Regeling vervallen per 01-01-2015

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2009

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2014

Intitulé

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

De raad van de gemeente Capelle aan den IJssel;

gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet, de artikelen 7, 8 en 10, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (Ioaw) en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers (Ioaz) en de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb),

gelet op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de EG-verordening de minimissteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), alsmede de Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke re-integratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand (Verzamelcirculaire SZW, april 2004),

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende verordening, vergezeld van de daar bijbehorende toelichting.

RE-INTEGRATIEVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND 2009

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Voor zover niet anders bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      uitkeringsgerechtigde: persoon die algemene bijstand ontvangt op grond van de wet, de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), dan wel de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandige (Ioaz);

    • c.

      Anw-er: persoon met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw) die ingeschreven staat bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

    • d.

      niet-uitkeringsgerechtigde: persoon die behoort tot de personenkring als omschreven in artikel 6, lid 1 onderdeel a. van de wet;

    • e.

      belanghebbende: de persoon als bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet en de persoon met een uitkering ingevolge de Ioaw of de Ioaz;

    • f.

      algemeen geaccepteerde arbeid: iedere vorm van arbeid in dienstbetrekking, niet zijnde werk in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw);

    • g.

      voorziening: een voorziening zoals bedoeld in artikel 7 eerste lid onderdeel a van de wet, evenals artikel 34, eerste lid, onderdeel a, Ioaw en artikel 34, eerste lid, onderdeel a, Ioaz;

    • h.

      traject: het deel van activiteiten dat bijdraagt aan de arbeidsinschakeling dan wel sociale activering en dat is opgenomen in een trajectplan;

    • i.

      trajectplan: een individueel plan gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling of deelname aan sociale activiteiten;

    • j.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel.

Artikel 2 Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan de belanghebbende ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 3. Bij de afweging welke voorziening het meest geschikt is, houdt het college rekening met de zorgtaken van alleenstaande ouders voor hun kinderen tot 12 jaar. De alleenstaande ouder kan pas deelnemen aan een voorziening als het college zich heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, mits deze naar het oordeel van het college voor het deelnemen aan de voorziening noodzakelijk is.

  • 4. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

  • 5. Het college kan de voorzieningen afstemmen op maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

Artikel 3 Uitvoering

  • 1. De uitvoering van deze verordening berust bij het college

  • 2. Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 4 Beleidsplan

  • 1. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vast en brengt deze ter kennis van de gemeenteraad.

  • 2. Dit beleidsplan omvat in elk geval

    • a.

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    • b.

      een nadere omschrijving van de verschillende voorzieningen;

Artikel 5 Cliëntenraad

Het college draagt er zorg voor dat het beleidsplan en de nadere regels, voorafgaande aan zijn beslissing, ter advisering worden voorgelegd aan de Cliëntenraad zoals bedoeld in de Verordening Cliëntenparticipatie Wwb en Wsw.

Artikel 6 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, niet-uitkeringsgerechtigden, alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Onder arbeidsinschakeling kan ook worden verstaan arbeid door middel van zelfstandig ondernemerschap.

  • 3. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het in artikel 4 genoemde beleidsplan.

  • 4. Het college kan bij de toegang tot voorzieningen nadere regels stellen ten aanzien van het inkomen van niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers.

Artikel 7 Verplichtingen van de belanghebbende

  • 1. Een belanghebbende die deelneemt aan een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Ioaw, de Ioaz en de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 2. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste lid, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2009.

  • 3. Indien een belanghebbende, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, verwijtbaar niet voldoet aan het gestelde in het eerste lid, kan het college de gemaakte kosten van het traject of de voorziening(en) bij deze belanghebbende in rekening brengen.

  • 4. Het college kan, om een betere afweging te kunnen maken omtrent de voorziening die het meest geschikt is, de belanghebbende verplichten mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden van de belanghebbende op de arbeidsmarkt. Dit onderzoek kan uit een belastbaarheidsonderzoek, een assessment en/of een medisch onderzoek bestaan.

Artikel 8 Subsidie- en budgetplafonds

  • 1. Het college kan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Artikel 9 Vorm van de ondersteuning

  • 1. Ondersteuning kan worden gegeven door het aanbieden van één of meerdere voorzieningen, maar ook het bieden van praktische hulp, het geven van advies of het doorverwijzen naar andere instanties.

  • 2. Het overeengekomen traject en alle afspraken die in het kader ervan worden gemaakt, worden vastgelegd in een trajectplan en een beschikking.

  • 3. Voorzieningen kunnen na elkaar, maar ook gelijktijdig ingezet worden.

Hoofdstuk 2 Voorzieningen

Paragraaf 2.1 Algemene bepalingen

Artikel 10 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. In het beleidsplan als bedoeld in artikel 4 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden.

  • 2. Het college kan ten aanzien van de voorzieningen, met inachtneming van hetgeen daarover in de wet en deze verordening is bepaald, nadere regels stellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

  • a. de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

  • b. de weigeringsgronden bij het aanvragen van voorzieningen;

  • c. de aanvraag van en de besluitvorming over loonkostensubsidies;

  • d. de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

  • e. de intrekking of wijziging van de beschikking inzake de subsidieverlening of –vaststelling;

  • f. het vragen van een eigen bijdrage;

  • g. overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Paragraaf 2.2 Soorten voorzieningen

Artikel 11 Voorzieningen gericht op zorg en hulpverlening

Het college kan aan belanghebbenden voorzieningen aanbieden die zijn gericht op het bieden van ondersteuning voor het verkrijgen van intensieve hulpverlening om problemen die een belemmering vormen voor arbeidsinschakeling op te heffen.

Artikel 12 Sociale activering

Het college kan aan belanghebbenden voorzieningen aanbieden die zijn gericht op maatschappelijk functioneren of participeren ter voorbereiding op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie.

Artikel 13 Persoonsgebonden re-integratiebudget

  • 1. Het college kan aan de belanghebbende een persoonsgebonden re-integratiebudget toekennen te besteden aan voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college stelt nadere regels over de hoogte alsmede de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden re-integratiebudget wordt verstrekt.

Artikel 14 Scholing

  • 1. Het college kan aan belanghebbenden een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Voor zover de uitkeringsgerechtigde niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6 maanden na aanvang van de werkzaamheden op een participatieplaats zoals bedoeld in artikel 10 a lid 1 van de wet, door het college bekeken in hoeverre scholing kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 3. Indien het tweede lid van toepassing is betrekt het college bij de beoordeling:

    • -

      Het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de werkzaamheden uitvoert

    • -

      De scholingswens van de belanghebbende

  • 4. Het college stelt nadere regels over de voorwaarden, de duur en de maximale kosten van scholing.

Artikel 15 Leerwerkplek

  • 1. Het college kan aan een belanghebbende een leerwerkplek aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het doel van de leerwerkplek is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie, voor zover van toepassing met behoud van uitkering.

  • 3. Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de duur en de verplichting die aan een leerwerkplek worden verbonden.

  • 4. Het college biedt alleen een leerwerkplek aan indien de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien er geen verdringing van reguliere arbeid plaatsvindt.

  • 5. In een schriftelijke overeenkomst tussen werkgever en de belanghebbende worden tenminste vastgelegd het doel en de duur van de leerwerkplek, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 16 Detacheringsbaan

  • 1. Het college kan een organisatie aanwijzen die uitkeringsgerechtigden een dienstverband aanbiedt, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een inlenende organisatie. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen de partijen.

  • 3. Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing van reguliere arbeid plaatsvindt.

  • 4. Het college stelt nadere regels over het dienstverband, de inleenvergoeding, inlenende organisatie en de van toepassing zijnde rechtspositie van de werknemer.

Artikel 17 Loonkostensubsidie

  • 1. Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een belanghebbende een arbeidsovereenkomst sluiten.

  • 2. Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de duur en de hoogte van de subsidie en ten aanzien van de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing van reguliere arbeid plaatsvindt.

Artikel 18 Premie

  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid onderdeel j. toekennen.

  • 2. Het college stelt nadere regels over de hoogte alsmede de voorwaarden waaronder de premie zoals bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt.

  • 3. Indien het college aan de uitkeringsgerechtigde, die werkzaam is op een participatieplaats zoals bedoeld in artikel 10 a lid 1 van de wet, de tweemalige stimuleringspremie conform artikel 10 a, zesde lid van de wet toekent wordt dit in één bedrag uitbetaald.

  • 4. De premie zoals bedoeld in het derde lid wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de participatieplaats bedoelde verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 5. De premie zoals bedoeld in het derde lid bedraagt maximaal 25 % van het maximumbedrag zoals genoemd in artikel 31, lid 2 onderdeel j. van de wet.

Artikel 19 Voorziening gericht op nazorg

Het college kan aan de werkgever waarbij een uitkeringsgerechtigde algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, gedurende maximaal de periode van 6 maanden een voorziening bieden gericht op het in stand houden van de dienstbetrekking.

Artikel 20 Overige voorzieningen

Het college kan in de vorm van een experiment of een project andere vormen van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aanbieden aan belanghebbenden.

Artikel 21 Overige vergoedingen

  • 1. Het college kan een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling.

  • 2. Geen aanspraak op de in het eerste lid genoemde vergoedingen bestaat indien een beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening die gezien haar aard en doel wordt geacht voor belanghebbende toereikend en passend te zijn.

Paragraaf 2.3 Beëindiging van een voorziening

Artikel 22 Beëindigen van een voorziening

Het college kan een voorziening in ieder geval beëindigen:

  • a.

    indien de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen, zoals bedoeld in de artikel 5 van deze verordening en artikel 9 en 55 van de wet niet nakomt;

  • b.

    indien de belanghebbende die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

  • c.

    indien de belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, en niet langer gebruik maakt van de voorziening;

  • d.

    indien naar het oordeel van het college de voorziening niet, niet langer dan wel in onvoldoende mate bijdraagt aan arbeidsinschakeling.

Hoofdstuk 3 Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012

Artikel 22a Wijziging betekenis begrippen

Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

Artikel 22b Afwijkende bepalingen voor jongeren

In afwijking van hetgeen in deze verordening is bepaald, kunnen de volgende voorzieningen bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de wet niet worden ingezet voor de arbeidsinschakeling van personen jonger dan 27 jaar:

  • 1.

    onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a van de wet;

  • 2.

    een premie ter bevordering van arbeidsinschakeling;

  • 3.

    een kostenvergoeding voor vrijwilligerswerk;

  • 4.

    een inkomstenvrijlating ter bevordering van arbeidsinschakeling.

HOOFDSTUK 4 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 23 Wet inschakeling werkzoekenden en Besluit In- en doorstroombanen

  • 1. Het college draagt zorg voor de uitvoering van de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 4 van Wet inschakeling werkzoekenden (WIW), zoals dit artikel luidde op 31 december 2003, en stimuleert de uitstroom.

  • 2. Het college draagt zorg voor de subsidiering van de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 6 van het Besluit In- en doorstroombanen (Besluit I/D-banen), zoals dit besluit luidde op 31 december 2003, en voor de subsidiering van de arbeidsovereenkomsten zoals bedoelt in artikel 5, eerste lid, van de WIW, zoals dit artikel luidde op 31 december 2003.

  • 3. De dienstbetrekkingen en arbeidsovereenkomsten genoemd in het eerste en tweede lid, zijn vanaf het moment van inwerkingtreding van de Wwb voorzieningen in de zin van de Wwb.

Artikel 24 Onvoorziene omstandigheden

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 25 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen bij of krachtens deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 26 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2009.

Artikel 27 Inwerkingtreding en intrekking

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 juni 2009

  • 2.

    Per datum genoemd in het eerste lid, wordt de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2005 ingetrokken.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 18 mei 2009

de griffier, de voorzitter,

TOELICHTING RE-INTEGRATIEVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND 2009

ALGEMEEN

Opdracht college

Op grond van de Wwb heeft het college de opdracht om zorg te dragen voor de re-integratie van

uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden die aan de daaraan te stellen criteria voldoen, belanghebbenden met een uitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet (Anw-ers) en belanghebbenden die onder de strekking van artikel 10 tweede lid Wwb vallen.

Op grond van de Wwb is de gemeenteraad gehouden om een verordening vast te stellen waarin de kaders voor het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak worden neergelegd. Tevens dient in deze verordening de aanspraak van belanghebbenden op ondersteuning bij re-integratie vastgelegd te worden.

De basis voor deze verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid van de Wwb, en artikel 10, eerste en tweede lid van de Wwb. Uit de Wwb vloeit voort dat, naast het

re-integratiebeleid in algemene zin, in de verordening of nadere regels tenminste de volgende zaken moeten worden geregeld:

  • ·

    het beleid ten aanzien van de categorieën van personen die onder de doelgroep vallen;

  • ·

    een omschrijving van de verschillende voorzieningen;

  • ·

    het beleid ten aanzien van de combinatie van werk en zorgtaken.

Procedurele opzet verordening

In tegenstelling tot een inhoudelijk uitgebreide re-integratieverordening, waarin het beleid voor langere duur is vastgelegd, is gekozen voor een meer kaderstellende opzet van de re-integratieverordening. Dit past ook in het duale stelsel. Het houdt in dat in de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2009 enkel datgene is opgenomen wat op grond van de wet in de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2009 vastgelegd dient te worden. De Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2009 beperkt zich derhalve tot:

  • ·

    enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college,

  • ·

    de aanspraak op voorzieningen,

  • ·

    de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de belanghebbende,

  • ·

    de wijze waarop in de gemeente het beleid bepaald wordt en hoe de verhouding tussen de gemeenteraad en het college is.

  • ·

    het opnemen van een algemeen artikel betreffende loonkostensubsidies daar de aard van deze voorziening een regeling in de verordening noodzakelijk maakt.

Het overige wordt vastgelegd in nadere regels die door het college worden vastgelegd. Het voordeel van het regelen in nadere regels is dat hiermee flexibeler kan worden omgegaan. De kaderstellende opzet van de re-integratieverordening stelt het college eveneens in staat om de noodzakelijke individualisering met betrekking tot de arbeidsinpassing mogelijk te maken. Anders gezegd: om het vereiste maatwerk te kunnen leveren.

Relatie met de Afstemmingsverordening 2009

De Wwb vraagt tevens aan gemeenten een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de belanghebbende wordt geregeld. Dit samenstel van rechten en plichten is in de “Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2009” opgenomen. De re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2009 en de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2009 zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject gericht op arbeidsinschakeling kunnen sancties worden verbonden indien de belanghebbende ter zake deze verplichting in verzuim is. Dit kan gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ertoe kunnen leiden dat de beide verordeningen geïntegreerd worden. Daar het college aan de verlening van bijstand of een uitkering ook verplichtingen kan verbinden die geen enkele of geen directe relatie hebben met re-integratie, is gekozen voor separate verordeningen. Wel is er een duidelijke relatie gelegd tussen de Afstemmings- en Re-integratieverordening.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Lid 1: In het kader van decentrale regelgeving is het gebruikelijk dat voor lagere overheden met

betrekking tot de terminologie in een verordening of regeling, de Algemene wet bestuursrecht, de Provincie- of Gemeentewet en zo nodig de Europese en internationale regelgeving wordt gevolgd. Daarbij geldt tevens dat regels uit een hogere wettelijke regeling niet worden herhaald in een provinciale of gemeentelijke regeling. Om hieraan tegemoet te komen is in het eerste lid bepaald, dat alle begrippen die niet nader worden omschreven in de verordening dezelfde omschrijving hebben als in de Wet werk en bijstand (Wwb). Deze systematiek zorgt in de uitvoeringspraktijk voor een uniforme hantering van de diverse begrippen.

Lid 2: De begrippen zijn in een logische volgorde gerangschikt. Het aantal begrippen is beperkt tot

hetgeen noodzakelijk is.

Artikel 2 Opdracht college

De Wwb geeft het college van burgemeester en wethouders rechtstreeks de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals belanghebbenden dat mogelijk graag zouden zien. Het is aan het college om zorg te dragen voor een voldoende en gevarieerd aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren.

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de Wwb. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid om aan het college specifieke opdrachten mee te geven. In de Wwb is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, geeft de gemeente aan de voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.

In het derde lid is de opdracht aan het college neergelegd om bij alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar de afweging te maken tussen het belang van arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgtaken. Er dient rekening gehouden te worden met een verantwoorde invulling van de combinatie arbeid en zorg en indien nodig moeten (flankerende) voorzieningen geboden worden om deze combinatie mogelijk te maken. Een voorbeeld van een flankerende voorziening is kinderopvang.

Passende kinderopvang wil zeggen dat de kinderopvang wordt afgestemd op de situatie van kind en ouder.

Het vierde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is vooral van belang, omdat de gemeente de aanspraak op ondersteuning niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

Artikel 3 Uitvoering

Voor de uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere regels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.

Artikel 4 Beleidsplan

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, draagt de Wwb aan de gemeenteraad op om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen en nadere regels.

In het beleidsplan is opgenomen dat de aan te bieden voorziening correspondeert met de re-integratiepositie die een belanghebbende inneemt. Een re-integratiepositie is een maat voor de afstand die een belanghebbende heeft tot de arbeidsmarkt.

Deze positie is te verdelen in de volgende categorieën:

  • 1.

    zorg

  • 2.

    maatschappelijke activering

  • 3.

    arbeidsactivering

  • 4.

    arbeidstoeleiding

  • 5.

    regulier werk met ondersteuning

  • 6.

    regulier werk zonder ondersteuning

Het eerste lid geeft aan dat het college, ter uitvoering van de verordening, een beleidsplan opstelt. Het college brengt dit plan ter kennis aan de gemeenteraad.

In het tweede lid is geregeld welke onderwerpen in ieder geval in het beleidsplan aan de orde dienen te komen: deze vloeien rechtstreeks voort uit de wet. Het staat de gemeente vrij daar andere onderdelen aan toe te voegen.

Artikel 5 Cliëntenraad

Dit artikel maakt de nadere regels en het beleidsplan tot onderwerp van inspraak.

Artikel 6 Aanspraak op ondersteuning

De Wwb stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de Wwb zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).

Het tweede lid geeft aan dat arbeidsinschakeling niet uitsluitend hoeft te betekenen dat er sprake moet zijn van een dienstbetrekking. Arbeidsinschakeling kan ook bereikt worden door als zelfstandig ondernemer aan de slag te gaan.

In het derde lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elke beleidsregel waarin die criteria geformuleerd kunnen worden, doch minimaal de verordening en het beleidsplan. Eén van die criteria kan het inkomen betreffen (lid 4).

Artikel 7 Verplichtingen van de belanghebbende

In de Wwb is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

Het tweede lid biedt de verbinding met de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2009. De Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2009 regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet.

Echter, voor personen zonder uitkering, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het derde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen. Daartoe is het noodzakelijk dat afspraken hierover schriftelijk wordt vastgelegd.

Het college kan een belanghebbende verplichten mee te werken aan een onderzoek naar diens mogelijkheden en beperkingen, teneinde de juiste voorziening aan te bieden. Uit het belastbaarheidsonderzoek en/of medisch onderzoek kan tevens een gedeeltelijke of gehele ontheffing van de arbeidsplicht volgen.  

Artikel 8 Subsidie- en budgetplafonds

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen.

De Wwb stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument of vorm van ondersteuning wordt uitgeweken.

Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden, zoals de loonkostensubsidie. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

Artikel 9 Vorm van de ondersteuningDe ondersteuning die de gemeente biedt kan in principe iedere vorm hebben. De ene belanghebbende is gebaat bij een doorverwijzing naar maatschappelijk werk. Een andere zal eerst een intensief traject moeten volgen om daarmee de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen voordat er aan reguliere arbeid gedacht kan worden. Ook een combinatie van voorzieningen is mogelijk, zoals het aanbieden van duale trajecten.

Het inzetten van voorzieningen is geen doel op zich. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden en het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Vervolgens moet door de inzet van een of meerdere voorzieningen het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid mogelijk zijn binnen afzienbare tijd. Bovendien moet deelname aan een voorziening de kortste weg naar arbeid zijn. Daar waar het behalen van algemeen geaccepteerde arbeid (nog) niet haalbaar is worden voorzieningen ingezet gericht op zorg en activering. Deze voorzieningen zijn bedoeld om belemmeringen weg te nemen of te verminderen, dan wel om de belanghebbende te activeren (als opstap naar arbeidsinschakeling).

De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van een traject ligt bij het college. Het te doorlopen traject wordt vastgelegd in een trajectplan (of eventueel in een zorgplan of activeringsplan). Door middel van een beschikking wordt belanghebbende in kennis gesteld van het trajectplan en de daarbij behorende verplichtingen. 

Artikel 10 Algemene bepalingen over voorzieningen

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn geregeld. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende regelgeving van voorzieningen bevat.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de casemanagers de voortgang bespreekt.

De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep niet-uitkeringsgerechtigden. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn.

Artikel 11 Voorzieningen gericht op zorg en hulpverlening

Een belanghebbende is niet in staat tot re-integratie wanneer er sprake is van ernstige beperkingen, waarbij er een zorgvraag is. Indien er beperkingen zijn om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden dan kunnen er voorzieningen worden aangeboden die deze beperkingen verminderen of oplossen. Een voorziening gericht op zorg of hulpverlening kan worden ingezet wanneer door het college aan de hand van onderzoek is vastgesteld dat belanghebbende geen perspectief of pas op (middel)lange termijn een reëel perspectief heeft op arbeidsinschakeling en dat inzet van de voorzieningen wenselijk is. De voorzieningen worden opgenomen in een zogenaamd zorgplan.

Artikel 55 van de wet biedt de mogelijkheid om naast de verplichtingen die ingevolge hoofdstuk 2 in elk geval aan de bijstand verbonden zijn, dan wel daaraan door het college verbonden worden, verplichtingen op te leggen die strekken tot arbeidsinschakeling. Een verplichting kan, op advies van een arts, inhouden het zich onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

Artikel 12 Sociale activering

Een belanghebbende kan een voorziening in de vorm van sociale activering worden aangeboden indien hij niet in staat is tot re-integratie door beperkingen of het ontbreken van basale arbeidsvaardigheden. Deze voorziening kan ook zelfstandige maatschappelijke participatie tot doel hebben. Onder sociale activering kan vrijwilligerswerk worden verstaan.

Artikel 13 Persoonsgebonden re-integratiebudget

Een uitgangspunt van het re-integratiebeleid van de gemeente is zelfredzaamheid van de belanghebbende. Het kan voorkomen dat de belanghebbende zelf duidelijke ideeën heeft hoe het snelste kan worden gere-integreerd. Met een persoonsgebonden reïntegratiebudget kan de belanghebbende zelf de meest geschikte voorziening inkopen. Het college toetst of de voorziening de snelste weg naar arbeid is.

In een individuele re-integratieovereenkomst worden de afspraken (rechten en plichten) verbonden aan het persoonsgebonden budget vastgelegd.

Artikel 14 Scholing

In het kader van de trajecten gericht op arbeidsinschakeling kan scholing noodzakelijk zijn. Daar het aanbod van scholing bijzonder divers is en daarbij ook de duur en kosten erg variabel zijn, is het noodzakelijk om voor het aanbod hiervan nadere randvoorwaarden vast te stellen.

Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als een voorziening die

door de gemeente ingekocht wordt, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn als de klant op eigen initiatief met een voorstel tot scholing komt die door het college noodzakelijk wordt geacht, doch niet bestaat binnen het reguliere aanbod. (zie ook artikel 13)

In de wet STAP is geregeld dat uitkeringgerechtigden zonder startkwalificatie na 6 maanden op een participatieplaats scholing of opleiding aangeboden krijgen tenzij dit naar het oordeel van B&W niet bijdraagt aan de arbeidsmarktkansen.De Wet STAP stelt geen eisen aan de inhoud, de duur of de hoogte van de scholing of opleiding. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot de scholing of opleiding. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben op het type scholing of opleiding dat wordt ingezet in relatie tot de afstand tot de arbeidsmarkt. Het is aan het oordeel van gemeenten of scholing bijdraagt aan de arbeidsmarktkansen en gemeenten mogen zelf bepalen welke scholing zij aanbieden. Het vaststellen van nadere regels wordt gedelegeerd aan het college.

De Wet Verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders regelt dat de alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn laste komende kinderen tot vijf jaar en die een ontheffing van de arbeidsverplichting heeft aangevraagd en heeft gekregen, is verplicht te voldoen aan de re-integratieverplichting. Die verplichting houdt in, het volgen van scholing of een opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij scholing of opleiding naar het oordeel van het college voor de alleenstaande ouder niet haalbaar is of de alleenstaande ouder al beschikt over een startkwalificatie. Hiermee wordt niet een nieuwe verplichting voor de alleenstaande ouder geïntroduceerd. Op grond van de huidige Wwb heeft de alleenstaande ouder de verplichting gebruik te maken van de door het college aangeboden re-integratievoorzieningen en kan het college ook nu scholing als re-integratievoorziening inzetten.

Met de wet wordt wel een nieuw element geïntroduceerd. Namelijk dat het college bij voorrang de re-integratieplicht voor alleenstaande ouders zonder startkwalificatie, die de volledige zorg hebben voor een of meer tot zijn laste komende kinderen tot vijf jaar en die om ontheffing van de arbeidsverplichting hebben verzocht, ten minste dient in te vullen met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert. Dit alleen, indien dit niet de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat en de alleenstaande ouder geen startkwalificatie heeft. Welke scholing in individuele gevallen zal worden aangeboden, is afhankelijk van de individuele omstandigheden en wordt bepaald door het college in samenspraak met de alleenstaande ouder.

Dit is alleen anders, als een alleenstaande ouder met startkwalificatie die om een ontheffing van de arbeidsverplichting heeft gevraagd, het college verzoekt de re-integratieplicht in te vullen met een MBO-opleiding niveau 4. Naar aanleiding van het amendement Spekman is het college verplicht aan dit verzoek te voldoen, tenzij dit naar het oordeel van het college de krachten en bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat.

Indien scholing voor een alleenstaande ouder in het individuele geval niet haalbaar is of als de alleenstaande ouder al een startkwalificatie heeft en geen MBO-4 opleiding wil volgen, blijft de algemene re-integratieverplichting van toepassing. Welke re-integratievoorziening in die gevallen uiteindelijk wordt aangeboden is afhankelijk van de individuele omstandigheden en wordt bepaald door het college. Deze wet brengt geen verandering in de huidige situatie.

Het uiteindelijke aanbod zal moeten passen binnen wat de gemeente, mede gelet op de beschikbare financiële kaders, in een verordening heeft opgenomen over haar re-integratiebeleid. Het college heeft belang bij een goed bij de betreffende alleenstaande ouder passend aanbod, omdat daarmee de kansen op uitstroom uit de bijstand worden vergroot en de bijstandsafhankelijkheid wordt verkleind of wordt beëindigd. Het stellen van nadere regels is dan ook aan het college.

Het verzoek om een ontheffing van de arbeidsverplichting is onlosmakelijk gekoppeld aan de scholings- c.q. re-integratieplicht. Indien uit houding en gedragingen van de alleenstaande ouder ondubbelzinnig blijkt dat deze de scholings- c.q. re-integratieplicht niet wil nakomen wordt de ontheffing van de arbeidsverplichting niet verleend of wordt deze opgeschort. Als de alleenstaande ouder laat blijken dat zij wel aan die plicht wil gaan voldoen, kan een ontheffing van de arbeidsverplichting worden verleend.

Binnen zes maanden na de aanvraag van ontheffing stelt het college in ieder geval een plan van aanpak op over de invulling van de aan de alleenstaande ouder aan te bieden (scholings)voorziening.

Artikel 15 Leerwerkplek

In deze voorziening staat het leren werken centraal. Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden deze voorziening wordt geboden. Dit vanwege het gevaar dat de leerwerkplek beschouwd kan worden als een gewone dienstbetrekking. Het college dient hier dan ook nadere regels over op te stellen.

Artikel 16 Detacheringsbaan

Een detacheringsbaan heeft tot doel de belanghebbende met een grote afstand tot de arbeidsmarkt geschikt te maken voor regulier werk door het aanbieden van een arbeidsovereenkomst, in combinatie met begeleiding. De belanghebbende komt niet in dienst van de gemeente maar bij een door het college aangewezen organisatie. De aangewezen organisatie neemt het werkgeverschap op zich. Voor daadwerkelijk opdoen van werkervaring wordt de belanghebbende geplaatst bij een inlenende organisatie. Een detacheringsbaan is altijd tijdelijk.

Artikel 17 Loonkostensubsidie

Voor het verstrekken van subsidies is een wettelijke basis in een verordening vereist. Daarin is, in lijn met het procedurele karakter van deze verordening, alleen het minimale geregeld. De nadere regelgeving wordt vastgesteld door het college.

De gemeente dient bij het verlenen van een subsidie rekening te houden met de EU-regelgeving rond staatssteun.

Artikel 18 Premie

De Wwb regelt in artikel 31 lid 2 sub j de eenmalige maximale premie die door het college kan worden toegekend in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

Deze premie is onbelast en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomens-afhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde jaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt.

In deze verordening is ervoor gekozen het verstrekken van premies in algemene zin te regelen. Het college stelt nadere regels. De gemeente kan haar premiebeleid afstemmen op verschillende activiteiten die in het kader van activering verricht worden en daarbij de hoogte van de premie laten variëren. Ook kan zij besluiten slechts bepaalde doelgroepen te subsidiëren.

Minder beleidsvrijheid heeft het college bij het toekennen van een stimuleringspremie bij een participatieplaats. Participatieplaatsen zijn tijdelijke werkplekken waarin mensen in het kader van hun re-integratie additionele arbeid verrichten met behoud van uitkering. De grondslag van de participatieplaatsen is artikel 10a van de wet. Op 1 januari 2009 is de Wet stimulering arbeidsparticipatie (STAP) in werking getreden (Stb. 2008, 590 en 591). In deze wet wordt een aantal wijzigingen met betrekking tot de participatieplaatsen geregeld. Wijzigingen die ervoor moeten zorgen dat uitkeringsgerechtigden nog beter worden toegerust voor de arbeidsmarkt en die regelen dat ook het UWV voor haar uitkeringsgerechtigden over participatieplaatsen kan beschikken.

De uitkeringsgerechtigde op een participatieplaats heeft na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden recht op een premie, tenzij hij onvoldoende meewerkt aan de arbeidsinschakeling. Met de Wet STAP is het mogelijk gemaakt om de premie tweemaal per jaar te verstrekken. Voor de hoogte van de premie is aangesloten bij het bestaande premie-instrument binnen de Wwb en dit is maximaal 2196 euro per jaar (bedrag per 1 januari 2009). Het gaat hier om de premie zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j van de Wwb.

De gemeenteraad legt de regels over de stimuleringspremie vast in een verordening. In deze verordening moet in ieder geval rekening worden gehouden met de hoogte van de premie die bij de participatieplaats wordt toegekend, in relatie tot de armoedeval. Om te voorkomen dat een premie doorwerkt in inkomensafhankelijke regelingen, zoals de zorgtoeslag, dient de tweemalige premie in één bedrag te worden uitbetaald.

Artikel 19 Voorziening gericht op nazorg

Het is belangrijk ervoor te zorgen dat belanghebbenden na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ongeacht of hiervoor loonkostensubsidie is verleend aan de werkgever.

Artikel 20 Overige voorzieningen

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om een bepaalde voorziening die nog niet nader omschreven is, maar gericht op arbeidsinschakeling, tijdelijk of als experiment in te zetten.

Artikel 21 Overige vergoedingen

Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. Het kan hierbij gaan om de volgende kosten:

  • a.

    Verhuiskosten;

  • b.

    Reiskosten;

  • c.

    Kosten voor kinderopvang;

  • d.

    Kosten van werkaanvaarding.

Artikel 22 Beëindigen van een voorziening

Het artikel geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Artikel 23 Wet inschakeling werkzoekenden en Besluit In- en doorstroombanen.Omdat de WIW en de I/D-regelgeving per 1 januari 2004 zijn vervallen is het noodzakelijk de lopende afspraken met WIW-ers, inleners en I/D-werkgevers te borgen. Het betreft hier een beperkte groep belanghebbenden die niet uitgebreid wordt.

De belanghebbenden, de voormalig WIW-ers, hebben een arbeidsovereenkomst die in stand is gebleven onder de Wwb. Bij Nota van wijziging op de Invoeringswet Wwb was geregeld dat de aanstelling naar burgerlijk recht gehandhaafd blijft voor deze groep. Voor werknemers in vaste dienst kan de arbeidsovereenkomst in theorie doorlopen tot het 65ste levensjaar van de werknemer. Voor WIW-ers met een tijdelijke arbeidsovereenkomst geldt dat na afloop ervan wordt bepaald of een voorziening in het kader van de Wwb wordt ingezet. Dit hoeft geen nieuwe arbeidsovereenkomst te zijn, maar een vorm van ondersteuning die adequaat is.

Artikel 24 Onvoorziene omstandighedenDit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 25 HardheidsclausuleDe hardheidsclausule is ook van toepassing op de nadere regels (bij of krachtens deze verordening).

Artikel 26 Citeertitel Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 27 Inwerkingtreding

In het eerste lid wordt de inwerkingtreding van de verordening geregeld. De verordening kan pas in werking treden nadat ze is bekendgemaakt. De Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2005 wordt ingetrokken.