Regeling vervallen per 02-07-2012

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Capelle aan den IJssel 2006

Geldend van 01-01-2009 t/m 01-07-2012

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Capelle aan den IJssel 2006

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

De raad van de gemeente Capelle aan den IJssel,

gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning,

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet,

overwegende dat het noodzakelijk is het verlenen van individuele voorzieningen aan in de wet aangewezen categorieën van burgers en de voorwaarden waaronder dit geschiedt, bij verordening te regelen,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders

b e s l u i t :

  • 1.

    in te trekken de huidige Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Capelle aan den IJssel 2004;

  • 2.

    vast te stellen de volgende Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel 2006:

AFDELING I ALGEMEEN

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Aanvrager: een persoon met beperkingen dan wel een mantelzorger.

  • b.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend.

  • c.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid en een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt.

  • d.

    AWBZ-instelling: een instelling die ingevolge artikel 8 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is toegelaten.

  • e.

    Beperkingen: de moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten.

  • f.

    Besluit: het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel.

  • g.

    Besparingsbijdrag e: een door de aanvrager te betalen bijdrage, gelijk aan het bedrag dat ten gevolge van de verstrekking van een voorziening door de aanvrager wordt bespaard omdat deze verstrekte voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt of kan vervangen.

  • h.

    Bovenlokale vergoeding: een financiële tegemoetkoming in de kosten van het bovenlokaal vervoer voor een persoon die gebruik maakt van het collectief vervoersysteem.

  • i.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van dit budget verschuldigd is.

  • j.

    Collectief vervoer(systeem): het collectief systeem van aanvullend vervoer dat door de gemeente Capelle aan den IJssel is opgezet ten behoeve van personen met beperkingen.

  • k.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel.

  • l.

    Compensatiebeginsel: de algemene verplichting aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie.

  • m.

    Declaratiebasis: een vergoeding in de kosten van een voorziening die achteraf na inlevering van originele nota’s wordt uitbetaald tot een vastgesteld maximum bedrag.

  • n.

    Deur tot deurvervoer: de geïndiceerde wordt vervoerd vanaf de voordeur van zijn woonadres tot aan de voordeur van het bestemmingsadres.

  • o.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit van toepassing zijn.

  • p.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager, niet zijnde mantelzorger en waarop de regels van het Besluit van toepassing zijn.

  • q.

    Fokuswoning: een volledig aangepaste woning waarin men minimaal 5 en maximaal 30 uur per week assistentie nodig heeft.

  • r.

    Forfaitaire vergoeding: een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens en waarop de regels van het Besluit van toepassing zijn.

  • s.

    Gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse ondersteuning die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

  • t.

    Gemaximeerde vergoeding: een vergoeding in de kosten van een voorziening die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van een voorziening tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens.

  • u.

    Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van een persoon met beperkingen vanaf de toegang te bereiken en ruimten die onder het gehuurde vallen en/of waarvan deze persoon gebruik moet kunnen maken.

  • v.

    Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar een persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien deze persoon met een briefadres is ingeschreven.

  • w.

    Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont.

  • x.

    Hulp bij het huishouden: Het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem die of dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort, te verlenen door een instelling.

  • y.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt.

  • z.

    Inkomen: nadere regels voor het invullen van het begrip inkomen worden door het kabinet (amvb) nog ontwikkeld.

  • aa.

    Kamer tot kamervervoer: de geïndiceerde wordt vervoerd vanuit het woonadres en binnen gebrachtop de plaats van bestemming.

  • bb.

    Ligplaats: een door de gemeente aangewezen ligplaats welke door een woonschip wordt ingenomen.

  • cc.

    Maatschappelijke participatie: de normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven.

  • dd.

    Mantelzorger: een persoon die mantelzorg verleent.

  • ee.

    Mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid.

  • ff.

    Meerkosten: de kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening.

  • gg.

    Norminkomen: norminkomen: de normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, en de normen van een alleenstaande of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23, tweede lid, van de Wet werk en bijstand.

  • hh.

    Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden.

  • ii.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen (compenserende)individuele voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit te stellen regels van toepassing zijn.

  • jj.

    Rolstoelwoning: door het college aangewezen woonruimte die uitsluitend met het oog op gebruik door personen in een rolstoel tot stand is gekomen of is aangepast.

  • kk.

    Standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

  • ll.

    Uitraasruimte: een verblijfsruimte waarin een persoon die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

  • mm.

    Vervoersbehoefte: de behoefte aan vervoer waardoor de geïndiceerde in staat wordt gesteld binnen het naaste woon- en leefmilieu deel te nemen aan het leven van alledag.

  • nn.

    Voorziening: hulp bij het huishouden, een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoelvoorziening die op basis van een individuele aanvraag toegekend wordt door de gemeente. Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt.

  • oo.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • pp.

    Woningaanpassing: een ingreep die gericht is op ofwel het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen die een gehandicapte ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte ofwel het creëren van een oplaadpunt/stallingsruimte voor een elektrische rolstoel of een open elektrische buitenwagen (scootmobiel), ofwel het realiseren of aanpassen van een uitraasruimte.

  • qq.

    Woonschip: elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting, uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- of nachtverblijf van een of meer personen.

  • rr.

    Woonwagen: een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

  • ss.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijk verkeer mogelijk maken.

Artikel 2 Reikwijdte verordening

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in Capelle aan den IJssel en ingeschreven staat in de gemeentelijke basisadministratie aldaar, behoudens het bepaalde in artikel 21, tweede lid, van deze verordening;

    • b.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het normale gebruik van de woning, het verplaatsen in en om de woning, het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan, op te heffen of te verminderen;

    • c.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de meest adequate en zo goedkoopmogelijke voorziening kan worden aangemerkt;

    • d.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2.

    In afwijking van hetgeen in het eerste lid, onder b, is gesteld kunnen hulp bij het huishouden, bepaalde vervoersvoorzieningen en rolstoelen in sommige gevallen voor een korte duur worden geïndiceerd.

  • 3.

    Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat;

    • c.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • d.

      voorzover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt;

    • e.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

  • 4.

    Bij het compenseren van beperkingen die een aanvrager ondervindt bij zijn maatschappelijke participatie wordt rekening gehouden met de keuzes die de aanvrager maakt in het leven, waarbij verwacht mag worden dat een aanvrager geschikte keuzes maakt rekening houdend met de beperkingen die horen bij de individuele omstandigheden van de aanvrager.

HOOFDSTUK 2 VORM VAN DE TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN

Artikel 3 Keuzevrijheid

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden aan de hand van de in het Besluit neergelegde criteria.

Artikel 4 Voorziening in natura

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst gemeente Capelle aan den IJssel van toepassing.

Artikel 5 Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit in de beschikking opgenomen.

Artikel 6 Persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen. Nadere regels omtrent de hoogte, de wijze van verstrekking, verantwoording, controle en mogelijke terugvordering worden door het college in het Besluit en de beleidsregels persoonsgebonden budget vastgelegd.

Artikel 7 Eigen bijdrage en eigen aandeel

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet kan de aanvrager een eigen bijdrage dan wel een eigen aandeel verschuldigd zijn. Deze eigen bijdrage respectievelijk dit eigen aandeel kan afgestemd worden op het inkomen. Het college legt in het Besluit de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast.

HOOFDSTUK 3 HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 8 Vormen van hulp bij het huishouden

De door het college, ter compensatie van beperkingen die een persoon ondervindt bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura op basis van een overeenkomst waarbij de gemeente afspraken heeft gemaakt met verschillende leveranciers uit welke de aanvrager kan kiezen;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 9 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

  • 1.

    Een aanvrager kan voor de in artikel 8 onder a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien:

    • a.

      aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of

    • b.

      problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2.

    Een aanvrager kan voor de in artikel 8 onder b en c vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht als:

    • a.

      de in artikel 8 onder a genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of

    • b.

      niet beschikbaar is.

Artikel 10 Gebruikelijke zorg

  • 1.

    Een aanvrager komt slechts in aanmerking voor hulp bij het huishouden voor zover één of meer huisgenoten die behoren tot de leefeenheid waarvan de aanvrager deel uitmaakt, niet in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

  • 2.

    In het door het college vast te stellen Besluit wordt bepaald hoe rekening wordt gehouden met gebruikelijke zorg bij het vaststellen van een aanspraak op een voorziening voor hulp bij het huishouden.

Artikel 11 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 2, derde lid, wordt hulp bij het huishouden geweigerd indien

  • a.

    de aangevraagde voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

  • b.

    de aanvraag betrekking heeft op hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen;

  • c.

    de aanvrager verblijft in een AWBZ-instelling.

Artikel 12 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren per soort week:

Hulp bij het huishouden 1-aantal uren per week

Hulp bij het huishouden 2-aantal uren per week

Artikel 13 Omvang van het persoonsgebonden budget

Het college stelt PGB bedragen vast en legt deze vast in het Besluit, nadat de raad hierover is gehoord.

HOOFDSTUK 4 WOONVOORZIENINGEN

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 14 Vormen van woonvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen die een persoon ondervindt bij het normale gebruik van de woning, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 15 Primaat van de algemene woonvoorziening

  • 1.

    Een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, kan voor de in artikel 14 onder a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2.

    Een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, kan voor de in artikel 14 onder b, c en d vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht als:

    • a.

      de in artikel 14 onder a genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of

    • b.

      niet beschikbaar is.

Artikel 16 Soorten individuele woonvoorzieningen

De in artikel 14 onder b, c en d genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard (onroerend);

  • c.

    een woonvoorziening van niet bouwkundige of niet woontechnische aard (roerend), hieronder begrepen woningsanering;

  • d.

    onderhoud, keuring en reparatie;

  • e.

    tijdelijke huisvesting;

  • f.

    huurderving;

  • g.

    het verwijderen van een woonvoorziening;

  • h.

    een uitraasruimte.

Artikel 17 Het primaat van de verhuizing

  • 1.

    Een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, kan voor een woonvoorziening zoals bedoeld in artikel 16 onder a in aanmerking komen indien aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek, het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2.

    Een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, kan voor een woonvoorziening zoals bedoeld in artikel 16 onder b en c in aanmerking komen indien de in het eerste lid genoemde voorziening op grond van diverse afwegingen niet mogelijk is of niet de meest adequate en goedkoopste voorziening is.

  • 3.

    In verband met de in het vorige lid bedoelde afweging tussen verhuizen of aanpassen van de woning zijn afwegingscriteria opgenomen in het Besluit.

  • 4.

    Een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 16, onder h in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

Artikel 18 Primaat van de losse woonunit

Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder, die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning, zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

In een aantal gevallen kan het ook bij een huurwoning een betere oplossing zijn een losse woonunit te plaatsen. Bijvoorbeeld indien er sprake is van een progressief ziektebeeld.

Artikel 19 Uitbetaling financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget

Een financiële tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 16 onder a of een persoonsgebonden budget wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

De financiële tegemoetkoming in de overige onderdelen van artikel 16 kan worden uitbetaald aan de eigenaar/huurder of verhuurder van de woonruimte. Indien er sprake is van uitbesteding van de werkzaamheden aan derden, zullen de kosten rechtstreeks uitbetaald worden aan deze derden.

Artikel 20 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan

hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters,vakantiewoningen, tweede woningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 21 Hoofdverblijf

  • 1.

    Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan er voor een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, die zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling, een woonvoorziening getroffen worden onder de voorwaarden dat:

    • a.

      de aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, de woonruimte regelmatig bezoekt;

    • b.

      de te bezoekbaar maken woning in Capelle aan den IJssel staat en

    • c.

      niet eerder in Capelle aan den IJssel of een andere gemeente een woning voor de aanvrager, niet zijnde mantelzorger, bezoekbaar is gemaakt.

  • 3.

    Onder het in het tweede lid genoemde bezoekbaar maken van de woonruimte wordt verstaan dat de aanvrager, niet zijnde de mantelzorger, de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken.

Paragraaf 2 Verhuis- en (her)inrichtingskosten

Artikel 22 Voorwaarden financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten

  • 1.

    Het college verleent aan de aanvrager, niet zijnde mantelzorger slechts een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten als bedoeld in artikel 16, onder a indien:

    • a.

      de aanvrager, niet zijnde mantelzorger, verhuist naar een woonruimte waarvan het normale gebruik niet belemmerd wordt door diens beperkingen of indien de gehandicapte verhuist naar een fokuswoning;

    • b.

      de aanvraag is ingediend tenminste vier weken voordat de verhuizing plaatsvindt;

    • c.

      de aanvrager, niet zijnde mantelzorger, verhuist vanuit en naar een woonruimte die geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

    • d.

      de aanvrager, niet zijnde mantelzorger, niet verhuist naar een AWBZ-instelling;

    • e.

      de aanvrager, niet zijnde mantelzorger, niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen.

  • 2.

    Een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en (her)inrichting kan aan een medebewoner van de aanvrager, niet zijnde mantelzorger, worden verstrekt indien een rolstoelwoning, nadat bewoning door de aanvrager, niet zijnde mantelzorger, geëindigd is, vrij kan komen voor bewoning door een volgende aanvrager, niet zijnde mantelzorger.

  • 3.

    Het college verleent aan de medebewoner als bedoeld in het vorige lid slechts een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten indien:

    • a.

      de aanvraag is ingediend tenminste vier weken voordat de verhuizing plaatsvindt;

    • b.

      de verhuizing niet plaatsvindt naar een AWBZ-instelling;

    • c.

      de medebewoner verhuist naar een woonruimte die geschikt is om het hele jaar door

bewoond te worden.

4.De financiële tegemoetkoming, bedoeld in het eerste en tweede lid, bestaat uit een forfaitaire vergoeding zoals vermeld in het Besluit.

Paragraaf 3 Woningaanpassing en roerende woonvoorzieningen

Artikel 23 Het recht op woningaanpassing en roerende woonvoorzieningen

  • 1.

    De aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, kan voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 16, onder b en c in aanmerking komen als deze voorziening noodzakelijk is voor het opheffen of verminderen van aantoonbare beperkingen die een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt.

  • 2.

    Bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte is slechts sprake van een woonvoorziening als deze is gericht op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen of als het een uitraasruimte betreft.

  • 3.

    Voor een woonvoorziening in de vorm van een uitraasruimte kan iemand in aanmerking komen als hij vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont en hij hierdoor een dergelijke ruimte nodig heeft om zich met een zekere regelmaat af te kunnen zonderen of tot rust te komen.

  • 4.

    In afwijking van het gestelde in het eerste en tweede lid kan een woonvoorziening als bedoeld in artikel 16 onder b ook betrekking hebben op het creëren van een oplaadpunt/stallingsruimte voor een elektrische rolstoel of een open elektrische buitenwagen (scootmobiel).

Artikel 24 Beperkingen

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare

meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

c deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan a utomatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • d.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • e.

    de aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

  • f.

    de aangevraagde voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw.

  • g.

    bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard de ondervonden ergonomische beperkingen niet voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Artikel 25 Woningsanering

  • 1.

    Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van woningsanering als bedoeld in artikel 16 onder c indien:

    • a.

      de noodzaak hiertoe, vanwege caraklachten in verband met een allergie voor huisstof of huisstofmijt door de medisch adviseur van de gemeente is vastgesteld en

    • b.

      er bij de aanschaf of eventuele overname van de huidige vloerbedekking geen sprake was van caraklachten en

    • c.

      niet eerder op grond van de Wvg of op grond van een andere regeling de huidige woning is gesaneerd en

    • d.

      de woningsanering niet heeft plaatsgevonden voordat het college op de aanvraag heeft beschikt en

    • e.

      de woningsanering is aangevraagd binnen één jaar nadat voor de eerste maal een allergie voor huisstof of huisstofmijt is vastgesteld en

    • f.

      de te vervangen vloerbedekking niet ouder is dan zeven jaar.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit een gemaximeerde vergoeding zoals vermeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning van deze verordening.

Artikel 26 Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget indien en voor zover:

  • a.

    niet reeds zonder zijn toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft;

  • b.

    de door hem aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht of de roerende woonvoorzieningen worden aangebracht;

  • c.

    aan de onder b genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de woningaanpassing.

Artikel 27 Gereedmelding

  • 1.

    Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na toekenning van de woonvoorziening, verklaart de uitvoerder aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2.

    Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden, verklaart de cliënt door middel van een gereedmelding dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 3.

    Uitbetaling vindt plaats na ontvangst van de gereedmelding mits aan de vooraf vastgestelde schriftelijke voorwaarden is voldaan.

Artikel 28 Frequentie van woningaanpassingen

  • 1.

    Het college verleent maximaal éénmaal in de zeven jaar een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 16 onder b indien de noodzaak tot het treffen van deze woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waar op grond van ergonomische beperkingen geen aanleiding toe bestond.

  • 2.

    Van het gestelde in het eerste lid kan worden afgeweken indien er sprake is van een verhuizing van financiële en/of sociale aard, vanwege verandering van gezinssamenstelling of indien de verhuizing plaatsvindt als gevolg van werkaanvaarding van de gehandicapte of de partner in een andere gemeente.

Artikel 29 Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

Het college kan een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget verlenen voor het treffen van de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte indien zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, ontoegankelijk blijft:

  • a.

    het verbreden van toegangsdeuren;

  • b.

    het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • c.

    het aanleggen van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel);

  • d.

    het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

  • e.

    het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

  • f.

    het aanbrengen van een opstelplaats voor een rolstoel of een open elektrische buitenwagen (scootmobiel) bij de toegangsdeur van het woongebouw.

Paragraaf 4 Bijzondere bepalingen voor woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Artikel 30 Nadere voorwaarden aanpassing woonwagen

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget in de aanpassingskosten van een woonwagen indien:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag minimaal vijf jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt; en

  • c.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond.

Artikel 31 Nadere voorwaarden aanpassing woonschip

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget in de aanpassingskosten van een woonschip indien:

  • a.

    de technische levensduur van het woonschip ten tijde van de indiening van de aanvraag nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Artikel 32 Nadere voorwaarden aanpassing op binnenschepen

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, 466), van een binnenschip, dat:

  • a.

    in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel te boek gestelde schepen 1992; en

  • b.

    bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het metingsbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van ten minste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan twaalf personen buiten de in de aanhef bedoelde.

Artikel 33 Nadere voorwaarden voor aanpassingskosten aan woonwagens en woonschepen

In die gevallen waarin de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip ten tijde van de indiening van de aanvraag minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet ten minste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, kan het college alsnog besluiten een financiele tegemoetkoming te verstrekken.

Paragraaf 5 Overige woonvoorzieningen

Artikel 34 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

  • 1.

    Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming of een persoongebonden budget met betrekking tot de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van de volgende woonvoorzieningen:

    • a.

      stoelliften;

    • b.

      rolstoel- of plateauliften;

    • c.

      woonhuisliften;

    • d.

      tilliften;

    • e.

      plafondliften;

    • f.

      mechanische inrichting van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

    • g.

      elektrisch openings- en sluitingsmechanisme van deuren;

    • h.

      mechanisch toilet met douche en föhninrichting;

    • i.

      toilet met fijnvermaler.

  • 2.

    Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie indien de woonvoorziening in het kader van deze verordening is verleend en de kosten niet voortvloeien uit oneigenlijk gebruik van genoemde voorzieningen.

Artikel 35 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1.

    Het college kan een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van tijdelijke huisvesting die door de aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    • a.

      zijn huidige woonruimte;

    • b.

      de door de gehandicapte nog te betrekken woonruimte.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 3.

    Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als de aanvrager, niet zijnde een mantelzorger,redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten heeft.

  • 4.

    De maximale termijn waarvoor het college een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting, als bedoeld in het eerste lid, verleent, bedraagt zes maanden.

  • 5.

    De financiële tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit een gemaximeerde vergoeding zoals vermeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning van deze verordening.

  • 6.

    In geval van het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte, omdat de eigen woonruimte aangepast wordt, verleent het college een financiële tegemoetkoming in de inrichtingskosten in de vorm van een forfaitaire vergoeding zoals vermeld in het Besluit.

Artikel 36 Huurderving

  • 1.

    In geval van huurbeëindiging van een woonruimte die volledig voor rolstoelgebruik is aangepast kan het college, om te voorkomen dat na leegstand de woning aan een niet-gehandicapte wordt verhuurd, een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal twaalf maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

  • 2.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming zoals bedoeld in het eerste lid is gelijk aan de kale huur van de woonruimte.

Artikel 37 Kosten in verband met het verwijderen van woonvoorzieningen

  • 1.

    Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van het verwijderen van woonvoorzieningen indien:

    • a.

      de woning langer dan twaalf maanden leeg staat; en

    • b.

      niet bekend is dat binnen drie maanden een kandidaat zich voor de woning zal aanmelden; en

    • c.

      de aanpassingen zo specifiek zijn dat het door de aanwezigheid van de voorzieningen niet mogelijk is om de woning aan een niet gehandicapte te verhuren.

  • 2.

    Alleen woonvoorzieningen geschikt voor hergebruik worden door de gemeente verwijderd, schoongemaakt en/of opgeknapt, in depot geplaatst en later elders ingezet.

Artikel 38 Anti-speculatiebeding

  • 1.

    De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een financiële tegemoetkoming in de kosten of PGB ontvangt ten behoeve van het treffen van een woonvoorziening en die binnen een periode van zeven jaar na datum van gereed melding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen 1 week na het passeren van de akte het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen.

  • 2.

    Het college heeft in de situatie als bedoeld in het eerste lid, het recht om de kosten van de voorziening terug te vorderen naar rato van gebruiksduur indien door het aanbrengen van de voorziening meerwaarde van de woning is ontstaan.

  • 3.

    De hoogte van de terugvordering wordt vermeld in het Besluit.

HOOFDSTUK 5 VERVOERSVOORZIENINGEN

Artikel 39 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening

Artikel 40 Soorten vervoersvoorzieningen

De door het college te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    het gebruik van een collectief systeem van aanvullend vervoer van deur tot deur respectievelijk van kamer tot kamer;

  • b.

    een voorziening in natura in de vorm van:

    • 1.

      een al dan niet aangepaste bruikleenauto;

    • 2.

      een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen (brommerauto);

    • 3.

      een open elektrische buitenwagen (scootmobiel);

    • 4.

      een ander verplaatsingsmiddel.

    • 5.

      een overzetbare autoaanpassing

  • c.

    een financiële tegemoetkoming of vergoeding in de kosten van:

    • 1.

      aanpassing van een eigen auto;

    • 2.

      gebruik van een al dan niet aangepaste bruikleenauto;

    • 3.

      gebruik van een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen (brommerauto);

    • 4.

      gebruik van een taxi of rolstoeltaxi;

    • 5.

      gebruik van een eigen auto;

    • 6.

      gebruik van bovenlokaal vervoer;

    • 7.

      aanschaf en gebruik van een ander verplaatsingsmiddel.

Artikel 41 Het primaat van het collectief vervoer

Een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, kan voor de in artikel 40 onder c punt 4 vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer;

  • a.

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 40 onder a, onmogelijk maken dan wel

  • b.

    een collectief systeem als bedoeld in artikel 40 onder a, niet aanwezig is.

Artikel 42 Het recht op een vervoersvoorziening

  • 1.

    Een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, kan voor vervoersvoorzieningen als in artikel 40 vermeld in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek:

    • a.

      het gebruik van het openbaar vervoer of

    • b.

      het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken.

  • 2.

    Voor de bij artikel 40 onder b sub 2, 3 en 4 en onder c sub 3, 6 en 7 genoemde voorzieningen geldt, dat zij ook in aanvulling op het gebruik van een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 40 onder a verstrekt kunnen worden.

  • 4.

    Voor zover de behoeften van echtgenoten niet samenvallen, wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele vergoeding toegekend.

  • 5.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek noodzakelijk is voor de aanvrager, niet zijnde een mantelzorger,om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 6.

    De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.

Artikel 43 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel voor de diverse genoemde inkomensgrenzen, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een brommerauto en de daarmee samenhangende gebruiks-en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

Artikel 44 Een al dan niet aangepaste bruikleenauto

  • 1.

    Een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, kan slechts bij hoge uitzondering in aanmerking komen voor een, al dan niet aangepaste, bruikleenauto.

  • 2.

    Als de aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, in aanmerking komt voor een al dan niet aangepaste bruikleenauto kan hem tevens een financiële tegemoetkoming in de kosten zoals bedoeld in artikel 40 onder c sub 2 worden toegekend tot in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Capelle aan den IJssel genoemde bedrag.

Artikel 45 Een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen (brommerauto)

1.Een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, kan enkel in aanmerking komen voor een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen (brommerauto) in bruikleen indien:

a het collectief vervoer niet voorziet in de totale vervoersbehoefte van de aanvrager, niet zijnde een mantelzorger;en

  • b.

    hij om medische redenen is aangewezen op een gesloten vervoermiddel.

    • 2.

      Als de aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, in aanmerking komt voor een al dan niet gesloten buitenwagen (brommerauto) in bruikleen, kan hem tevens een financiële tegemoetkoming in de kosten zoals bedoeld in artikel 40 onder c sub 3 worden toegekend tot in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Capelle aan den IJssel, genoemde bedrag.

Artikel 46 Een open elektrische buitenwagen (scootmobiel)

Een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, kan in aanmerking komen voor een open elektrische buitenwagen (scootmobiel) in bruikleen wanneer als gevolg van aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek:

  • a.

    betrokkene regelmatig aangewezen is op een rolstoel om zich te verplaatsen in en om de woning en hij zich niet binnen een redelijke tijd over een langere afstand in een handbewogen rolstoel kan verplaatsen; of

  • b.

    betrokkene een vervoersbehoefte heeft van 1500 meter en voor deze afstand aangewezen is op het gebruik van een rolstoel, terwijl een handbewogen rolstoel niet toereikend is en het collectief vervoer niet kan voorzien in een vastgestelde noodzakelijke vervoersbehoefte op korte afstand, en

  • c.

    betrokkene kan beschikken over een adequate stallingruimte voor de open elektrische buitenwagen (scootmobiel).

Artikel 47 Verstrekking in natura of een financiële tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf en het gebruik van een ander verplaatsingsmiddel

  • 1.

    Als een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, een groot deel van zijn vervoersbehoefte wenst in te vullen door het gebruik van een fiets en vanwege aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek onmogelijk gebruik kan maken van een gewone fiets, kan hij in aanmerking komen voor een aangepaste fiets of voor een aanpassing aan een eigen fiets.

  • 2.

    Een aangepaste fiets wordt maximaal eens in de zeven jaar in eigendom verstrekt, waarbij aan de aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, een besparingsbijdrage wordt gevraagd ter hoogte van het in het Besluit genoemde bedrag. De kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering blijven voor rekening van de aanvrager, niet zijnde een mantelzorger.

  • 3.

    Een aanpassing aan een eigen fiets wordt slechts eens in de zeven jaar verstrekt.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid kan de voorziening in bruikleen worden verstrekt aan de aanvrager bij wie door groei de noodzaak van regelmatige vervanging van de voorziening aannemelijk is.

  • 5.

    In afwijking van het tweede lid geldt dat een handbike enkel in bruikleen wordt verstrekt.

Artikel 48 Aanpassing van een eigen auto

  • 1.

    Een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, die geïndiceerd is voor een vervoersvoorziening kan in aanmerking komen voor een aanpassing van de eigen auto mits de betreffende autoaanpassing noodzakelijk en adequaat is en de auto niet ouder is dan 7 jaar.

  • 2.

    In geval een auto ouder is dan 7 jaar worden slechts aanpassingen verricht voor zover de auto APK gekeurd is en de aanpassingen overzetbaar zijn.

  • 3.

    Indien de beperkingen van de aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, zodanig veranderen dat hij genoodzaakt is structureel af te zien van het gebruik van de eigen aangepaste auto, kan hij opnieuw een beroep doen op het collectief systeem van aanvullend vervoer.

  • 4.

    Een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, kan maximaal eenmaal per 7 jaar aanspraak maken op een voorziening als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 49 Een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van taxi of rolstoeltaxi

  • 1.

    Een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, die geïndiceerd is voor een vervoersvoorziening maar vanwege aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek geen gebruik kan maken van het collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 39 onder a kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi of rolstoeltaxi.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming wordt verstrekt op declaratiebasis dat wil zeggen na overlegging van originele nota’s van het vervoer per taxi respectievelijk rolstoeltaxi.

  • 3.

    De in het eerste lid bedoelde financiële tegemoetkoming wordt verstrekt tot in het Besluit maatschappelijke ondersteuning genoemde bedrag.

Artikel 50 Een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto

  • 1.

    Een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, die geïndiceerd is voor een vervoersvoorziening kan, wanneer hij in het bezit is van een eigen auto, in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de brandstofkosten.

  • 2.

    Het college verstrekt een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid tot in het Besluit maatschappelijke ondersteuning genoemde bedrag.

Artikel 51 Een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van bovenlokaal vervoer

  • 1.

    Een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, die geïndiceerd is voor het collectief systeem van aanvullend vervoer van kamer tot kamer kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van bovenlokaal vervoer.

  • 2.

    Het college verstrekt een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid tot in het Besluit maatschappelijke ondersteuning genoemde bedrag.

HOOFDSTUK 6 ROLSTOELEN

Artikel 52 Vormen van rolstoelen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • d.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een sportrolstoel.

Artikel 53 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik

1. Een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, kan voor de in artikel 52 onder a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

Artikel 54 Soorten rolstoelvoorzieningen

Een door het college te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een rolstoel voor verplaatsing binnen en/of buiten de woonruimte;

  • b.

    een sportrolstoel;

  • c.

    een individuele aanpassing van een rolstoel;

  • d.

    accessoires.

Artikel 55 De verstrekking van een rolstoel

  • 1.

    Een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, kan in aanmerking komen voor een handbewogen

    rolstoel in bruikleen wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek:

    dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken, of betrokkene niet in staat is een langere afstand binnen redelijke tijd lopend af te leggen, en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een onvoldoende oplossing bieden.

  • 2.

    Een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, kan in aanmerking komen voor een elektrische rolstoel in bruikleen wanneer als gevolg van aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek:

    • a.

      betrokkene aangewezen is op een rolstoel om zich dagelijks zittend te verplaatsen in en om de woning en hij zich niet binnen een redelijke tijd over een langere afstand in een handbewogen rolstoel kan verplaatsen, of

    • b.

      betrokkene voor de langere afstand aangewezen is op het gebruik van een rolstoel, terwijl een handbewogen rolstoel niet toereikend is en het collectief vervoer niet kan voorzien in een vastgestelde noodzakelijke vervoersbehoefte op korte afstand, en

    • c.

      betrokkene kan beschikken over een oplaadpunt voor de elektrische rolstoel.

Artikel 56 De verstrekking van een sportrolstoel

  • 1.

    Een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, kan in aanmerking komen voor een sportrolstoel indien hij zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

  • 2.

    De verstrekking van een sportrolstoel vindt plaats in de vorm van een persoonsgebonden budget te besteden aan de kosten van aanschaf en onderhoud.

  • 3.

    Het college verstrekt het persoonsgebonden budget tot in het besluit maatschappelijke ondersteuning Capelle aan den IJssel genoemde bedrag.

  • 4.

    Het in het derde lid bedoelde budget wordt niet vaker dan eens in de drie jaar verstrekt.

Artikel 57 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners.

In uitzondering op het gestelde in artikel 53 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

AFDELING II PROCEDURES

HOOFDSTUK 7 HET VERKRIJGEN VAN EEN VOORZIENING

Artikel 58 Aanvraagprocedure

Een aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend door middel van een door het college beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 59 Beslistermijn

Een beschikking op de aanvraag voor een voorziening wordt gegeven binnen redelijke termijn.

Artikel 60 Geldigheidsduur van een beschikking

  • 1.

    Alle voorzieningen worden verstrekt voor de duur van één jaar welke periode telkens stilzwijgend met één jaar verlengd wordt behoudens wijzigingen in wet- en regelgeving of beleid.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een voorziening voor een kortere periode dan één jaar worden verstrekt indien de aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek van tijdelijke aard zijn.

Artikel 61 Gronden voor weigering

Het college kan de gevraagde voorziening in ieder geval weigeren:

  • a.

    voor zover de aanvrager de kosten voor de voorziening al heeft gemaakt vóór de aanvraagdatum; of

  • b.

    indien een middel als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze verordening is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor dat middel nog niet is verstreken, tenzij het eerder vergoede of verstrekte middel geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

Artikel 62 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

De aanvraag dient te worden ingediend bij het lokaal loket WMO op welke plaats zowel

aanvragen voor voorzieningen inzake de wet alsook aanvragen zorg inzake de Algemene Wet

Bijzondere Ziektekosten kunnen worden ingediend.

Artikel 63 Bijzondere bepalingen

  • 1.

    Indien een financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft.

  • 2.

    Indien een periodieke financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking tevens vermeld: de geldingsduur, de uitkeringsmaatstaf, alsmede de voorschriften waaraan de rechthebbende dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.

HOOFDSTUK 8 VERPLICHTINGEN EN BEVOEGDHEDEN VAN RECHTHEBBENDE EN HET COLLEGE

Artikel 64 Inlichtingen, onderzoek, advies

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door of voor wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen; of

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Het college vraagt (een) daartoe door het college aangewezen adviesinstantie(s) om advies indien:

    • a.

      het handelt om een aanvraag een persoon betreffend, die nog niet eerder een aanvraag in het kader van deze verordening heeft ingediend en het een voorziening betreft waarvan de kosten naar verwachting het bedrag als genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel te boven zal gaan.

    • b.

      de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 3.

    De adviseur dient te beschikken over kennis op de volgende gebieden:

    • a.

      medische kennis op het niveau van een arts;

    • b.

      sociale kennis;

    • c.

      ergonomische kennis en

    • d.

      technische kennis.

  • 4.

    Bij een volgende aanvraag voor een voorziening heeft het college de bevoegdheid aan te geven, dat opnieuw advies dient te worden uitgebracht.

  • 5.

    Een aanvrager,niet zijnde een mantelzorger, is verplicht aan het college of de door het college aangewezen adviesinstantie die gegevens te (doen) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 6.

    Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

  • 7.

    De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een

psychosociaal probleem.

Artikel 65 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk is dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 66 Heronderzoek

Het college is bevoegd de aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, na verlening van een voorziening op grond van deze verordening, aan een heronderzoek te onderwerpen teneinde vast te stellen of de omstandigheden die hebben geleid tot de verlening van de voorziening, gewijzigd zijn.

Artikel 67 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de aanvrager.

Artikel 68 Intrekking en wijziging van een besluit tot verlening van een voorziening

  • 1.

    Het college kan een beschikking genomen op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk intrekken of ten nadele van betrokkene wijzigen indien:

    • a.

      niet of niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

    • c..

      de voorziening ten onrechte is verleend en de belanghebbende dit wist of behoorde te weten;

    • d.

      uit onderzoek blijkt dat de gehandicapte geen gebruik maakt van een hem toegekende voorziening en naar alle waarschijnlijkheid het komende jaar ook niet van deze voorziening gebruik zal maken.

    • e.

      de gehandicapte zijn verplichtingen ingevolge artikel 64, 65 en 66 onvoldoende nakomt en het college daardoor het recht op of de noodzaak van de gevraagde voorziening niet kan vaststellen.

  • 2.

    De intrekking of wijziging van het besluit als bedoeld in het vorige lid werkt terug tot het tijdstip waarop de voorziening is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

  • 3.

    Het college stelt in de beleidsregels nadere regels met betrekking tot de terugvordering van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.

Artikel 69 Terugvordering

  • 1.

    In geval een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2.

    In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijke gegevens.

HOOFDSTUK 9 SLOTBEPALINGEN

Artikel 70 Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule

Het college kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte of de woningeigenaar afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 71 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 72 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex gezinsconsumptie volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 73 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe telkens na .. jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.

Artikel 74 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2007

Artikel 75 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel 2006.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 15/16 december 2008,

de griffier, de voorzitter,

drs. T.A. de Mik J.J. van Doorne

Toelichting Verordening Maatschappelijke ondersteuning Capelle aan den IJssel

Algemene toelichting.

De kern van de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt gevormd door het begrip “compensatiebeginsel“. Dit begrip is bij amendement 65 in de Wmo opgenomen.

Het begrip compensatiebeginsel is afkomstig van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. In hun briefadvies over de Wmo staat het volgende:

“Het verdient volgens de Raad aanbeveling om de wettelijke aanspraak op maatschappelijke ondersteuning te relateren aan aard en ernst van de beperking(en) van burgers, door gemeenten te verplichten zorg te dragen voor compensatie van deze beperking(en). En wel zodanig dat de burger met een beperking in een gelijkwaardige uitgangspositie wordt gebracht ten opzichte van de burger zonder beperking(en). De gemeente heeft hierin een resultaatsverplichting. Dit brengt met zich mee dat de gemeente zelf mag bepalen welke voorzieningen zij aanbiedt om het wettelijk vastgestelde doel/resultaat te bereiken. Teneinde tevens recht te doen aan het uitgangspunt dat daar waar mogelijk beroep gedaan wordt op de eigen verantwoordelijkheid van burgers moet het mogelijk zijn om aan de aanspraak op ondersteuning een inkomenstoets te koppelen. Omdat het om maatschappelijke participatie gaat, is dit te rechtvaardigen. Daartoe dienen op centraal niveau regels gesteld te worden.

In het licht van de voorgestelde ‘compensatieplicht’ heeft het de voorkeur van de Raad om alleen individuele voorzieningen over te hevelen naar de WMO, zodat de wet een eenduidig karakter kan krijgen. In deze visie blijft naast de WMO een Welzijnswet bestaan, waarin de collectieve (gemeenschapsgerichte) voorzieningen worden ondergebracht. Deze voorzieningen zijn immers algemeen van aard en bedoeld voor iedere ingezetene van de gemeente, ongeacht diens eventuele beperkingen. Voor deze voorzieningen acht de Raad het niet gewenst een wettelijke aanspraak in het leven te roepen. Deze aanbeveling heeft betrekking op het niveau van de aanspraak (c.q. voorziening), niet op het niveau van de uitvoering. Op het tweede niveau kan immers, ook bij een individuele aanspraak (bijvoorbeeld vervoer) een ‘collectieve’ voorziening worden aangewend (bijvoorbeeld openbaar vervoer).

Door de aanspraak op ondersteuning niet te verankeren in een verplichting om bepaalde met name te noemen voorzieningen te verstrekken (zorgplicht), maar te omschrijven in termen van het te bereiken resultaat (compensatieplicht), kan onzekerheid ontstaan over wat nu precies als recht geldt. Om die reden is het volgens de Raad noodzakelijk om in de wet zelf op te nemen wanneer sprake is van een gelijkwaardige uitgangspositie van burgers. Dat is immers het resultaat waarop de gemeente, ook in rechte, kan worden aangesproken. Dit betekent dat geoperationaliseerd moet worden wat de termen ‘zelfredzaamheid’ en ‘maatschappelijke participatie’ betekenen: welke activiteiten moet iemand daarvoor tenminste kunnen uitvoeren?

Door het te bereiken resultaat (de compensatie) als aangrijpingspunt te nemen is het volgens de Raad niet noodzakelijk in de wet zelf criteria op te nemen voor de indicatiestelling.”

Dit begrip is “vertaald” bij amendement en in de wet opgenomen. Het is met name de toelichting op het amendement dat informatie geeft over de bedoeling van de wetgever met het begrip compensatieplicht. De toelichting stelt:

“Ter vervanging van de verplichting gedurende drie jaar om te voorzien in met name genoemde producten en diensten strekt het nieuw geformuleerde artikel ertoe de algemene verplichting aan gemeenten op te leggen om beperkingen in de zelfredzaamheid op het gebied van het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning en om zich lokaal per vervoermiddel te verplaatsen, weg te nemen. Onder zelfredzaamheid wordt in dit verband verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken. Onder normale deelname aan het maatschappelijke verkeer wordt in ieder geval verstaan het kunnen voeren van een huishouden; het normale gebruik van een woning; het zich in en om de woning kunnen verplaatsen; het zich zodanig kunnen verplaatsen dat aansluiting kan worden gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen; het kunnen ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier te kunnen deelnemen aan het lokale sociaal-maatschappelijk leven. Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.

De opdracht om compenserende voorzieningen te treffen wordt met dit artikel bij wet gegeven. De normering ervan wordt overeenkomstig de bestuurlijke structuur van de wet op het lokale niveau bepaald met inachtneming van alle bepalingen over de totstandkoming van het lokale beleid en de betrokkenheid van burgers en cliënten daarbij.”

Omdat er geen begripsomschrijving van het begrip compensatiebeginsel in het amendement is opgenomen, is in de verordening een begripsomschrijving opgenomen, in artikel 1.1. aanhef en onder I.

Het compensatiebeginsel geldt, zo geeft de tekst van artikel 4, lid 1 van de Wet aan, voor de onderdelen:

  • a.

    een huishouden te voeren,

  • b.

    zich te verplaatsen in en om de woning,

  • c.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en

  • d.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Uitgaande van een overgang van de drie Wvg-terreinen woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen plus de functie huishoudelijke verzorging uit de AWBZ naar de Wmo worden de onderdelen uit artikel 4 van de wet in deze verordening als volgt uitgewerkt:

  • a.

    onder het voeren van een huishouden wordt verstaan: zowel het wonen, met name de woonvoorzieningen, als de eerdere functie huishoudelijke verzorging, in deze verordening hulp bij het huishouden genoemd;

  • b.

    zich verplaatsen in en om de woning: de rolstoel inclusief (uitsluitend) de sportrolstoel;

  • c.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel: de vervoersvoorzieningen uit de Wvg;

  • d.

    het ontmoeten van medemensen en het daaruit volgende aangaan van sociale verbanden wordt beschouwd als doelstelling voor de eerste drie verstrekkingenterreinen.

Deze indeling is in deze verordening terug te vinden in de hoofdstukindeling.

In artikel 4 van de wet wordt de gemeente opgedragen ten behoeve van de compensatie "voorzieningen te treffen". De wet stelt dus niet dat het steeds om individuele voorzieningen moet gaan. Om te voorzien in het snel en regelarm treffen van veel voorkomende eenvoudige voorzieningen is in deze verordening het begrip "algemene voorzieningen" opgenomen. Dit type voorziening komt in de Wvg voor onder de noemer “collectief vervoer”. In deze verordening wordt het begrip algemene voorziening geïntroduceerd voor alle onderdelen van het compensatiebeginsel. De mogelijkheid wordt geschapen voor algemene woonvoorzieningen, algemene hulp bij het huishouden, algemene vervoersvoorzieningen en algemene rolstoelvoorzieningen. Wat houden deze algemene voorzieningen in concreto in? Het kan gaan om scootermobielpools, rolstoelen voor incidenteel gebruik (rolstoelpools), collectief vervoer, klussen- en boodschappendiensten, etcetera. Deze opsomming is uitdrukkelijk niet limitatief, aangezien het een nieuw type voorziening betreft, waarvoor de komende jaren nieuwe invullingen zullen ontstaan. Met name op het terrein van hulp bij het huishouden is het een nieuw begrip.

Kenmerkend voor algemene voorzieningen is dat de gemeente deze voorzieningen organiseert, inkoopt en ter beschikking stelt, los van of vooruitlopend op individuele aanvragen terzake. Het zal in de regel gaan om steunpunten, depots, pools, waar de betreffende voorzieningen op voorraad worden gehouden, al of niet op wijkniveau.

Algemene voorzieningen zullen in de regel met een minimum aan procedures kunnen worden aangeboden: met geen of slechts een lichte toegangstoets en zonder eigen bijdragen.

De voordelen van deze algemene voorzieningen zijn een snelle en simpele oplossing van de problemen, zonder bureaucratie en zonder eigen bijdragen. In plaats van de soms complexe advisering wordt in dit kader van het veel lichtere begrip toegangsbeoordeling gebruik gemaakt. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling van deze algemene voorzieningen om daarmee de mogelijkheid van de aanvrager tot het kiezen voor een PGB in te perken.

De verschillende verstrekkingenterreinen worden in de volgende hoofdstukken behandeld. De laatste hoofdstukken zijn gereserveerd voor procedurele aspecten.

Artikelsgewijze toelichting.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

Artikel 1. Begripsbepalingen

Ad a Aanvrager

In de verordening is telkens het begrip aanvrager opgenomen. Slechts op een punt, de respijtzorg onder het hoofdstuk mantelzorg kan een mantelzorger zelf aanvrager van een voorziening zijn. In alle andere situaties is de aanvrager de persoon met beperkingen. In deze toelichting zal dan ook telkens worden gesproken over aanvrager waarmee wordt bedoelt de persoon met beperkingen niet zijnde een mantelzorger.

Ad.b Algemeen gebruikelijk

Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was, is het ook onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:

  • -

    die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • -

    die niet speciaal voor aanvragers bedoeld zijn;

  • -

    die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Het begrip “algemeen gebruikelijk” moet overigens niet worden verward met “gebruikelijke zorg”, zoals dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geformuleerd in beleidsregels. Het begrip “gebruikelijke zorg” komt onder de Wet maatschappelijke ondersteuning terug.

Ad.c Algemene voorziening

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt.

Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Op verzoek zal er aan de aanvrager wel een beschikking kunnen worden afgegeven, zodat rechtsbescherming gewaarborgd is.

Ad.g Besparingsbijdrage

Wanneer een voorziening wordt verstrekt waar een algemeen gebruikelijk deel onderdeel van uitmaakt (er wordt een driewielfiets verstrekt, de fiets is algemeen gebruikelijk en maakt daar onderdeel van uit: men hoeft zelf geen fiets meer te kopen) zou sprake kunnen zijn van besparing: er hoeft immers geen algemeen gebruikelijke voorziening meer aangeschaft te worden. Aangezien verstrekking binnen de wet zich beperkt tot de meerkosten, kan in die situatie van de aanvrager het bedrag dat bespaard wordt, gevraagd worden als besparingsbijdrage. Dit is geen vorm van eigen bijdrage of eigen aandeel, zodat de regels daaromtrent niet van toepassing zijn.

Ad.i Budgethouder

De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen

Ad.o Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld.

Ad. p Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een (door de gemeente) bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet per se een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten. Regels met betrekking tot de financiële tegemoetkoming zullen het Besluit worden opgenomen.

Ad v Hoofdverblijf

In de begripsomschrijving van woonvoorziening is tot uitdrukking gebracht dat het gaat om een woonruimte die bedoeld is om permanent bewoond te worden en daar ook geschikt voor is. Woonruimten die niet aan deze criteria voldoen komen niet voor aanpassing in aanmerking, ook al dienen zij voor een aanvrager tot woonverblijf. Vaak zal hier sprake zijn van niet-toegestane permanente bewoning van recreatieverblijven. Krachtens de Wmo heeft de gemeente zorgplicht voor de in de gemeente woonachtige aanvragers. In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie hierover uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager daadwerkelijk verblijft, heeft een zorgplicht voor het verlenen van voorzieningen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft de zorgplicht betrekking op de vervoersvoorzieningen. In die gevallen waarin aanvragers een briefadres elders hebben, kunnen gemeenten de betreffende instellingen op grond van artikel 75 van de Wet GBA aanwijzen op bepaalde, door de gemeente vast te stellen tijdstippen een overzicht te verstrekken van personen welke naar redelijke verwachting voor onbepaalde tijd verblijven in de instelling, dan wel gedurende drie maanden ten minste tweederde van de tijd in de instelling zullen verblijven.

Het is noodzakelijk de zinsnede 'dan wel zal staan ingeschreven' op te nemen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken.

In die gevallen dat de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen moet duidelijk zijn waar de aanvraag ingediend moet worden.

Beoogd wordt aan te geven dat de aanvraag voor een aan te passen en te betrekken woning ingediend moet worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Deze gemeente kan immers beter overwegen of het aanpassen van de woning de meest adequate en zo goedkoop mogelijke oplossing is of dat een reeds geschikte woning beschikbaar is. De gemeente waaruit de aanvrager vertrekt, heeft hier geen inzicht in. Van belang is wel dat er in voorkomende gevallen zekerheid bestaat dat de aanvrager ook daadwerkelijk naar de andere gemeente zal verhuizen en ook recht heeft op een woningaanpassing. Er dient dus een medische indicatie plaats te vinden. Ook in die gevallen dat een aanvraag wordt gedaan voor het bezoekbaar maken van een woonruimte voor de aanvrager die in een AWBZ-instelling verblijft, is bovenstaande formulering van belang. Een verhuiskostenvergoeding moet overigens aangevraagd worden bij de te verlaten gemeente.

Ad.w Huisgenoot

Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol Gebruikelijke zorg, zoals tot aan de invoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. Het is op enkele punten aangepast om te voorkomen dat problemen die in de AWBZ met dit begrip speelden ook naar de wet overgaan. Zo is in plaats van ‘volwassenen’ de term ‘meerderjarigen’ opgenomenen is het begrip ‘gemeenschappelijke huishouding voeren’ vervangen door het begrip ‘gemeenschappelijk een woning bewonen’.

Ad.y Individuele voorziening

Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de aanvrager. Door het college vast te stellen beleidsregels zullen afwegingscriteria geven, verder zal een op de individuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn. De algemene voorzieningen, nu nog genoemd in de vorm van een primaat, kunnen uitgroeien tot voorliggende voorzieningen en op den duur uit deze verordening verdwijnen, wanneer zij zodanig functioneren dat zij gerekend kunnen worden tot de groep voorzieningen als maaltijdvoorzieningen en personenalarmering.

Ad.dd Mantelzorger

De begripsomschrijving van het begrip “ mantelzorger” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg”in de wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de wet).

Ad.ff Meerkosten

Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. achtste volzin van de wet. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

Ad.ii Persoonsgebonden budget

Persoonsgebonden budget: een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel. De keuzevrijheid ligt dus bij de cliënt. Deze kan zelf kiezen voor welke compenserende voorzieningen hij het geld gaat besteden.

Ad. nn Voorziening in natura

Naturavoorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.

Artikel 2.Reikwijdte verordening

Art. 2 lid 1 onder b

Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraagof er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen.

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.

Art. 2. lid 1 onder c.

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen (voor zover mogelijk) naar objectieve maatstaven gemeten zowel de meest adequate als meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de aanvrager als geschikt beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening.

Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau dient bij een verantwoord niveau te worden aangesloten. Dit niveau kan bij woonvoorzieningen omschreven worden als de norm die in het Bouwbesluit gangbaar is. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit Welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan de gemeente hier een uitzondering op maken. Het is uiteraard wel mogelijk een voorziening te verstrekken die duurder is dan de meest adequate en zo goedkoop mogelijke voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil voor eigen rekening te houden.

Art. 2. lid 1 onder d.

Met uitzondering van het collectief vervoer dient een voorziening in overwegende mate op het individu gericht te zijn. In dit artikel wordt het aanvragen van gemeenschappelijke voorzieningen dus uitgesloten, hoewel voorzieningen die naast een individueel ook een gezamenlijk karakter kunnen hebben, wel passen in het kader van deze verordening. Een voorbeeld van een voorziening met een individueel karakter, waar daarnaast ook anderen gebruik van kunnen maken is een auto, waarin ook anderen mee kunnen rijden.

Art. 2. Lid 3 onder a.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningenwaarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningenhoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals die is opgenomen in artikel 1, onder n. van deze verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de -financiële- situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager – mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.

Art. 2. Lid 3 onder b

Onder b wordt bij artikel 2 lid 3 aangegeven dat deze voorzieningen niet worden verstrekt indien er een andere wettelijke regeling bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op de aangevraagde voorziening. Hetzelfde geldt voor privaatrechtelijke overeenkomsten.

Art. 2. Lid 3 onder c.

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze onder c. genoemde bepaling bedoeld.

Art. 2. Lid 3 onder d en e

In artikel 2 lid 3, onder d. en e. geeft de verordening een tweetal gronden voor weigering aan. Onder d. wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de aanvrager gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Bijvoorbeeld nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als meest adequate en goedkoopste voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

Pas nadat het college een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een aanvrager hiervoor in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de aanvragertot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de aanvragerreeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de aanvrager voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.

Onder e. wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Art. 2 lid 4

Onder artikel 2 lid 4 wordt aangegeven dat bij het verstrekken van een voorziening rekening gehouden wordt met keuzes van de aanvrager gericht op beperkingen horende bij de levensfase van de aanvrager. Verwacht mag worden dat een aanvrager bij keuzes die gemaakt worden in het leven rekening houdt met beperkingen die horen bij zijn levensfase. Er zullen geen voorzieningen verstrekt worden bij situaties die het gevolg zijn van keuzes die gemaakt zijn niet passende bij de individuele omstandigheden waarin de ondersteuningsaanvrager zich bevindt.

Hoofdstuk 2 Vorm van de te verstrekken individuele voorzieningen

Art.3 Keuzevrijheid

De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een naturaverstrekking, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken.

Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid om bij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders. Deze keuzevrijheid wordt niet in deze verordening, maar in het beleidsplan maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel uitgewerkt.

Art.4 Voorziening in natura

Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de aanvrager. Deze bepaling ziet op de situatie waarin het college eigenaar blijft van de verstrekte naturavoorziening of het college de zorg in natura zelf geregeld heeft. Artikel 10 van de wet stelt weliswaar dat het verlenen van maatschappelijke ondersteuning zo veel mogelijk aan derden moet worden overgelaten,maar als dat redelijkerwijs niet mogelijk is kan gekozen worden voor het door de gemeente zelf verlenen van de maatschappelijke ondersteuning.

Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is er uiteraard niet een dergelijke overeenkomst nodig.

Art.5 Financiële tegemoetkoming

Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de wet. Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 7 van deze verordening,biedt daartoe de mogelijkheid.

Art. 6 Persoonsgebonden budget

Deze bepaling spreekt voor zich.

Art. 7 Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel stelt de raad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15 lid 1 van de wet. Bovendien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning wordt vastgelegd. De Raad heeft hierbij ingevolge de Algemene Maatregel van Bestuur de mogelijkheid binnen de grenzen die de Algemene Maatregel van Bestuur stelt de verschillende bedragen vast te stellen. Deze afwijkende bedragen kunnen in het Besluitworden opgenomen.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Art. 8 Vormen van hulp bij het huishouden

In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze verordening wordt dit onderdeel opgesplitst in twee onderdelen. In hoofdstuk 3 van deze verordening gaat het om de voorziening “hulp bij het huishouden”, in hoofdstuk 4 om “woonvoorzieningen” . Bij het interpreteren van het begrip “voeren van een huishouden” is er van uitgegaan dat een persoon pas behoefte kan hebben aan hulp bij het huishouden indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd. Vandaar dat de onder de Wet voorzieningen gehandicapten bestaande woonvoorzieningen onder dit begrip zijn gebracht.

Onder de AWBZ werd gesproken van de functie huishoudelijke verzorging. Om aan te geven dat onder de Wmo sprake is van een eigen begrip wordt in deze verordening het begrip ‘hulp bij het huishouden’ geïntroduceerd.

Hulp bij het huishouden kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden. Onder a. wordt genoemd de algemene voorziening; een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare hulp bij het huishouden vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt, met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte. Het is aan een gemeente om te bezien of zij deze vorm van hulp bij het huishouden in hun verstrekkingenpakket wil opnemen.

Onder b. wordt genoemd de hulp bij het huishouden in natura. Ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij de onder a. genoemde vorm. Het verschil zit echter in de toekenningsprocedure, die meer op de persoon is afgestemd, en in de regel meer geschikt zal zijn voor de wat grotere en langduriger behoefte aan hulp.

Onder c.is genoemd het persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden. Met dit pgb moet de aanvrager zelf hulp inhuren.

Art. 9 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

Art. 9 lid 1

In artikel 9 lid 1 wordt geregeld onder welke basisvoorwaarden men gebruik kan maken van een algemene voorziening voor hulp bij het huishouden, indien deze in de gemeente voorhanden is. In aanmerking komen in eerste instantie personen met een aantoonbare beperking ten gevolge van ziekte of gebrek. Verder komen in aanmerking mantelzorgers in het kader van dezogenaamde ‘respijtzorg’, dat wil zeggen dat de noodzaak aanwezig is om mantelzorgers te ontlasten. Nota bene: het is daarbij niet de bedoeling van de wetgever dat het huishouden van de mantelzorger wordt overgenomen, maar overname van het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt is wel degelijk mogelijk.

Algemeen aangeboden hulp bij het huishouden is in de vorm van een primaat in deze verordening neergelegd. Dat houdt in dat in eerste instantie wordt bezien of deze vorm van hulp bij het huishouden het probleem op adequate wijze kan oplossen.

Art. 9 lid 2

Als de in het vorige lid genoemde algemene voorziening onvoldoende adequaat is of niet aanwezig is, komt de individuele voorziening voor hulp bij het huishouden aan de orde. Lid 2 moet dus in samenhang met lid 1 worden gelezen. De individuele voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoongebonden budget. Het college bepaalt wanneer iemand voor een persoonsgebonden budget in aanmerking kan komen. Deze criteria zijn vastgelegd in het Besluit.

Art.10 Gebruikelijke zorg

Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Deze ontwikkeling is al onder de AWBZ-indicatiestelling in gang gezet vanaf het midden van de jaren ’90 van de vorige eeuw. Voorzover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden. In de door het college vast te stellen beleidsregels wordt bepaald hoe er rekening wordt gehouden met gebruikelijke zorg bij het vaststellen van een aanspraak op een voorziening voor hulp bij het huishouden.

Art. 11 Weigeringsgronden

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau.Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere ofmeer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

Art. 12 Omvang van de hulp bij het huishouden

Ten behoeve van de vereenvoudiging van de regels omtrent het verstrekken van de hulp bij het huishouden is ervoor gekozen het 'oude systeem' van de bandbreedtes los te laten. Er wordt nu gerekend in het aantal geïndiceerde uren per week. Voor PGB houders betekent deze wijziging een verregaande vereenvoudiging daar het bedrag aan PGB nu eenvoudig berekend kan worden door het PGB bedrag per soort hulp te vermenigvuldigen met het aantal geïndiceerde uren per week.

Art.13 omvang van het persoongebonden budget

Deze bepaling spreekt voor zich. Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.

Art. 14 Vormen van woonvoorzieningen

De woonvoorziening kan worden verstrekt in vier hoofdvormen:

Ad a. de algemene woonvoorziening. Hierbij moet worden gedacht aan een mogelijkheid om snel oplossingen voor vaak minder complexe woonproblemen te krijgen. Te denken valt aan klussendiensten, snel beschikbare voorzieningen uit depot en mogelijk andere, nog te ontwikkelen voorzieningen;

Ad b. een woonvoorziening in natura. Dergelijke woonvoorzieningen worden niet in de vorm van financiële tegemoetkoming -op individuele basis- verstrekt, bijvoorbeeld de losse tillift of een douchestoel;

Ad c.het persoonsgebonden budget;

Ad d.de financiële tegemoetkoming voor woningeigenaren die niet zelf huren en soms ook

rechtspersoon zijn. Deze financiële tegemoetkoming wordt genoemd in artikel 7 lid 2 van de wet.

Art. 15 Primaat van de algmene woonvoorziening

In eerste instantie zal worden bezien of een woonprobleem kan worden opgelost met een algemene voorziening. Deze voorziening heeft voorrang bij het zoeken naar een oplossing voor een voor de wet relevant woonprobleem, dus een probleem bij het normale gebruik van de woning, zie de toelichting op het amendement dat leidde tot artikel 4 van de wet (amendement Miltenburg c.s., 30 131, nr. 65). Als een algemene voorziening niet volstaat als oplossing ofwel niet aanwezig is in de gemeente, moet het probleem middels een individuele voorziening worden opgelost; dat kan zijn een woonvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget.

Art. 16 Soorten individuele woonvoorzieningen

Art. 16 onder a

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en (her)inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper dan de reeds bewoonde woonruimte aan te passen woning. De gemeente maakt de afweging of zij een tegemoetkoming in de verhuiskosten wil geven of dat de woning van aanvrager aangepast moet worden. Indien aangepaste of aanpasbare woningen beschikbaar zijn kan uit doelmatigheids-overwegingen de voorkeur gegeven worden aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte van de aanvrager. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening wordt een afweging gemaakt tussen de kosten van het verhuizen versus het aanpassen van de huidige woonruimte. Tevens moet bij de afweging verhuizen of aanpassen rekening gehouden worden met de sociale omstandigheden waarin de aanvrager zich bevindt zoals de aanwezigheid van mantelzorg.

Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente. Het registreren van aangepaste woningen kan hierbij een hulpmiddel zijn. Om zo doelmatig mogelijk met de aangepaste voorraad woningen om te kunnen gaan kan het wenselijk zijn dat indien de band tussen aanvrager en woning is verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van de aanvrager) deze woning opnieuw aan een andere aanvrager wordt toegewezen. In dat geval zullen de achterblijvende huurders naar een andere woonruimte moeten verhuizen. Het verlenen van een verhuiskostenvergoeding kan als stimuleringsmaatregel gezien worden. Het college kan besluiten om een financiële tegemoetkoming of een forfaitaire, dan wel gemaximeerde vergoeding te verstrekken ten behoeve van het vrijmaken van een aangepaste woning. Als het college de achterblijvende gezinsleden verzoekt om de woning vrij te maken kunnen zij in aanmerking komen voor een tegemoetkoming of vergoeding in een deel van de verhuiskosten.

Er kunnen verschillende redenen zijn op grond waarvan de gemeente besluit om het vrijkomen van een woning te stimuleren door het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding. Hierbij kan gedacht worden aan de hoogte van eerder gemaakte investeringskosten van de vrij te maken woning, bijvoorbeeld indien de woning voor een door het college te bepalen bedrag in het verleden is aangepast. Een andere reden voor het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding kan zijn dat daarmee voorkomen wordt dat een woning voor meer dan een soortgelijk bedrag dient te worden aangepast. Afhankelijk van de situatie kan het college in uitzonderlijke gevallen de hoogte van de tegemoetkoming laten afhangen van de concrete situatie. Het instrument wordt immers als stimulans aangewend om de medewerking van huurders te krijgen bij het vrijmaken van de woning voor een aanvrager. Aan de vaststelling van de hoogte van de bedragen moet een goede motivatie ten grondslag liggen om te voorkomen dat bepaalde bedragen verworden tot (hoge) standaardbedragen. Het verdient daarom de voorkeur om van een vast bedrag uit te gaan en daar slechts in zeer exceptionele gevallen van af te wijken.

Een kanttekening die gemaakt moet worden bij het bieden van een verhuiskostenvergoeding om een woning vrij te maken, is dat dit middel alleen een stimulans is en geen garantie biedt dat de woning daadwerkelijk vrij komt.

Het moge duidelijk zijn dat wanneer een woning wordt vrijgemaakt, er twee maal een vergoeding voor verhuizing en inrichting kan worden verstrekt: allereerst aan degene die de woning vrijmaakt en vervolgens aan de aanvrager die naar de vrijgemaakte woning verhuist. De totaalkosten hiervan zullen een onderdeel uitmaken van de afweging of er een tegemoetkoming in de verhuiskosten verstrekt zal worden dan wel een woning aangepast moet worden.

Art. 16 onder b

Het gaat hierbij om bouwkundige (onroerende) woningaanpassingen die de ergonomische beperkingen van de aanvrager wegnemen of gedeeltelijk wegnemen. Subsidiabele kosten zijn:

  • 1.

    de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • 2.

    de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

Ad 1 en 2: Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten als subsidiabel aangemerkt.

  • 3.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;

  • 4.

    de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 5.

    de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 6.

    de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 7.

    renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betalingen aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • 8.

    de prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, gemaximeerd tot het aantal m2 genoemd in bijlage 1;

  • 9.

    de door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • 10.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 11.

    de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

Art. 16 onder c

Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk met name een financiële tegemoetkoming voor woningsanering i.v.m. CARA verstaan worden. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld in bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is.

Art. 16 onder d

Het gaat hierbij vooral om onderhoud, keuring en reparatie van voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Er wordt hierbij voornamelijk gedacht aan liften, automatische deuropeners en (elektrisch) beweegbare keukens.

Art. 16 onder e

In die gevallen waarin de aanvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, wordt voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten verstrekt.

Art. 16 onder f

Om te voorkomen dat woningen die volledig voor rolstoelgebruik zijn aangepast, na leegstand worden verhuurd aan niet-aanvragers kan aan de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de huurderving worden verstrekt. Gedurende een periode van maximaal 12 maanden kan de kale huur vergoed worden.

Art. 16 onder h

Omdat met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet wordt beoogd om het inhoudelijke beleidsterrein ten opzichte van de vervallen Wet voorzieningen te verbreden, noch om dat te versmallen, is de uitraasruimte als woonvoorziening opgenomen. Een uitraasruimte is een ruimte die op basis van het vervallen artikel 1, lid 1, onder e. van de Wet voorzieningen aanvragern kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge vaneen beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

Art. 17 Het primaat van de verhuizing

De manier waarop de woonvoorzieningen in artikel 16 zijn gegroepeerd geeft een rangorde aan. Primair zal gekeken worden of verhuizing noodzakelijk en zinvol is. Indien een geschikte woning beschikbaar is of op korte termijn beschikbaar komt zal uit doelmatigheidsoverwegingen de voorkeur worden gegeven aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte van de aanvrager. Onder geschikte woning dient hier begrepen te worden een woning die met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden.

Wanneer een aanvraag wordt ingediend voor een woonvoorziening zal bepaald moeten worden of

verhuizen naar een adequate woning de goedkoopste oplossing is.

Indien blijkt dat een verhuiskostenvergoeding niet de meest adequate en zo goedkoop mogelijk oplossing is kan de aanvrager in aanmerking komen voor een woningaanpassing of een losse woonvoorziening van niet bouwkundige aard.

Indien voor een aanvrager een afweging wordt gemaakt tussen verhuizen of aanpassen zijn de volgende concrete vragen van belang:

Is mantelzorg aanwezig?

Verhuizing naar een geschikte woning wordt als niet-adequaat beschouwd indien als gevolg van de

verhuizing de reeds aanwezige mantelzorg komt te vervallen. Met andere woorden de mantelzorg moet

onomstotelijk verbonden zijn met de huidige woonsituatie. Hiervan is sprake indien:

  • a.

    de cliënt afhankelijk is van zorg. Relevante zorg bestaat onder andere uit hulp bij transfers, aankleden, wassen, voeden etc. Huishoudelijke taken, koken en het doen van boodschappen vallen niet onder mantelzorg. De cliënt kan hiervoor een beroep doen op diverse hulporganisaties en diensten die niet gebonden zijn aan de huidige woonsituatie.

  • b.

    de noodzakelijke zorg wordt geleverd door personen die geen deel uitmaken van het huishouden van de cliënt.

  • c.

    de noodzakelijke zorg wordt geleverd door personen uit de directe woonomgeving van de cliënt.

  • d.

    de mantelzorg op het moment van de aanvraag reeds aanwezig was. Er wordt geen rekening gehouden met het feit dat de cliënt wellicht in de toekomst afhankelijk zal worden van mantelzorg.

Is verhuizen op redelijke termijn realiseerbaar?

In sommige situaties is het verhuizen naar een adequate woning niet binnen een redelijke termijn realiseerbaar. Te denken valt aan volledig rolstoeltoe- en doorgankelijke woningen waarvan het aanbod

beperkt is. De wachttijden voor dit soort woningen zijn dusdanig dat het aanbieden van een verhuiskostenvergoeding in plaats van de gevraagde woningaanpassing geen adequate oplossing is.

Is er sprake van kapitaalvernietiging vanwege eerder uitgevoerde woningaanpassingen of eerder verstrekte roerende woonvoorzieningen?

Afhankelijk van de aard van de eerder uitgevoerde woningaanpassingen of verstrekte roerende woonvoorzieningen, zal dit meer of minder wegen in de richting van verhuizen of aanpassen. Als een woning al is voorzien van diverse dure aanpassingen zoals trapliften en onderrijdbare keukens zal men eerder geneigd zijn om af te wijken van het primaat van verhuizen dan wanneer er in het verleden slechts enkele wandbeugels zijn geplaatst.

Wat zijn de financiële gevolgen voor de cliënt?

Wanneer een cliënt verhuist naar een andere, adequate woning kan dit financiële consequenties tot gevolg hebben. De vaste lasten (maandelijkse huur, gas, water en elektra) kunnen fors toenemen.

Wanneer de cliënt zijn eigen koopwoning moet verkopen kan dit leiden tot vermogensverlies.

Wanneer er een nieuwe woning gekocht moet worden kan het afsluiten van een nieuwe hypotheek leiden tot hogere maandelijkse lasten.

Art 18 Primaat van de losse woonunit

Onder de Wet voorzieningen gehandicaptenkonden gemeenten woningaanpassingen duurder dan

€ 20.420,-- onder bepaalde voorwaarden declareren bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Onder de Wet maatschappelijke ondersteuning vervalt deze mogelijkheid en zullen de kosten voor rekening van de gemeenten komen. Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. In situaties waarin de mogelijkheid in de concrete situaties bestaat, wordt aan gebruikvan een dergelijke unit voorrang gegeven middels deze bepaling.

Art 19 Uitbetaling financiele tegemoetkoming of persoonsgebonden budget

In artikel 19 wordt bepaald dat financiële tegemoetkomingen in de kosten van verhuizing en (her)inrichting en het PGB worden verstrekt aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

In dit artikel wordt tevens aangegeven dat huurderving wordt uitbetaald aan de eigenaar/verhuurder van de woning. De kosten voor roerende en onroerende woningaanpassingen, onderhoud, keuring en reparatie worden indien er sprake is van uitbesteding aan derden rechtstreeks uitbetaald aan deze derden.

Art 20 Uitsluitingen

Een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Eenuitzondering zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen; deze komen weinig voor en worden apart geregeld in het verstrekkingenbeleid. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of aanvragern of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Art. 21 Hoofdverblijf

Dit artikel handelt over het begrip hoofdverblijf welke in de toelichting onder artikel 1 sub v nader wordt toegelicht.

Art. 22 Voorwaarden financiele tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten

Art. 22 Lid 1 onder a

Een aanvrager die wil verhuizen omdat zijn/haar woning te vochtig is, komt alleen voor verhuis- en inrichtingskosten in aanmerking, indien de aanvrager cara heeft. De aanvrager moet desgevraagd een medische verklaring hieromtrent kunnen overleggen.

Een aanvrager die moet verhuizen naar een fokuswoning komt in aanmerking voor verhuis- en (her)inrichtingskosten. Voor een fokuswoning komt men in aanmerking indien men ADL-assistentie nodig heeft, d.w.z. hulp bij de Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen die men vanwege de handicap niet kan doen zoals aan- en uitkleden, in en uit bed komen, wassen etc. Vanuit de ADL-eenheid (de hulppost) kan 24 uur per etmaal, op afroep, assistentie gegeven worden.

Art. 22 Lid 1 onder b

De aanvraag om een financiële tegemoetkoming dient tenminste vier weken voor de feitelijke verhuizing te zijn ingediend. Dit heeft te maken met het feit dat de gemeente in staat moet worden gesteld een afweging te maken tussen de mogelijkheid van aanpassing van de huidige woning en verhuizing naar een nieuwe woning. Wordt dit nagelaten dan kan het voorkomen dat de aanvrager reeds is verhuisd naar een andere woning, die echter niet voldoende de ergonomische beperkingen opheft.

Art. 22 Lid 1 onder d

Een aanvrager die verhuist naar een AWBZ-instelling komt niet in aanmerking voor een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten omdat de aanvrager niet naar een zelfstandige woning verhuist.

Art.22 Lid 1 onder e

Een aanvrager die voor het eerst zelfstandig gaat wonen komt niet in aanmerking voor een

tegemoetkoming in de verhuis-en inrichtingskosten. Dit zijn immers kosten waar ieder mens eens in zijn leven mee te maken krijgt.

Art. 22 Lid 2

Om zo doelmatig mogelijk met de aangepaste voorraad woningen om te gaan is het wenselijk dat, indien de band tussen aanvrager en woning is verbroken (bijvoorbeeld doordat de aanvrager komt te overlijden of na een echtscheiding de woning verlaat) deze woning opnieuw aan een andere aanvrager wordt toegewezen. In deze gevallen kan het college de achterblijvende gezinsleden een tegemoetkoming geven in de verhuiskosten. Het verlenen van een verhuiskostenvergoeding is dan bedoeld als stimuleringsmaatregel.

Het moge duidelijk zijn dat wanneer een woning wordt vrijgemaakt, er tweemaal een vergoeding voor verhuizing en inrichting kan worden verstrekt: allereerst aan degenen die de woning vrijmaken en vervolgens aan de aanvrager die naar de vrijgemaakte woning verhuist. De totaalkosten hiervan zullen onderdeel uitmaken van de afweging of er een tegemoetkoming in de verhuiskosten verstrekt zal worden dan wel een woning aangepast moet worden.

Art. 22 Lid 4

De financiële tegemoetkoming bestaat uit een forfaitaire vergoeding zoals vermeld in het Besluit

Art. 23 Het recht op woningaanpassing en roerende woonvoorzieningen

Volgens artikel 23 worden woonvoorzieningen als bedoeld in artikel 16 onder b en c slechts toegekend voor zover er sprake is van ergonomische beperkingen die het normale gebruik van de woning belemmeren. Onder het normale gebruik van een woning wordt verstaan dat de woning voor de bewoners geschikt en vrij voor gebruik moet zijn met betrekking tot koken, eten, slapen, douche- en toiletgebruik. Het gebruik van ruimtes ten behoeve van hobby’s of andere recreatieve doeleinden wordt niet beschouwd als het normale gebruik van de woning.

Indien het gebruik van een achtertuin noodzakelijk is in verband met de noodzakelijke ontsluiting of voor stalling van een vervoermiddel valt het gebruik van de tuin onder het normale gebruik van de woning. Een woningaanpassing die bestaat in het ophogen van bv. een terras of voetpad(en) wordt slechts éénmaal verstrekt. Het onderhoud van een dergelijke aanpassing (bv. het opnieuw ophogen na verzakking) komt voor eigen rekening.

Sinds april 2000 behoort de uitraaskamer (artikel 16 onder h) tot het verstrekkingenpakket van de Wvg. Deze voorziening is hier overgenomen. Een uitraaskamer is een prikkelarme ruimte waar de cliënt tot rust kan komen zonder een gevaar voor zichzelf te zijn. Wanneer bijvoorbeeld de slaapkamer van cliënt kan voldoen als prikkelarme ruimte, bestaat er geen indicatie voor een aparte specifieke uitraaskamer. In sommige gevallen vertoont een cliënt echter dusdanig gewelddadig gedrag dat de cliënt het risico loopt om zichzelf lichamelijk letsel toe te brengen. In dat geval zal de uitraaskamer aan specifieke veiligheidscriteria moeten voldoen. Men kan daarbij denken aan veiligheidsglas of tralies voor de ramen, afsluitbare deuren, zachte wanden etc.

Art.24 Beperkingen

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet ereen duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond van artikel 20.

Art. 24 onder a

Onder a. wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woningis dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.

Art. 24 onder b

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract, zie ook artikel 19, lid 1, waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”.

Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zonodig het koopwoningenbestand. Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning.

Art. 24 onder c

Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaakzijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold, zijn er uitzonderingen gemaakt voor de in de verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijk ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan er in de verordening is genoemd.

Art. 24 onder d

Onder d. wordt met name gedoeld op verhuiskostenvergoedingen; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen.

Art. 24 onder e

Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de aanvrager buiten de doelgroep van de wet valt; deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen, ook al omdat ze die onder de Wvg ook al niet hadden. Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een inadequate woning. In dergelijke situaties is er, evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten geen aanspraak op woonvoorzieningen, hetgeen al meermaals door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.

Art. 24 onder g

Vocht en tocht komen in iedere woning voor. Het wegnemen hiervan valt niet onder de zorgplicht, zoals genoemd in de wet. Dit houdt niet in dat belemmeringen die voortvloeien uit bijvoorbeeld CARA niet op grond van deze wet weggenomen kunnen worden. Deze woonvoorzieningen vallen onder artikel 16 sub c. Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van de verordening

Art. 25 Woningsanering

In artikel 25 is bepaald dat er geen voorziening wordt toegekend indien de ondervonden belemmeringen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen. Een uitzondering hierop vormen belemmeringen die voortvloeien uit een allergie voor huisstof of huisstofmijt (CARA) in relatie tot de aard van de gebruikte materialen. Wanneer er sprake is van huisstofmijtallergie is het van groot belang om de luchtvochtigheid, de temperatuur en het stofgehalte in de woning binnen bepaalde marges te houden. Problemen omtrent vocht en ventilatie vallen echter niet onder de reikwijdte van de Wmo.

Om een woning stofvrij te houden is het van belang om standaard stoffen vloerbedekking te vervangen door bijvoorbeeld laminaat of zeil, aangezien deze materialen eenvoudig stofvrij te houden zijn. Het vervangen van de normale vloerbedekking door een stofvrije vloerbedekking wordt een woningsanering genoemd.

Om voor een woningsanering in aanmerking te komen dient er sprake te zijn van een calamiteit. Enkel indien de allergie onlangs (< één jaar geleden) is gediagnosticeerd en het tapijt niet ouder is dan 7 jaar wordt vervanging van tapijt in verband met een allergie voor huisstof of huisstofmijt gefinancierd. Een cliënt kan slechts eenmaal in zijn leven in aanmerking kan komen voor een woningsanering. In geval van bv. een verhuizing kan een cliënt bij de aanschaf van nieuwe vloerbedekking rekening houden met zijn/haar allergie.

In de te saneren woning wordt alleen het slaapvertrek en de woonkamer van cliënt gesaneerd. De reden hiervoor is dat redelijkerwijs verwacht kan worden dat dit de vertrekken zijn waar cliënt een relatief lange periode achtereen verblijft.

Regels met betrekking tot de financiële tegemoetkoming worden in het Besluit vastgesteld.

Art. 26 Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning

Niet eerder dan nadat het college een beslissing over de aanvraag heeft genomen, mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Door deze bepaling wordt voorkomen dat een voorziening met het treffen waarvan vroegtijdig is begonnen, uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als een adequate en zo goedkoop mogelijke voorziening beschouwt. Het college kan immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor een woningaanpassing niet noodzakelijk is.

Art. 27 Gereedmelding

Terstond na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van de woningaanpassing moet er een verklaring omtrent gereedmelding worden afgegeven. De verklaring wordt gedaan door degene bij wie de aanpassingen zijn gerealiseerd (cliënt).

Uitbetaling aan derden (bijvoorbeeld een aannemer) vindt pas plaats indien aan de vooraf vastgestelde schriftelijke voorwaarden is voldaan.

Art. 28 Frequentie van woningaanpassingen

De gemiddelde periode waarbinnen een huishouden in Nederland verhuist is zeven jaar. Het staat de aanvrager vrij om vaker te verhuizen. In dat geval (verhuizing zonder dat hier op grond van ergonomische belemmeringen aanleiding voor is) wordt echter op de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager gewezen. Dit houdt in dat in die gevallen de aanvrager zelf net als iedere andere burger voor deze kosten zorgdraagt. Dit betekent dat een eventuele aanpassing van de nieuwe woning door de aanvrager zelf gefinancierd moet worden. Ook indien een aanvrager komende vanuit een andere gemeente een (aangepaste) woning zoekt in de gemeente waar deze verordening van kracht is, moet de aanvrager aantonen dat hij de laatste zeven jaar niet verhuisd is.

Alleen aanvragers die verkeren in een overmachtsituatie waardoor het redelijk is dat zij binnen 7 jaar verhuizen, kunnen opnieuw voor een woningaanpassing of het aanbrengen van roerende woonvoorzieningen in aanmerking komen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een noodzakelijke verhuizing in verband met werkaanvaarding van de aanvrager of de partner, of bij een echtscheiding of overlijden van een partner waardoor de aanvrager niet langer in staat is de woning te betalen of te onderhouden.

Met deze bepaling wordt voorkomen dat woningaanpassingen moeten worden vergoed aan personen die met voorbedachten rade en zonder dat er sprake is van overmacht, verhuizen naar een inadequate woning.

Art. 29 Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten kunnen, indien daar een aanvraag voor is gedaan, aangebracht worden. Het dient daarbij te gaan om woongebouwen die niet bedoeld zijn voor ouderen en/of mensen met een handicap. Voor deze gebouwen geldt immers het gestelde in artikel 6 lid 1 van deze verordening. Het kan de voorkeur verdienen bepaalde voorzieningen niet in gemeenschappelijke ruimten aan te brengen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan (trap)liften in gemeenschappelijke ruimten in de buitenlucht. Het gaat daarbij om voorzieningen waar iedereen bij kan, zodat zij zeer gevoelig zijn voor vandalisme en daartegen beschermd moeten worden, hetgeen hoge kosten met zich mee kan brengen. Bovendien vergt het gegeven dat zij zich in de buitenlucht bevinden ook extra beschermingsmaatregelen. Om deze reden kan sprake zijn van (zeer) dure voorzieningen. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep kan afgeleid worden dat indien in dit artikel de in gemeenschappelijke ruimte aan te brengen voorzieningen limitatief opgenomen zijn en daar een redelijke onderbouwing voor gegeven kan worden, verstrekking van die niet opgenomen voorzieningen achterwege kan blijven. Dit kan leiden tot een betere verdeling van de beschikbare middelen over de aanwezige woongebouwen.

Art. 30, 31 en 32 Nadere voorwaarden aanpassing woonwagen, woonschip of binnenschip

De uitgangspunten ten aanzien van het aanbrengen van voorzieningen en de gevallen waarin voorzieningen aan een woonwagen, een woonschip of een binnenschip kunnen worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten zijn nadere

-beperkende - voorwaarden gesteld.

Art. 33 Nadere voorwaarden voor aanpassingskosten aan woonwagens en woonschepen

Indien niet aan de eisen zoals vermeld in artikel 30 en 31 wordt voldaan, kan geen uitgebreide aanpassing meer worden gesubsidieerd. Het college kan echter besluiten tot het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in de kosten.

Art. 34 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Enkel van de in artikel 34 lid 1 van de verordening genoemde voorzieningen worden de kosten van onderhoud, keuring en reparatie vergoed.

In artikel 34 lid 2 wordt bepaald dat de kosten van onderhoud, keuring en reparatie niet worden vergoed indien er sprake is van oneigenlijk gebruik, d.w.z. indien men onzorgvuldig met de voorzieningen omgaat, bijvoorbeeld wanneer men in een toilet met fijnvermaler verband gooit.

Art. 35 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de aanvrager ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan. De vergoeding wordt niet langer dan zes maanden verstrekt.

In geval van het tijdelijk betrekken van een woonruimte in verband met het aanpassen van de huidige of toekomstige woning wordt slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van de huur verleent in de vorm van een gemaximeerde vergoeding zoals genoemd het Besluit, indien voor de tijdelijke woning huur betaald moet worden.

In geval van het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte in verband met het aanpassen van de huidige of toekomstige woning verleent het college tevens een financiële tegemoetkoming in de inrichtingskosten in de vorm van een forfaitaire vergoeding zoals genoemd het Besluit.

Art. 36 Huurderving

Het vinden van een geschikte huurder voor een woning die volledig voor rolstoelgebruik is aangepast zal in veel gevallen langer duren dan de termijn die voor niet volledig aangepaste woningen geldt. Deze laatste woningen zullen in de regel minder specifiek aangepast zijn waardoor het vinden van een geschikte kandidaat wordt vergemakkelijkt (bijvoorbeeld ouderen of aanvragers met lichte functiebeperking).

Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen wordt bevorderd dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor aanvragers. De duur van de tegemoetkoming bedraagt maximaal twaalf maanden waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt. In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag als normaal beschouwd worden. Gezien de overspannen woningmarkt waarin Capelle aan den IJssel opereert is het niet onredelijk dat de gemeente daarna tegemoet komt in de extra risico’s bij verhuur die een verhuurder loopt als gevolg van het feit dat er sprake is van een aangepaste woning.

Art. 37 Kosten in verband met het verwijderen van woonvoorzieningen

Uitgangspunt voor het gemeentelijk beleid zal zijn zo weinig mogelijk voorzieningen uit de woning te verwijderen en aangepaste woningen zo veel mogelijk aan andere kandidaten toe te wijzen. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente er toe overgaan om tegemoet te komen aan de risico's die een verhuurder loopt indien de band tussen de woning en de aanvrager verbroken wordt en niet binnen twaalf maanden een geschikte kandidaat kan worden gevonden voor de woning. Tevens moet dan niet bekend zijn dat binnen drie maanden een kandidaat zich voor de woning zal aanmelden (bijvoorbeeld iemand die in een revalidatiecentrum verblijft).

Een derde voorwaarde is dat door de aanwezigheid van specifieke voorzieningen de woning niet kan worden verhuurd. Als aan alle drie de voorwaarden is voldaan, wordt het verwijderen van de voorzieningen vergoed. Het college verwijdert slechts woonvoorzieningen die geschikt zijn voor hergebruik. Het betreft dan de volgende voorzieningen:

  • a.

    trapliften;

  • b.

    plafondliften;

  • c.

    badliften;

  • d.

    tilliften;

  • e.

    douchestoelen;

  • f.

    douchestretchers.

Wanneervoorzieningen voor hergebruik geschikt zijn worden ze schoongemaakt en/of opgeknapt en door de betreffende leveranciers in een depot opgeslagen waarna ze in een later stadium opnieuw kunnen worden ingezet. Door gebruik te maken van herverstrekking kan het voorkomen dat een cliënt een weliswaar goede maar gebruikte voorziening krijgt.

Art. 38 Anti- speculatiebeding

De verordening Wet voorzieningen aanvragern bevatte een zogenaamde anti-speculatiebepaling. Deze bepaling komt in deze verordening terug en heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging, die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. De datum van de verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum reeds vaststaat wat de verkoopprijs van de woning en wat de meerwaarde ten gevolge van de aanpassing is. Het is aan het college om te bepalen of en in hoeverre in een concrete situatie gebruik van deze bepaling wordt gemaakt, aangezien er een afweging dient plaats te vinden tussen de kosten van het effectueren van deze bepaling (taxatie, administratieve lasten) in relatie tot de te verwachten baten. Nadere regels met betrekking tot het anti- speculatie beding zullen in het Besluit worden opgenomen.

Hoofdstuk 5 Vervoersvoorzieningen

Art. 39 Vormen van vervoersvoorzieningen

Artikel 39 maakt een onderscheid tussen 4 soorten vervoersvoorzieningen, te weten: het collectief vervoerssysteem (a), de voorzieningen in natura (b) een persoonsgebonden budget ten behoeve van de aanschaf van een vervoersvoorziening in natura en een tegemoetkoming of een forfaitaire, dan wel gemaximeerde vergoeding in de kosten van vervoer (d). Deze laatste categorie kan dus op tweeërlei wijze worden ingevuld: als een financiële tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en/of gebruik van een vervoermiddel of aanpassing daaraan, dan wel een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding voor het gebruik van een vervoermiddel of aanpassing daaraan (zie verder de toelichting op artikel 1 onder h, j en l).

Het onderscheid tussen deze drie hoofdcategorieën vervoersvoorzieningen (collectief vervoerssysteem, voorzieningen in natura en tegemoetkomingen, dan wel vergoedingen in kosten van vervoer) is gemaakt gezien het verschillende karakter van deze vormen van voorzieningverstrekking. In deze algemene omschrijving wordt een opsomming gegeven van vervoersvoorzieningen die op grond van deze verordening kunnen worden verstrekt.

a. Een collectief systeem van aanvullend vervoer van deur tot deur respectievelijk van kamer tot kamer

Deze voorziening heeft binnen de rangorde van voorzieningen het primaat. Dit primaat blijkt met name uit de formulering van artikel 40, alwaar op dit primaat nader wordt ingegaan.

Door een hoogwaardig systeem van aanvullend vervoer op te (doen) zetten kan een gemeente in belangrijke mate aan haar zorgplicht voldoen ten aanzien van het vervoer buitenshuis. Afhankelijk van de mate waarin dit vervoerssysteem dekkend voor de vervoersbehoefte van de aanvrager is, kan nog een aanvullende vervoersvoorziening worden verstrekt. Het collectief systeem van aanvullend vervoer wordt in Capelle aan den IJssel uitgevoerd door de Capelse Taxi Centrale. De Capelse Taxi Centrale vervoert van deur tot deur of van kamer tot kamer.

Vervoer van deur tot deur houdt in dat de cliënt vervoerd wordt vanaf de voordeur van zijn woonadres tot aan de voordeur van het bestemmingsadres. Vervoer van kamer tot kamer wil zeggen dat de cliënt vanuit de woning wordt opgehaald, vervoerd wordt naar de bestemming en daar naar binnen gebracht wordt.

De aanvrager die voor het collectief vervoer is geïndiceerd ontvangt een pas, waarmee hij gebruik kan maken van het collectief vervoer tegen een gereduceerd tarief. Op deze pas staan vermeld: naam, adres, registratienummer en een eventuele speciale voorwaarde ten aanzien van het vervoer. Hierbij moet gedacht worden aan het feit dat een cliënt uitsluitend voor in een taxi of enkel in een busje met lift vervoerd kan worden. Dergelijke uitzonderingen worden uitsluitend gemaakt aan de hand van een medisch advies.

Vanaf 1 juli 2003 is het vervoersgebied van de Capelse Taxi Centrale uitgebreid van 3 naar 5 zones. De reden hiervan is dat de reisservice Traxx vanaf die datum alleen vanaf 6 zones vervoert. Traxx is een collectieve bovenregionale reisservice voor aanvragern, met een landelijke dekking. Deze reisservice wordt de aanvragern ter beschikking gesteld door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in aanvulling op de gemeentelijke zorgplicht in het kader van de Wmo. Iedere geïndiceerde voor Wmo vervoer kan van deze reisservice gebruik maken. Eenmalig moet de aanvrager een Traxx vervoerspas aanschaffen, waarna vervolgens tegen normaal ov-tarief van deur tot deur gereisd kan worden in heel Nederland.

b. Vervoersvoorzieningen in natura

In artikel 40 onder b sub 1, 2, 3,4 en 5 worden vervoersvoorzieningen genoemd, die in natura kunnen worden verstrekt:

sub 1: een al dan niet aangepaste bruikleenauto. Dit kan zowel een personenauto zijn als een aangepaste bus. Deze voorziening kan gecombineerd worden met een vervoerskostenvergoeding voor het gebruik van dit vervoermiddel maar wordt nimmer verstrekt in aanvulling op het collectief vervoer.

sub 2: een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen (brommerauto). Deze voorziening kan worden verstrekt als aanvulling op het gebruik van een collectief systeem en kan gecombineerd worden met een vervoerkostenvergoeding voor het gebruik van dit vervoermiddel.

Voor verstrekking van de voorzieningen onder sub 1 en 2 wordt een inkomensgrens gehanteerd.

sub 3. een open elektrische buitenwagen (scootmobiel). Deze voorziening kan worden verstrekt in aanvulling op het collectief vervoer.

sub 4. een ander verplaatsingsmiddel. Hierbij kan gedacht worden aan een driewielfiets of een rolstoelfiets. Bij aanschaf van aangepaste fietsen, tandems, driewielfietsen en rolstoelfietsen worden de kosten van aanschaf inclusief noodzakelijke aanpassingen volledig vergoed onder aftrek van de kosten van een gewone fiets. De motivering hierbij is dat het in Nederland algemeen gebruikelijk is dat men over een fiets beschikt. Deze voorziening kan worden verstrekt in aanvulling op het collectief vervoer.

c. Financiële tegemoetkoming of vergoeding in de kosten van vervoer

De volgende groep voorzieningen is vervangend voor het gebruik van een collectief systeem en is onder te verdelen in:

1.aanpassingen van een eigen auto.

Wanneer de aanvrager een eigen auto bezit, bestaat de mogelijkheid de kosten van aanpassing van de eigen auto volledig vergoed te krijgen.

2.gebruik van een al dan niet aangepaste bruikleenauto.

Het betreft hier een financiële tegemoetkoming in de brandstofkosten in de vorm van een forfaitaire vergoeding voor het gebruik van een al dan niet aangepaste bruikleenauto.

3.gebruik van een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen (brommerauto).

Het betreft hier een financiële tegemoetkoming in de brandstofkosten in de vorm van een forfaitaire vergoeding voor het gebruik van een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen (brommerauto).

4.gebruik van een taxi of rolstoeltaxi.

Het betreft hier een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi of rolstoeltaxi in de vorm van een gemaximeerde vergoeding.

5.gebruik van een eigen auto.

Het betreft hier een financiële tegemoetkoming in de brandstofkosten in de vorm van een forfaitaire vergoeding voor het gebruik van een eigen auto.

6.gebruik van bovenlokaal vervoer.

Het betreft hier een financiële tegemoetkoming in de vorm van een forfaitaire vergoeding in de kosten van het gebruik van bovenlokaal vervoer.

7.aanschaf of gebruik van een ander verplaatsingsmiddel.

Hierbij kan gedacht worden aan dezelfde vervoersvoorzieningen als hierboven genoemd onder b sub 3. In dit geval wordt echter de voorziening niet in natura geleverd, maar in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Tevens kan het gaan om aanpassingen aan diverse vervoermiddelen, zoals aanpassingen aan een standaardfiets. Wanneer men een fiets bezit welke dient te worden aangepast, worden de aanpassingskosten volledig vergoed. Voorwaarde voor de toekenning van de vergoeding van de aanpassingskosten is dat de betreffende fiets niet ouder is dan zeven jaar.

Tenslotte kunnen onder de noemer 'gebruik van een ander verplaatsingsmiddel' kosten vallen als oplaadkosten voor een open elektrische buitenwagen (scootmobiel).

Artikel 41 Het primaat van het collectief vervoer

Artikel 41 geeft het primaat van de algemene voorzieningen aan boven de individuele verstrekkingen. Men kan voor individuele verstrekkingen in aanmerking komen:

a indien men door de aard van de beperking geen gebruik kan maken van een collectievevervoersvoorziening of;

b indien er geen algemene voorziening aanwezig is.

Individuele voorzieningen kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt kunnen worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de aanvrager die een aanspraak heeft niet volledig dekt. Dit is volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten van bijzonder belang bij mensen die slechts zeer beperkt mobiel zijn (mensen met een loopafstand van maximaal circa 100 meter). Alleen collectief vervoer is voor deze categorie mensen geen adequate voorziening.

Artikel 42 Het recht op een vervoersvoorziening

Art. 42 lid 1

Dit artikel geeft aan dat een aanvrager voor een vervoersvoorziening in aanmerking komt wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek

  • a.

    het gebruik van het openbaar vervoer of

  • b.

    het bereiken van dit openbaar vervoer (deels) onmogelijk maken.

Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de aanvrager in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoerssystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de aanvrager in aanmerking komt voor een voorziening ter zake. Doordat de stads/streekbus, bijvoorbeeld, voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden, hetgeen wellicht beter gevonden kan worden in een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan was de problematiek tijdelijk en viel derhalve terecht niet onder de Wet voorzieningen aanvragern, bij gebrek aan een langdurige noodzaak. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.

Belangrijkste aanvulling ten opzichte van de Wet voorzieningen aanvragern is het persoonsgebonden budget. De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget door het college wordt in het Besluit vastgelegd.

Art. 42 lid 2

Artikel 42 lid 2 geeft aan dat het primaat van het collectief systeem aan boven de individuele verstrekking zoals bedoeld in artikel 40 onder c sub 4. De conditie waaronder aanvragern voor een individuele verstrekking in aanmerking komen is dus dat de aanvrager door de aard van zijn handicap geen gebruik kan maken van het collectief aanvullend vervoerssysteem.

Art. 42 lid 3

Artikel 42 lid 3 bepaalt dat, ook al is er een collectief vervoersysteem aanwezig, er in aanvulling daarop individuele vervoersvoorzieningen kunnen worden geboden. Dit geldt voor alle onder b genoemde voorzieningen, met uitzondering van de al dan niet aangepaste bruikleenauto.

Van de genoemde voorzieningen onder c kunnen alleen sub 3, 6 en 7 in aanvulling op het collectief vervoersysteem worden verstrekt.

Art. 42 lid 4

Artikel 42 lid 4 bepaalt dat wanneer echtgenoten beiden gehandicapt zijn en een vervoersvoorziening behoeven, in het geval dat de behoeften van de echtgenoten samenvallen, volstaan kan worden met een enkele voorziening. Dit om te voorkomen dat men een financiële tegemoetkoming krijgt die niet in relatie staat tot de tegemoetkoming die anderen ontvangen.

Art.42 lid 5

Artikel 42 lid 5 geeft aan dat uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat de zorgplicht van een gemeente beperkt is tot de directe woon- en leefomgeving, tenzij sprake is van een uitzonderingssituatie.

Art. 42 lid 6

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving; de wet spreekt nu in artikel 4 lid 1, onder c. over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten, maar aangezien met de Wet maatschappelijke ondersteuningniet is beoogd de reikwijdte van de Wet voorzieningen gehandicapten te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder de wet zullen vallen. Vandaar dat in artikel 26, conform de onder de Wet voorzieningen gehandicapten gevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de Wvg-jurisprudentie is omschreven.

Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1.500-2.000 kilometer af te leggen. Deze jurisprudentie wordt hier vastgelegd, aangezien met de wet niet wordt beoogd de werkingssfeer van de Wet voorzieningen gehandicapten uit te breiden.

Nadere criteria met bertrekking tot de verstrekking van een vervoersvoorziening worden in het verstrekkingenboek opgenomen.

Art.43 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep bepaald dat het stellen van een inkomensgrens voor een forfaitaire tegemoetkoming in vervoerskosten bij een inkomen van 1,5 x de bijstandsnorm niet in strijd was met de geldende zorgplicht. Iemand met een dergelijkinkomen wordt geacht de kosten van het lokaal vervoer of bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen. Er is een duidelijke relatie met het begrip “algemeen gebruikelijk”; indirect worden de kosten van vervoer in relatie tot het inkomen algemeen gebruikelijk geacht. Het inkomensbegrip wordt momenteel door het kabinet nader bekeken.Een en ander zal in het Besluit nader worden omschreven.

Art. 44 Een al dan niet aangepaste bruikleenauto

Een aanvrager die geïndiceerd is voor een vervoersvoorziening kan slechts bij hoge uitzondering in aanmerking komen voor een al dan niet aangepaste bruikleenauto. Er is mogelijk sprake van een dergelijke uitzondering wanneer er bijvoorbeeld meerdere jong aanvrager kinderen in een gezin aanwezig zijn en wanneer andere vervoersvoorzieningen medisch geobjectiveerd zijn uitgesloten.

Bij een inkomen hoger dan in het Besluit vermeld wordt geen al dan niet aangepaste bruikleenauto verstrekt. Voor deze inkomensgroep wordt een auto algemeen gebruikelijk geacht.

Als de aanvrager in aanmerking komt voor een al dan niet aangepaste bruikleenauto kan hem tevens een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik ervan worden toegekend in de vorm van een forfaitaire vergoeding tot het in bijlage 2 genoemde bedrag. Deze vergoeding is gelijk aan de kosten die de gemeente per cliënt per jaar maakt voor een collectief vervoerspas.

Art. 45 Een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen (brommerauto)

Dit artikel geeft aan dat wanneer het collectief vervoer niet voorziet in de totale vervoersbehoefte van de aanvrager en hij om medische redenen is aangewezen op een gesloten vervoermiddel, de aanvrager in aanmerking kan komen voor een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen (brommerauto).

Bij een inkomen hoger dan het in het Besluit opgenomen bedrag wordt geen al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen (brommerauto) verstrekt. Voor deze inkomensgroep wordt een (brommer)auto algemeen gebruikelijk geacht.

Als de aanvrager in aanmerking komt voor een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen (brommerauto) kan hem tevens een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik ervan worden toegekend in de vorm van een forfaitaire vergoeding tot het in bijlage 2 genoemde bedrag. Deze vergoeding is gelijk aan de kosten die de gemeente per cliënt per jaar maakt voor een collectief vervoerspas.

Art.46 Een open elektrische buitenwagen (scootmobiel)

In dit artikel is omschreven wanneer een aanvrager in aanmerking komt voor een open elektrische buitenwagen (scootmobiel). Zo geeft dit artikel aan dat er sprake moet zijn van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek.

Artikel 46 sub a en b bepalen dat betrokkene niet in belangrijke mate aangewezen moet zijn op zittend verplaatsen maar dat hij een afstand van 1500 meter niet lopend, met een handbewogen rolstoel of met een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel kan afleggen, terwijl er een noodzakelijke verplaatsingsbehoefte binnen deze afstand bestaat en het collectief vervoer niet kan voorzien in deze vastgestelde noodzakelijke vervoersbehoefte op korte afstand. Een scootmobiel kan ook aanvullend geselecteerd worden als de aanvrager in en/of om de woning is aangewezen op een handbewogen rolstoel.

Artikel 45 sub c bepaalt dat bij verstrekking van een open elektrische buitenwagen (scootmobiel) een adequate stallingsruimte aanwezig moet zijn. Eventueel kan hiervoor een woonvoorziening worden getroffen (zie artikel 9 lid 4).

Geen open elektrische buitenwagen (scootmobiel) wordt toegekend indien betrokkene naar het oordeel van de leverancier niet met de open elektrische buitenwagen (scootmobiel) overweg kan en een gevaar is voor zichzelf en voor zijn omgeving.

De snelheid van een open elektrische buitenwagen (scootmobiel) is standaard 8 kilometer per uur. Deze snelheid kan worden opgehoogd naar 12 kilometer per uur.

Er is een voorstel naar de raad gestuurd waarin de te lopen afstand wordt aangepast naar 400 meter. Nadere criteria met bertrekking tot de verstrekking van een scootmobiel worden in het verstrekkingenboek opgenomen.

Art. 47 Verstrekking in natura of een financiele tegemotkoming in de kosten van de aanschaf en het gebruik van een ander verplaatsingsmiddel

Artikel 47 lid 2 bepaalt dat voor een aangepaste fiets een eigen betaling wordt gevraagd. De reden hiervoor is dat een fiets algemeen gebruikelijk is, d.w.z. in Nederland wordt eenieder geacht over een fiets te beschikken.

In artikel 47 lid 5 wordt gesproken over een handbike. Een handbike is een losse fietsvoorziening die bevestigd wordt aan een handbewogen rolstoel. Door middel van een handbike kan met de handen worden gefietst in de rolstoel.

Art. 49 Een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van taxi of rolstoeltaxi

De financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van taxi of rolstoeltaxi wordt verstrekt op declaratiebasis. Dit betekent dat er een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt na overlegging van originele nota’s van het vervoer per taxi respectievelijk rolstoeltaxi, in de vorm van een gemaximeerde vergoeding tot het in het Besluit genoemde bedrag.

Art 50 Een financiële tegemotkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto

De aanvrager die geïndiceerd is voor een vervoersvoorziening en in het bezit is van een eigen auto heeft de keuze gebruik te maken van het collectief vervoer of gebruik te maken van een financiële tegemoetkoming in de brandstofkosten.

Het college verstrekt een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto in de vorm van een forfaitaire vergoeding tot het in het Besluit genoemde bedrag. Deze vergoeding is gelijk aan de kosten die de gemeente per cliënt per jaar maakt voor een collectief vervoerspas.

Art. 51 Een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van bovenlokaal vervoer

Een aanvrager die geïndiceerd is voor het collectief systeem van aanvullend vervoer van kamer tot kamer kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van bovenlokaal vervoer in de vorm van een forfaitaire vergoeding tot het in het Besluit genoemde bedrag.

Vervoer van kamer tot kamer wil zeggen dat de cliënt vanuit de woning wordt opgehaald en op zijn bestemmingsadres naar binnen wordt gebracht.

Hoofdstuk 6 Rolstoelen

Art.52 Vormen van Rolstoelen

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren rolstoelen in de wet zelf als aparte categorie voorzieningen opgenomen. In de Wet maatschappelijke ondersteuning is dat niet het geval, maar aangezien met deze wet niet wordt beoogd het beleidsterrein ten opzichte van de voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden of te versmallen, wordt de rolstoel gehandhaafd als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden. Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom wordt hier onder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een (elektrische)trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de wet verstrekt. De trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.

Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, het verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt. Hierbij valt te denken aan aanpassingen voor het gebruik van zuurstofapparatuur en andere aanpassingen. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.

Bij artikel 52 is gekozen voor de mogelijkheden een rolstoel in de vorm van een algemene voorziening te verstrekken als het gaat om een rolstoel voor incidenteel gebruik. Deze rolstoelen voor incidenteel gebruik hoefden onder de Wet voorzieningen gehandicapten formeel niet te worden verstrekt, hoewel dat in de praktijk wel vaak gebeurde.

Deze optie geeft een regeling waarbij wel incidenteel noodzakelijke rolstoelen worden verstrekt, maar dan via een algemene rolstoelvoorziening. Dit is geregeld onder a. Het betreft dan situaties waarbij soms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoel plaatsvindt. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via een rolstoelpool waarop de betrokkene een beroep op kan doen. Hierdoor wordt voorkomen dat een groot aantal rolstoelen weinig frequent wordt gebruikt. De rolstoelen uit de rolstoelpool worden daarentegen wel frequent gebruikt. Uiteraard moet het daadwerkelijk mogelijk zijn een rolstoel uit de pool te lenen. De pool moet dan ook voldoende geschikte rolstoelen op voorraad hebben. Onder b. en c. betreft het de individuele rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, terwijl onder d. de sportrolstoel wordt genoemd.

Art. 53 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik

In dit artikel is geregeld dat een aanvrager voor een rolstoel uit een rolstoelpool in aanmerking kan komen als het gaat om incidenteel gebruik van de rolstoel. Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. De nadere verstrekkingscriteria worden vastgelegd in het verstrekkingenboek.

Art. 57 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ bewoners

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie “behandeling”als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden “genoten”, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie “verblijf”. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.

AFDELING II PROCEDURES

HOOFDSTUK 7 HET VERKRIJGEN VAN EEN VOORZIENING

Art. 58 Aanvraagprocedure

In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de aanvrager noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van deze wet kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.

Art. 59 Beslistermijn

De Awb regelt in artikel 4:13 dat de beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn. De Wmo kent een dergelijke termijn niet. De Awb regelt dan dat, bij gebreke daarvan, dit binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag dient te gebeuren. In het tweede lid van artikel 4:13 geeft de Awb aan dat die redelijke termijn in ieder geval verstreken is wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken geen beschikking heeft gegeven noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14 Awb heeft verzonden. Dit betekent dat binnen acht weken na het indienen van de aanvraag, de aanvrager in ieder geval bericht van het college ontvangt. Dat bericht houdt ofwel een besluit (beschikking) in ofwel een kennisgeving van een termijn waarbinnen het besluit (de beschikking) kan worden verwacht.

Wat een redelijke termijn is, is in het kader van de Wmo in zijn algemeenheid niet aan te geven. Zo zal een ingewikkelde woningaanpassing aanmerkelijk meer tijd vergen dan een betrekkelijk eenvoudige aanvraag voor een vervoersvoorziening. Het is aan de rechter, na een bezwaarschriftenprocedure, om in een concreet geval te bezien of de redelijke termijn inderdaad reeds verstreken was. De rechter kan dit doen op verzoek van betrokken aanvrager in twee situaties:

  • 1.

    wanneer de acht weken verstreken zijn van artikel 4:13 lid 2 Awb en geen beschikking is afgegeven noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14 Awb is gedaan;

  • 2.

    wanneer de termijn die het college volgens de regeling van artikel 4:14 Awb heeft genoemd als redelijke termijn, is verstreken, eveneens zonder dat beschikt is.

Omdat overschrijding van deze termijnen gelijkgesteld is met een uitdrukkelijk besluit kan de aanvrager in deze gevallen de hulp inroepen van de rechter door eerst bezwaar te maken en daarna beroep in te stellen tegen het uitblijven van de beslissing.

Maakt een aanvrager gebruik van de mogelijkheden tot bezwaar of beroep, dan behoudt het college de mogelijkheid - ook na het verstrijken van de beslistermijn - tot het geven van een beschikking. Het college is hier zelfs toe verplicht. Artikel 4:15 Awb tenslotte bepaalt dat de termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het college krachtens artikel 4:5 Awb de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen, welke opschorting voortduurt tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Motivering

Ingevolge de Awb dient de beschikking te berusten op een deugdelijke motivering. De motivering dient vermeld te worden bij de bekendmaking van de beschikking.

Volgens de Awb dient zo mogelijk vermeld te worden krachtens welk wettelijk voorschrift de beschikking wordt gegeven.

Verder bepaalt de Awb dat indien de motivering in verband met de vereiste spoed niet aanstonds bij de bekendmaking van de beschikking kan worden vermeld, het bestuursorgaan deze zo spoedig mogelijk daarna verstrekt.

Vermelding van de motivering kan achterwege blijven indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.. Maar wordt dan om een motivering verzocht, dan dient die zo spoedig mogelijk gegeven te worden.

De Awb bepaalt dat, indien een advies zelf volledig de motivering bevat en het advies ter kennis van de aanvrager is of wordt gebracht, kan worden volstaan met verwijzing naar dit advies.

Tot slot bepaalt de Awb nog dat indien het college een beschikking afgeeft die afwijkt van een krachtens wettelijk voorschrift (i.c. de Wmo) met het oog daarop uitgebracht advies, dit in de motivering wordt vermeld, met vermelding van de redenen voor de afwijking.

Art. 62 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Op basis van het amendement-Mosterd c.s. (kamerstuk nr. 30 131-54 ) is in artikel 5, lid 2, onder a. van de wet opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen omtrent de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld.

Gezien de toelichting op dit amendement, waarbij is vermeld dat lid 2, onder a. ertoe strekt dat “de gemeente bepaalt hoe achter één loket de samenhang van toegang tot voorzieningen krachtens deze wet met toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ of toegang tot voorzieningen op het gebied van wonen is geregeld”, wordt gedoeld op de zogenaamde één-loketgedachte. Wetsbepaling en toelichting lopen echter enigszins uit elkaar, omdat in de wetsbepaling “voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten” gebundeld (als vallend onder de AWBZ) worden genoemd, terwijl in de toelichting op het amendement waarop de wetsbepaling is gebaseerd onderscheid wordt gemaakt tussen toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ en toegang tot voorzieningen op het gebied van het wonen. Verder wordt er, zoals hierboven al geciteerd, in de toelichting geen onderscheid meer gemaakt tussen raad en college, slechts “de gemeente” wordt genoemd. Praktisch gezien zal de concrete uitvoering van activiteiten in het zorgloket en de werking ervan een typische uitvoeringsactiviteit zijn, dus naar zijn aard vallen onder de verantwoordelijkheid van het college. De door de raad vast te stellen verordening beperkt zich daarom tot het aanwijzen van een loket,waarbij de nadere uitwerking daarvan via het college geregeld moeten worden.

Art. 63 Bijzondere bepalingen

Art. 63 lid 1

Artikel 63 lid 1 bepaalt dat in de beschikking moet worden vermeld op welke kosten de financiële tegemoetkoming betrekking heeft. Door deze vermelding kan worden voorkomen, dat later onduidelijkheid blijkt te bestaan over het precieze doel van de tegemoetkoming. Ook maakt deze omschrijving de intrekking van een voorziening en de terugvordering daarvan eenvoudiger.

Art. 63 lid 2

Artikel 63 lid 2 bepaalt dat in de beschikking geldingsduur, uitkeringsmaatstaf alsmede toepasselijke voorschriften voor uitbetaling vermeld dienen te worden indien het een periodieke tegemoetkoming betreft. Deze voorschriften hebben primair tot doel een goede motivering te geven voor de beslissing. Een tweede doel is om voldoende duidelijkheid te scheppen bij de aanvrager wat van hem/haar verwacht wordt. Hiermee kan voorkomen worden dat de situatie ontstaat dat aanvrager en gemeentebestuur beide een initiatief van de ander afwachten, terwijl de aanvrager actie dient te ondernemen.

Hoofdstuk 8 Verplichtingen en bevoegdheden van rechthebbende en het college

Art. 64 Inlichtingen, onderzoek, advies

Art. 64 lid 1

Artikel 64 lid 1 bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag. Het college mag dus geen gegevens (doen) opvragen waarin hij uit andere hoofde geïnteresseerd is.

Art. 64 lid 2

Artikel 64 lid 2 geeft aan dat het college (een) daartoe door hem aangewezen adviesinstantie(s) om advies vraagt. In de verordening is niet opgenomen wie de adviseur is/adviseurs zijn. Het college kan namelijk meerdere adviseurs in verschillende zelfs wisselende situaties hebben, hetgeen een eenduidige vermelding onmogelijk maakt. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen interne en externe adviseurs. Een interne adviseur werkt onder het gezag van het college. Op een externe adviseur zijn de regels van afdeling 3.3. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Afdeling 3.3. (Advisering) van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 Awb geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.

Advies wordt in ieder geval gevraagd wanneer het een eerste aanvraag door de betrokken aanvrager betreft. Dit - bijvoorbeeld - om te kunnen beoordelen of het wellicht om een progressief ziektebeeld gaat, waarbij vooruitlopend op dit proces reeds eerder ingrijpender maatregelen getroffen dienen te worden dan op dit moment nodig lijkt. Wanneer het eenvoudige (goedkope) voorzieningen betreft zal in veel gevallen het advies van een deskundig therapeut worden ingewonnen.

Indien een voorziening om medische redenen wordt afgewezen zal de afwijzing niet plaats kunnen vinden zonder voldoende medische onderbouwing en zal een medisch advies noodzakelijk zijn.

Art. 65 Wijzigingen in de situatie

Dit artikel bepaalt dat de aanvrager die een voorziening heeft ontvangen, verplicht is wijzigingen die relevant (kunnen) zijn voor de beoordeling van het (voortduren van het) recht op een voorziening, uit eigen beweging aan het college door te geven. Het gaat hier om alle gegevens en feitelijkheden waarvan redelijkerwijs verondersteld kan worden dat zij van belang zijn, zoals gewijzigde burgerlijke staat, verhuizing etc.

Art. 66 Heronderzoek

Zowel bij een periodieke als bij een eenmalige verstrekking is het college bevoegd om van tijd tot tijd te bezien in hoeverre de verstrekte voorziening nog adequaat is. Op dit heronderzoek zijn de bepalingen van artikel 64 van overeenkomstige toepassing.

Art. 67 Samenhangende afstemming

In artikel 5, lid 2, onder b. van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien.

Art. 68 Intrekking en wijziging van een besluit tot verlening van een voorziening

Art. 68 lid 1

Artikel 68 lid 1 beschrijft de situaties waarin een besluit tot verlening van een voorziening geheel of gedeeltelijk kan worden ingetrokken of ten nadele van de betrokkene kan worden gewijzigd. Het betreft hier een limitatieve opsomming.

Art. 68 lid 2

Artikel 68 lid 2 biedt de mogelijkheid om het besluit met terugwerkende kracht in te trekken of te wijzigen. Dit zal veelal geschieden als reeds bij de aanvraag een onjuiste voorstelling van zaken is gegeven. Is er pas later een wijziging in de situatie opgetreden, dan zal de intrekking of wijziging pas vanaf dat moment plaatsvinden. Soms is een intrekking met terugwerkende kracht niet mogelijk, bijvoorbeeld bij verstrekking in natura, zoals een rolstoel. In zo’n geval kan de intrekking slechts naar de toekomst plaatsvinden.

Art.68 lid 3

Per situatie zal worden beoordeeld of de financiële tegemoetkoming of het PGB terecht nog niet is aangewend voor het doel waarvoor het verstrekt is. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat een PGB wordt verstrekt voor een woningaanpassing waarbij betaling pas geschiedt nadat de woningaanpassing heeft plaatsgevonden.

Nadere regels omtrent de verstrekking, verantwoording en controle van de financiële tegemoetkoming of het PGB worden gesteld in de beleidsregel persoonsgebonden budget.

Art. 69 Terugvordering

Artikel 69 bepaalt vervolgens dat de financiële tegemoetkoming of de vergoeding in ieder geval geacht wordt niet te zijn aangewend voor het doel waarvoor deze was verleend, indien binnen zes maanden na uitbetaling van de tegemoetkoming of vergoeding deze nog niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening.

Op grond van de Awb dient een besluit tot intrekking of wijziging van een voorziening betrokkene schriftelijk te worden medegedeeld. Hierover hoeft in de verordening dus geen afzonderlijke bepaling te worden opgenomen.

In aansluiting op het vorige artikel kan het college, indien er reeds uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Er is dan sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waartoe het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Het terugvorderen van een voorziening in natura houdt veelal in het feitelijk terughalen van de voorziening.

Het ligt voor de hand dat van deze mogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er sprake van verwijtbaarheid is. Wanneer betrokkene dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvrager in gebreke blijft zijn eigen betaling binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Art. 70 Afwijken van bepalingen/hardheisclausule

Artikel 70 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, zo nodig na het inwinnen van advies.

Dit afwijken kan uiteraard alleen maar ten gunste van de betrokken aanvrager of eigenaar van de woonruimte en nooit ten nadele. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. In verband met precedentwerking moet duidelijk aangeven worden waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Art. 71 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Deze restclausule biedt het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid in alle niet-voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Volgens artikel 4:16 Awb moet ook in deze situaties een beslissing berusten op een deugdelijke motivering.

Art 72 Indexering

Dit artikel maakt het mogelijk alle bedragen te indexeren. Indexering voor de meeste van de in deze verordening genoemde normbedragen vindt plaats volgens de CBS-prijsindex gezinsconsumptie. De bedragen hoeven niet exact met dit percentage te worden verhoogd of verlaagd.

Art. 73 Evaluatie

Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Dat

beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de

verordening, als het uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het college is

neergelegd in beleidsregels. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat

het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot

aanpassing van de verordening of van de beleidsregels.

Art. 74 en 75 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze artikelen spreken voor zich en behoeven niet nader te worden toegelicht.