Regeling vervallen per 18-05-2017

Nadere regels Re-integratieverordening Participatiewet 2015

Geldend van 21-02-2015 t/m 17-05-2017

Intitulé

Nadere regels Re-integratieverordening Participatiewet 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel;

overwegende dat het wenselijk is het beleid omtrent de re-integratievoorzieningen vast te leggen in nadere regels;

gezien het advies van de Cliëntenraad van 10 december 2014;

gelet op artikel 2, tweede lid, van de Re-integratieverordening Participatiewet Capelle aan den IJssel 2015;

b e s l u i t :

vast te stellen:

Nadere regels Re-integratieverordening Participatiewet 2015.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. De begripsomschrijvingen zoals bedoeld in artikel 1 van de Re-integratieverordening Participatiewet en IOAW/IOAZ Capelle aan den IJssel 2015 zijn in deze nadere regels van overeenkomstige toepassing.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid gelden de volgende begripsomschrijvingen:

    • a.

      verordening: Re-integratieverordening Participatiewet en IOAW/IOAZ Capelle aan den IJssel 2015;

    • b.

      belanghebbende: personen die behoren tot de doelgroep;

    • c.

      uitkeringsgerechtigde: de belanghebbende met een uitkering van de gemeente.

Hoofdstuk 2 Loonkostensubsidie (artikel 8 van de verordening)

Artikel 2 Algemene bepaling

Titel 4.2 ‘Subsidies’ van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 3 Termijn van de aanvraag

De aanvraag voor loonkostensubsidie wordt vóór aanvang van het dienstverband ingediend.

Artikel 4 Wijze van aanvragen

De werkgever maakt voor het aanvragen van een loonkostensubsidie gebruik van het 'Aanvraagformulier loonkostensubsidie'.

Artikel 5 Voorwaarden van de loonkostensubsidie

  • 1. De werkgever heeft aanspraak op loonkostensubsidie, indien deze een dienstverband aangaat voor de duur van minimaal 6 maanden met een belanghebbende die een bijstandsuitkering ontvangt.

  • 2. De werkgever heeft slechts eenmaal per werknemer aanspraak op loonkostensubsidie.

  • 3. Het recht op loonkostensubsidie ontstaat wanneer het dienstverband een zodanig aantal uren omvat dat de uitkeringsgerechtigde geen beroep meer hoeft te doen op een (aanvullende) bijstandsuitkering.

  • 4. In afwijking van het derde lid bestaat aanspraak op loonkostensubsidie bij een dienstverband

    met een omvang van ten minste 20 uur per week indien:

    • a.

      uit onafhankelijk medisch onderzoek is gebleken dat er sprake is van een medische urenbeperking waardoor de belanghebbende niet in staat is tot het verrichten van voltijdse arbeid;

    • b.

      om sociale redenen is gebleken dat volledige uitstroom uit de bijstandsuitkering niet mogelijk is.

  • 5. Het bepaalde in het eerste tot en met het derde lid is niet van toepassing op een dienstverband bij een uitzendorganisatie indien aan de uitzendorganisatie voor de betreffende werknemer loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 8 is verleend.

  • 6. Het bepaalde in het vierde lid is niet van toepassing op een dienstverband bij een uitzendorganisatie.

  • 7. De werkgever heeft geen aanspraak op een loonkostensubsidie als bedoeld in het eerste lid wanneer deze een dienstbetrekking aangaat met een werknemer die voorafgaande aan het dienstverband een werkstage als bedoeld in artikel 10 van de verordening heeft volbracht.

Artikel 6 Hoogte van de loonkostensubsidie

  • 1. De loonkostensubsidie, als bedoeld in artikel 5, bedraagt € 2.500,- bij een dienstverband van ten minste 6 en minder dan 12 maanden met een omvang van ten minste 32 uur per week.

  • 2. De loonkostensubsidie, als bedoeld in artikel 5, bedraagt € 5.000,- bij een dienstverband van tenminste 12 maanden met een omvang van ten minste 32 uur per week.

  • 3. Indien de omvang van het dienstverband kleiner is dan 32 uur per week, dan wordt de subsidie verlaagd naar rato van het aantal uren.

  • 4. Indien de omvang van het dienstverband groter is dan 32 uur per week, dan is de subsidie niet hoger dan het bedragen genoemd in het eerste en tweede lid.

Artikel 7 Uitbetalen loonkostensubsidie

De loonkostensubsidie, als bedoeld in artikel 5, wordt per kwartaal achteraf uitbetaald op basis van de salarisspecificaties.

Artikel 8 Voorwaarden van de loonkostensubsidie voor deeltijdwerk via uitzendorganisaties

  • 1. Een uitzendorganisatie heeft aanspraak op loonkostensubsidie indien de belanghebbende deeltijdse arbeid verricht voor deze uitzendorganisatie en een aanvullende bijstandsuitkering ontvangt.

  • 2. De aanspraak en hoogte van de loonkostensubsidie als bedoeld in het eerste lid is afhankelijk van het aantal gewerkte uren in de periode van 12 maanden na de eerste werkdag.

  • 3. De loonkostensubsidie kan bestaan uit een basissubsidie, een verlengde subsidie en een uitstroomsubsidie.

  • 4. De uitzendorganisatie heeft aanspraak op de basissubsidie, indien de belanghebbende 250 uren gewerkt heeft via de uitzendorganisatie.

  • 5. De uitzendorganisatie maakt in aanvulling op lid 4 nog eenmalig aanspraak op de basissubsidie, indien de belanghebbende 500 uren heeft gewerkt via de uitzendorganisatie.

  • 6. De uitzendorganisatie heeft na 750 en 1000 gewerkte uren aanspraak op de verlengde subsidie indien:

    • a.

      uit onafhankelijk medisch onderzoek is gebleken dat er sprake is van een medische urenbeperking waardoor de belanghebbende niet in staat is tot het verrichten van voltijdse arbeid;

    • b.

      om sociale redenen is gebleken dat de belanghebbende niet in staat is tot het verrichten van voltijdse arbeid.

  • 7. De uitzendorganisatie heeft aanspraak op de uitstroomsubsidie indien de belanghebbende, aansluitend op het in lid 5 of 6 genoemde aantal uren, gedurende ten minste 6 maanden door arbeid bij dezelfde uitzendorganisatie geen beroep doet op een (aanvullende) bijstandsuitkering.

  • 8. De werkgever heeft slechts eenmaal per werknemer aanspraak op deze loonkostensubsidie.

Artikel 9 Hoogte van de loonkostensubsidie voor deeltijdwerk via uitzendorganisaties

  • 1. De basissubsidie bedraagt € 600,- voor elke 250 uur.

  • 2. De verlengde subsidie bedraagt € 600,- voor elke volgende 250 uur.

  • 3. De uitstroomsubsidie bedraagt € 2.600,-

  • 4. Uitbetaling vindt plaats na aanlevering van salarisspecificaties aan de hand waarvan het aantal gewerkte uren kan worden vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Werkstage (artikel 10 van de verordening)

Artikel 10 Duur van werkstage

  • 1. Indien de werkstage wordt ingezet voor het behouden of opdoen van werknemersvaardigheden, duurt de werkstage 3 maanden. Deze termijn kan worden verlengd tot maximaal 6 maanden.

  • 2. Indien de werkstage wordt ingezet wanneer de werkgever de intentie heeft om na de werkstage een arbeidsovereenkomst aan te gaan, duurt de werkstage maximaal 3 maanden. Deze termijn kan niet worden verlengd.

  • 3. De termijn zoals bedoeld in lid 1 en 2 kan worden verlengd met de duur van de periode waarin de belanghebbende tijdens de stage wegens in de persoon gelegen factoren geen werkzaamheden heeft verricht.

  • 4. Een werkstage kan niet worden ingezet voor de werknemer waarvoor de werkgever een beroep doet op een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 6 en artikel 8 van deze nadere regels.

Artikel 11 Verplichtingen werkstage

Verplichtingen die aan de werkstage verbonden zijn:

  • a.

    de stageverlenende organisatie sluit met de belanghebbende een stageovereenkomst af door middel van een standaard stageovereenkomst die door de gemeente is verstrekt;

  • b.

    de stageverlenende organisatie is primair verantwoordelijk voor het handelen van de belanghebbende en kan de daaruit voortvloeiende schade als gevolg van wettelijke aansprakelijkheid of ongevallen niet afwentelen op de belanghebbende;

  • c.

    kosten wegens door een belanghebbende aan eigendommen van derden toegebracht schade, alsmede schade als gevolg van ongevallen, tijdens werk- en reisuren worden in beginsel verhaald op de ongevallen- en aansprakelijkheidsverzekering van de stageverlenende organisatie;

  • d.

    kosten in verband met wettelijke aansprakelijkheid en ongevallen die niet of niet volledig op een verzekering van de stageverlenende organisatie kunnen worden verhaald, worden verhaald op de Praktijkervaringsplekpolis van de gemeente. De uitkering dan wel vergoeding is in dat geval niet hoger dan de binnen de Praktijkervaringsplekpolis vastgestelde maximumbedragen.

Artikel 12 Vergoeding noodzakelijke kosten werkstage

De noodzakelijke kosten kunnen worden vergoed overeenkomstig artikel 18 van deze nadere regels, indien de werkgever deze niet vergoedt.

Hoofdstuk 4 Ondersteuning leer-werktraject (artikel 11 van de verordening)

Artikel 13 Ondersteuning

  • 1. De ondersteuning bij het leer-werktraject wordt uitsluitend ingezet wanneer:

    • a.

      uitval uit het leer-werktraject dreigt;

    • b.

      door afronding van het leer-werktraject het perspectief op de arbeidsmarkt verbetert.

  • 2. De vorm en duur van de ondersteuning die geboden wordt is afhankelijk van de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

  • 3. De duur van de ondersteuning is zo kort als mogelijk en zo lang als noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Persoonlijke ondersteuning (artikel 12 van de verordening)

Artikel 14. Persoonlijke ondersteuning

  • 1. De persoonlijke ondersteuning kan bestaan uit ondersteuning die dient tot het stabiliseren en beheersbaar maken van problematiek op verschillende levensgebieden. Hiermee wordt beoogd re-integratie en participatie mogelijk te maken.

  • 2. De persoonlijke ondersteuning kan bestaan uit ondersteuning die gericht is op structurele plaatsing op een werkplek. Deze wordt verleend indien:

    • a.

      de persoonlijke ondersteuning bestaat uit een individueel trainings- of inwerkprogramma en een systematische begeleiding van de belanghebbende, gericht op het kunnen uitvoeren van de hem opgedragen taken;

    • b.

      de belanghebbende zonder een systematische begeleiding niet in staat zou zijn de hem opgedragen taken te verrichten.

  • 3. De persoonlijke ondersteuning zoals bedoeld in lid 2 kan bestaan uit het beschikbaar stellen van persoonlijke ondersteuning of uit vergoeding van de kosten van persoonlijke ondersteuning.

  • 4. Bij de keuze voor een partij die de persoonlijke ondersteuning zal uitvoeren wordt, voor zover mogelijk, aangesloten bij het voor die beroepsgroep geldende erkenningskader.

Hoofdstuk 6 Nazorg (artikel 13 van de verordening)

Artikel 15 Inhoud nazorg

  • 1.

    Wanneer de belanghebbende reguliere arbeid heeft aanvaard, dan biedt het college nazorg. De nazorg bestaat uit ten minste 3 contactmomenten met de werkgever en/of de belanghebbende gedurende de eerste 6 maanden.

  • 2.

    Bij een halfjaarcontract is er tenminste een contactmoment bij plaatsing, een contactmoment na 3 maanden en een contactmoment aan het eind van het contract.

  • 3.

    Bij een jaarcontract is er tenminste een contactmoment bij de plaatsing, een contactmoment aan het einde van de proeftijd en een contactmoment na 3 maanden.

Hoofdstuk 7 Uitstroompremie (artikel 14 van de verordening)

Artikel 16 Recht op uitstroompremie

  • 1. Recht op een eenmalige uitstroompremie heeft de uitkeringsgerechtigde die een reguliere arbeidsovereenkomst aanvaard voor de duur van ten minste 6 maanden, en die minimaal 1 jaar voorafgaand aan de arbeidsinschakeling uitsluitend en zonder onderbreking een (aanvullende) uitkering op grond van de wet, de IOAW of IOAZ heeft ontvangen, zonder dat er tijdens deze periode sprake is geweest van een schending van de arbeidsverplichtingen.

  • 2. Voorwaarde voor de toekenning van de premie is de uitstroom naar ongesubsidieerde arbeid, waarmee een inkomen wordt verworven waardoor de uitkeringsgerechtigde niet langer uitkeringsafhankelijk is.

  • 3. De premie wordt niet toegekend indien de uitkeringsgerechtigde uitstroomt door middel van een door de gemeente gefinancierd traject met baangarantie.

  • 4. De hoogte van de premie is

    • a.

      € 500,- bij een arbeidsovereenkomst voor de duur van 12 maanden of meer,

    • b.

      € 250,- bij een arbeidsovereenkomst voor de duur van 6 tot 12 maanden.

Artikel 17 Uitbetaling uitstroompremie

De premie wordt 2 maanden na aanvang van het dienstverband ambtshalve toegekend.

Hoofdstuk 8 Overige vergoedingen (artikel 15 van de verordening)

Artikel 18 Vergoeding noodzakelijke kosten

  • 1. In het kader van de arbeidsinschakeling en participatie kan er sprake zijn van noodzakelijke kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Onder deze noodzakelijke kosten worden uitsluitend verstaan:

    • a.

      reiskosten, tot maximaal 1 maand na de arbeidsinschakeling, conform de Richtlijn reiskosten vergoeding bij arbeidsinschakeling en trajecten sociale activering;

    • b.

      reiskosten, met betrekking tot het verrichten van additionele werkzaamheden zoals genoemd in artikel 18 van de verordening, conform de Richtlijn reiskosten vergoeding bij arbeidsinschakeling en trajecten sociale activering;

    • c.

      reiskosten, met betrekking tot het verrichten van een werkstage zoals genoemd in artikel 10 van de verordening, conform de Richtlijn reiskosten vergoeding bij arbeidsinschakeling en trajecten sociale activering;

    • d.

      verwervingskosten; de kosten die het gevolg zijn van het verwerven van werk en het aanvaarden van werk zoals de aanschaf van (persoonlijk) gereedschap of kleding (bijvoorbeeld veiligheidsschoenen, overall et cetera) voor zover de werkgever die niet vergoedt, tot een maximum van € 500,-;

    • e.

      de kosten van een verplichte verhuizing, in het kader van artikel 18, het vierde lid onder e van de wet. Hiervoor wordt aangesloten op de Beleidsregels bijzondere bijstand. Deze kosten bestaan uit de transportkosten op basis van offertes en de kosten van de stoffering op basis van een standaardprijs per vierkante meter;

    • f.

      de meerkosten van de kinderopvang tot maximaal 6 maanden na de arbeidsinschakeling.

  • 2. De aanvraag om een vergoeding van noodzakelijke kosten wordt vooraf ingediend.

Hoofdstuk 9 Scholing (artikel 16 van de verordening)

Artikel 19 Noodzakelijkheid van scholing

  • 1. De aangeboden scholing is gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Een inschrijving bij het UWV Werkbedrijf als werkzoekende is verplicht.

  • 3. De scholing heeft betrekking op een erkende opleiding en vindt plaats bij een erkend opleidingsinstituut.

  • 4. Indien de belanghebbende onderwijs of een beroepsopleiding volgt waarvoor beroep gedaan kan worden op de Wet studiefinanciering 2000 of op hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, dan is financiering op basis van de verordening niet mogelijk.

Artikel 20 Duur van de scholing

De duur van de scholing is zo kort als mogelijk zo lang als noodzakelijk.

Artikel 21 Kosten scholing

  • 1. Bij toekenning van scholing komen de volgende kosten voor vergoeding in aanmerking:

    • a.

      opleidingskosten, cursusbijdragen en examengeld;

    • b.

      boeken en leermiddelen die door het opleidingsinstituut verplicht zijn gesteld;

    • c.

      reiskosten die direct verbonden zijn aan de scholing, conform de Richtlijn reiskosten vergoeding bij arbeidsinschakeling en trajecten sociale activering.

  • 2. De vergoeding van kosten van het totale scholingstraject, inclusief de kosten zoals genoemd onder lid 1 sub b, bedraagt maximaal € 5.000,-.

  • 3. Van het tweede lid kan worden afgeweken indien:

    • a.

      scholing wordt gevolgd in combinatie met betaalde arbeid en deze combinatie een kostenverhogend effect heeft;

    • b.

      het verwerven van kennis van de Nederlandse taal noodzakelijk is;

    • c.

      een alleenstaande ouder scholing volgt op grond van artikel 9a van de wet.

  • 4. De kosten worden direct of op declaratiebasis aan het opleidingsinstituut vergoed.

Artikel 22 De hoogte van de tegemoetkoming in de kosten

  • 1. De hoogte van de tegemoetkoming aan een uitkeringsgerechtigde bedraagt 100% van de voor tegemoetkoming in aanmerking komende kosten.

  • 2. De hoogte van de tegemoetkoming aan een belanghebbende niet zijnde een uitkeringsgerechtigde bedraagt 100% van de voor tegemoetkoming in aanmerking komende kosten minus de draagkracht uit eigen inkomen of vermogen die op grond van de wet en de beleidsregels bijzondere bijstand in aanmerking wordt genomen.

Hoofdstuk 10 Participatieplaats (artikel 18 van de verordening)

Artikel 23 Scholing in het kader van de participatieplaats

  • 1. Indien de uitkeringsgerechtigde niet beschikt over een startkwalificatie, biedt het college scholing of een opleiding aan.

  • 2. Het college stemt de aard van de scholing of opleiding af op de krachten en bekwaamheden van de uitkeringsgerechtigde, maar neemt daarbij in acht dat de scholing of opleiding de toegang tot de arbeidsmarkt dient te bevorderen.

  • 3. Voor het overige zijn artikelen 19 tot en met 22 van deze Nadere regels van toepassing.

Hoofdstuk 11 Slotbepalingen

Artikel 24 Citeertitel

Deze nadere regels kunnen worden aangehaald als: Nadere regels Re-integratieverordening Participatiewet 2015.

Artikel 25 Inwerkingtreding

  • 1.

    De nadere regels treden in werking met ingang van de dag volgend op die van de bekendmaking en werken terug tot 1 januari 2015.

  • 2.

    De 'Nadere regels Re-integratieverordening 2011', vastgesteld op 1 maart 2011, worden ingetrokken.

  • 3.

    De ‘Beleidsregels loonkostensubsidie voor uitzendbureaus Capelle aan den IJssel’, vastgesteld op 1 oktober 2013, worden ingetrokken.

Ondertekening

Capelle aan den IJssel, 17 februari 2015.
Het college van burgemeester en wethouders voornoemd,
de secretaris, de burgemeester,
G.Kruijt. J.F. Koen.