand bij huur.

4. Rolstoelen

4.1 PGB

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor aanschaf van een rolstoel is gelijk aan de kostprijs van de goedkoopst compenserende rolstoel, zo nodig verhoogd met kosten van individuele aanpassingen, zoals deze door de gemeente kan worden aangeschaft bij de gecontracteerde leverancier.

Het PGB wordt na ontvangst van de factuur en betalingsbewijs ineens betaald aan de Budgethouder, daarnaast wordt een PGB voor instandhoudingkosten per jaar toegekend zolang de technische levensduur van de voorziening niet is verstreken en de kosten niet vallen onder garantiebepalingen van de leverancier.

4.2 Natura verstrekking

Indien de voorziening in bruikleen wordt verstrekt zal betaling rechtstreeks met de desbetreffende leverancier worden verrekend.

5. Sport

Voor sportvoorzieningen geldt een bevoorschotting voor onderhoud keuring en reparatie plus overige voorzieningen in een keer per (ten minste) 3 jaar.

Sportvoorzieningen worden uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget en dit bedraagt maximaal € 3.392,00, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf (maximaal € 2.707,00) en onderhoud (€ 685,00) van een sportrolstoel of vergelijkbare voorziening voor een periode van ten minste 3 jaar.

6. Eigen bijdrage/eigen aandeel

6.1

Voor alle vervoers- en woonvoorzieningen en hulp bij het huishouden wordt een eigen bijdrage of eigen aandeel gevraagd.

6.2

In de wet is bepaald dat bewoners van verpleeg- of verzorgingshuizen en hun partner geen eigen bijdrage voor Wmo-voorzieningen hoeven te betalen. Dit geldt ook voor kinderen tot 18 jaar.

Verder wordt voor rolstoelen geen eigen bijdrage gevraagd.

6.3

Bij de berekening van de eigen bijdrage is het (gezamenlijk) verzamelinkomen over twee jaar voorafgaand aan de heffing leidend. Bij de berekening van de maximale periodebijdrage wordt daarbij gekeken naar de samenstelling van het huishouden en de leeftijd.

  • -

    Het bedrag dat ongehuwde personen die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt dienen te betalen bedraagt €18,60 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven €23.208,00 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

  • -

    Het bedrag dat ongehuwde personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt dienen te betalen bedraagt €18,60 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven €16.257,00 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

  • -

    Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen dienen te betalen indien een van beide personen de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt bedraagt €26,60 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven €28.733 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

  • -

    Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt of ouder zijn dienen te betalen bedraagt €26,60 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven €22.676,00 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

De eigen bijdrage of het eigen aandeel over een periode van 4 weken is gelijk aan de wettelijke ‘Maximale periodebijdrage’ in die periode tenzij deze hoger is dan de ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ in die periode. In dat geval is de eigen bijdrage of het eigen aandeel gelijk aan de ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’.

6.4 Hulp bij het huishouden (VIN)

Voor hulp bij het huishouden huishoudelijke hulp in natura wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang de huishoudelijke hulp wordt verstrekt. De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld:

Het aantal uren ontvangen zorg in die 4 weken, vermenigvuldigd met het maximale uurtarief dat de gemeente Bunschoten aan de gecontracteerde zorgaanbieder betaalt.

6.5 Hulp bij het huishouden (PGB)

Voor huishoudelijke hulp in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang het periodieke persoonsgebonden budget wordt verstrekt. De “Kosten van de voorziening per vier weken” worden als volgt vastgesteld:

De hoogte van het periodieke persoonsgebonden budget omgerekend naar het bedrag per periode van vier weken.

6.6 Voorzieningen in eigendom

Voor voorzieningen die verstrekt worden in eigendom wordt een eigen bijdrage opgelegd gedurende 39 periodes van 4 weken (3 jaar). De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld:

De aanschafprijs van de voorziening, gedeeld door 39 periodes van 4 weken.

6.7 Voorzieningen in bruikleen

Voor voorzieningen die in bruikleen worden verstrekt wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang de voorziening gebruikt wordt. De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld:

De gemiddelde prijs (aanschaf, accessoires, onderhoud) voor de voorzieningensoort gedeeld door de gemiddelde levensduur van de voorzieningensoort, omgerekend naar een bedrag per 4 weken.

6.8 Voorzieningen middels een PGB

Indien gekozen wordt voor een eenmalig persoonsgebonden budget in plaats van een voorziening in bruikleen, wordt een eigen bijdrage opgelegd gedurende een periode die overeenkomt met de gemiddelde levensduur van de voorzieningensoort waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld:

Het eenmalige persoonsgebonden budget bedrag gedeeld door het aantal periodes van 4 weken waarover de eigen bijdrage verschuldigd is.

7. Norminkomen

In de Verordening voorzieningen Wmo Bunschoten 2011 en/of in de beleidsregels voorzieningen Wmo wordt voor enkele voorzieningen een grens gesteld voor wat betreft het inkomen. Het norminkomen is het rekeninkomen ten hoogte van de op het moment van het aanvragen van een voorziening geldende norm van de Wet werk en bijstand.

1,5 maal deze norm wordt vastgesteld als bovengrens.

illustratie bij 1.3 Eigen kracht.pdf (versie geldig sinds: 17-07-2012; PDF-bestand; grootte: 59.77 kB)

Voetnoot

[1]

Het hoofdverblijf betreft de plaats waar iemand meer dan 6 maanden per jaar daadwerkelijk verblijft.