Regeling vervallen per 01-01-2019

Verordening individuele inkomenstoeslag 2018 gemeente Bunschoten

Geldend van 01-01-2018 t/m 31-12-2018

Intitulé

Verordening individuele inkomenstoeslag 2018 gemeente Bunschoten

De raad van de gemeente Bunschoten,

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 2 mei 2017, nr. 1117839;

Gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 8, eerste lid onder b van de wet;

Overwegende dat de gemeenteraad bij verordening regels dient te stellen met betrekking tot het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de wet die in ieder geval betrekking hebben op de hoogte van de individuele inkomenstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen;

BESLUIT

Vast te stellen de Verordening individuele inkomenstoeslag 2018 gemeente Bunschoten

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunschoten.

  • b.

    Wet: Participatiewet.

  • c.

    Uitkeringsgerechtigde: persoon die een uitkering heeft ingevolge de Participatiewet, de Ioaw: (Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers), de Iow (Wet inkomensvoorziening oudere werklozen) of de Ioaz (Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen).

  • d.

    WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

  • e.

    WSF 2000: Wet Studiefinanciering.

  • f.

    Bijstandsnorm: de norm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet.

  • g.

    Zelfstandige huisvesting: een woning of kamer waarvoor de bewoner huur of eigenaarslasten voldoet. Van het voeren van een zelfstandige huishouding is geen sprake als de belanghebbende inwoont bij een of beide ouders of indien de belanghebbende langdurig (langer dan een half jaar) verblijft in een AWBZ bekostigde (verpleeg)inrichting.

  • h.

    Peildatum: datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt.

  • i.

    Referteperiode: periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

Artikel 2. Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid van de wet, wordt ingediend via een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 3. Voorwaarden

  • 1. Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag de persoon die een onafgebroken periode van 36 maanden (referteperiode) een zelfstandige huishouding heeft gevoerd, in die referteperiode aangewezen is geweest op een laag inkomen en geen uitzicht heeft op een inkomensverbetering. De periode van verblijf in een asielzoekerscentrum telt mee voor de vaststelling van de 36 maanden termijn aangezien er bij de Regeling verstrekking asielzoekers sprake is van een minimumuitkering.

  • 2. Van een laag inkomen is sprake indien het inkomen in de referteperiode niet hoger is geweest dan 100% van de voor hem geldende bijstandsnorm, plus in die referteperiode maximaal het bedrag dat wettelijk vrijgelaten kan worden als inkomstenvrijlating in de wet, als bedoeld in artikel 31, lid 2 onder n.

  • 3. In geval van gehuwden en samenwonenden dienen beide belanghebbenden aan alle voorwaarden voor toekenning te voldoen. Zie ook artikel 6, derde lid.

Artikel 4. (Geen) zicht op inkomensverbetering

  • 1. Uitzicht op inkomensverbetering wordt in elk geval verondersteld aanwezig te zijn in de situatie dat belanghebbende of zijn/haar echtgenote/echtgenoot in het kalenderjaar vóór de aanvraagdatum

    • a.

      een opleiding of onderwijs als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie als genoemd in de WSF 2000 volgt;

    • b.

      een maatregel opgelegd heeft gekregen vanwege het onvoldoende nakomen van de opgelegde verplichtingen die zijn gericht op het verkrijgen van werk en waardoor een reële kans op inkomensverbetering is misgelopen;

  • 2. Het college zal in alle andere, hierboven niet genoemde, aanvragen op grond van eigen bevindingen van de individuele omstandigheden van de aanvrager een afweging maken over het zicht op inkomensverbetering. Hierbij neemt het college in ieder geval in aanmerking:

    • a.

      De krachten en bekwaamheden van de aanvrager;

    • b.

      De inspanningen die de aanvrager heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Artikel 5. Geldend maken van het recht

Om het recht geldend te maken dient een verzoek/aanvraag ingediend te worden. Een individuele inkomenstoeslag is een vorm van bijzondere bijstand. Dit betekent dat de hoofdregel voor het aanvragen van bijzondere bijstand geldt en dat is dat behoudens bijzondere omstandigheden de ingangsdatum de datum aanvraag is. Een eventueel vervolgrecht ontstaat 12 maanden na die datum.

Artikel 6. Hoogte van de toeslag

  • 1. De individuele inkomenstoeslag bedraagt:

    • a.

      voor gehuwden: 3,2 % van de voor hen geldende bijstandsnorm, inclusief vakantietoeslag op jaarbasis;

    • b.

      voor alleenstaande ouders: 90% van het bedrag van de individuele inkomenstoeslag voor gehuwden;

    • c.

      voor alleenstaanden: 70% van het bedrag van de individuele inkomenstoeslag voor gehuwden;

  • 2. De bedragen die volgen uit het vorige lid worden afgerond op hele euro’s naar boven.

  • 3. Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4. Voor toepassing van het eerste, tweede lid en derde lid is de situatie op de peildatum bepalend

Artikel 7. Onvoorziene gevallen en hardheidsclausule

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college. Het college kan van de bepalingen in deze verordening afwijken in bijzondere situaties waarin toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

Artikel 9. Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als: Verordening individuele inkomenstoeslag 2018 gemeente Bunschoten.

Artikel 10. Intrekken oude verordening

De “Verordening individuele inkomenstoeslag 2015 gemeente Bunschoten” wordt met de inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bunschoten van 6 juli 2017,

De griffier
Drs. E.Hoogstraten

voorzitter

M. van deGroep

Toelichting

Algemeen

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat de bijstandsnorm, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van het component reservering, in beginsel toereikend is.

Toch kan de financiële positie van mensen, die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen, onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen.

Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Sindsdien is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Het college kan in beleidsregels aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor de individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen personen uitzicht hebben op inkomensverbetering. In de onderhavige verordening is al sprake van een nadere uitwerking en zullen nadere regels van het college van burgemeester en wethouders vooralsnog bij ongewijzigde omstandigheden niet nodig zijn.

Artikel 36 van de wet blijft de basis van de individuele inkomenstoeslag, maar de nieuwe tekst laat meer ruimte voor gemeentelijke invulling van de regels. In artikel 8 staat een bepaling dat gemeenten in een verordening regels moeten vastleggen met betrekking tot de hoogte van de individuele inkomenstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip langdurig, laag inkomen Dit is bedoelde verordening.

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die nadere toelichting nodig hebben worden hier behandeld.

Artikel 1

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening

Peildatum

De peildatum is de datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt. Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de Participatiewet.

Artikel 2

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet

Artikel 3

In het eerste en tweede lid worden de omschrijvingen van de begrippen langdurig en laag inkomen uitgewerkt. Het lage inkomen is 100% van het voor de betrokkene toepasselijke bijstandsnorm naar gezinssituatie, plus in die referteperiode maximaal het bedrag dat wettelijk vrijgelaten kan worden als inkomstenvrijlating in de wet, als bedoeld in artikel 31, lid 2 onder n (Per 1 januari 2017 bedraagt dit 6 maal € 200 is € 1.200 in totaal). Dit bedrag wijzigt bij iedere normwijziging van de bijstand. Bij een hoger inkomen in de referteperiode is er geen recht op een individuele inkomenstoeslag. Bepaald is ook dat er geen zicht mag zijn op een inkomensverbetering. Daarover meer in artikel 4.

In het derde lid staat dat het recht op toeslag bij gehuwden of samenwonenden ontstaat als beiden aan alle voorwaarden voor toekenning voldoen. Zie voor de uitzondering artikel 6, derde lid.

Artikel 4

In dit artikel worden studenten expliciet uitgesloten van de individuele inkomenstoeslag. Zij worden niet geacht te behoren tot de doelgroep (in de oude wettelijke bepalingen waren studenten ook uitgesloten). De overweging hierachter is dat bij studenten, die zich met hun studie voorbereiden op de beroepspraktijk op hoger niveau, geen sprake is van een gebrek aan zicht op inkomensverbetering.

Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

  • -

    de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

  • -

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Gekozen is voor een systematiek waarin sprake is van “geen zicht op inkomensverbetering’, indien voldaan wordt aan de inkomenseis. Er wordt dus teruggekeken. Verder is bepaald dat wil er recht zijn op een individuele inkomenstoeslag de belanghebbende een zelfstandige huishouding moet hebben gevoerd tijdens de referteperiode. De individuele inkomenstoeslag is zowel in de oude als de nieuwe regeling bedoeld voor personen en huishoudens die door een gebrek aan inkomen geen mogelijkheden hebben te reserveren voor vervangingsuitgaven van duurzame gebruiksgoederen. Personen die geen zelfstandige huishouding voeren hebben in veel mindere mate te maken met vervangingsuitgaven. Op grond daarvan is in de verordening bepaald dat wil er recht zijn op een individuele inkomenstoeslag er sprake moet zijn van het voeren van een zelfstandige huishouding. Van het voeren van een zelfstandige huishouding is zoals aangegeven in de begripsbepaling in artikel 1 geen sprake als de belanghebbende inwoont bij een of beide ouders of indien de belanghebbende langdurig verblijft in een AWBZ bekostigde verpleeginrichting.

Artikel 5

De individuele inkomenstoeslag is een vorm van bijzondere bijstand en dat betekent dat het recht geldend gemaakt kan worden met toepassing van de regels die gelden voor de verlening van bijzondere bijstand. De vaststelling van de voorwaarden waaronder bijzondere bijstand wordt verleend is een gemeentelijke autonome bevoegdheid. Dit betekent in beginsel dat de datum aanvraag de ingangsdatum is mits op die datum aan alle voorwaarden voor toekenning wordt voldaan (zie eventueel ook de toelichting onder artikel 1 peildatum). Een vervolgrecht ontstaat vervolgens na 12 maanden (als ook dan aan alle voorwaarden van toekenning wordt voldaan). Dit onder andere om te voorkomen dat de gemeente geconfronteerd wordt met aanvragen en toekenningen over meerdere voorgaande (reeds financieel afgesloten) jaren.

Artikel 6

In dit artikel wordt de hoogte van de toeslag geregeld. Voor echtparen is de hoogte vastgesteld op 3.2% van de voor gehuwden geldende bijstandsnorm, afgerond op hele euro’s naar boven. Onder de oude wet waren er toeslagen op de bijstandsnorm voor een alleenstaande en voor alleenstaande ouders. Het nieuwe systeem in de wet is anders (alleenstaande ouders krijgen bijstand naar de norm voor een alleenstaande en een toeslag via de belastingdienst). Daarom wordt er voor de categorieën alleenstaande ouders en alleenstaanden bij de bepaling van de hoogte van de toeslag gekozen voor een afgeleide van de toeslag van echtparen. De hoogte van de toeslag voor een alleenstaande ouder is 90% van de toeslag voor gehuwden en de hoogte van de toeslag voor een alleenstaande is 70% van de toeslag voor gehuwden. Door voor deze vorm te kiezen blijft de verhouding gelijk als onder de oude regeling. Door uit te gaan van een percentage (3.2%) hoeft het bedrag van de toeslag niet jaarlijks aangepast te worden door een apart besluit. De bedragen volgen automatisch de aanpassingen van de normbedragen van de Participatiewet. Om een indruk te geven: momenteel (1 januari 2017) bedraagt 3,2% van de gehuwdennorm op jaarbasis inclusief vakantietoeslag een bedrag van € 540.

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag. Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in het derde lid.

Artikel 7

Dit artikel geeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om op onvoorziene zaken en niet geregelde zaken een besluit te kunnen nemen en dat er in bepaalde gevallen kan worden afgeweken van deze verordening als er sprake is van een klaarblijkelijke hardheid. Al onder de algemene toelichting is aangegeven dat (verdere) nadere regels in beginsel niet nodig zijn.

Artikel 8 en 10

De ingangsdatum van de verordening is 1 januari 2018 en de oude verordening wordt ingetrokken per dezelfde datum.