Regeling vervallen per 06-07-2011

Gemeenschappelijke Regeling tot instandhouding en beheer van de DCMR Milieudienst Rijnmond

Geldend van 26-04-2007 t/m 05-07-2011

Intitulé

Gemeenschappelijke Regeling tot instandhouding en beheer van de DCMR Milieudienst Rijnmond

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

De raad van de gemeente, respectievelijk het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van Capelle aan den IJssel;

ieder voorzover het zijn bevoegdheid betreft;  

gelezen het voorstel van het algemeen bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling tot instandhouding van de DCMR Milieudienst Rijnmond;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders ;

gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen. De Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op de Gemeenschappelijke Regeling tot instandhouding van de DCMR Milieudienst Rijnmond;

  b e s l u i t :

  in te stemmen met de navolgende wijzigingen (17e) van de Gemeenschappelijke Regeling tot instandhouding van de DCMR Milieudienst Rijnmond;

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING TOT INSTANDHOUDING EN BEHEER VAN

DE DCMR MILIEUDIENST RIJNMOND

INHOUD

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Hoofdstuk II Inrichting, samenstelling en werkwijze van het bestuur

  • 1.

    Algemene bepaling

  • 2.

    Het algemeen bestuur

  • 3.

    Het dagelijks bestuur

  • 4.

    De voorzitter

  • 5.

    Overige bepalingen

Hoofdstuk III Taken en bevoegdheden van het lichaam

  • 1.

    Algemene bepaling

  • 2.

    Bevoegdhedenverdeling

  • 3.

    Openbaarheid van informatie

  • 4.

    Informatie en verantwoording

Hoofdstuk IV Taken van de dienst

Hoofdstuk V Personeel

Hoofdstuk VI Financiële bepalingen

  • 1.

    De begroting en rekening van het lichaam

  • 2.

    Doorberekening van kosten

  • 3.

    Deelnameverplichting

  • 4.

    Overige financiële bepalingen

Hoofdstuk VII Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Hoofdstuk VIII Geschillen

Hoofdstuk IX Archiefbescheiden

Hoofdstuk X Overgangs- en slotbepalingen

Hoofdstuk XI Aansprakelijkheid

Artikel 1

In deze regeling en de daarop berustende besluiten wordt

verstaan onder:

  • a.

    het lichaam: het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

  • b.

    provinciale staten: provinciale staten van Zuid-Holland;

  • c.

    de raden: de raden van de aan deze Gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten;

  • d.

    de dienst: de DCMR Milieudienst Rijnmond;

  • e.

    het bij de samenwerking betrokken gebied: de rechtsgebieden van de aan deze

Gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten, alsmede het rechtsgebied van de provincie Zuid-Holland, voor zover dit betreft het samenwerlingsgebied Rijnmond, zoals vastgesteld door provinciale staten van Zuid-Holland bij hun besluit van 19 november 1992;

f.de deelnemers: de aan deze Gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten en de provincie Zuid-Holland.

Artikel 2

  • 1. Er is een openbaar lichaam, genaamd Gemeenschappelijke regeling DCMR Milieudienst Rijnmond.

  • 2. Het lichaam is rechtspersoon. Het is gevestigd te Schiedam.

  • 3. Het lichaam wordt ingesteld met het oog op de zorg voor het milieu in het bij de samenwerking betrokken gebied.

HOOFDSTUK II INRICHTING, SAMENSTELLING EN WERKWIJZE VAN HET BESTUUR

1. Algemene bepaling

Artikel 3

Het bestuur van het lichaam bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

2. Het algemeen bestuur

Artikel 4

1.Het algemeen bestuur bestaat uit 20 leden.

Provinciale staten wijzen 3 leden aan. Elk van deze leden heeft bij de besluitvorming in het algemeen bestuur 30 stemmen.

De raad van de gemeente Rotterdam wijst 2 leden van het algemeen bestuur aan. Elk van deze leden heeft bij de besluitvorming in het algemeen bestuur 45 stemmen.

De raden van de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, Bernisse, Bleiswijk, Brielle, Capelle aan den IJssel, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Maassluis, Ridderkerk, Rozenburg, Schiedam, Spijkenisse, Vlaardingen en Westvoorne wijzen elk 1 lid van het algemeen bestuur aan. Elk van deze leden heeft bij de besluitvorming in het algemeen bestuur 4 stemmen.

  • 2.

    In die gevallen waarin alle leden van het dagelijks bestuur zich krachtens enige bepaling van de Provinciewet van medestemmen in het algemeen bestuur dienen te onthouden, is de stemverhouding tussen de ter zake van de betreffende aangelegenheden stemgerechtigde leden van het algemeen bestuur, in afwijking van het bepaalde in het voorgaande lid, als volgt:

    • a.

      het lid dat in dat bestuur zitting heeft namens de provincie Zuid-Holland, heeft 39 stemmen;

    • b.

      het lid dat in dat bestuur zitting heeft namens de gemeente Rotterdam, heeft 39 stemmen;

    • c.

      de leden die in dat bestuur zitting hebben namens één van de overige gemeenten, hebben elk 2 stemmen.

  • 3.

    Provinciale staten en de gemeenteraden kunnen voor de door hen benoemde leden van het algemeen bestuur plaatsvervangende leden aanwijzen, die de door hen benoemde leden bij ontstentenis of verhindering vervangen. Het bepaalde in deze regeling ten aanzien van

de leden van het algemeen bestuur is op de plaatsvervangende leden van overeenkomstige toepassing.

4.Indien ten gevolge van de toepassing van artikel 38 de financiële bijdragen van de deelnemers substantieel ten opzichte van elkaar wijzigen, doet het algemeen bestuur voorstellen aan de deelnemers om met toepassing van artikel 43 de stemverhouding als gegeven in het eerste en tweede lid van dit artikel te wijzigen.

Artikel 5

  • 1.

    De aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur vindt plaats in de eerste vergadering van provinciale staten respectievelijk van de raden in nieuwe samenstelling, te houden op de dag met ingang waarvan provinciale staten respectievelijk de leden van de raad in oude samenstelling aftreden.

  • 2.

    De leden van het algemeen bestuur, gekozen door provinciale staten, treden af op de dag met ingang waarvan provinciale staten aftreden.

De leden van het algemeen bestuur, gekozen door de raden, treden af op de dag met ingang waarvan de leden van de raden aftreden.

  • 3.

    Het lid dat ter vervulling van een buiten de gewone tijd van aftreden opengevallen plaats tot lid van het algemeen bestuur is aangewezen, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, zou hebben moeten aftreden.

  • 4.

    Het aanwijzen ter vervulling van plaatsen die om een andere reden dan bedoeld in het tweede lid openvallen, vindt plaats binnen één maand nadat die plaatsen zijn opengevallen.

  • 5.

    De leden van het algemeen bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter van het algemeen bestuur, alsmede het orgaan dat hen heeft aangewezen, op de hoogte.

  • 6.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege, zodra men ophoudt lid of voorzitter te zijn van het orgaan waardoor men krachtens het bepaalde in artikel 4 is aangewezen.

  • 7.

    Het bestuursorgaan dat een of meer vertegenwoordigers in het algemeen bestuur heeft aangewezen, kan deze vertegenwoordigers ontslaan, indien dezen het vertrouwen van dit bestuursorgaan niet meer bezit. Artikel 50 van de Gemeentewet, dan wel artikel 50 van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing. Op het ontslagbesluit is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 6

Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van één der deelnemers dan wel door of vanwege het bestuur van het lichaam aangesteld of daaraan ondergeschikt, met uitzondering van onderwijzend personeel.

Met ambtenaar worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld zij die in dienst van één der deelnemers dan wel van het lichaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijke recht werkzaam zijn.

Artikel 7

  • 1. Op het houden en de orde van vergaderingen van het algemeen bestuur zijn, voor zover daarvan bij de Wet gemeenschappelijke regelingen niet is afgeweken, de artikelen 17, 19, 20, 22, 26 en 28 tot en met 32 van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks ten minste tweemaal.

  • 3. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.

  • 4. De deuren worden gesloten wanneer een vijfde gedeelte der aanwezige leden daarom verzoek of de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 5. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren wordt vergaderd.

Artikel 8

  • 1. Het algemeen bestuur kan in een besloten vergadering, op grond van de belangen, genoemd in artikel 4 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken welke aan het algemeen bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Deze wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennisdragen, in acht genomen, totdat het algemeen bestuur haar opheft.

  • 2. Op grond van de belangen genoemd in artikel 4 van de Wet openbaarheid van bestuur kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door het dagelijks bestuur en de voorzitter dan het lichaam en door een commissie, ieder ten aanzien van stukken die zij aan het algemeen bestuur of aan de leden van het algemeen bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gedaan.

  • 3. De krachtens het tweede lid aan het algemeen bestuur opgelegde verplichting tot geheimhouding vervalt, indien de oplegging niet door het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering, die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden, tezamen vertegenwoordigd meer dan de helft van het aantal stemmen, is bezocht, wordt bekrachtigd.

  • 4. De krachtens het tweede lid aan leden van het algemeen bestuur opgelegde verplichting tot geheimhouding wordt door hen in acht genomen totdat het orgaan, dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het onderwerp waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan het algemeen bestuur is voorgelegd, totdat het algemeen bestuur haar opheft. Het algemeen bestuur kan deze beslissing alleen nemen in een vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden, tezamen vertegenwoordigend meer dan de helft van het aantal stemmen, is bezocht.

Artikel 9

Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast.

3. Het dagelijks bestuur

Artikel 10

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit 5 leden, te weten: de voorzitter, een vice-voorzitter en drie andere leden.

  • 2. De vice-voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen op bindende voordracht van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eén lid voor financiële aangelegenheden wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen op bindende voordracht van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Twee leden worden door en uit het algemeen bestuur aangewezen op bindende voordracht van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, Bernisse, Bleiswijk, Brielle, Capelle aan den IJssel Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Maassluis, Ridderkerk, Rozenburg, Schiedam, Spijkenisse, Vlaardingen en Westvoorne.

  • 3. Het algemeen bestuur kan voor de door hem benoemde leden van het dagelijks bestuur uit zijn midden plaatsvervangende leden aanwijzen, die de door hem benoemde leden bij ontstentenis of verhindering vervangen. De aanwijzing tot plaatsvervangend lid vindt plaats op bindende voordracht van het (de) college(s) dat (die) het betreffende lid heeft (hebben) voorgedragen. Het plaatsvervangend lid dat de voorzitter vervangt, treedt pas in diens hoedanigheid van voorzitter indien de vice-voorzitter afwezig is. Het bepaalde in deze regeling ten aanzien van de leden van het dagelijks bestuur is op de plaatsvervangende leden van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De op voordracht van Gedeputeerde Staten aangewezen leden hebben ieder 3 stemmen. Het op bindende voordracht aan het College van Burgemeester en Wethouders van Rotterdam aangewezen lid heeft 6 stemmen. De overige leden hebben ieder 2 stemmen.

  • 5. De leden van het dagelijks bestuur treden af met ingang van de dag waarop zij krachtens het bepaalde in artikel 5, tweede lid, aftreden uit het algemeen bestuur.

  • 6. De aanwijzing van leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen die krachtens het bepaalde in het voorgaande lid zijn opengevallen, vindt plaats in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling, volgend op de dag waarop die plaatsen zijn opgevallen.

  • 7. Tussentijds verlies van het lidmaatschap van het algemeen bestuur brengt terstond verlies van het lidmaatschap van het dagelijks bestuur mee.

  • 8. Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijke mededeling aan het algemeen bestuur. Een lid dat ontslag heeft genomen, blijft niettemin zijn betrekking waarnemen totdat zijn opvolger die heeft aanvaard.

  • 9. Het algemeen bestuur kan één of meer leden van het dagelijks bestuur ontslag verlenen, indien dezen het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezitten.

  • 10. De aanwijzing ter vervulling van een plaats die tussentijds openvalt, geschiedt zo spoedig mogelijk.

Artikel 11

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast, dat aan het algemeen bestuur wordt toegezonden.

  • 2. De artikelen 28, 30, 31, 57, 59 en 60 van de Provinciewet zijn van overeenkomstige t oepassing.

  • 3. De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden met gesloten deuren gehouden, voor zover het dagelijks bestuur niet anders heeft bepaald.

Artikel 12

  • 1. In de vergadering van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 2. Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering.

  • 3. Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing. Het dagelijks bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerste vergadering was belegd alleen beraadslagen en besluiten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

Artikel 13

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kan op grond van een belang, genoemd in artikel 4 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan het dagelijks bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat het dagelijks bestuur haar opheft.

  • 2.

    Op grond van een belang, genoemd in artikel 4 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door de voorzitter of een commissie, ten aanzien van de stukken die zij aan het dagelijks bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. De geheimhouding wordt in acht genomen totdat het orgaan, dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel het algemeen bestuur haar opheft.

  • 3.

    Indien het dagelijks bestuur zich ter zake van het behandelde waarvoor een verplichting tot geheimhouding geldt tot het algemeen bestuur heeft gericht, wordt de geheimhouding in acht genomen totdat het algemeen bestuur haar opheft.

4. De voorzitter

Artikel 14

  • 1. De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen op bindende voordracht van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.

  • 2. De voorzitter is tevens voorzitter van het algemeen bestuur en voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 3. Bij afwezigheid of ontstentenis van de voorzitter wordt hij vervangen door de vice-voorzitter van het dagelijks bestuur.

Artikel 15

  • 1.

    De stukken die van het algemeen of van het dagelijks bestuur uitgaan, worden door de voorzitter ondertekend.

  • 2.

    De voorzitter vertegenwoordigt het lichaam in en buiten rechte; hij kan deze vertegenwoordiging aan een door hem aan te wijzen gemachtigde opdragen.

5. Overige bepalingen

Artikel 16

  • 1. Het algemeen bestuur kan, naast commissies van advies, commissies instellen met het oog op de behartiging van bepaalde belangen.

  • 2. De instelling van commissie, de regeling van haar bevoegdheden en samenstelling alsmede de vaststelling van andere nadere regelingen met betrekking tot het functioneren van de commissies, geschiedt overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 24 respectievelijk 25 juncto 52, eerste lid, onder e, f, g en h van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 17

  • 1. Het algemeen bestuur kan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 21 juncto 52, eerste lid, onder c van de Wet gemeenschappelijke regelingen, een regeling vaststellen voor een vergoeding voor de werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten van de leden van bestuur van het lichaam.

  • 2. Ten aanzien van de werkzaamheden en de kosten van de leden van commissies, ingesteld met het oog op de behartiging van bepaalde belangen, is het bepaalde in het vorige lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18

  • 1. De directeur van de dienst fungeert als ambtelijk secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 2. De secretaris is in de vergaderingen van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur aanwezig.

  • 3. De stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan, worden door de secretaris mede-ondertekend.

  • 4. Het dagelijks bestuur regelt de plaatsvervanging van de secretaris.

HOOFDSTUK III TAKEN EN BEVOEGDHEDEN VAN HET LICHAAM

1. Algemene bepaling

Artikel 19

Het lichaam heeft, in het kader van de in artikel 2, derde lid, vermelde zorg, tot taak het beheren en in stand houden van een gemeenschappelijke milieudienst: de DCMR Milieudienst

Rijnmond.

2.Bevoegdhedenverdeling

Artikel 20

  • 1. Met betrekking tot de uitoefening van de in artikel 19 genoemde taak berust bij het algemeen bestuur alle bevoegdheid, die niet bij of krachtens deze regeling aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter is opgedragen.

  • 2. Naast de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde, is het algemeen bestuur in ieder geval belast met en bevoegd tot:

    • a.

      het doen van voorstellen aan de deelnemers omtrent toetreding tot, uittreding uit, wijziging van of opheffing van de regeling;

    • b.

      het aangaan van geldleningen en van rekening-courantovereenkomsten;

    • c.

      het uitlenen van gelden en het waarborgen van geldleningen door anderen aan te gaan;

    • d.

      het kopen, ruilen, vervreemden, bezwaren en in erfpacht aannemen of uitgeven van roerende of onroerende zaken;

    • e.

      het doen van uitgaven voordat de begroting of begrotingswijziging, waarbij deze uitgaven zijn geraamd, is goedgekeurd;

    • f.

      het voeren van rechtsgedingen en beroepsprocedures;

      • g. het berusten in een tegen het lichaam ingestelde rechtsverordening.

Artikel 21

Naast de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde is het dagelijks bestuur belast met en bevoegd tot:

  • a.

    het dagelijks beheer van de dienst;

  • b.

    het toezicht op de dienst en al wat het lichaam aangaat;

  • c.

    de voorbereiding van alles waarover in de vergadering van het algemeen bestuur zal worden beraadslaagd en besloten;

  • d.

    de uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur;

  • e.

    het toezicht op het beheren van de financiën van het lichaam;

  • f.

    het toezicht op het beheren van de eigendommen van het lichaam;

  • g.

    het verhuren, verpachten of op andere wijze in gebruik geven van eigendommen van het lichaam;

  • h.

    het huren en pachten ten behoeve van het lichaam;

  • i.

    het nemen van conservatoire maatregelen, voordat wordt besloten tot het voeren van rechtsgedingen, het instellen van bezwaar en beroep alsmede het vragen om een voorlopige voorziening, ter voorkoming van verjaring en verlies van recht of bezit;

  • j.

    het voorstaan van de belangen van het lichaam bij andere overheden en andere instellingen, diensten of personen, waarmee contact voor het lichaam van belang is;

  • k.

    het afkondigen van besluiten waarvan afkondiging bij wet of bij besluit van het algemeen bestuur is voorgeschreven;

  • l.

    het sluiten van overeenkomsten met derden ten aanzien van het verrichten door de dienst van incidentele werkzaamheden, zoals bedoeld in artikel 25, vijfde lid.

3. Openbaarheid van informatie

Artikel 22

Het bestuur van het lichaam stelt nadere regelen omtrent de openbaarheid van informatie als bedoeld in de Wet openbaarheid van bestuur, met als uitgangspunten:

  • a.

    de verantwoordelijkheid voor het verschaffen van informatie berust bij dat bestuursorgaan van het lichaam, dat het rechtstreeks aangaat;

  • b.

    indien informatieverschaffing belangrijke maatschappelijke of politieke gevolgen kan hebben, dient de deelnemer op wiens rechtsgebied die informatie betrekking heeft, te worden gehoord.

4. Informatie en verantwoording

Artikel 23

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2. Zij geven ongevraagd aan het algemeen bestuur alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur te voeren en gevoerde bestuur nodig is, tenzij het algemeen belang zich daartegen verzet.

  • 3. Zij geven, tezamen dan wel afzonderlijk, aan het algemeen bestuur, wanneer dit bestuur of één of meer leden daarvan hierom verzoekt, alle gevraagde inlichtingen, tenzij het algemeen belang zich daartegen verzet.

  • 4. Het reglement van orde voor het algemeen bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het in de tweede en derde lid bepaalde.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden is van overeenkomstige toepassing op de voorzitter voor het door hem gevoerde bestuur.

Artikel 24

  • 1. Het algemeen en het dagelijks bestuur verstrekken aan de raden respectievelijk aan provinciale staten alle inlichtingen die door één of meer leden van die bestuursorganen worden verlangd, tenzij het algemeen belang zich daartegen verzet. Het reglement van orde van hetbetreffende bestuur regelt de wijze waarop hieraan uitvoering wordt gegeven.

  • 2. Een lid van het algemeen bestuur verschaft aan het bestuursorgaan dat hem heeft aangewezen alle inlichtingen, die door dit bestuursorgaan of één of meer leden daarvan worden verlangd, op de wijze die door dit bestuursorgaan is bepaald, tenzij het algemeen belang zich daartegen verzet.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur is aan het bestuursorgaan dat hem heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid, op de wijze die door dat bestuursorgaan is bepaald.

HOOFDSTUK IV TAKEN VAN DE DIENST

Artikel 25

  • 1.

    De dienst kan, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden, adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden verrichten op het gebied van de zorg voor het milieu.

  • 2.

    De dienst heeft in ieder geval tot taak het in standhouden van een Centrale Meld- en Regelkamer en een Coördinatie- en Informatiepunt handhaving milieu-regelgeving, alsmede - met inachtneming van het terzake door de deelnemer geformuleerde beleid - voor de provincie Zuid-Holland:

    • -

      het adviseren over door gedeputeerde staten te geven beschikkingen ingevolge hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer;

    • -

      controle op de naleving van de Wet milieubeheer en de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland, onderdeel bedrijfsafvalstoffen, alsmede het voeren van overleg met de Directie Water en Milieu van de provincie over mogelijke toepassing van handhavingsmiddelen ingeval van geconstateerde overtredingen;

    • -

      uitvoering van procedures ten behoeve van ingevolge hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer te geven beschikkingen;

    • -

      het adviseren over de door Gedeputeerde Staten in rekening te brengen leges voor de afgifte van beschikkingen;

    • -

      uitvoering c.q. begeleiding van bodemsaneringsprogramma's in het kader van de Wet bodembescherming;

    • -

      uitvoering van overige taken samenhangend met en voortvloeiend uit de Wet bodembescherming;

    • -

      het instandhouden van een geluidhinderdienst als bedoeld in artikel 159 van de Wet geluidhinder;

    • -

      uitvoering van taken samenhangend met en voortvloeiend uit de overige aspecten van de Wet geluidhinder betreffende industrielawaai, verkeerslawaai en spoorweglawaai;

    • -

      het leveren van een milieutechnische inbreng in door de provincie op te stellen milieu-effectrapporten, c.q. door de provincie op te stellen richtlijnen ten behoeve van milieu-effectrapportage;

    • -

      uitvoering van onderzoek en metingen op basis van in overleg met de Directie Water en Milieu op te stellen onderzoeks- en meetprogramma's;

    • -

      milieutechnische advisering over ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen en streekplannen, alsmede over verzoeken om afgifte van een verklaring van geen bezwaar;

    • -

      het leveren van een bijdrage aan de beleidsontwikkeling van de provincie op het gebied van het milieubeheer in het algemeen, met extra accent op de luchtverontreinigingsproblematiek en de industriële veiligheid;

Voor de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, Bernisse, Bleiswijk, Brielle, Capelle aan den Ijssel, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Maassluis, Ridderkerk, Rozenburg, Schiedam, Spijkenisse, Vlaardingen en Westvoorne:

  • -

    het adviseren over door burgemeester en wethouders c.q. de dagelijkse besturen van de deelgemeenten te geven beschikkingen ingevolge de Wet milieubeheer;

  • -

    uitvoering van de procedures conform de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    controle op de naleving van de Wet milieubeheer en de Wet Bodembescherming, alsmede het adviseren over mogelijke toepassing van handhavingsmiddelen in geval van geconstateerde overtredingen;

  • -

    het adviseren over door Burgemeester en Wethouders in rekening te brengen leges voor de afgifte van beschikkingen;

Voor de gemeente Krimpen aan den IJssel, tevens:

-de uitvoering van onderzoeken naar mogelijke verontreiniging van de bodem en het adviseren over en begeleiden van bodemsaneringsprojecten voor zover deze niet onder vigeur van de Wet bodembescherming worden uitgevoerd;

Voor de gemeente Barendrecht, tevens:

-de uitvoering van de in het kader van de Wet geluidhinder te verrichten geluidmetingen;

Voor de gemeente Rotterdam:

  • -

    de periodieke invulling van de milieubeleidscyclus (beleidsplan, uitvoeringsprogramma, monitoring/verslaglegging, omgevingsverkenning en evaluatie);

  • -

    beleidsontwikkeling op het gebied van milieubeheer in het algemeen, met accent op de thema’s bedrijven, huishoudens, bodem, lucht, geluid, externe veiligheid, energie, groen, water, duurzaam bouwen, verkeer en vervoer;

  • -

    advisering over het milieubeleid van andere Rotterdamse diensten;

  • -

    advisering over door Burgemeester en Wethouders c.q. de dagelijkse besturen van de deelgemeenten te geven beschikkingen ingevolge de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming alsmede advisering over andere met deze wetgeving samenhangende en daaruit voortvloeiende taken;

  • -

    controle op de naleving van de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming alsmede het adviseren over de mogelijke toepassing van handhavingsmiddelen in geval van geconstateerde overtredingen;

  • -

    in het kader van de uitvoering en handhaving van de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming uitvoeren van of begeleiden van bodemonderzoek, het nemen en analyseren van bodem- en grondwatermonsters, de beoordeling van de resultaten van bodemonderzoek, toetsen van bodemonderzoeken, saneringsverslagen, nazorg- en monitoringsrapporten, alsmede advisering over en begeleiding van onderzoek en sanering,met inbegrip van het toetsen van saneringsplannen;

  • -

    uitvoeringen van taken samenhangend met de Verordening bodembescherming Rotterdam, het bouwstoffenbesluit, het Besluit opslaan in ondergrondse tanks, het Besluit verplicht bodemonderzoek op bedrijfsterreinen en het flankerend beleid hiervan, de ministeriële vrijstellingsregeling, de bedrijvenregeling en de bodemparagraaf in de Bouwverordening;

  • -

    uitvoering van procedures conform de Wet milieubeheer, de Algemene wet bestuursrecht en de Wet bodembescherming;

  • -

    uitvoering van procedures conform de wet op de burgerlijke rechtsvordering (invordering dwangsommen);

  • -

    het leveren van chemische adviezen;

  • -

    advisering over de sanering van milieuhinderlijke bedrijven;

  • -

    het mede ontwikkelen en uitvoeren van huishoudensprojecten in de gemeente, waaronder participatieprojecten met Rotterdamse burgers en organisaties;

  • -

    het instandhouden van een milieusubsidiedesk;

  • -

    milieutechnische en beleidsadvisering over ruimtelijke plannen zoals locatiestudies, bestemmingsplannen en bouwplannen;

    • 3.

      Met betrekking tot de uitvoering en nadere invulling van de in het vorige lid genoemde taken worden door of namens het dagelijks bestuur en elk van de deelnemers schriftelijk werkafspraken gemaakt.

    • 4.

      In aanvulling op het bepaalde in het tweede lid verricht de dienst op verzoek van een deelnemer andere adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van de zorg voor het milieu.

    • 5.

      Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit de in het tweede en vierde lid bedoelde taken, kan de dienst op verzoek van derden adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van de zorg voor het milieu verrichten. Onder derden worden verstaan: niet deelnemers aan de regeling. Het dagelijks bestuur besluit op een verzoek indien het incidentele werkzaamheden betreft. In andere gevallen beslist het algemeen bestuur.

    • 6.

      Het dagelijks bestuur kan zijn in het vijfde lid genoemde bevoegdheid opdragen aan de directeur van de dienst.

Artikel 26

  • 1. Indien ten gevolge van wijziging van wettelijke regelingen, ter bescherming van het milieu, uitvoerende werkzaamheden als bedoeld in het tweede lid van artikel 25 gaan strekken ter uitvoering van een andere regeling dan ter uitvoering waarvan zij ten tijde van het van kracht worden van deze gemeenschappelijke regeling strekten, dan wel indien in deze werkzaamheden ten gevolge van een dergelijke wijziging veranderingen optreden, blijven zij, voor zover hun strekking en omvang door die wijziging niet wezenlijk veranderen, behoren tot de taken die overeenkomstig artikel 25, tweede lid, aan de dienst zijn opgedragen.

  • 2. Het bepaalde in het voorgaande lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van ondersteunende en adviserende werkzaamheden als bedoeld in het tweede lid van artikel 25.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van werkzaamheden als bedoeld in artikel 25, vierde lid, met dien verstande dat voor "het van kracht worden van deze gemeenschappelijk regeling" wordt gelezen: het moment waarop het verzoek wordt gedaan.

HOOFDSTUK V PERSONEEL

Artikel 27

  • 1. De directeur van de dienst wordt door het algemeen bestuur benoemd uit een door het dagelijks bestuur op te maken voordracht van ten minste twee personen. Het algemeen bestuur kan hem schorsen en ontslaan.

  • 2. De instructie van de directeur wordt door het dagelijks bestuur vastgesteld.

  • 3. De directeur is belast met de leiding van de dienst en de zorg voor een juiste taakvervulling in de organisatie.

Artikel 28

  • 1. Het dagelijks bestuur is, binnen het raam van de door het algemeen bestuur vastgestelde formatie, belast met het aanstellen als ambtenaar, het tewerkstellen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijke recht en met het schorsen en ontslaan van het personeel van het lichaam, de directeur van de dienst uitgezonderd.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden opdragen aan de directeur van de dienst, tenzij het ambtenaren betreft die belast zijn met functies van leidinggevende aard welke rechtstreeks onder de directeur ressorteren.

Artikel 29

  • 1. Op het personeel in dienst van het lichaam zijn de rechtspositieregelingen die zijn of zullen worden vastgesteld voor het personeel in dienst van de provincie Zuid-Holland, van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan aan het provinciaal bestuur voorstellen doen met betrekking tot de vaststelling van uitvoeringsregelingen die, in verband met de specifieke taakuitoefening door de dienst, voor het personeel van belang worden geacht.

  • 3. Waar in de in het eerste lid bedoelde regelingen gesproken wordt van "provinciale staten", "gedeputeerde staten" dan wel "hoofd van dienst" wordt voor de toepassing in het kader van deze gemeenschappelijke regeling respectievelijk gelezen: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de directeur.

HOOFDSTUK VI FINANCIëLE BEPALINGEN

1. De begroting en rekening van het lichaam

Artikel 30

Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 31

  • 1. De begroting van het lichaam wordt uiterlijk 1 juli voorafgaande aan het jaar waarvoor deze geldt door het algemeen bestuur vastgesteld.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerp-begroting zes weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan provinciale staten.

  • 3. De ontwerp-begroting wordt door de zorg van de deelnemers voor een ieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld. Artikel 190, tweede en derde lid, van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De raad van een deelnemende gemeente en provinciale staten kunnen omtrent de ontwerp-begroting het dagelijks bestuur van hun gevoelen doen blijken. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin dit gevoelen is vervat bij de ontwerp-begroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 5. Nadat deze is vastgesteld, zendt het algemeen bestuur de begroting aan de raden der deelnemende gemeenten en aan provinciale staten, die de minister van Binnenlandse Zaken ter zake van hun gevoelen kunnen doen blijken. Indien de begroting ongewijzigd wordt vastgesteld, kan worden volstaan met mededeling hiervan. Het algemeen bestuur zendt vervolgens de begroting ter kennisneming of, indien de minister dat ingevolge artikel 207 van de Provinciewet heeft bepaald, ter goedkeuring aan de minister van Binnenlandse Zaken.

  • 6. Het bepaalde in het tweede, vierde en vijfde lid is mede van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met uitzondering van overschrijvingen vanuit de post "Onvoorziene uitgaven".

Artikel 32

  • 1. De begroting wordt ingericht overeenkomstig de Provinciale Comptabiliteitsvoorschriften 1979, voor zover daarvan niet is afgeweken in bijlage 3.

  • 2. Aan de begroting wordt een meerjarenraming toegevoegd.

Artikel 33

  • 1. Het algemeen bestuur stelt de rekening van het lichaam vast uiterlijk 1 juli, volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft en zendt deze vervolgens aan de minister van Binnenlandse Zaken.

  • 2. Het dagelijks bestuur voegt bij het voorstel voor de rekening een verslag van een onderzoek naar de deugdelijkheid van de rekening, ingesteld door de overeenkomstig artikel 36 aangewezen deskundige.

Artikel 34

De rekening wordt ingericht overeenkomstig de Provinciale Comptabiliteitsvoorschriften 1979, voor zover daarvan niet is afgeweken in bijlage 3.

Artikel 35

Het algemeen bestuur stelt regelen vast met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en het financieel beheer van het lichaam.

Artikel 36

  • 1.

    Het algemeen bestuur wijst één of meer deskundigen aan voor de controle op het financieel beheer en de administratie van het lichaam.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde controle regels vast.

2. Doorberekening van kosten

Artikel 37

De kostensoorten "algemene kosten" en "overheadkosten" worden volgens de in bijlage 2 bij deze regeling aangegeven verdeelmethodieken over de verschillende kostendragers (taken) verdeeld. De directe personele, specifieke, materiële en kapitaalkosten worden direct over de kostendragers verdeeld.

3. Deelnameverplichting

Artikel 38

  • 1.

    Met het oog op de voor hen uit te voeren taken als bedoeld in artikel 25, tweede lid, verbinden de deelnemers zich tot de financiële verplichtingen welke na goedkeuring zijn opgenomen in de begroting 2004, inclusief de eerste wijziging daarop, als vertaling van de personele en materiële inzet ten behoeve van de uitvoering van die taken. De bedragen worden jaarlijks gecorrigeerd met het prijsindexcijfer voor de overheidsconsumptie.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is mede van toepassing voor nieuwe deelnemers, met dien verstande dat als uitgangspunt geldt de goedgekeurde begroting, inclusief wijzigingen van het 1e volledige jaar na toetreding.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het volgende lid is een deelnemer gerechtigd, zonder wijziging van de regeling, wijzigingen in het niveau van uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taken te bewerkstelligen, voor zover de wijzigingen in financiële verplichtingen welke daarvan het gevolg zullen zijn, gezamenlijk niet meer dan 25% van die verplichtingen bedragen.

  • 4.

    Wijzigingen als bedoeld in het vorige lid kunnen, indien zij een vermindering van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen tot gevolg hebben, jaarlijks niet meer dan 5% van die verplichtingen bedragen.

Indien het totaal van de verminderingen van de in het eerste lid bedoelde financiële verplichtingen, als gevolg van wijzigingen als bedoeld in het vorige lid, op enig moment meer dan 10% van die verplichtingen bedraagt, zal de betreffende deelnemer ter zake van de verschuiving in de verdeling van overheadkosten aan het lichaam een afkoopsom verschuldigd zijn welke door het algemeen bestuur wordt vastgesteld.

Indien daartoe naar het oordeel van het algemeen bestuur de noodzaak bestaat, is het gestelde in artikel 42, voor zover betrekking hebbende op de toewijzing van personeel, van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    De in het vorige lid bedoelde beperking is niet van toepassing op wijzigingen in de uitvoering van taken welke bekostigd wordt door middel van projectsubsidies ten behoeve van de uitvoering van bodemsaneringsprogramma's of de zonering industrielawaai, indien en voor zover een wijziging optreedt in de verstrekking van die subsidies.

  • 6.

    Om omvangrijker wijzigingen dan bedoeld in het derde en vierde lid van dit artikel is het bepaalde in artikel 43 van toepassing. De in het eerste lid genoemde verbintenis is op de aldus gewijzigde inzet en de verplichtingen welke daaruit voortvloeien, van overeenkomstige toepassing.

4. Overige financiële bepalingen

Artikel 39

  • 1. De deelnemers betalen uiterlijk 15 februari, 15 mei, 15 augustus en 15 november een voorschot in de kosten van het lopende boekjaar ten bedrage van 25% van het jaarbudget.

  • 2. Naar aanleiding van de administratie over de afzonderlijke kwartalen kan het dagelijks bestuur bepalen dat een van het in het eerste lid bedoelde bedrag afwijkend voorschot wordt betaald.

  • 3. Uiterlijk 1 juni vindt per deelnemer een eerste afrekening plaats over het voorafgaande boekjaar overeenkomstig het ontwerp van de voorlopige rekening.

  • 4. De definitieve afrekening vindt plaats binnen twee maanden na vaststelling van de rekening.

Artikel 39a

  • 1. De deelnemers zullen er steeds zorg voor dragen dat het lichaam te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te voldoen.

  • 2. Indien aan het algemeen bestuur van het lichaam blijkt dat een deelnemer weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet het algemeen bestuur onverwijld aan Gedeputeerde Staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 Gemeentewet, respectievelijk een verzoek aan de Minister tot toepassing van artikelen 198 en 199 Provinciewet.

Artikel 40

Het algemeen bestuur kan een regeling vaststellen met betrekking tot de heffing van leges voor het op aanvraag leveren van diensten.

HOOFDSTUK VII TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING EN OPHEFFING

Artikel 41

  • 1. Toetreding door andere gemeenten vindt plaats, indien meer dan de helft van het aantal deelnemers, vertegenwoordigende ten minste 150/240 van het aantal stemmen in het algemeen bestuur daarin bewilligt.

  • 2. Het algemeen bestuur doet het nodige om de gevolgen van toetreding te regelen.

  • 3. De toetreding gaat in op de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de voor de toetreding noodzakelijke wijziging van de regeling in werking is getreden.

Artikel 42

  • 1. Een deelnemer kan uittreden, indien meer dan de helft van het aantal deelnemers, vertegenwoordigende ten minste 150/240 van het aantal stemmen in het algemeen bestuur, instemt met de afwikkeling van de financiële en organisatorische gevolgen daarvan.

  • 2. Indien een deelnemer uit de regeling wenst te treden, zal in het kader van de in het eerste lid bedoelde afwikkeling van de financiële gevolgen daarvan een toewijzing van personeel aan deze deelnemer plaatsvinden en zal er een compensatie verschuldigd zijn voor de overige rechten en verplichtingen.

  • 3. De hoeveelheid toe te wijzen personeel wordt bepaald op basis van de begroting over het jaar voorafgaand aan het jaar van uittreding en betreft zowel het directe als het indirecte personeel.

  • 4. De hoeveelheid toe te wijzen indirect personeel en de overige rechten en verplichtingen worden bepaald op basis van de kostenverdelingen, welke zijn opgenomen in de begroting over het jaar voorafgaand aan het jaar van uittreding.

  • 5. Compensatie voor de overige rechten en verplichtingen, als bedoeld in het tweede lid, zal in een bijdrage ineens voldaan worden. Deze bijdrage is gelijk aan driemaal de op de in het vierde lid aangegeven wijze bepaalde hoeveelheid overige rechten en verplichtingen.

  • 6. Uittreding kan slechts plaatsvinden met ingang van 1 januari van het jaar, volgende op dat waarin de voor uittreding noodzakelijk wijziging van de regeling in werking is getreden.

Artikel 43

De regeling wordt gewijzigd indien meer dan de helft van het aantal deelnemers, vertegenwoordigende ten minste 150/240 van het aantal stemmen in het algemeen bestuur, daartoe besluit.

Artikel 44

  • 1. De regeling kan worden opgeheven indien meer dan de helft van het aantal deelnemers, vertegenwoordigende ten minste 180/240 van het aantal stemmen in het algemeen bestuur, daartoe besluit.

  • 2. Door het algemeen bestuur wordt een liquidatieplan vastgesteld, de raden en provinciale staten gehoord.

  • 3. Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel, met inachtneming van het bepaalde in de leden 3 en 4 van artikel 42.

  • 4. Toewijzing van personeel aan de deelnemers zal plaatsvinden bij besluit van het algemeen bestuur.

Artikel 45

Bij ontbinding van het lichaam in verband met opheffing van de regeling of anderszins, blijft het lichaam voortbestaan voor zover dat voor de vereffening van zijn vermogen noodzakelijk is.

HOOFDSTUK VIII GESCHILLEN

Artikel 46

  • 1. Voordat over een bestuursgeschil de beslissing van de Kroon of de burgerlijke rechter wordt ingeroepen, legt het algemeen bestuur het geschil voor aan de Commissaris van de Koningin in de provincie Zuid-Holland.

  • 2. De commissaris hoort de bij het geschil betrokken partijen.

  • 3. Hij brengt binnen drie maanden advies uit over de mogelijkheden partijen tot overeenstemming te brengen.

  • 4. Indien de aard van het geschil daartoe aanleiding geeft, dan wel indien een bestuursorgaan van de provincie partij is in het geschil, laat de commissaris zich bij de voorbereiding van het in het derde lid bedoelde advies bijstaan door twee door hem aan te wijzen burgemeesters van deelnemende, niet als partij bij het geschil betrokken gemeenten.

Artikel 46a.

De ombudsman van de gemeente Rotterdam is bevoegd tot behandeling van verzoekschriften

als bedoeld in artikel 9:18, van de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK IX ARCHIEFBESCHEIDEN

Artikel 47

  • 1. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de bescheiden van de bestuursorganen ingesteld bij de gemeenschappelijke regeling overeenkomstig een door het algemeen bestuur vast te stellen regeling, welke aan gedeputeerde staten moet worden medegedeeld.

  • 2. Gedeputeerde Staten oefenen toezicht uit op de krachtens het eerste lid aan het dagelijks bestuur opgedragen zorg voor de archiefbescheiden overeenkomstig het Archiefbesluit 1995 (Stb. 1998. 266), voor zover deze van toepassing zijn op de bestuursorganen van gemeenten.

  • 3. De secretaris is belast met het beheer van de archiefbescheiden, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats van de gemeente Rotterdam.

  • 4. De archivaris van de gemeente Rotterdam oefent toezicht uit op het in het derde lid genoemde beheer.

  • 5. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid, van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbestanden van de in deze regeling genoemde bestuursorganen is aangewezen de archiefbewaarplaats van de gemeente Rotterdam.

  • 6. De in het vijfde lid bedoelde archiefbescheiden worden beheerd door de archivaris van de gemeente Rotterdam.

  • 7. De door de besturen der deelnemende gemeenten krachtens overeenkomsten van bruikleen aan het bestuur van de provincie (als rechtsopvolger van Rijnmond) uitgeleende archiefbescheiden worden geacht onder dezelfde voorwaarden in bruikleen te zijn aangegeven aan het bestuur van het lichaam.

HOOFDSTUK X OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 48

Deze regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 49

Gedeputeerde staten van Zuid-Holland zenden de regeling, alsmede de wijzigingen daarvan, aan de Kroon toe ter goedkeuring.

Artikel 50

  • 1. De regeling treedt in werking op 1 maart 1987 indien is voldaan aan het bepaalde in artikel 52 juncto artikel 27 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, dan wel op de eerste dag van de eerste maand, volgende op de dag met ingang waarvan daaraan is voldaan.

  • 2. De besturen van de deelnemers dragen op de gebruikelijke wijze zorg voor de bekendmaking van de regeling.

Artikel 51

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 5 vindt de eerste aanwijzing van leden van het algemeen bestuur plaats gelijktijdig met de vaststelling van de regeling door de deelnemers.

  • 2. De leden van het eerste dagelijks bestuur worden aangewezen in de eerste vergadering van het algemeen bestuur na de inwerkingtreding van deze regeling.

Artikel 52

  • 1. Het bepaalde in het eerste tot en met vierde lid van artikel 31 is niet van toepassing op de begroting van het jaar 1987, waarvan het ontwerp is opgenomen als bijlage 1 bij deze regeling.

  • 2. De begroting voor het jaar 1987 wordt vastgesteld in de eerste vergadering van het algemeen bestuur na de inwerkingtreding van deze regeling.

Artikel 53

Het eerste boekjaar wordt geacht aan te vangen op 1 januari 1987, met dien verstande dat gedeputeerde staten van Zuid-Holland verantwoordelijk zijn voor het gevoerde financiële beheer tot aan het moment van in werking treden van deze gemeenschappelijke regeling.

Artikel 54

In afwijking van het bepaalde in het eerste lid van artikel 39 betalen de deelnemers uiterlijk op 1 april 1987 dan wel, indien deze regeling op dat tijdstip nog niet in werking is getreden, uiterlijk veertien dagen na de datum van inwerkingtreding een voorschot in de kosten van het eerste boekjaar ten bedrage van 50% van het jaarbudget.

Artikel 55

  • 1. Ten behoeve van de deelnemende gemeenten waarvan de bevoegdheid tot het verlenen van vergunningen ingevolge de Hinderwet krachtens de Wet opheffing openbaar lichaam Rijnmond tot 1 maart 1987 bij gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland berust, de gemeente Rotterdam uitgezonderd, geldt met betrekking tot de financiële verplichtingen, voortvloeiende uit de uitvoering van de in het tweede lid van artikel 25 genoemde taken, voor de jaren 1987, 1988 en 1989 een overgangsregeling in de vorm van een geldelijke tegemoetkoming ten behoeve van de uitvoering van de betreffende taken, zoals opgenomen in bijlage 4 bij deze regeling.

  • 2. De overgangsregeling wordt bekostigd door de provincie Zuid-Holland en de gemeente Rotterdam, is de verhouding 5:3.

Artikel 56

Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze regeling gaan alle rechten en verplichtingen, voor zover ze samenhangen met werkzaamheden en personeel die in deze regeling worden ingebracht, over van de provincie Zuid-Holland naar het lichaam.

Artikel 57

In afwijking van het bepaalde in artikel 5 wijst de raad van een toetredende gemeente, voor de inwerkingtreding van de voor de toetreding noodzakelijke wijziging van de regeling, uit zijn midden, de voorzitter inbegrepen, een lid van het algemeen bestuur aan.

Artikel 58

In verband met de toetreding van een gemeente kan het dagelijks bestuur in afwijking van het bepaalde in artikel 39 voor het jaar van toetreding van deze gemeente een afwijkende regeling treffen inzake de vervaldata van voorschotten en de eerste afrekening.

HOOFDSTUK XI AANSPRAKELIJKHEID

Artikel 59

  • 1. Het lichaam verzekert zich tegen:

    • a.

      Burgerrechtelijke aansprakelijkheid (wettelijke en contractuele aansprakelijkheid) voor schade aan personen en goederen;

    • b.

      Wettelijke aansprakelijkheid voor vermogensschade.

  • 2. Indien en voor zover de verzekering een voor rekening van het lichaam komende schade niet dekt, komt deze voor rekening van de desbetreffende deelnemer binnen wiens aan de dienst opgedragen takenpakket de schadeveroorzakende gebeurtenis is voorgevallen.