Nadere regels knalapparaten en hagelkanonnen (artikel 4:6 APV Buren)

Geldend van 17-09-2020 t/m heden

Intitulé

Nadere regels knalapparaten en hagelkanonnen (artikel 4:6 APV Buren)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren;

overwegende,

dat het college van burgemeester en wethouders de “Beleidsregels knalapparaten en hagelkanonnen” heeft vastgesteld op 8 juni 2010 en dat die op 17 juni 2010 in werking zijn getreden;

dat deze beleidsregels als bedoeld in artikel 1:3, lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht waren vastgesteld op grond van toen geldende Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Buren;

dat op grond van artikel 4:6, lid 2 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Buren 2020, alleen nadere regels kunnen worden vastgesteld als bedoeld in artikel 156, lid 3 van de Gemeentewet voor het in werking hebben van knalapparaten en hagelkanonnen;

dat op grond van artikel 4:6, lid 2 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Buren 2020, het college nadere regels kan stellen ten aanzien van het in werking hebben van knalapparaten en hagelkanonnen waardoor het verbod in artikel 4:16, lid 1 van de Apv niet geldt.

B E S L U I T

vast te stellen de

“Nadere regels knalapparaten en hagelkanonnen (artikel 4:6 APV Buren)”

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

  • 1.

    Knalapparaat: een apparaat dat wordt gebruikt voor het verjagen van vogels. Een knalapparaat heeft als doel een knal op te wekken.

  • 2.

    Hagelkanon: een apparaat dat wordt gebruikt om schade door hagel aan de gewassen te voorkomen. Een hagelkanon heeft als doel een schokgolf op te wekken.

Artikel 2 Verbod gebruik hagelkanon

Het is verboden om een hagelkanon in gebruik te hebben.

Artikel 3 Knalapparaat

  • 1.

    Voor het gebruik van knalapparaten is artikel 4:6, lid 3 van de Algemene plaatselijke verordening niet van toepassing wanneer de plaatsing en gebruik van het knalapparaat voldoet aan de volgende nadere regels.

  • 2.

    Een knalapparaat mag worden gebruikt in de periode mei tot en met oktober.

  • 3.

    Een knalapparaat mag worden gebruikt tussen 07.00 uur en 21.00 uur.

  • 4.

    Bij gebruik van een knalapparaat wordt een afstand aangehouden van minimaal 200 meter tussen het knalapparaat en een geluidgevoelig object van derden.

  • 5.

    Bij gebruik van een knalapparaat wordt een afstand aangehouden van minimaal 50 meter tussen het knalapparaat en de openbare weg.

  • 6.

    Bij gebruik van een knalapparaat staat de loop van het knalapparaat in tegengestelde richting gericht van geluidgevoelige objecten.

  • 7.

    Bij gebruik van een knalapparaat bedraagt de knalfrequentie maximaal 6 knallen per uur.

  • 8.

    Binnen 50 meter van een knalapparaat staat geen ander knalapparaat opgesteld.

  • 9.

    Een knalapparaat wordt dagelijks tenminste 50 meter verplaatst.

Artikel 4 Nadere regels

Het college van burgemeester en wethouders kan in aanvulling op het bovenstaande nadere regels stellen in specifieke gevallen.

Artikel 5 Afstemming met de Omgevingsverordening Gelderland

De regels in dit besluit gelden onverminderd het bepaalde in de Omgevingsverordening Gelderland die op grond van de Wet natuurbescherming zijn vastgesteld.

Artikel 6 Meldingsplicht

  • 1.

    Voor het in gebruik hebben van een knalapparaat geldt een meldingsplicht aan het college van burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Het college stelt een meldingsformulier vast voor het doen van meldingen als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het meldingsformulier voor het in gebruik hebben van een knalapparaat dient ten minste 10 dagen voorafgaand aan het gebruik volledig ingevuld worden ingediend bij het college.

Artikel 7 Overgangsbepaling

Bestaande knalapparaten moeten voldoen aan bovenstaande nadere regels op het moment dat dit besluit in werking treedt.

Artikel 8 Intrekking beleidsregels

De Beleidsregel knalapparaten en hagelkanonnen, vastgesteld op 8 juni 2010, wordt ingetrokken. 

Artikel 9 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking een dag na bekendmaking.

Artikel 10 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: “Nadere regels knalapparaten en hagelkanonnen gemeente Buren”.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van Buren op 8 september 2020.

Burgemeester en wethouders van Buren,

de secretaris,

M. van Dalen MSc

de burgemeester,

J.A. de Boer MSc

Toelichting

Toelichting

Inleiding

Het telen van groente en fruit is in de gemeente Buren een belangrijke bron van inkomsten. In de groente- en fruitteelt kunnen knalapparaten worden gebruikt om vogels te verjagen. Daarnaast kunnen hagelkanonnen worden gebruikt om de vorming van hagel te voorkomen. Beide apparaten worden ingezet om schade aan de oogst in de groente- en fruitteelt te voorkomen. De apparaten worden jaarlijks in de periode mei tot en met oktober ingezet. De apparaten produceren knallen die tot ver in de omtrek waar te nemen zijn. Dit kan hinder veroorzaken waardoor soms klachten worden ingediend bij de gemeente. Het is van belang dat voor een ieder helder is binnen welke geluidsgrenzen nog sprake kan zijn van een aanvaardbaar geluidsniveau.

De bestaande regeling die het gebruik van knalapparaten reguleert, dateert uit 2010. Deze regeling dient te worden aangepast. Op de eerste plaats omdat in het geldende besluit wordt gesproken van beleidsregels voor knalapparaten en hagelkanonnen en op de tweede plaats omdat voor deze regels die als algemeen verbindende voorschriften zijn bedoeld in de geldende Algemene plaatselijke verordening gemeente Buren 2016 (hierna: APV) geen wettelijke grondslag is opgenomen. Een dergelijk wettelijke grondslag is wel vereist op grond van artikel 156, lid 3 van de Gemeentewet.

Dit is noodzakelijk, omdat de bestaande beleidsregel verwijst naar de APV van 2002 die inmiddels niet meer van kracht is.

Bovendien wordt in de regeling enkel het gebruik van knalapparaten en niet het gebruik van hagelkanonnen gereguleerd. De analyse die hiertoe heeft plaatsgevonden staat uitgebreid beschreven in deze toelichting. Hierin staat een beschrijving van de vastgestelde de feiten en de afgewogen belangen.

Voor het voorkomen van wildschade aan de oogst in de groente- en fruitteelt zijn preventiemiddelen in verschillende categorieën beschikbaar. Hierbij kan gedacht worden aan akoestische middelen (knalapparaten), visuele middelen, geur- en smaakstoffen en afscherming van de gewassen. De algemene opvatting is dat de meest effectieve preventie bereikt wordt door verschillende preventiemiddelen afwisselend en door elkaar toe te passen. Het inzetten van knalapparaten is dus één van de in te zetten preventiemiddelen. Opgemerkt wordt daarbij wel dat ze goed gebruikt moeten worden. Zo zijn knalapparaten minder effectief wanneer ze vaker dan 6 maal per uur gebruikt worden en bovendien moeten knalapparaten dagelijks verplaatst worden om gewenning te voorkomen.

De noodzaak van het vaststellen van deze nadere regels

Om mogelijke schade aan de opbrengst zoveel mogelijk te voorkomen wordt een aantal maatregelen ter beperking van opbrengstschade genomen. Hiertoe kunnen knalapparaten worden ingezet. Deze apparaten veroorzaken echter een zekere mate van hinder als gevolg van het geluid dat hierdoor wordt geproduceerd. Om te voorkomen dat voor elk knalapparaat een afzonderlijke ontheffing moet worden verleend, kunnen rechtstreeks werkende regels worden vastgesteld.

Voor het voorkomen van hagelschade aan de oogst in de groente- en fruitteelt zijn drie preventiemiddelen bekend, te weten hagelnetten, wolkenbezaaiing en hagelkanonnen. Hagelkanonnen zouden de hagel kapot moeten trillen en de opbouw van hagel moeten verstoren. Uit recent onderzoeken is echter gebleken dat de effectiviteit van hagelkanonnen niet verifieerbaar is.

Wettelijk Kader Knalapparaten en hagelkanonnen

Indien een knalapparaat staat opgesteld binnen de grenzen van een inrichting (bijv. op het erf van een akkerbouwbedrijf) valt het knalapparaat onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer. In de praktijk zullen knalapparaten echter vrijwel altijd op de akkers en dus buiten de grenzen van een inrichting worden opgesteld. Indien dit laatste het geval is, valt het knalapparaat onder de regels van de APV. Deze wordt regelmatig herzien en (gewijzigd) vastgesteld door de raad. Momenteel is de APV van toepassing, zoals die op 1 mei 2016 in werking is getreden.

Op grond van artikel 4:6, lid 1 van de APV is het dus verboden een knalapparaat in werking te hebben buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Het college kan op grond van artikel 4:6, lid 2 nadere regels stellen ten aanzien van het in werking hebben van knalapparaten en hagelkanonnen, waardoor het verbod in het eerste lid niet geldt. Het college kan dus het gebruik van knalapparaten onder voorwaarden toestaan door nadere regels voor het gebruik vast te stellen.

Hagelkanonnen vallen niet onder APV maar hierop is de Wet milieubeheer van toepassing

Een hagelkanon maakt gebruik van grote hoeveelheden gasflessen en moet daarom worden beschouwd als een zelfstandige inrichting in de zin van Bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht. Bij een zelfstandige inrichting zijn de regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) van toepassing. Een hagelkanon zal niet kunnen voldoen aan de grenswaarden voor geluid die in deze besluiten worden gesteld. Het gebruik van een hagelkanon kan echter wel worden toegestaan door via maatwerkvoorschriften een hogere grenswaarde voor geluid toe te staan dan de waarden die worden genoemd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het eventueel verlenen van deze maatwerkvoorschriften is een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders. Hagelkanonnen vallen dus gelet op het bepaalde in artikel 4:6 van de APV buiten de reikwijdte van de APV.

Geluidsniveaus

De analyse of deze geluidshinder aanvaardbaar is, levert voor knalapparaten en hagelkanonnen verschillende resultaten op. Knalapparaten en hagelkanonnen produceren een zeer hoog, impulsachtig geluidsniveau. Het bronvermogen van deze apparaten varieert en is afhankelijk van meerdere factoren. Door verschillende onderzoeksbureaus zijn door middel van metingen bronvermogens voor knalapparaten vastgesteld. De door de Geluidmeetdienst van het IOR, de Technisch Physische Dienst (TNO-TH) en de Provinciale Waterstaat Limburg vastgestelde geluidvermogens voor knalapparaten liggen tussen de 147 en 156 dB(A, imp) recht voor de loop en 139 en 146 gemeten loodrecht op de loop. Omdat hagelkanonnen vergelijkbare knallen produceren, wordt aangenomen dat hiervoor dezelfde geluidsniveaus gelden. Dit is echter niet door onderzoek aangetoond.

Regulering van de hinder

De circulaire Schietlawaai 1979 – in 2006 herzien – van het toenmalige ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne (de circulaire) acht voor het beoordelen van hinder, door het specifieke karakter van schietlawaai twee waarden relevant:

a. het maximale geluidniveau van een enkelvoudige knal;

b. het geluidniveau voor herhaald hoorbare knallen in een bepaalde tijdsperiode.

Het karakter van het geluid van knalapparaten en hagelkanonnen komt sterk overeen met dat van schietwapens. Deze nadere regels zijn daarom gebaseerd op de circulaire. Het geluidniveau van een enkele knal, waarbij schrikeffecten optreden, is afhankelijk van het achtergrondgeluidsniveau. Bij een achtergrondniveau van 35 dB(A) treden schrikeffecten op bij 67 dB(A, imp), terwijl bij een achtergrondniveau van 50 dB(A) effecten optreden bij 75 dB(A, imp).e Uit de circulaire valt tevens op te maken dat, ongeacht de hoogte van het achtergrondniveau, altijd schrikeffecten zullen optreden wanneer het niveau hoger is dan 75 dB(A). De circulaire adviseert om te voorkomen dat deze waarden worden overschreden. In de circulaire wordt ook gesteld dat geen ernstige hinder zal optreden wanneer het geluidniveau voor herhaald hoorbare knallen in een bepaalde tijdsperiode het achtergrondniveau (L95-niveau) niet overschrijdt. Uit onderzoek blijkt tevens dat niveaus waarbij het achtergrondniveau wordt overschreden kunnen leiden tot hinder. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat een overschrijding van het achtergrondniveau met 5 dB(A) zelden tot klachten leidt, terwijl een overschrijding met 10 dB(A) dikwijls tot hinder leidt. Gevolgen voor het gebruik In de regio Rivierenland varieert het achtergrondniveau in het buitengebied in de dagperiode tussen de 40 en 45 dB(A), terwijl in de avondperiode dit niveau varieert tussen de 35 en 40 dB(A). Wanneer deze waarden als uitgangspunt worden gebruikt, hoeft in Rivierenland in de dagperiode beneden 70 dB(A, imp) in Rivierenland geen hinder verwacht te worden ten gevolge van een enkelvoudige knal. Dit gaat ook op voor de uren direct volgend op de dagperiode, maar in de latere avonduren (21.00 - 23.00 uur) is het achtergrondniveau beduidend lager en zal 70 dB(A) wel tot hinder leiden. Een geluidniveau ter plaatse van een geluidgevoelig object veroorzaakt door herhaald hoorbare knallen in de dagperiode lager dan 40 dB(A) zal in de regio Rivierenland in het algemeen niet leiden tot hinder. Wanneer dit niveau 45 dB(A) zal bedragen zal dit in enkele gevallen leiden tot hinder, terwijl verwacht mag worden dat een niveau van 50 dB(A) vrijwel altijd tot hinder zal leiden.

Knalapparaten

Knalapparaten worden ingezet bij bedrijfsvoering in uitzonderlijke omstandigheden. Deze uitzonderlijke omstandigheden doen zich voor wanneer rijpend fruit wordt aangevreten. Dit beperkt zich tot de periodes half mei tot en met oktober. Hoewel vraat ook buiten de periode 07.00 tot 21.00 uur zal optreden, is afwijking van de reguliere geluidnormen buiten deze uren niet toelaatbaar, aangezien in die uren het achtergrondniveau beduidend lager zal zijn, waardoor een grotere hinder ondervonden zal worden van in gebruik zijnde knalapparaten.

Het optreden van schrikeffecten ten gevolge van een enkelvoudige knal bij bewoners of gebruikers van geluidgevoelige objecten is ongewenst. Dit betekent dat in de periode tussen 07.00 en 21.00 uur een niveau hoger dan 70 dB(A, imp) ter plaatse van de gevel van geluidgevoelige objecten van derden niet toelaatbaar is. Overschrijding van een niveau van 75 dB(A, imp) is gelet op het gestelde in de circulaire schietlawaai zonder meer onaanvaardbaar. Dit is in lijn met de maximale grenswaarde van 75 dB(A) voor piekwaarden (Lmax), die in het kader van de Wet milieubeheer wordt gehanteerd. De effecten die samenhangen met een overschrijding van het achtergrondniveau met meer dan 10 dB(A) door herhaald hoorbare knallen, wordt door de gemeente Buren ongewenst gevonden. Hieruit volgt dat in de periode tussen 07.00 en 21.00 uur een niveau hoger dan 50 dB(A) ter plaatse van de gevel van geluidgevoelige objecten van derden ongewenst is. Een niveau lager dan 50 dB(A) is ongewenst, wanneer dit wordt veroorzaakt door een knalfrequentie groter dan 6 keer per uur, aangezien een dergelijke frequentie niet doelmatig wordt geacht. Wanneer vastgehouden wordt aan het hiervoor genoemde niveau als grenswaarde dient een afstand in acht te worden genomen tot geluidgevoelige objecten, waarmee het gebruik vrijwel onmogelijk wordt.

Om aan de belangen van zowel de ondernemers als de omwonenden tegemoet te komen, wordt daarom een minimale afstand van 200 m tussen een knalapparaat en een geluidgevoelig object verlangd.

Cumulatie van de geluidbelasting door meer tegelijkertijd functionerende knalapparaten is ongewenst. Plaatsing van een tweede knalapparaat nabij een reeds opgesteld apparaat zorgt immers voor een toename van de geluidbelasting tot een onacceptabel niveau. Daarom wordt een minimale afstand van 50 m tussen twee knalapparaten verlangd.

Hagelkanonnen

Het gebruik van hagelkanonnen wordt niet toelaatbaar geacht, omdat hagelkanonnen geen aantoonbaar effect hebben op het voorkomen van (hagel)buien terwijl het gebruik van hagelkanonnen veel overlast veroorzaakt voor anderen. De bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te verlenen voor het in werking hebben van hagelkanonnen wordt daarom niet gebruikt. Dat betekent dat hagelkanonnen binnen de gemeente Buren niet zijn toegestaan.

Wet natuurbescherming

In de Wet natuurbescherming is in artikel 1.11 een algemene zorgplicht opgenomen voor de bescherming en het opzettelijk storen van in het wild levende diersoorten namelijk vogelsoorten, habitatsoorten en overige soorten die in een bijlage van de Wet natuurbescherming worden genoemd. Bij besluit van Gedeputeerde Staten kan van dit verbod ontheffing worden verleend. In artikel 3.7.2.1 e.v. van de Omgevingsverordening Gelderland 2016 is een vrijstelling opgenomen voor de grondgebruiker voor bestrijding van schadeveroorzakende vogels en dieren. Bij het gebruik van de knalapparaten dienen uiteraard de voorschriften van deze provinciale verordening wel in acht te worden genomen. Dit betekent dat deze schadelijke diersoorten opzettelijk verontrust mogen worden, om de grondgebruikers toe te staan “veelvuldig belangrijke schade veroorzakende dieren” weg te jagen.