Beleidsregel begraven van gemeentewege gemeente Bunschoten 2020 (Wet op de lijkbezorging)

Geldend van 30-05-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel begraven van gemeentewege gemeente Bunschoten 2020 (Wet op de lijkbezorging)

1. Inleiding

De Wet op de lijkbezorging (Wlb) bevat voorschriften en aanwijzingen over de wijze waarop de lijkbezorging kan en moet plaatsvinden. Er zijn regels gesteld over lijkschouwing en identificatie, de voorwaarden waaraan begraving of crematie moet voldoen en de termijn waarbinnen begraving of crematie moet plaatsvinden. Dit dient uiterlijk op de zesde werkdag na het overlijden te geschieden (artikel 16 Wlb).

In de Wlb is ook vastgelegd dat als niemand maatregelen neemt om de lijkbezorging te realiseren, de burgemeester daarvoor verantwoordelijk is en dat de daaraan verbonden kosten voor rekening van de gemeente komen. Dat is geregeld in de artikelen 20 tot en met 22a van de Wlb.

Omdat in de Wlb maar weinig is geregeld moet de gemeente zelf invulling geven aan het werkproces rondom de lijkbezorging. De gemeente zal daarbij moeten bepalen welke inspanningen worden verricht om nabestaanden op te sporen, op welke wijze de uitvaart wordt gerealiseerd en in hoeverre de gemeente maatregelen neemt om de bezittingen van de overledene te beheren en de belangen van nabestaanden te behartigen. Daarover is niets geregeld in de Wlb en moet eigen beleid worden gevoerd.

Het is aan de gemeente zelf om op deze punten keuzes te maken, rekening houdend met wettelijke kaders. Deze beleidskeuzes worden hieronder benoemd en nader toegelicht. Waar gemeente staat vermeld betreft het een bevoegdheid van de burgemeester.

1.1 Uitgangspunten lijkbezorging door de gemeente

Het uitgangspunt van de Wlb is dat de lijkbezorging primair geen taak van de overheid is, maar een zaak van burgers, die zorg dragen voor elkaar. In de eerste plaats zijn dan ook de nabestaanden verantwoordelijk voor de uitvaart, hoewel de wetgever erkent dat dit soms ook van vrienden, buren, niet gehuwde partners etc. mag worden verwacht. Om die reden is er nadrukkelijk niet voor gekozen om een specifieke persoon aan te wijzen, die aansprakelijk en verantwoordelijk is voor de lijkbezorging. Evenmin is bepaald wie de meest aangewezen nabestaande zou zijn om de uitvaart te regelen.

Pas als werkelijk niemand in de lijkbezorging voorziet, moet de burgemeester daarvoor zorg dragen. Uitgangspunt van de Wlb is dat deze wet primair bedoeld is om de lijkbezorging te regelen van mensen zonder nabestaanden. Zijn er wel nabestaanden, dan moet nagegaan worden of deze bereid zijn opdracht te geven voor de lijkbezorging. Is dat niet het geval, dan is de burgemeester verantwoordelijk. De kosten daarvan komen ten laste van de gemeente, die het wettelijk recht heeft om deze kosten te verhalen op de nalatenschap en de nabestaanden. Leidend principe van de Wlb is dat de gemeente in het belang van de volksgezondheid en openbare orde voor de lijkbezorging zorg draagt en dat nabestaanden de kosten voor hun rekening nemen en deze niet afwentelen op de belastingbetaler.

De gemeente heeft als plicht de akte van overlijden op te maken (burgerlijke stand). De aangifte van overlijden vindt in de regel door de uitvaartverzorger plaats. De uitvaartondernemer dient voor de uitvaart ook schriftelijk ‘verlof’ te vragen van de ambtenaar van de burgerlijke stand (artikel 11 Wlb). Hoewel de burgemeester de opdracht geeft, is dit ook in dat geval vereist.

1.2 Welke gemeente is verplicht de uitvaart te regelen?

Als niemand zorg draagt voor de lijkbezorging is de burgemeester verantwoordelijk (artikel 21 eerste lid Wlb). Allereerst moeten worden nagegaan welke burgemeester feitelijk verplicht is over te gaan tot de lijkbezorging.

Uitgangspunt van de Wlb is dat de burgemeester van de gemeente, waar de overledene zich bevindt, op het moment dat niemand opdracht geeft tot het verzorgen van de uitvaart, de verantwoordelijkheid heeft voor de lijkbezorging. Dat kan dus een andere gemeente zijn dan de gemeente waar de overledene stond ingeschreven.

Voor de uitvoering heeft dit wel gevolgen in het bijzonder als een bezoek aan de woonruimte van de overledene nodig wordt geacht om te achterhalen of er nabestaanden zijn dan wel in het kader van het treffen van beheersmaatregelen. Voor het binnentreden van een woning moet aan de vormvoorschriften van de Algemene wet op het binnentreden worden voldaan. De burgemeester van de gemeente, waar de overledene woonachtig was, moet machtiging verlenen voor het bezoek aan de woonruimte daar.

1.3 Vaststellen doodsoorzaak

Doorgaans zal de huisarts of behandelend arts vaststellen dat er sprake is van een natuurlijke dood. In dat geval geeft de burgemeester uitvoering aan zijn wettelijke verantwoordelijkheid als er geen opdracht wordt gegeven voor de uitvaart. Het is echter ook denkbaar dat de arts een niet-natuurlijke dood vaststelt of het overlijden niet evident als natuurlijk of niet-natuurlijk bestempelt (zgn. ‘onverklaarbaar overlijden’). In dat geval dient een gemeentelijk lijkschouwer, een GGD-arts, te worden verzocht onderzoek te doen naar de doodsoorzaak. Door het college van burgemeester en wethouders is een aantal forensisch artsen werkzaam bij de GGD benoemd tot gemeentelijk lijkschouwer en zij hebben tot taak vast te stellen of het overlijden ingetreden is door een natuurlijke doodsoorzaak.

2. Van melding tot uitvaart (fase 1)

Hoe verloopt het proces van lijkbezorging, welke stappen dient de gemeente te zetten en welke keuzes moeten worden gemaakt?

Een melding dat er een overledene is, waarover niemand zich ontfermt, is meestal afkomstig van hulpverleners, zoals huisarts, verpleeg- of verzorgingshuis, ziekenhuis, politie, uitvaartondernemers e.d. Volgens de Wlb moet de melding uiterlijk op de derde dag na het overlijden worden gedaan (artikel 20 Wlb).

Direct na de melding worden in beginsel de volgende stappen gezet:

vaststellen identiteit overledene;

  • overbrengen overledene naar mortuarium;

  • onderzoek naar nabestaanden;

  • nabestaanden verzoeken de uitvaart te regelen;

  • eventuele beheersmaatregelen;

  • onderzoek naar testament.

Beleidsregel 1

De opdracht tot lijkbezorging wordt uiterlijk op de vierde werkdag na het overlijden gegeven.

Omdat na het overlijden de lijkbezorging uiterlijk op de zesde werkdag na het overlijden plaats moet vinden (artikel 16 Wlb), wordt de opdracht tot uitvaart doorgaans uiterlijk op de vierde werkdag na het overlijden gegeven. De beschreven werkzaamheden worden dus binnen die termijn verricht om daarin te kunnen slagen.

Onder bijzondere omstandigheden is het mogelijk om van de wettelijke termijn af te wijken.

De burgemeester is bevoegd om een andere termijn te stellen na raadpleging van een arts. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij een vermoeden van een niet-natuurlijke dood of bij ontbrekende duidelijkheid over de identiteit van de overledene.

De mogelijkheid van de wettelijke termijn af te wijken is niet bedoeld voor die gevallen waarbij het onderzoek naar mogelijke nabestaanden nog niet is afgerond binnen de termijn.

Formeel is de burgemeester verantwoordelijk voor de uitvoering van de artikelen 20 tot en met 22a Wlb.

2.1 Vaststellen identiteit overledene

Veelal is duidelijk wie de overledene is. Is dit niet zo, dan wordt dit onderzocht. Aanwijzingen worden gevonden in documenten of papieren die de overledene bij zich draagt, getuigenverklaringen, vermissingberichten, e.d. Is na een globaal onderzoek nog niet duidelijk wat de identiteit is van de overledene, dan wordt celmateriaal afgenomen door een arts (artikel 21 lid 3 Wlb). De gemeente blijft verantwoordelijk voor de lijkbezorging, ook al kan de identiteit van de overledene niet worden vastgesteld.

2.2 Overbrengen stoffelijk overschot naar mortuarium

Beleidsregel 2

Als na melding van overlijden niet duidelijk is wie opdracht geeft tot lijkbezorging, maakt de gemeente met de uitvaartverzorger de afspraak zorg te dragen voor het verplaatsen van de overledene en alleen de eerste verzorging te realiseren maar nog niet de volledige uitvaart.

Het is ongewenst om de overledene langere tijd op de plek van overlijden te laten liggen. Als na melding niet duidelijk is wie opdracht geeft tot lijkbezorging, wordt met de uitvaartverzorger de afspraak gemaakt om de overledene over te brengen naar het mortuarium en in eerste instantie alleen de eerste verzorging (conserveren in mortuarium) te realiseren en nog niet de volledige uitvaart. Dat geeft tevens tijd en ruimte voor onderzoek naar de nabestaanden en overleg met hen over de lijkbezorging.

2.3 Binnentreden woning

Het is denkbaar dat de burgemeester wordt verhinderd om uitvoering te geven aan de lijkbezorging, omdat de overledene zich in een afgesloten ruimte bevindt waar geen toegang toe bestaat. Om daarin te voorzien is in artikel 21, tweede lid Wlb bepaald, dat als de overledene zich bevindt in een woning en de afgifte en/of de toegang tot die woning wordt geweigerd, de burgemeester (of een ambtenaar van politie) zich zonder toestemming van de bewoner de toegang kan verschaffen.

De formulering van artikel 21, tweede lid Wlb is in overeenstemming met de Algemene wet op het binnentreden. De weigering tot afgifte van een stoffelijk overschot is strafbaar als gevolg van artikel 81, aanhef en onderdeel 2 Wlb. Het verhinderen of belemmeren van een lijkschouwing, dan wel een poging daartoe, is strafbaar als gevolg van artikel 80 Wlb, aanhef en onderdeel 8 Wlb.

2.4 Onderzoek naar nabestaanden

Uitgangspunt van de Wlb is dat nabestaanden zorg dragen voor de uitvaart. De Wlb is een ‘vangnet’ als er geen opdracht wordt gegeven, omdat nabestaanden ontbreken of weigeren de uitvaart te regelen. Er wordt dus nagegaan of er nabestaanden zijn, voordat de gemeente een taak heeft. Met behulp van bijvoorbeeld de registers van de burgerlijke stand, en de Basis Registratie Personen (BRP) wordt een overzicht gemaakt van de directe nabestaanden. Zij worden zoveel mogelijk telefonisch benaderd met het verzoek zorg te dragen voor de uitvaart.

Beleidsregel 3

Het onderzoek naar de eventuele nabestaanden strekt zich bij de gemeente niet verder uit dan tot en met de 2e graad van bloedverwantschap.

Om te bepalen welke nabestaanden het eerst in beeld komen, wordt bij de erfrechtelijke rangorde aangesloten (zie artikel 4:10-12 BW). Het onderzoek naar de nabestaanden strekt zich niet verder uit dan tot en met de 2e graad van bloedverwantschap.

Het onderzoek naar nabestaanden kan een tijdrovende klus zijn. Per geval wordt bepaald welke inspanningen daar voor geleverd worden en binnen welk tijdsbestek dat wordt gerealiseerd. Daarbij wordt als uitgangspunt genomen dat lijkbezorging uiterlijk binnen zes werkdagen na het overlijden dient plaats te vinden.

Ten aanzien van het opsporen en benaderen van nabestaanden zijn in de Wlb geen wettelijke voorschriften vastgelegd. Zoals bij iedere wettelijke taak geldt ook in dit geval dat de gemeente zich moet gedragen als een redelijk handelende overheid en zich aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur moet houden, in dit verband in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel.

Beleidsregel 4

De gemeente verricht geen bovenmatige inspanningen om nabestaanden op te sporen.

Van de gemeente mogen geen bovenmatige inspanningen worden verwacht om nabestaanden op te sporen. Blijkt uit de inspanningen van de gemeente en het onderzoek na de melding dat er vermoedelijk geen opdracht zal worden gegeven door een nabestaande, dan geeft de gemeente zelf opdracht in het kader van de Wlb. De inspanningen die worden geleverd voor het opsporen en benaderen van nabestaanden worden geregistreerd in het dossier, zodat het mogelijk is achteraf verantwoording af te leggen aan bijvoorbeeld alsnog opduikende nabestaanden over de geleverde inspanningen.

2.5 Hoe de nabestaanden te vinden?

Naast de BRP en de burgerlijke stand staan de gemeente andere middelen ter beschikking om nabestaanden op te sporen. Ontving de overledene een uitkering of een voorziening van de gemeente, dan kan het uitkeringsdossier wellicht aanknopingspunten opleveren.

Andere bronnen zijn: politie, maatschappelijk werk, Centraal testamentenregister, andere uitkeringsinstanties, werkgever, buurtonderzoek, ambassade etc. In het dossier wordt bijgehouden welke nabestaanden op welke wijze zijn gezocht en benaderd en wat hun reactie is geweest op een verzoek om voor de uitvaart zorg te dragen.

Levert voorgaand onderzoek geen nabestaande(n) op, dan geeft de burgemeester opdracht voor de lijkbezorging.

2.6 Onderzoek naar testament

Beleidsregel 5

De gemeente onderzoekt of er sprake is van een testament.

De aanwezigheid van een testament wordt onderzocht. Uit het testament kunnen nabestaanden naar voren komen en kan blijken dat er bepaalde vermogensbestanddelen of verplichtingen aanwezig zijn, die van belang zijn voor de afwikkeling van de nalatenschap. Bovendien kan uit het testament blijken op welke wijze de uitvaart moet plaatsvinden.

Bij het Centraal Testamentenregister (CTR) in Den Haag kan gratis worden nagegaan of de overledene een testament heeft laten opmaken. Vervolgens wordt die informatie schriftelijk bevestigd.

2.7 Inschakelen notaris

Beleidsregel 6

De gemeente schakelt een notaris in als er sprake is van een testament.

Als er een testament is, wordt een notaris ingeschakeld. Deze is belast met de uitvoering van het testament. Dat kan soms ook met zich meebrengen dat de notaris de uitvaart verzorgt en zorg draagt voor de afwikkeling van de nalatenschap. Kosten, die de gemeente dan heeft gemaakt, kunnen bij de notaris worden ingediend. Blijkt dat de overledene een vermogen nalaat, zonder dat er een testament is, dan wordt in overleg met de notaris besloten hem te belasten met afwikkeling van de nalatenschap en/of de lijkbezorging.

2.8 Nabestaanden verzoeken de uitvaart te regelen

Beleidsregel 7

Indien er nabestaanden tot en met de 2e graad van bloedverwantschap bekend zijn dan verzoekt de gemeente de nabestaanden de uitvaart te verzorgen.

Als na onderzoek blijkt dat er wel nabestaanden zijn, dan worden zij verzocht de uitvaart te verzorgen. De gemeente tracht alle nabestaanden tot en met de 2e graad van bloedverwantschap bij voorkeur telefonisch dan wel schriftelijk te benaderen.

Hoewel de nabestaanden niet verplicht zijn om de uitvaart te regelen, is het uitgangspunt van de Wlb wel dat de uitvaart een particuliere verantwoordelijkheid is. Nabestaanden kunnen daarop worden gewezen en met klem worden verzocht hun verantwoordelijkheid te nemen.

Beleidsregel 8

Nabestaanden die gedetineerd zijn, worden eventueel door tussenkomst van de maatschappelijke werker van justitie benaderd.

Door tussenkomst van de maatschappelijke werker van het Ministerie van Justitie zal er contact worden gezocht met nabestaanden die gedetineerd zijn. Soms is het echter niet realistisch nabestaanden te vragen de lijkbezorging op zich te nemen. Indien het voor de gedetineerde niet mogelijk is om de lijkbezorging op zich te nemen, dan gaat de gemeente in dergelijke gevallen zelf over tot lijkbezorging.

2.9 Huisbezoek

Beleidsregel 9

De gemeente betreedt de woning voor een onderzoek als er geen opdracht voor de uitvaart is gegeven door nabestaanden.

Het betreden van de woning is gericht op onderzoek naar geld en goederen waaruit de kosten van de uitvaart vergoed kunnen worden. Zo kan uit in de woning aangetroffen bankafschriften blijken waar betrokkene een bankrekening heeft en of daar een positief saldo op staat. Daarnaast kunnen ook documenten leiden naar nabestaanden en aanwijzingen geven omtrent de uitvaart.

In de Wlb staan geen regels over het bezoek aan de woonruimte van de overledene. Het binnentreden is daarom in beginsel te beschouwen als ‘huisvredebreuk’ in de zin van artikel 138 Wetboek van Strafrecht. Voor het strafrecht geldt immers, dat als de woonruimte zich nog in ongeschonden staat bevindt, zij bij de overleden bewoner nog ‘in gebruik’ is. Vaak wordt als grondslag voor binnentreden in de woonruimte aangevoerd dat de burgemeester verantwoordelijk is voor de openbare orde, veiligheid en volksgezondheid en daarom noodmaatregelen kan treffen, zoals sluiting van een woning en afsluiten van de gastoevoer. Het binnentreden van de woonruimte wordt dan wel als een dergelijke ‘noodmaatregel’ aangemerkt, gebaseerd op artikel 172 Gemeentewet. Hoewel de juridische grondslag omstreden is, dient in dat geval een belangenafweging plaats te vinden tussen enerzijds de openbare orde en de verantwoordelijkheid voor de lijkbezorging en anderzijds het respect voor de overledene en de nabestaanden. Het huisbezoek wordt als standaard aangehouden als er geen opdracht voor de uitvaart wordt gegeven door nabestaanden. De genoemde belangenafweging is al bij voorbaat gemaakt.

De Algemene wet op het binnentreden, blijft onverkort van toepassing als in een concreet geval tot binnentreden van een woning wordt overgegaan. In die wet zijn de vormvoorschriften geregeld die in acht moeten worden genomen bij het binnentreden van een woonruimte. Dit betekent onder andere dat:

  • een schriftelijke machtiging door de burgemeester moet zijn afgegeven;

  • terstond in de woning moet worden binnengetreden;

  • enkel kan worden binnengetreden door personen die bevoegd zijn verklaard;

  • binnentreden gebeurt met inachtneming van de overige geldende regels, zoals de legitimatieplicht en de verplichting om van het binnentreden een verslag op te maken.

Beleidsregel 10

De woonruimte van de overledene wordt betreden door twee daartoe gemachtigde ambtenaren van de gemeente, een en ander in overleg met de eventuele verhuurder.

Tijdens het huisbezoek wordt zorgvuldig te werk gegaan. De woonruimte wordt alleen betreden in het bijzijn van een collega, een en ander in overleg met de eventuele verhuurder (voor de sleutel).

2.10 Beheersmaatregelen

Beleidsregel 11

De gemeente beperkt de beheersmaatregelen tot het veiligstellen van bezittingen, waaruit de uitvaart kan worden bekostigd.

Het beheer beperkt zich tot het veiligstellen van bezittingen waaruit de uitvaart kan worden bekostigd, zoals:

  • belangrijke documenten uit de administratie (uitvaartverzekering, bankafschriften, polissen e.d.)

  • waardepapieren;

  • sieraden;

  • kostbare verzameling (munten, postzegels e.d.);

  • antiek;

  • contant geld.

Daarnaast worden huisdieren die in de woning aanwezig zijn naar een veilige plek gebracht. Tot slot wordt bederfelijke waar uit de woning verwijderd.

Beleidsregel 12

De gemeente schakelt een notaris in als er sprake is van bezittingen met een verwachte waarde van meer dan € 5.000,00.

In de regel wordt een notaris ingeschakeld als de bezittingen van de overledene naar verwachting een waarde hebben van meer dan € 5.000,00 als bijvoorbeeld uit bankafschriften blijkt dat er gelden zijn die dat bedrag te boven gaan. Een notaris kan een uitgebreid nabestaandenonderzoek doen (tot de zesde graad) en kan eventueel door tussenkomst van schuldeisers of het Openbaar Ministerie bij de Rechtbank een vereffenaar laten aanwijzen, die de afwikkeling verzorgt.

3. Rondom de uitvaart (fase 2)

Als de nabestaanden de uitvaart niet verzorgen, besluit de gemeente dit te doen. Er wordt een uitvaartondernemer verzocht dit te gaan uitvoeren. De gemeente geeft aan op welke wijze de uitvaart plaatsvindt.

Om te voorkomen dat de bezittingen van de overledene door derden worden mee genomen zal ook in deze fase al onderzoek plaatsvinden naar verhaalsmogelijkheden op de nalatenschap.

3.1 Welke uitvaartondernemer?

Beleidsregel 13

De gemeente kan onderhands aanbesteden bij de keuze van een uitvaartondernemer.

3.2 Uitvaartverzekering overledene

Beleidsregel 14

De gemeente geeft de uitvaartondernemer de opdracht te onderzoeken of er sprake is van een natura verzekering en deze gelden, indien van toepassing, te innen en te verrekenen met de uitvaartfactuur.

Het is mogelijk dat uit de administratie van de overledene, bijv. bij een huisbezoek in het kader van het veiligstellen van de nalatenschap (zie punt 4.1), blijkt dat de overledene een uitvaartverzekering heeft afgesloten. Is dit een natura verzekering, dan vraagt de gemeente de uitvaartonderneming deze gelden te innen. Dit doet overigens niets af aan de toepasselijkheid van de Wlb en de mogelijkheden om kosten te verhalen op hetzij de nalatenschap hetzij de nabestaanden.

De uitvaartondernemer onderzoekt of er sprake is van een natura verzekering door te informeren bij de meest voorkomende verzekeringsmaatschappijen. Het is dan ook de taak van de uitvaartondernemer de kosten van de uitvaart eerst uit deze verzekering te vergoeden. De gemeente of de nabestaanden ontvangen in dat geval alleen een restnota indien de verzekering de uitvaartkosten niet helemaal dekt.

3.3 Cremeren, begraven of ter beschikking stellen van de wetenschap?

Beleidsregel 15

De gemeente houdt alleen rekening met de door de overledene vastgelegde wens over de wijze van lijkbezorging voor zover dit begraven, cremeren of ter beschikking stellen van de wetenschap omvat.

De burgemeester is verantwoordelijk voor de lijkbezorging en dient de wens van de overledene te respecteren voor wat betreft de wijze waarop dit plaatsvindt. Dit kan begraven, cremeren of ter beschikking stellen van de wetenschap zijn. Andere vormen zijn wettelijk gezien niet mogelijk. Door middel van een codicil, testament of andere bronnen kan de overledene aangeven welke vorm van lijkbezorging gekozen moet worden.

Ingevolge art 21, lid 6 WLB wordt een lichaam waarvan de identiteit niet kan worden vastgesteld begraven.

Beleidsregel 16

De gemeente gaat bij het ontbreken van concrete aanwijzingen over de wens van de overledene over tot begraven.

Zijn er geen concrete aanwijzingen over de wens van de overledene, dan wordt gekozen voor begraven. Ter beschikking stellen van de wetenschap kan slechts als de overledene dit uitdrukkelijk had vastgelegd (artikel 21, eerste lid Wlb).

Beleidsregel 17

De gemeente hanteert het uitgangspunt van de Wet op de Lijkbezorging op het gebied van een sobere maar respectvolle lijkbezorging.

Als er gekozen wordt voor begraven, dan vindt dit plaats op de gemeentelijke begraafplaats.

Wordt er gekozen voor een crematie, bijvoorbeeld omdat dit wens was van betrokkene, dan geldt ook hier het principe van een ‘sobere’ uitvaart.

Het crematorium dient de as minimaal een maand te bewaren (artikel 59, eerste lid Wlb). Vervolgens kan de as ter beschikking worden gesteld aan nabestaanden of, als deze zich niet melden, worden uitgestrooid. Het uitstrooien van de as kan voor het eerst plaatsvinden een maand na crematie. Dienen zich in deze periode nabestaanden aan, dan kan de asbus aan hen ter beschikking worden gesteld op het moment dat de kosten van de crematie volledig door hen zijn betaald.

De as van de overledene wordt uitgestrooid en de asbus niet wordt bijgezet. Dit gebeurt op de gemeentelijke begraafplaats.

3.4 Sobere uitvaart

Beleidsregel 18

De gemeente vergoedt in beginsel de volgende kosten:

  • overbrengen overledene van plaats van overlijden naar mortuarium;

  • eerste verzorging overledene;

  • verblijf in mortuarium;

  • aanschaf eenvoudige kist;

  • ’kisten’ overledene;

  • verzorgen noodzakelijke formaliteiten en registratie;

  • overledene overbrengen van uitvaartcentrum naar begraafplaats/crematorium;

  • uitvaartleider op de dag van de uitvaart

  • crematie: bewaren as in asbus gedurende een maand, asverstrooïng op het terrein van de gemeentelijke begraafplaats

  • bij begraven: begraven in een graf op de algemene begraafplaats. Conform verordening en regels van de algemene begraafplaats wordt gekozen voor de meest sobere variant.

4. Na de uitvaart (fase 3)

De laatste fase van de lijkbezorging kenmerkt zich door het vaststellen van de kosten, het verder onderzoek naar verhaalsmogelijkheden op de nalatenschap en de nabestaanden en eventuele verdere beheersmaatregelen.

4.1 Verhaal van kosten

De kosten van de uitvaart kunnen worden verhaald. Dat geschiedt allereerst op de bij de overledene aangetroffen gelden en goederen, tenzij deze klaarblijkelijk aan anderen toebehoren. Vervolgens wordt er op de nalatenschap verhaald. Is zijn of haar nalatenschap niet toereikend om in de kosten te voorzien, dan kunnen de (resterende) kosten worden verhaald op de nabestaanden tot en met de 1e graad van bloed- en aanverwantschap.

Beleidsregel 19

De gemeente kan gebruik maken van de bevoegdheid de kosten van de uitvaart te verhalen eerst op de nalatenschap en vervolgens op de nabestaanden.

De kosten worden verhaald op geld en goederen bij de overledene. Maar de kosten kunnen ook worden verhaald op de nabestaanden en de nalatenschap. De verhaalsparagraaf 6.5 van de Participatiewet is van overeenkomstige toepassing. De gemeente Bunschoten heeft besloten om van de bevoegdheid tot verhalen van de kosten op de nalatenschap en de nabestaanden gebruik te maken. De bedrijfsvoeringsorganisatie BBS kan hierin een rol spelen.

Let wel, het gaat hierbij om een bevoegdheid. De gemeente hoeft van deze bevoegdheid geen gebruik te maken. Er kunnen voor het college redenen zijn om van het verhaalsrecht af te zien en wordt maatwerk toegepast.

4.2 Welke kosten kunnen naast de uitvaartkosten nog meer worden verhaald?

Naast de directe kosten van de uitvaart, maakt de gemeente vaak extra kosten, zoals de kosten, die gemaakt worden voor het veiligstellen van de nalatenschap. Alle kosten verbonden aan de lijkbezorging worden verhaald op de bij de overledene aangetroffen goederen of gelden, op de nalatenschap en op de nabestaanden (artikel 22 Wlb).

Beleidsregel 20

De gemeente verhaalt de kosten, die gemaakt moeten worden om de bezittingen veilig te stellen, op de nalatenschap en/of de nabestaanden.

Uitgangspunt daarbij moet wel zijn: kosten die redelijkerwijs gemaakt zijn tot een redelijk bedrag.

Kosten, die moeten worden gemaakt om een sobere uitvaart, rekening houdend met de (vermoedelijke) wens van de overledene, te realiseren, komen voor verhaal in aanmerking. Over de vraag welke kosten exact op grond van artikel 22 Wlb verhaald kunnen worden, zijn vrijwel geen aanknopingspunten beschikbaar in de wetsgeschiedenis of de jurisprudentie. Vanuit het beginsel dat de lijkbezorging in eerste aanleg een particuliere verantwoordelijkheid is, wordt er in het algemeen van uitgegaan dat allerlei bijkomende kosten ook kunnen worden verhaald, voor zover deze, naar aard en omvang genomen, ‘redelijkerwijs’ zijn gemaakt. Daaronder kunnen ook allerlei ‘regelkosten’ en/of administratieve kosten worden gebracht, zoals kosten om nabestaanden te vinden, om de woning van de overledene te kunnen betreden, etc.

Uitvoeringskosten worden niet in rekening gebracht. Dit zijn immers kosten die samenhangen met de uitvoering van een wettelijke taak, waarvoor de gemeente gecompenseerd wordt via een algemene uitkering uit het Gemeentefonds.

4.3 Verhaal op geld en goederen bij overledene

Geld en goederen, die bij de overledene zijn aangetroffen na het overlijden, worden benut voor het bekostigen van de lijkbezorging (tenzij blijkt of aangenomen kan worden dat ze aan een ander toebehoren), zoals contanten in een portemonnee, die de overledene bij zich droeg op het moment van overlijden. Ook tot geld en goederen van de overledene behoren de contanten, waardepapieren of persoonlijke bezittingen, die na de uitvaart bij een eventueel huisbezoek in de woning van de overledene zijn aangetroffen. Geld, waardepapieren en sieraden worden door de bevoegde ambtenaar meegenomen en in bewaring gegeven aan de beheerder gevonden voorwerpen. Er wordt rapport opgemaakt wat aan zaken in de kluis wordt opgeborgen. Persoonlijke bezittingen die een vermoedelijke waarde van meer dan € 1.500,00 per stuk vertegenwoordigen en qua omvang te groot zijn om in de kluis gelegd te worden, worden bewaring genomen op de gemeentewerf.

4.4 Verhaal op de nalatenschap

Beleidsregel 21

De gemeente verhaalt de kosten van de uitvaart op de nalatenschap indien het geld en de bezittingen, die bij de overledene zijn aangetroffen, een onvoldoende waarde vertegenwoordigen.

Als bij de overledene aangetroffen geld en goederen ontoereikend zijn om in de kosten van de uitvaart te voorzien dan verhaalt de gemeente in eerste instantie de kosten op de nalatenschap.

Onder nalatenschap wordt verstaan het geheel van bezittingen en schulden dat de overledene nalaat. Onder bezittingen vallen ook uitkeringen, die nog worden verstrekt na het overlijden en dergelijke. De schulden, die de overledene nalaat, vallen in beginsel in de nalatenschap (zoals belastingschulden en vorderingen van de gemeente van teveel verstrekte bijstand). Deze schulden dienen als eerste, naar gelang hun preferentie, uit de nalatenschap te worden voldaan.

Vervolgens worden bijvoorbeeld de uitvaartkosten uit de resterende nalatenschap betaald (zie artikel 4:7 eerste lid BW). De nalatenschap vormt, zolang deze niet is aanvaard, een van de erfgenamen afgescheiden vermogen.

Na zuivere aanvaarding vloeit de nalatenschap, inclusief de schulden, samen met het vermogen van de betreffende erfgenaam.

Van een onbeheerde nalatenschap is sprake als er na het overlijden:

  • geen erfgenamen zijn, of

  • als niet bekend is of er erfgenamen zijn, of

  • als de wel bekende erfgenamen de nalatenschap onbeheerd laten en een executeur, die de nalatenschap wel beheert, ontbreekt.

4.5 De nalatenschap is aanvaard

Is de nalatenschap aanvaard, dan worden de kosten van de uitvaart in rekening gebracht bij de betreffende erfgenamen c.q. de executeur testamentair of de notaris. Als er een vereffenaar is benoemd kunnen de kosten bij hem worden ingediend. Deze kosten zijn schulden van de nalatenschap die daaruit met voorrang moeten worden voldaan (conform artikel 4:7 en artikel 4:184 BW). Bezittingen, die door de gemeente in beheer zijn genomen (bijv. sieraden of waardepapieren), moeten aan de erfgenamen/notaris/vereffenaar overhandigd worden zodat ze te gelde kunnen worden gemaakt.

Beleidsregel 22

De gemeente verrekent voor zover mogelijk zelf de kosten van de uitvaart met inkomsten of tegoeden bij banken en verzekeringsmaatschappijen van de overledene.

Formeel gesproken kan de gemeente de kosten van lijkbezorging niet zelf invorderen of verhalen op de nalatenschap door bezittingen van de overledene te gelde te maken (verkoop bezittingen) of door uitgaven te verrekenen met inkomsten of vermogen van de overledene (bijv. banksaldi of uitkeringen) of door banken en verzekeringsmaatschappijen te verplichten tegoeden over te maken op rekening van de gemeente. De gemeente is immers niet benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap en een executoriale titel ontbreekt. Toch is de praktijk dat veel gemeenten daar wel toe over gaan vanuit het perspectief dat de nalatenschap vaak onbeheerd zal blijven, dat het te gelde maken van bezittingen een effectieve manier van kostenverrekening is en dat het risico van een dergelijke handelwijze beperkt is. De gemeente Bunschoten conformeert zich aan deze gedragslijn.

4.6 Een onbeheerde nalatenschap

Als er sprake is van een onbeheerde nalatenschap, dan gaat de gemeente zelf over tot invordering en verhaal van kosten van lijkbezorging. De bedrijfsvoeringsorganisatie BBS kan hierin een rol spelen. Ook het Rijksvastgoedbedrijf kan helpen bij ‘vermoedelijk onbeheerde nalatenschappen’.

4.7 Verhaal op de nabestaanden

Als er na verhaal op de nalatenschap nog kosten voor lijkbezorging voor rekening van de gemeente blijven, worden deze kosten verhaald op de bloedverwanten tot in de 1e graad, die krachtens de artikelen 392-396 van Boek I Burgerlijk Wetboek tot onderhoud van de overledene verplicht zouden zijn geweest. Paragraaf 6.5 van de Wet werk en bijstand is voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Bloed- en aanverwanten zijn volgens artikel 1:392 BW:

ouders;

kinderen

schoonouders, stiefouders en behuwdkinderen.

Beleidsregel 23

De gemeente Bunschoten maakt geen gebruik van de bevoegdheid om te verhalen op schoonouders, stiefouders of behuwdkinderen.

De gemeente verhaalt de kosten van de lijkbezorging niet op de schoonouders, stiefouders en behuwdkinderen, De gemeente beschouwt deze familieleden niet als direct nabestaanden en ziet het dan ook niet als hun burgerplicht, zoals verwoord in de Wet op de Lijkbezorging, om de kosten van de uitvaart te betalen.

4.8 Afronding beheersmaatregelen

Bij de afwikkeling worden ook de beheersmaatregelen afgerond. Bezittingen, die veilig zijn gesteld, worden verkocht.

5. Bijlagen

De bijlagen maken onverkort onderdeel uit van deze beleidsregels.

Bijlage 1; alle beleidsregels op een rij.

Bijlage 2; relevante wetsartikelen Wlb.

6. Citeertitel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als ‘Beleidsregel begraven van gemeentewege gemeente Bunschoten 2020’.

7. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na de dag van bekendmaking.

Ondertekening

Vastgesteld door de burgemeester van de gemeente Bunschoten in de vergadering van burgemeester en wethouders van 4 mei 2020.

De burgemeester,

M. van de Groep

Bijlage 1: alle beleidsregels op een rij

  • 1.

    De opdracht tot lijkbezorging wordt uiterlijk de vierde werkdag na overlijden geven.

  • 2.

    Als na melding van overlijden niet duidelijk is wie de opdracht geeft tot lijkbezorging, maakt de gemeente met de uitvaartverzorger de afspraak zorg te dragen voor het verplaatsen van de overledene en alleen de eerste verzorging te realiseren maar nog niet de volledige uitvaart.

  • 3.

    Het onderzoek naar de eventuele nabestaanden strekt zich bij de gemeente niet verder uit dan tot en met de 2e graad van bloedverwantschap.

  • 4.

    De gemeente verricht geen bovenmatige inspanningen om nabestaanden op te sporen.

  • 5.

    De gemeente onderzoekt of er sprake is van een testament.

  • 6.

    De gemeente schakelt een notaris in als er sprake is van een testament.

  • 7.

    Indien er nabestaanden tot en met de 2e graad van bloedverwantschap bekend zijn dan verzoekt de gemeente de nabestaande de uitvaart te verzorgen.

  • 8.

    Nabestaanden die gedetineerd zijn, worden eventueel door tussenkomst van de maatschappelijke werker van het ministerie van Justitie benaderd.

  • 9.

    De gemeente betreedt de woning voor een onderzoek als er geen opdracht voor de uitvaart is gegeven door nabestaanden.

  • 10.

    De woonruimte van de overledene wordt betreden door twee daartoe gemachtigde ambtenaren van de gemeente, een en ander in overleg met de eventuele verhuurder.

  • 11.

    De gemeente beperkt de beheersmaatregelen tot het veiligstellen van bezittingen, waaruit de uitvaart kan worden bekostigd.

  • 12.

    De gemeente schakelt een notaris in als er sprake is van bezittingen met een verwachte waarde van meer dan € 5.000,00.

  • 13.

    De gemeente kan onderhands aanbesteden bij de keuze van een uitvaartondernemer.

  • 14.

    De gemeente geeft de uitvaartondernemer de opdracht te onderzoeken of er sprake is van een naturaverzekering en deze gelden, indien van toepassing, te innen en te verrekenen met de uitvaartfactuur.

  • 15.

    De gemeente houdt alleen rekening met de door de overledene vastgelegde wens over de wijze van lijkbezorging voor zover dit begraven, cremeren of ter beschikking stellen van de wetenschap omvat.

  • 16.

    De gemeente gaat bij het ontbreken van concrete aanwijzingen over de wens van overledene, over tot begraven.

  • 17.

    De gemeente hanteert het uitgangspunt van de Wet op de lijkbezorging inzake een sobere maar respectvolle lijkbezorging.

  • 18.

    De gemeente vergoedt in beginsel de volgende kosten:

    • a.

      overbrengen overledene van plaats overlijden naar uitvaartcentrum

    • b.

      eerste verzorging overledene

    • c.

      verblijf in uitvaartcentrum

    • d.

      kisten overledene

    • e.

      aanschaf eenvoudige kist

    • f.

      verzorgen noodzakelijke formaliteiten en registratie

    • g.

      overbrengen overledene van uitvaartcentrum naar begraafplaats/crematorium

    • h.

      uitvaartleider op de dag van de uitvaart

    • i.

      crematie: bewaren as in asbus gedurende een maand, asverstrooïng op het terrein van de gemeentelijke begraafplaats

    • j.

      bij begraven: begraven in een graf op de algemene begraafplaats. Conform verordening en regels van de algemene begraafplaats wordt gekozen voor de meest sobere variant.

  • 19.

    De gemeente kan gebruik maken van de bevoegdheid de kosten van de uitvaart te verhalen eerst op de nalatenschap en vervolgens op de nabestaanden.

  • 20.

    De gemeente verhaalt de kosten, die gemaakt moeten worden om de bezittingen veilig te stellen, op de nalatenschap en/of nabestaanden.

  • 21.

    De gemeente verhaalt de kosten van de uitvaart op de nalatenschap indien de gelden en de bezittingen, die bij de overledene zijn aangetroffen, een onvoldoende waarde vertegenwoordigen.

  • 22.

    De gemeente verrekent voor zover mogelijk zelf de kosten van de uitvaart met inkomsten of tegoeden bij banken en verzekeringsmaatschappijen van de overledene.

  • 23.

    De gemeente Bunschoten maakt geen gebruik van de bevoegdheid om te verhalen op schoonouders, stiefouders of behuwd kinderen.

Bijlage 2: relevante wetsartikelen Wlb

Artikel 11 Wlb

Geen begraving of crematie van een lijk geschiedt zonder schriftelijk verlof van de ambtenaar van de burgerlijke stand, dat kosteloos wordt afgegeven. Het formulier voor dit verlof wordt door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgesteld.

Artikel 16 Wlb

Begraving of crematie geschiedt niet eerder dan 36 uren na het overlijden en uiterlijk op de zesde werkdag na het overlijden

Artikel 20 Wlb

Ingeval niemand maatregelen neemt tot lijkschouwing of lijkbezorging in overeenstemming met de wet, waarschuwt degene, die het lijk onder zijn berusting heeft, de burgemeester en wel uiterlijk op de derde dag na het overlijden.

Artikel 21 Wlb

  • 1.

    Indien niemand voorziet in de lijkschouwing en lijkbezorging in overeenstemming met de wet, draagt de burgemeester daarvoor zorg. Aan hoofdstuk V wordt in dat geval geen toepassing gegeven, tenzij de overledene zijn lijk uitdrukkelijk tot ontleding heeft bestemd.

  • 2.

    Indien de toepassing van het voorgaand lid wordt verhinderd, doordat het lijk zich in een woning bevindt en de afgifte van het lijk of de toegang tot de woning wordt geweigerd, heeft de burgemeester of een ambtenaar van politie toegang tot die woning zonder toestemming van de bewoner, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

  • 3.

    Indien de identiteit van het lijk niet kan worden vastgesteld, draagt de burgemeester er, uitsluitend ten behoeve van de identificatie en opsporing van vermiste personen, zorg voor dat door of onder verantwoordelijkheid van een arts daarvan lichaamsmateriaal wordt afgenomen.

  • 4.

    Zo nodig kan tevens door of onder verantwoordelijkheid van een arts onderzoek in het lichaam worden verricht of een gebitsstatus worden opgemaakt of kunnen door een daartoe bevoegde ambtenaar van politie afdrukken van lichaamsdelen worden afgenomen.

  • 5.

    Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing indien het de burgemeester bekend is dat daarin genoemde handelingen al in opdracht van de officier van justitie hebben plaatsgevonden.

  • 6.

    Een lijk als bedoeld in het derde lid wordt begraven.

Artikel 22 Wlb

De kosten, verbonden aan de bezorging van lijken waarvoor de burgemeester zorg draagt, daaronder begrepen lijken die uit zee worden aangebracht, komen ten laste van de gemeente. Voor zover zij door de bij de lijken gevonden, niet klaarblijkelijk aan anderen toebehorende goederen of gelden niet kunnen worden gedekt, kan de gemeente die kosten verhalen op de nalatenschap en, bij ongenoegzaamheid van deze, op de bloed- en aanverwanten, die krachtens de artikelen 392-396 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek tot onderhoud van de overledene verplicht zouden zijn geweest, dan wel de reder indien en voor zover kosten van de lijkbezorging op grond van artikel 416 Wetboek van Koophandel voor diens rekening komen. Paragraaf 6.5 van de Wet werk en bijstand is voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22a Wlb

  • 1.

    Indien een lijk is besmet met een infectueus of giftig agens of een infectueuze of giftig stof, of een gegrond vermoeden daarvan bestaat, waardoor een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kan ontstaan, kan de burgemeester, na advies van de gemeentelijke gezondheidsdienst, bedoeld in artikel 17 van de Wet publieke gezondheid, maatregelen treffen om dit gevaar af te wenden.

  • 2.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in het eerste lid zijn belast de ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid.

Artikel 59 lid 1 Wlb

De houder van het crematorium draagt zorg voor de bewaring van een asbus gedurende minimaal een maand na het bergen van de as in de bus.

Artikel 80 lid 8 Wlb

Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:

het verhinderen of belemmeren van een lijkschouwing dan wel een poging daartoe.

Artikel 81 lid 2 Wlb

Met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft: de weigering tot afgifte van een lijk als bedoeld in artikel 21, tweede lid.

Gemeentelijke uitvaarten. Handreiking voor de uitvoering van de Wet op de lijkbezorging.

Voor de werkinstructie is gebruik gemaakt van de ‘Handreiking gemeentelijke uitvaarten’ van Stimulansz. De handreiking gaat dieper in op de mogelijkheden, juridisch correcte uitvoering en de te maken keuzes en biedt ondersteuning in de uitvoeringspraktijk.