Regeling vervallen per 01-01-2021

Verordening op de heffing en de invordering van havengeld 2020

Geldend van 15-11-2019 t/m 31-12-2020

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van havengeld 2020

De raad van de gemeente Bunschoten;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 september 2019, nr. 1145949;

gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van havengeld 2020

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van de bepalingen van deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    gemeentelijke haven: de Oude Haven tot aan en met inbegrip van de havenmonding en steiger aan de westelijke havendam;

  • 2.

    vaartuig: een drijvend lichaam dat wegens zijn drijfvermogen wordt gebezigd dan wel bestemd of geschikt is voor het vervoer te water van personen of goederen of voor het dragen of vervoeren van al dan niet met het drijven lichaam één geheel uitmakende voorwerpen;

  • 3.

    passagiersschip: een vaartuig, dat middel van openbaar vervoer is of hoofdzakelijk gebezigd wordt voor het bedrijfsmatig vervoer van personen;

  • 4.

    pleziervaartuig: een vaartuig, dat hoofdzakelijk wordt gebruik voor recreatie, niet zijnde een passagiersschip;

  • 5.

    jaar: kalenderjaar lopende van 1 januari tot en met 31 december of een tijdvak dat aanvangt lopende het kalenderjaar en lopende tot en met 31 december;

  • 6.

    etmaal of dag: een tijdvak van 24 uren, aanvangende te 00.00 uur;

  • 7.

    GBLT: het openbaar lichaam Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus - Tricijn te Zwolle.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam havengeld wordt een recht geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, bestaande uit het ter beschikking stellen van een ligplaats of het voor anker gaan in de gemeentelijke haven.

Artikel 3 Belastingplicht

Als er meerdere potentiële belastingplichtigen zijn aan wie de aanslag kan worden opgelegd, wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld op naam van:

  • 1.

    de schipper;

  • 2.

    de reder;

  • 3.

    de eigenaar;

  • 4.

    degene aan wie het vaartuig in gebruik is gegeven;

  • 5.

    degene die als vertegenwoordiger van één van dezen optreedt.

Artikel 4 Vrijstellingen

Geen havengeld wordt geheven ter zake van:

  • 1.

    vaartuigen, rechtstreeks in gebruik bij de gemeente;

  • 2.

    vaartuigen, tot het uitbaggeren van de havens en de vaargeul gebezigd;

  • 3.

    marine- of politievaartuigen en alle andere bij het Rijk in gebruik zijnde vaartuigen, waarmee geen personen of koopmansgoederen tegen betaling worden vervoerd;

  • 4.

    hospitaalschepen;

  • 5.

    vaartuigen, welke de haven ten gevolge van averij of noodweer als vluchthaven aandoen, in de haven te lossen of te laden;

  • 6.

    vaartuigen, welke ten gevolge van onbevaarbaarheid van het Eemmeer wegens ijsgang, mist of anderszins genoodzaakt zijn in de haven te verblijven;

  • 7.

    vaartuigen, die zonder te laden of te lossen de haven aandoen wegens een ongeval, ziekte van de bemanning of gezinsleden, één en ander ter beoordeling van het dagelijks bestuur;

  • 8.

    vaartuigen, welke van een werf te water worden gelaten en binnen 14 dagen de haven ongeladen verlaten;

  • 9.

    vaartuigen, bedoeld in artikel 5, lid 1, onderdelen a tot en met c van deze verordening, die geen gebruik maken van de gemeentelijke haven dan om aan een scheepswerf hersteld te worden, het één en ander voor een periode van ten hoogste 14 dagen;

  • 10.

    boten en sloepen tot een ander vaartuig behorende en daaraan verbonden;

  • 11.

    vaartuigen welke in verband met hun deelname aan de jaarlijkse Zuidwalwedstrijden een ligplaats innemen. De vrijstelling geldt gedurende één week voor de aanvang van de wedstrijden tot en met één dag erna.

Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief

  • 1. Het havengeld bedraagt, inclusief omzetbelasting, voor:

    • a.

      passagierssschepen:

      bij abonnement voor een jaar,

      per m² wateroppervlakte

      € 24,15

      met een minimum van

      € 1.191,00

    • b.

      pleziervaartuigen:

      bij abonnement voor een jaar,

      tot en met 4 m¹ lengte

      € 271,00

      groter dan 4 tot en met 5 m¹ lengte

      € 338,00

      groter dan 5 tot en met 6 m¹ lengte

      € 405,00

      groter dan 6 tot en met 7 m¹ lengte

      € 534,00

      groter dan 7 tot en met 8 m¹ lengte

      € 661,00

      groter dan 8 tot en met 9 m¹ lengte

      € 888,00

      groter dan 9 tot en met 10 m¹ lengte

      € 1.042,00

      groter dan 10 tot en met 11 m¹ lengte

      € 1.193,00

      groter dan 11 tot en met 12 m¹ lengte

      € 1.518,00

      groter dan 12 tot en met 13 m¹ lengte

      € 1.786,00

      groter dan 13 tot en met 14 m¹ lengte

      € 2.029,00

      groter dan 14 tot en met 15 m¹ lengte

      € 2.237,00

      groter dan 15 m¹ lengte, per strekkende meter

      € 149,00

    • c.

      visserssschepen:

      bij abonnement voor een jaar

      € 308,00

Artikel 6 Berekening vaartuigen lengte en wateroppervlakte

  • 1. De lengte van een vaartuig wordt gemeten vanaf het meest vooruitstekende tot het meest achteruitstekende deel van het vaartuig.

  • 2. Het aantal m² wateroppervlakte wordt bepaald door vermenigvuldiging van de grootste lengte met de grootste breedte van het vaartuig.

  • 3. Bij de berekening van enig in deze verordening genoemd recht worden gedeelten van tijdvakken en eenheden, voor een geheel gerekend.

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

Het havengeld wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 Ontstaan van belastingschuld en heffing naar tijdsevenredigheid

  • 1. Het havengeld is verschuldigd bij de aanvang van het kalenderjaar, of indien de belastingplicht in de loop van het kalenderjaar aanvangt, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht in de loop van het kalenderjaar aanvangt, wordt het havengeld naar een termijn van een belastingjaar geheven, berekend over zoveel driehonderd vijfenzestigste gedeelten als na de aanvang van de belastingplicht nog volle dagen in het belastingjaar overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht in de loop van het kalenderjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel driehonderd vijfenzestigste gedeelten van de voor dat belastingjaar verschuldigde belasting als er in het belastingjaar, na het einde van de belastingplicht nog volle dagen overblijven, tenzij blijkt dat het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 5,00.

  • 4. Indien een vaartuig wordt vervangen door een ander vaartuig, wordt het voor het vervangende vaartuig over de nog niet verstreken periode van de lopende termijn verschuldigde havengeld op schriftelijke aanvraag van de belastingplichtige verrekend met het verschuldigde havengeld over die periode voor het vervangende vaartuig, met dien verstande dat, indien het laatstgenoemd havengeld lager is dan het betaald, teruggave van het verschil niet plaatsvindt.

  • 5. Indien de belastingplichtig eindigt na dagtekening van het aanslagbiljet, kan de belastingplichtige een aanvraag tot ontheffing indienen bij de ambtenaar belast met de heffing.

  • 6. De belasting wordt niet geheven, indien het totale belastingbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, minder dan € 5,00 bedraagt.

Artikel 10 Wijze van heffing en tijdstip van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, lid 1 van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen, dan wel op één aanslagbiljet verenigde aanslagen worden betaald in één termijn, die vervalt twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2. In afwijking van lid 1 van dit artikel worden belastingaanslagen waarvoor de belastingschuldige een machtiging heeft afgegeven om deze af te schrijven door middel van automatische incasso, betaald in tien maandelijkse termijnen. Als de dagtekening van het aanslagbiljet is gelegen voor of op de 15de van een kalendermaand, vervalt de eerste incassotermijn nog in diezelfde kalendermaand. In alle andere gevallen vervalt de eerste incassotermijn aan het einde van de kalendermaand volgend op de kalendermaand waarin de dagtekening van het aanslagbiljet is gelegen.

  • 3. Indien het totaal te betalen bedrag zoals vermeld op het aanslagbiljet € 10,00 of minder bedraagt, wordt dit bedrag in afwijking van lid 2 van dit artikel in één termijn afgeschreven twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 4. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in dit artikel gestelde termijnen.

Artikel 11 Kwijtschelding

Voor de invordering van het havengeld wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 12 Nadere regels door het dagelijks bestuur van GBLT

Het dagelijks bestuur van GBLT kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de havengelden.

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De ‘Verordening havengeld Bunschoten 2019’ van 13 december 2018, wordt ingetrokken met ingang van de in lid 3 van dit artikel genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2020.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening havengeld Bunschoten 2020’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bunschoten van 7 november 2019.

de griffier,

E. Hoogstraten

de voorzitter,

M. v.d. Groep